| |
| |
| |
Akëdysséril.
Akëdysséril, in het Nederlandsch bewerkt door K.J.L. Alberdingk Thijm Geïllustreerd met 8 etsen door M. Bauer. Amsterdam, Scheltema & Holkema.
Het prachtwerk dat voor mij ligt is een der merkwaardigste voortbrengselen dat op dit gebied ten onzent tot stand kwam, misschien wel het eenige zóó volmaakt in de meeste opzichten.
Zoodanig zeldzaam product van de samenwerking van drie fijngevoelige geesten heeft weinig antecedenten. Zelden, zooals in dit geval, bouwde elke medewerker, bezield door zijn onderwerp, van dit alleen uitgaande, een eigen kunstwerk op, elk in zijn genre, in taal- of lijncompositie.
Akëdysséril, deze zuiverste diamant van Villiers de l'Isle-Adam, een der puurste juweelen van het melodieuse lyrisch-proza der Fransche litteratuur onzer eeuw, is een kort verhaal, van een 50-tal kleine bladzijden, zóó schoon dat het slechts met weinig werken van dien aard vergeleken kan worden.
Dit prachtige gedicht in proza werd omstreeks 1885 geschreven.
De comte Philippe Auguste Matthias de Villiers de l'Isle-Adam is de laatste afstammeling geweest van de in Frankrijk beroemde familie der markiezen de Villiers de l'Isle-Adam, wier leden telkens voorkomen in den loop der Fransche geschiedenis als ‘maréchal de France’ en grootmeesters der Maltezer-orde.
In 1838 geboren, toen zijne ouders ongeveer geruïneerd waren, bracht hij zijne eerste jeugd vrij gelukkig door in Saint-Brieuc en omstreken. Later was zijn ongelukkig bestaan een samenloop van tegenspoed en ‘vie de bohême’ te Parijs, totdat hij in 1889 stierf, zóó arm dat er geen geld was om hem te begraven, maar reeds gevierd door de jongere kunstenaars, die in hem een meester bewonderden.
| |
| |
Toen hij in Parijs aankwam maakte Villiers spoedig kennis met de ‘Parnassiens,’ waaronder Coppée, Catulle Mendès, Théodore de Banville en Baudelaire hem het meest aantrokken. Deze jaren waren de gelukkigste van zijn leven, hoewel zijn karakter maakte dat hij zich steeds eenzaam gevoelde in de wereld. De wereld vergaf hem dit niet. Zoo werd, in den bloeitijd van het tweede Keizerrijk, door verschillende groote Parijsche dagbladen verteld dat Ph.A. de Villiers de l'Isle-Adam door zijne afkomst de eenige candidaat was voor den destijds vakanten Griekschen troon. Een zijner kennissen had zich op hem willen wreken. Villiers geloofde alles, ging zoo ver dat hij eene audientie verkreeg van Napoleon III, die hem echter persoonlijk niet ontving, maar hem door den Opperkamerheer te woord deed staan. Toen korten tijd daarna dezelfde couranten vermeldden dat Georges I Koning van Griekenland was geworden, bleek het een grap geweest te zijn; maar Villiers werd nooit overtuigd dat hij geheel om den tuin was geleid.
De schrijver van Isis, van Axël, van de Contes cruels, van l'Eve future bereikte zelden de hoogte van Akëdysséril, dat bestemd was voor een boek over ‘l'Amour chez tous les peuples,’ dat echter nimmer verscheen.
Ik weet niet hoe Akëdysséril oorspronkelijk werd uitgegeven, maar tegenwoordig is het o.a. ingelascht in een klein bundeltje dat den titel draagt van ‘Le secret de l'échafaud,’ een verzameling novellen waarboven dit hoog uitschittert. Voor een afzonderlijke uitgave, meen ik, maakte de groote Parijsche etser Félicien Rops een titelblad, een wonder van elegante têerheid, waar al zijn talent in uitgesproken is, maar dat in het minst niet aan Akëdysséril doet denken: op een aardbol, omfladderd door tallooze ‘amours’, staat een mooie, gevleugelde jonge vrouw, éven steunend tegen een vlammende candelaber met liefde-symbolen. Hoe uitmuntend delicaat ook geteekend, met ongeëvenaarden fijnen smaak gecomposeerd en uitgevoerd, aan hetHindoesch verhaal zou niemand die deze prent ziel, denken.
En dit is daarentegen een der groote verdiensten van Bauer, in zijn etsen opgegaan te zijn in een droom van Hindostan, van een Hindostan, niet van een bepaalde periode, maar even fantaisistiesch als dat door Villiers beschreven.
Over de vertaling veroorloof ik mij niet een oordeel te vellen; toch mag ik mijne meening uiten, mijn smaak zeggen: zij is uiterst bewonderenswaardig; de moeielijk te definieeren en zoo
| |
| |
groote bekoring van het proza van Villiers de l'Isle-Adam is op eene geniale wijze weêrgegeven.
Karel Alberdingk Thijm, getroffen door de heerlijke verbeelding, door de melodieuse muziek, door de hoog artistieke opvatting van dit rhytmisch proza, gaf een vertaling die ver af staat van een vertaling in den gewonen zin; met zijn machtig en gevoelig talent schreef hij zijne Akëdysséril in 't Hollandsch, geheel gevend de ziel, de essence van 't schoone verhaal van Villiers.
Alberdingk Thijm heeft in zijn persoonlijken vorm de sentimenten, de émoties van den Franschen schrijver gegoten, tóch zoo getrouw mogelijk den oorspronkelijken tekst volgend. Eén staal van het proza van Villiers de l'Isle-Adam en van de vertaling zullen voldoende zijn om de bewerking van het geheel te doen gevoelen. Ik kies hiervoor een gedeelte der heerlijke beschrijving van Benares:
‘... violette, au fond des brumes d'or; c'était un soir des vieux âges; la mort de l'astre Souryâ, phénix du monde, arrachait des myriades de pierreries aux dômes de Benarès.
Sur les hauteurs, à l'est occidental, de longues forêts de palmiers-palmyres mouvaient les bleuissements dorés des leurs ombrages sur les vallées du Habad: - à leurs versants opposés s'alternaient, dans les flammes du crépuscule, de mystiques palais séparés par des étendues de roses, aux corolles par milliers ondulantes sous l'étouffante brise. Là, dans ces jardins, s'élançaient des fontaines dont les jets retombaient en gouttes d'une neige couleur de fen.’
Alberdingk Thijm vertaalt:
‘...violet, diep in de gouden nevelen: het was een avond der oude tijden; de dood van de ster Soerjâ, fenix der wereld, ontrukte myriaden juweelen aan de koepeldaken van Benares.
Op de hoogten, in het Oosten, bewogen lange wouden palmierpalmen de gulden blauwingen hunner schaduwen over de valleijen van Habad: - op de hellingen van d'overkant stonden in de vlammen der schemering geheimzinnige paleizen, gescheiden door rozenplantingen, wier duizenden bloemkronen golfden onder den smoor-heeten wind. Dààr in die tuinen, stortten fonteinen op, wier stralen terugvielen in druppels vuurkleurige sneeuw.’
En zóó ook maakte Bauer zijne etsen, geïnspireerd door Akëdysséril, niet als gewone illustraties, maar als op zich zelf staande kunstwerken, geheel zijn talent gevend, meer eigenlijk begeleidend
| |
| |
dan illustreerend; en zoodoende gaf hij prenten die werkelijk oorspronkelijk zijn, en toch uit Akëdysséril gekomen zijn.
Het tot stand komen van deze Hollandsche uitgave is bizonder, en te danken aan een geheel toevalligen samenloop van omstandigheden.
Marius Bauer, die nog vrij wel een onbekende is voor het groote publiek, maar wiens werk door kenners en fijnproevers uiterst gewaardeerd wordt, is nog jong, en bij de geletterden voornamelijk bekend door zijne seriën steenteekeningen voor Flaubert's ‘La Légende de Saint Julien l'hospitalier’ en voor ‘Karel ende Elegaste.’
Weinigen kennen Bauer's werk beter dan de schrijver dezer regels.
Enkele jaren geleden begon Bauer eens te etsen, en toen maakte hij, in betrekkelijk korten tijd, een klein honderdtal etsen uit Constantinopel, heerlijke impressies, zeldzaam expressieve stadsgezichten en landschappen van dat weelderige Oosten dat hij zoo lief heeft, waar hij thans voor de derde maal vertoeft, en van waar hij mij juist uit Caïro schrijft over ‘dat Oostersch gewemel dat je zinnen in de war brengt en je Allah doet danken daartusschen te mogen leven....’ Uit dezen brief haal ik nog even aan zijne hem kenschetsende beschrijving van de hoofdstad van Saladin: ‘..daarna, in galop de Mochattam beklommen, die ongeveer 400 meter hoog is. 't Uitzicht dat je daar hebt over de stad en de woestijn is overweldigend. Hier houdt de schilderkunst op, en is ieder procédé onmachtig dat terug te geven. Een halve wereld ligt aan mijn voeten! In de diepte de honderden koepels en minaretten van de Mamelukken en de Khalifen, in 't midden de citadel met de enorme moskee; daarachter de stad, verder de Nijl en nog verder de Pyramiden en de woestijn. Een uitgestrektheid die je duizelen doet. Mooier gezicht op de wereld kan er haast niet bestaan. 't Is of een tooverstaf dat fata-morgana te voorschijn riep!’...
Van die etsen die Bauer maakte uit Turkije en Klein-Azië durfde ik reeds in Februari '91 schrijven, in ‘l'Art dans les deux mondes’, dat zij geven van Constantinopel, Smyrna, Salonika, ‘le caractère et celui de leurs populaces, rendus admirablement, par un artiste sensitif, voyant, imprégné de ses sujets, sentant le geste, le mouvement, l'action, et sachant rendre tout cela. Rien de surface, de convention, de déjà vu, mais la vie même, exprimée par un peintre. Un étranger, frappé, enthousiaste, artiste avant tout, qui sait traduire ses impressions, si vives parceque si nouvelles.
| |
| |
Tout cela d'abord difficile à saisir, ensuite plein d'un charme extrême, toujours grandissant, grâce à quelque chose de pas dit, de sous-entendu, dans ces compositions originales et personnelles, exprimeés si complètement malgré leur aspect lâché. Si Bauer ne produisait jamais plus, son nom serait déja destiné à vivre par les siècles.’
En mijne toen uitgesproken meening is onveranderd gebleven. Het talent in die kleinere etsen blijft hetzelfde als in zijne laatste, grootere prenten. De platen zijn omvangrijker, omslachtiger in de behandeling, eischen meer technische kennis en meer zorg, de dosis talent echter is dezelfde. Een luchtig gekrabbel als De muren van Bosna-Seraï staat als kunst-uiting even hoog als Een optocht, De koningin van Saba, of zijne Akëdysséril.
Dat ik zijn werk zoo goed ken komt door het volgende. Daar er, een tijd geleden, in zijne omgeving geen bekwaam etsdrukker was, droeg Bauer mij de teêre taak op, zijne platen te drukken. Zóó heb ik bijna geheel zijn ‘oeuvre’, op de laatste platen na, voor hem gedrukt; en alle die weten wat de kwaliteit van een staat en een proef is, waarom een afdruk van Rembrandt honderd, of vijftienduizend gulden waard is, zullen begrijpen hoe iemand zóó doende eens etsers werk doordringt en leert begrijpen.
Toen hij eenige jaren geleden de wondere legende van Flaubert leerde kennen wist zijn fijngevoelige geest dadelijk al het mooie er van te gevoelen, en dadelijk aan het werk gegaan, gelijk altijd wanneer iets hem bezielt, volbracht hij, aanhoudend dóórwerkend, die zeldzaam geworden serie lithografiën d'après La Légende de Saint Julien l'Hospitalier, die zoo uitmuntend dit werk van Flaubert begeleiden. ‘Begeleiden’, want ook deze serie is geen gewone illustratie. Toen dan ook de titel in 't Fransch gedrukt moest worden was het kiezen van het juiste woord zoo moeielijk dat J.K. Huysmans geraadpleegd werd en schreef: ‘Etant donné que les lithographies de M. Bauer sont en quelque sorte une paraphrase au crayon du texte de Flaubert, il faut mettre: 10 lithographies d'après la Légende de St. Julien l'Hospitalier. Ce mot donnerait le sens exact. Le d'après que je vous signale signifie que c'est une interprétation, un ouvrage original à côté d'un autre,’ - en zoo ontstond het eenigszins vreemd klinkend d'après. Zeer juist was dit woord gekozen, een genuanceerde definitie gevend van het werk van Bauer in verhouding tot dat van Flaubert, - evenals nu tot Akëdysséril.
| |
| |
Alle deze zoo schilderachtig opgevatte en origineel begrepen etsen zijn niet bestemd om door te dringen in die klasse van liefhebbers die de populariteit geven, en zijn hoog en voornaam talent zal Bauer wel steeds eene eigenaardige plaats doen innemen.
Een jaar geleden ongeveer, werd zijne aandacht getrokken door Akëdysséril, dat hij nog niet gelezen had. Diep getroffen door de welluidende zinnen en door de weelderige visioenen van Villiers de l'Isle-Adam, zette hij zich onmiddellijk aan het werk en in de volgehouden koortsige émotie van zijn artistieke zwangerschap maakte hij deze acht platen, onafgebroken aan zijn werk blijvend; en zoo hebben deze dan ook een homogenen stempel, den zijne.
De platen waren er; hoe nu ze uit te geven?
Bauer kwam ter oore dat Karel Alberdingk Thijm, óók getroffen door Akëdysséril, van zijn kant aan eene vertaling bezig was. De beide artiesten die elkander niet kenden werden in betrekking gesteld, Thijm waardeerde het werk van Bauer, deze de opvatting van den vertaler, een uitgever werd gevonden, - en zoo kwam dit werk tot stand, als een blijvend bewijs van wat belanglooze samenwerking van groote kunstenaars op verschillend gebied vermag.
Bauer, in deze voortreffelijke ‘paraphrasen’, heeft de oogenschijnlijk minst illustratieve zinnen gekozen tot onderwerpen zijner composities.
Zoo is zijne eerste plaat bij ‘in stralende rust was het water aan de gewijde kaden’ (l'eau radieuse dormait sous les quais sacrés). Uit deze enkele woorden wist zijn verbeelding de statige kaden van een Hindoesche stad met indrukwekkende gebouwen en trappengewemel te evoceeren, die zich in een Ganges spiegelt waar tallooze schuiten op drijven, terwijl olifanten gaan waden. De architectuur, hoog fantastisch gecombineerd, na grondige studiën, geeft wel een wonderlijk oosterschen indruk.
Dan komt: ‘de menigte vervulde met een ernstige vreugde de straten (la multitude emplissait d'une allégresse grave les rues), een fouilli’ van dooreen warrelende oosterlingen, dat iemand die 't Oosten niet goed kent, nooit zoo juist zou hebben opgevat.
‘De buit van Elephanta zou onder het volk worden verdeeld’ (on distribuerait au peuple le butin d'Eléphanta): superbe is de weelderige compositie van de poort van den machtigen tempel, overschaduwd door een rijken velum, waaronder de vizieren staan, boven aan de trap, met kostbare tapijten belegd, terwijl de buit op den grond ligt verspreid of aangedragen wordt door stoeten kameelen.
| |
| |
Elke ets van Bauer heeft haar eigen verdiensten en karakter. Zoo ook die voor: ‘En de gronden weêrklonken dof onder die naderingen’ (Et le terrain résonnait sourdement sous ces approches), waar de legioenen olifanten komen aanrukken, afstekend tegen de ondergaande zon.
Zeer bizonder is ook: ‘.... kwam de vorstin van Habad Benares binnen’ (la souveraine du Habad entra dans Bénarès), - gezeten in een palankijn op haren witten olifant, omstuwd door eene tierende, woelige menigte.
De fraaiste van allen is ontegenzeggelijk in veel opzichten die waar de Vorstin ‘schreed over die bewegende schaduwen, ze lichtlijk aan-rakend met haar gouden kleed’ (Elle marchait sur ces ombres flottantes, les effleurant de sa robe d'or), in den indrukwekkenden somberen tempel van Sjiwa. In deze ets is al het angstwekkende der beschrijving van Villiers uitgesproken, en de geheimzinnige schaduwen, de ‘ombres flottantes’, zijn meesterlijk geschilderd, zou men haast kunnen zeggen.
En zóó gaat het door met de geheele reeks, waarvan elke plaat op zich zelf min of meer compleet is, maar waarvan alle, grootsch opgevat, geheel naar den geest van den tekst, een boven-realistischen indruk maken, die het slechts enkelen gegeven is te vertolken.
Deze uitgave van de firma Scheltema & Holkema is in de meeste opzichten zoo goed mogelijk verzorgd. De etsen werden met veel zorg gedrukt bij de firma Mouton te 's Gravenhage, evenals de tekst, die aan boekdruk-qualiteit niets te wenschen overlaat. De elegante portefeuille, groen en goud, zeer gedistingeerd, werd ontworpen, en de stempel ervoor geteekend door den artiest. Zij draagt dan ook zijn persoonlijk, half-oostersch karakter.
Als boek, of hoe men dit ensemble, dat geen geheel is, wil noemen, is 't niet geslaagd. Elk gedeelte op zich zelf is volmaakt van uitvoering, maar zooals het voor ons ligt mist het verband, samenhang, homogeniteit, die voor een drukwerk van dit soort hoofd-vereischten zijn. Dit moet men wellicht wijten aan het afzonderlijk ontstaan der gedeelten bij ver van elkander wonende menschen. Deze kritiek doet echter niets af tot de innerlijke waarde, die bijzonder groot is, waarover ik genoeg uitweidde, en die dit werk tot een monument maakt onder de nederlandsche uitgaven van dezen tijd.
Ph. Zilcken. |
|