| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Gladstone uit het ministerie.
18 Maart.
De wapenrusting wordt aan den wand gehangen; de speer die zoo menig tegenstander in veldslag of tornooi heeft doen buitelen is in den hoek gezet; de geplette, door stormen geteisterde, helm bekroont de bultige cuiras; en het zwaard, het laatste vertrouwen van den man in den strijd, losgegespt, leunt tegen den stoel die daar staat alsof hij den vermoeiden en verweerden ridder rust aanbiedt.
Hij kan van zijn zwaard nog niet scheiden; het omneveld oog ziet fantomen van gevechten in de verte; de gewende hand grijpt naar het gevest.... Is het dan toch voor het laatst geweest dat hij de krijgsleus heeft aangeheven en den aanval heeft geleid en in het gewoel heeft gestreden, voet tegen voet, borst tegen borst, en toorn, den stouten krijgsmanstoorn, tegenover toorn!
Een oogenblik verdringen zich de wisselende gebeurtenissen der loopbaan van zestigjarigen strijd voor zijn geest. Welk een visioen van menschen en dingen! Zij komen op met een hartstochtelijke kracht van ongebroken werklijkheid, zij spreken met een luide, karaktervolle stem, zij grijpen hem aan met den druk van levende handen, en hun adem blaast scherp in zijn gezicht. Zij gaan, en nieuwe golven van menschen en dingen wentelen aan, overstelpen en vullen tot de uiterste kreken van de herinnering. Zij gaan, en breeder, machtiger rijst de nieuwe vloedgolf van menschen en dingen, schuivend, stootend, over elkanders hoofden buitelend, zegevierend....
Een oogenblik maar.
| |
| |
Het oog van den ouden man herwint zijn gloed, het staat als een hoornen spiegel tegenover den aandrang. Hij wenkt: de gansche vertooning van avonturen rolt zich op als een doek, vergaat, verdwijnt.
Wat beduiden al die gezichten en al die voorvallen? Zijn ze wel iets anders dan het buitenste kleed van zijn persoonlijkheid? En hij gevoelt zich op dien uitersten rand der wereld geplaatst waar het weefsel der historie niets meer is dan een omhulsel dat wegvalt voor de stralen van het eeuwige.
Evenals Prospero, hertog van Milaan en toovenaar, in Shakespeare's drama, geeft hij een teeken met zijn tooverstaf, en al die toovenarij van praal en rumoer waaraan de harten der menschen hangen vervliegt als een wolkjen aan den blauwen hemel:
The cloud-capp'd towers, the gorgeous palaces,
The solemn temples, the great globe itself,
Yea, all which it inherit, shall dissolve,
And like an insubstantial pageant faded,
Zoo ziet de veelbeproefde ridder, in zijn terugblik op het leven, de wijde spanning zijner geschiedenis en der geschiedenis van zijn volk verschrompelen als een dor blad en inkrimpen tot een spikkel die verstuift in de ruimte. Hem blijft alleen het bewustzijn van zijn vermogen; hij kan, indien het hem lust, de leêge spatie weer bevolken met drommen van gestalten; maar hij is trotscher en zekerder, in zijn eenzaamheid tegenover het onvergankelijke. Naakt rust de hand van God op zijn hoofd.
Er komen in het nationale leven oogenblikken voor waarin het volk samenleeft met het leven van den enkelen man, zijn vertegenwoordiger. Het schijnt dan wel alsof het bestaan van het land aan den adem van dien eene hangt; - voor niet langer dan een moment, wel is waar, maar het oogenblik is er toch geweest dat de verwarde stemming der menigte zichzelf herkent in een groot en klaar gevoel.
Zulk een oogenblik kwam toen Gladstone's besluit om zijn ministerschap op te geven bekend was geworden. Partijgenooten en tegenpartij hebben gevoeld dat, met dat heengaan uit de regeering van het land, een tijdkring afgesloten werd en een nieuwe
| |
| |
kring begon; en op het tijdstip tusschen beide jaarkringen, - gedurende de enkele minuut op de grens van twee tijden, - hebben zij met den grooten leider van hun volk in de tegenwoordigheid gestaan van het blijvende, te midden van het vergankelijke gevoel der tegenstrijdige belangen, - als een enkel man.
De cynicus heeft beseft dat er toch nog iets hoogers bestond dan zijn verachting voor al wat in de menschheid opwaarts streeft; de hartstochtelijke vijand heeft zijn bitterheid vergeten, om voor eenmaal in het gemeenschapsgevoel te deelen; de fat heeft zijn koele fatterigheid afgelegd; de partijman heeft zijn minderheid erkend. En het volk heeft zich bezonnen. Het begrip dat in den dagelijkschen strijd verduisterd wordt, - het bewustzijn dat het heden louter een schakel is die van het machtige, bekende verleden naar de vage, onbekende toekomst voert, - dat begrip is plotseling, in een flikkering van licht, op den voorgrond getreden. De geschiedenis van één mensch is historie geworden,
De lange worsteling van Engeland om het overwicht in Europa te behouden toen revolutie en Napoleontisch geweld op de beschaafde wereld beslag dreigden te leggen, herleefde in het volksgeheugen bij het denken aan den man wiens herinnering teruggaat tot het blijde beleven van den dag, waarop de tijding van Waterloo naar den vaderlandschen grond werd overgebracht.
En al wat uit die krachtsontwikkeling van het begin der eeuw is voortgevloeid, - de energie waarmede het land zijn hervorming aanvatte, waarmede het zijn invloed uitbreidde, waarmede het, ondanks zijn stoere zelfzucht, de beginselen der rechtvaardigheid deed triomfeeren, - dat alles leefde weder op in het bewustzijn bij het noemen van den man, die getuige is geweest van het werk, die zelf een groot deel van het werk heeft verricht, en die, zijn hoogste roem, het werk in vollen gang aan zijn opvolgers heeft overgeleverd.
Ja, Gladstone is, in zijn eigen ontwikkeling, de vertegenwoordiger der energie van het Engelsche volk die, losbrekend uit de boeien van overlevering en bevoorrechting, de elementen van de volksziel tezamenneemt en samensmeedt tot een oorspronkelijke kracht met breed vermogen.
Zoo verheft zich Gladstone's gestalte voor de verbeelding als de belichaming van het idée dat Engelands geschiedenis door alle
| |
| |
tijden heen uitspreekt, hij wordt een type, en midden in de luidruchtige verwarring van het gewone bestaan valt een straal der eeuwigheid.
Voor een oogenblik stokt het rumoer; het geraas zwijgt....
Evenzoo trekt 's morgens met roffelende trommen en schaterende trompetten de troep uit de kazerne tot een militaire wandeling. De deun klinkt luid alsof er niets dan opgewekte strijdlust voor het daglicht mocht bestaan. Daar, eensklaps, worden de tonen afgebroken: in de stilte hoort men de doffe passen der soldaten over den grond. Een lijkstoet komt aan, en brengt een pauze in de muziek. Straks vervolgt zij haar opgehouden noten weder. Voor een moment slechts werd zij onderdrukt. Een doode is gepasseerd.
Ieder afscheid is een zinnebeeld van sterven en dood. Gladstone's afscheid van het werkzame staatkundige leven is een voorbode van den naderenden nacht.
Maar hier, bij dit nog voor de verzwakking genomen besluit, vertoont zich de gedachte aan den dood onder haar goede gedaante. Het sterven wordt de vrijwillige overgave der persoonlijkheid aan het onvergankelijke. En de dood wordt de beeldhouwer die de levende trekken der persoonlijkheid in het duurzaam marmer van het kolossale standbeeld houwt: hij is de stem welke de dichter zich in het ruischen der zee hoorde toefluisteren ‘het zachte, heerlijke woord: dood,’ de stem der eeuwigheid te midden van het aardsche leven.
Welke is de trek waaraan men het wezen van Gladstone herkent? Ofschoon hij een der grootste partijleiders uit Engelands geschiedenis was, is hij in den grond van zijn hart toch geen partijman.
‘Ik ben geen Gladstoniaan,’ zeide hij in zijn rede te Birmingham. Hij heeft zich wel dikwijls zoo voorgedaan, en in den strijd heeft hij wel nu en dan zich door zijn hartstochtelijkheid laten vervoeren en maatregelen doorgezet die alleen uit het standpunt der partij te rechtvaardigen waren, maar, de man in zijn geheel genomen, is hij eerder een verbreker en een reorganisator van partijen geweest dan een partijman.
| |
| |
Wat was hij dan?
Een democraat.
Het woord heeft in onzen democratischen tijd zijn ware beteekenis verloren. Want nu iedereen democraat is, is niemand het meer, en de man die, om zijn sociaal hervorminkje in eigen oogen of die van anderen te rechtvaardigen, zich zelf wijsmaakt dat hij den demos achter zich heeft, is het wellicht het minst van allen.
Het komt waarlijk niet alleen op den goeden wil aan, n'est pas démocrate qui veut.
Ik spreek hier over staatslieden. Om democraat te zijn moet men den volkswil kennen en zich er aan onderwerpen. Men dient de veranderingen die door het verloop van tijd in het staatslichaam plaats grijpen mede te gevoelen, en terwijl men ze erkent, terwijl men zijn eigen meening aan die natuurlijke wet van groei onderwerpt, moet men den volkswil een vorm weten te geven die hem geschikt maakt voor het kader van den staat. Want in democratie zijn twee termen verbonden, demos, het volk, en kratos, het gezag. Het zeggen als machthebber uit naam van het volk is ook in het woord opgesloten.
Het is een samengaan van tweeërlei wil.
Geheel verschillend is het werk van den man die een staat te scheppen heeft, in den zin zooals Bismarck de eenheid van Duitschland heeft tot stand gebracht. Zijn taak is dankbaarder, en de man Bismarck zal het ongetwijfeld altijd, bij een vergelijking, tegenover Gladstone winnen, omdat zijn arbeid kunstenaarsarbeid was, precies en afgerond, terwijl de werkzaamheid van den ander een uiteenloopende, en niet dan in een beperkte beteekenis een scheppende mag genoemd worden.
Gladstone moest een staat leiden die reeds sedert eeuwen zijn gang had. Zulk een staatsman heeft met gegeven machten te doen, en hij heeft alleen te zorgen, dat het oneindig ingewikkelde organisme niet spaak loopt. Hij kan slechts heerschen door te dienen; en het is de vereeniging van voorzichtig, ja van angstvallig overwegen en beslist voorgaan, die Gladstone maakt tot den unieken man, den democraat.
Men is geen democraat voor zijn pleizier.
Gladstone heeft nooit gerust; hij is gegroeid met zijn eeuw; en
| |
| |
hij heeft geliefkoosde opinies moeten opgeven; het was bij hem een voortdurende vernieuwing. Zij is met strijd gepaard gegaan en vergezeld geworden door de verwijten van aanhangers die hun gids vreemde banen zagen betreden. Hij werd een huichelaar genoemd, natuurlijk. Men heeft hem niet kunnen vergeven dat hij, die streng kerkelijk opgevoed was en gebleven is, de Staatskerk in Ierland heeft afgeschaft en haar opheffing in de overige deelen van het Britsche rijk heeft voorbereid. Er zijn handelingen waarvoor het publiek geen andere verklaring weet te geven dan zich in een grof scheldwoord laat uitspreken. Hij was een huichelaar, omgekocht door het geld der katholieken, een Jezuiet!
Natuurlijk.
Hoe moeilijk valt het zich te verplaatsen in eens anders persoonlijkheid, daar men nooit zijn eigen persoonlijkheid wil opofferen! En dit is toch juist het kenmerk van een groot man dat hij zich een grooter persoonlijkheid eigen maakt dan hem oorspronkelijk gegeven is, omdat hij meegevoel heeft met de feiten, en zich met een soort van blijde ontvankelijkheid, ondanks zijn zelfstrijd, onder hun invloed stelt.
Maar dit willen de menschen niet begrijpen; zij kunnen zich niet verbeelden dat iemand begint met tot de orthodoxe steunpilaren van staat en kerk te behooren, en daarna tot een ruimer opvatting van staatkundig en geestelijk leven komt zonder daarom nog den squire en den kerkman geheel te verloochenen. Het is het besef van een grooter leven om zich heen, waaraan de particuliere eigenaardigheden ondergeschikt zijn, dat den menschen ontgaat. Zij vatten niet dat, dikwijls, hoe enger de oorspronkelijke gezichtskring was, des te krachtiger de greep van den man wordt op het leven.
Gladstone is altoos ruiterlijk voor zijn overgang tot nieuwe zienswijzen uitgekomen.
Toen hij, in 1869, het werk der hervorming van Iersche toestanden aanvatte, heeft hij een ‘kapittel zijner autobiographie’ in 't licht gegeven om zijn standpunt te verklaren. Men leert daaruit dat het niet maar deze of die maatregel was waarvoor zijn overtuiging gewonnen was geworden; en men ziet en men proeft dat de verandering zijner gedachten voortgevloeid is uit een wijder blik op de gebeurtenissen van het leven, dien hem de voortgang der gebeurtenissen zelf gegeven had.
| |
| |
Toen hij, in 1885, tot Home-rule voor Ierland bekeerd werd, was het omdat hij gevoeld had dat, met het jaar 1885, een nieuwe tijd voor Engeland aangebroken was. Over geheel Europa was een vernieuwing gekomen, maar in Engeland (ik bedoel Groot Brittanje en Ierland) toonde zich die vernieuwing het duidelijkst. Ze sprak in cijfers. Voor de eerste maal gaf het uitgebreide kiesrecht, dat het geheele lichaam der gezeten inwoners tot stemmen riep, zijn resultaat. In Ierland werden de parlementszetels in alle provincies door de nationalistenpartij gewonnen, met uitzondering van de provincie Ulster, het bolwerk der Tories, die 16 Tories afvaardigde tegen 17 nationalisten en waar dus de partijen tegen elkander opwogen.
Oorspronkelijk dacht Gladstone er niet aan de Iersche nationalisten aan het kamp der liberalen te verbinden. Hij wilde dat wat buiten de twee groote staatkundige partijen stond, een zuiver Iersch belang, niet in het partijleven opnemen en daarom bood hij der Toryregeering zijn medewerking aan tot regeling van het bestuur in Ierland.
‘Mijn meening blijft,’ schreef hij aan Balfour na een langdurig onderhoud, ‘dat het een onheil voor het land zou wezen wanneer deze groote zaak een voorwerp van partijstrijd zou worden. Mijn wensch zou wezen om haar in den zelfden geest te behandelen als die vraagstukken van buitenlandsche politiek, waarbij geheel Engeland geïnteresseerd was en tot wier bevredigende oplossing beide partijen te zamen hebben gewerkt.’
Er spreekt een groot vertrouwen in menschen uit deze woorden die Lord Salisbury het niet de moeite waard vond te overdenken. En dit is wel degelijk ook karakteristiek voor den democraat: zijn overtuiging dat menschen en dingen, wanneer men de moeite heeft genomen naar hun taal te luisteren, niet kunnen liegen.
Gladstone is optimist. Hij gelooft dat er in het leven een neiging is tot rechtvaardigheid. Zijn optimisme is de ziel van zijn democratie. Wat zou het ook anders beteekenen dat men het volk raadpleegde, wanneer men aan het vermoeden toegaf dat het antwoord toch hopeloos valsch was?
Het geloof aan het goede ligt der democratie ten grondslag.
Maar ook, hier wederom: niet iedereen is optimist die het maar
| |
| |
wezen wil. In Gladstone is het een uitvloeisel van zijn moreele gezondheid. Zijn levensmoed is moed, tout simplement. Het is gehardheid tegen alle worry. Het is de faculteit om, in een oogenblik, de dingen die hem hinderen op zij te zetten, en alle kracht aan te wenden voor het noodige. Het is de heerlijke organisatie van zijn geest die alle dingen in orde voor zich ziet. Daar bestaat geen verwarring, daar is zekerheid. En zekerheid geeft moed.
Optimisme en vertrouwen zijn aanstekelijk; daarom zijn zij de beste steun voor den staatsman, want zij zijn het medium waardoor de overtuiging van den een zich aan den ander meêdeelt. Een staatsman moet geloof kunnen scheppen dat de menigte aanneemt, dat is het wat hij aan het volk teruggeeft nadat hij zijn eigen overtuiging van het volk ontvangen heeft. Gladstone gaf hun zijn moed, zijn optimisme, zijn onbegrensd vertrouwen in de rechtvaardigheid.
Hij nam het beste deel. Voor zijn tegenstanders bleef alleen over te beproeven wat zij met het ‘fatsoen’ als sociale kracht konden uitrichten; zij namen te baat wat de Franschen la capillarité sociale noemen, het streven van de lagere klassen om in de wereld van het fatsoen te worden opgenomen.
‘Welk middel’, vraagt Goethe in een epigram, ‘gebruikt de natuur om het hoogste met het laagste te verbinden? zij plaatst ijdelheid in tusschen de twee -’. Het beroep op de ijdelheid was het lokaas waardoor de mindere klasse zoude gevangen worden om zich bij de hoogere aan te sluiten.
Dat is het beginsel van de ‘Primrose-league’, het primula-veris verbond, op welks organisatie de invloed der Tories en van hun hoofd, Lord Salisbury, rust. In de clubs door de ‘league’ gesticht, en waartoe alleen de leden van de ‘league’ den toegang hebben, spelen de dochters van den kruidenier lawn tennis met de dochters van de hertogin, en de hertogin zelf beschouwt het als een aangename taak om den kruidenier-vader in de hoogere Torypolitiek in te wijden.
Als de burcht van de primulaverissen, als het toppunt van het fatsoen, rijst het huis der pairs omhoog met zijn gladgeschoren bisschoppen, ‘die nu reeds toonen wat zij hiernamaals zullen zijn’
| |
| |
nl. aartsengelen, en met zijn ietwat verboemelde lords die hermelijnen mantels en kroontjes mogen dragen evenals de dochters van den reus in Klein-duimpje, en die men, hoogste onderscheiding, mag aanspreken met: Uwe Genade!....
Gladstone heeft den strijd tegen dat kasteel der ijdelheid aangebonden. Hij heeft de leus uitgeroepen van de wetgevende kamer, die verantwoordelijk is aan het volk, tegenover de onverantwoordelijke vergadering; en hij heeft de vraag die beslist moest worden zoo eenvoudig gesteld dat ieder haar begrijpen moest. De vraag: als het hoogerhuis zich zelf de bevoegdheid toekent om het huis der gemeenten tot een ontbinding te nopen, en een beroep op het volk uitlokt, wat zal dan geschieden wanneer het volk ten voordeele van het huis der gemeenten beslist, - zal dan het hoogerhuis aftreden? - Met andere woorden: nu de souvereiniteit zich verplaatst heeft, en het hoogerhuis de souvereiniteit van het volk in theorie erkend heeft door zijn wensch om een referendum uit te schrijven, - zal het dien volkswil ook praktisch gehoor geven wanneer hij een opheffing der privilegieën van geboorte eischt? -
Gladstone heeft die vraag gesteld, hij is niet verder gegaan. Daarmee was zijn werk afgeloopen. Hij heeft een losse werpspiets geslingerd in het land der toekomst, dat land zelf heeft hij niet betreden. Zijn taak is gedaan, het nieuwe heeft hij aan de nieuwen overgelaten.
Een nieuwe tijd! De in den kamp vergrijsde ridder heeft zijn zware wapenrusting aan den muur opgehangen.
De condities van den ouden strijd tusschen de partijen zijn veranderd bij den nieuwen strijd.
Het Engelsche huis der Lords zelf is er het bewijs van. Het is niet langer het perk gebleven waar de twee groote staatkundige partijen van het land vertegenwoordigd zijn, maar het is een club geworden waar de fine fleur der hoogste klasse zijn smaadopinie over de democratie uitspreekt, - de burcht der primulaverissen met dat als ijzer geschilderde blok hout, Lord Salisblundering, als burchtvoogd!
En door het gansche land hebben de partijen haar oude beteekenis verloren. Het is de tijd geworden van praktische vragen en van utopieën die buiten het partijverband staan.
| |
| |
Om het onderscheid te voelen heeft men slechts de redevoeringen van Gladstone's opvolger, Lord Roseberry, met die van Gladstone te vergelijken. Zij beginnen, Lord Roseberry's speeches, met een onsamenhangende opsomming van allerlei beoogde hervormingen; eerst op het eind komt er gloed in. Het sloteffect is bestudeerd; een uitbarsting van enthousiasme wil het gehoor meesleepen en sleept het mede. Ze laten een verheffenden indruk na; maar ze missen den metaalklank dier onvergelijkelijke redevoeringen van den ouden man, die van den aanhef af tot den slotzin toe, door éen hartstochtelijke gedachte gedragen, den toohoorder dwingen zich in de rijen te scharen achter den leider, die hem den zegepraal tegemoet zal voeren.
De tijden zijn veranderd en de strijdwijs is veranderd. Nieuwe vraagstukken, groote en kleine, opgeworpen door de massa, die het maatschappelijke leven voor zich wil veroveren, vorderen voorziening en dadelijke oplossing, en laten zich nog niet in het kader van het historische staatsleven rangschikken. Het is geen geregelde strijd meer, het is een omhelzen en - een dooddrukken geworden. Een tijd van anarchie en van rookeloos kruit.
Maar juist te midden dezer noodzakelijke verwarring rijst de gestalte van Gladstone, het type van den democratischen staatsman als een baken, die naar de toekomst den weg toont. Hij heeft boven alle belangen van den dag het ongeschreven, eeuwige, beginsel in de menschenborst omhoog gehouden, - het beginsel der rechtvaardigheid. Als de onvergankelijke stem van de volksziel, zoo dikwijls hij zich met haar in gemeenschap gevoelde, heeft hij gehoord: het ware, het goede, het recht. En hij heeft die behoefte van de volksziel op de klare baan van het staatsleven geleid.
Zulk een voorbeeld gaat niet verloren. Het bewustzijn van het eeuwige en regelmatige blijft leven.
Toen het kleine troepje van Engelsche soldaten, onder majoor Wilson, in de Afrikaansche wildernissen was doorgedrongen om koning Lobengula, het hoofd van den Matabele-stam, gevangen te nemen, kwam daar het oogenblik waarop zij zagen dat hun poging vergeefsch en dat hun toestand hopeloos was. Zij waren omsingeld door duizenden van Zoeloekrijgers.
| |
| |
Zij doodden hunne paarden om een borstwering te hebben, en verschoten tot hun laatsten patroon op den aandringenden vijand. Toen richtten de overgebleven soldaten zich op, bloedend uit hun wonden, elkander steunend, den vijand in 't gezicht nemend. En plechtig, blootshoofd, stemden zij het God save the queen aan. Zoo ontvingen zij den dood van duizenden assegaaien.
In het oogenblik van het sterven stond voor de oogen van het verloren troepje het beeld van het groote vaderland, het blijvende, wat ook te loor ging.
Ieder afscheid doet aan sterven denken, en het plaatst even als de dood den mensch, van gezicht tot gezicht, tegenover het onvergankelijke, dat boven de enkele persoonlijkheid gaat. Zoo werd ook het afscheid van den grooten staatsman tot een moment van inkeer voor zijn volk. Maar geen oogenblik van zwakheid, neen van bemoediging en van verheffing.
De zware kampspeer heeft de oude ridder in den hoek geplaatst; zijn zwaard heeft hij nog niet vaarwel kunnen zeggen. Wanneer het noodig mocht zijn .... in het gewoel .... als eenvoudig soldaat .... zou zijn arm nog de kracht hebben het voor de goedezaak te gebruiken .... God save the Queen!
Voor de zaak van het recht!
B*. |
|