De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het muntvraagstuk in Britsch-IndieGa naar voetnoot1)VI.De openbaarmaking van het voor de Indische regeering zoo onheusche advies van de Lords Commissioners of the Treasury wekte, gelijk te verwachten was, weder veler ergernis opGa naar voetnoot2); maar aan den anderen kant gaf het nieuwen steun aan de meer en meer veldwinnende meening, dat de in veel opzichten gunstige economische toestand, waarop Indië in tegenstelling met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland en andere landen bogen kon, bovenal aan de voor vele belangen zoo gunstige koersverhoudingen te danken was. Wel werd deze opvatting met klem van redenen bestreden in eene van regeeringswege openbaar gemaakte nota van den heer J.E. O'Conor, den bekenden statisticus aan wien sedert jaren de bewerking van de handelsstatistiek van Britsch-Indië is opgedragenGa naar voetnoot1); maar zijn betoog bleef niet onaangevochten. Zoo trad o.a. de toenmalige Nederlandsche consul te Calcutta, de heer E. van Cutsem, tegen O'Conor in het strijdperk in eene brochure, die van een zeer ernstige studie van het onderwerp getuigdeGa naar voetnoot2), en eerlang verscheen van de hand van den president der Bengaalsche Kamer van Koophandel Mr. George Yule eene nota, die ten doel had om aan te toonen, dat alle beschikbare gegevens op vermeerderde en steeds toenemende volkswelvaart wezen en de verdere ontwikkeling van Indië slechts zou kunnen geschaad worden door maatregelen om de daling van het zilver tegen te houdenGa naar voetnoot3). Het feit, dat het Indië in de laatst verloopen twintig jaren wèl ging, valt inderdaad niet te loochenen. Zooals Sir Charles Dilke in zijne in 1890 uitgegeven Problems of Greater Britain opmerkte, heeft geen land ter wereld minder geleden onder de depressie, die zich na 1874 allerwege in het handelsverkeer deed gevoelen, dan dit juist met Britsch-Indië het geval is. Schier op elk gebied blijkt van wezenlijken vooruitgang. De inkomsten van den staat stegen van Rn. 501.102.000 in 1871/72 tot Rn. 891.432.000 in 1891/92; tegen een spoorwegnet ter lengte van 5200 Engelsche mijlen in 1872, waren bij het eind van 1892 ongeveer 18000 mijlen voor het verkeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geopend, waarover 126.660.000 personen (tegen 34.156.000 in 1872) en 26.210.000 ton goederen (tegen 3.406.000 in 1872) vervoerd werden, terwijl de netto opbrengst Rn. 122.752.000 bedroeg, tegen Rn. 28.692.000 in 1872. Het brievenvervoer (dagbladen en postpaketten inbegrepen) liep in 1872 over 89.561.000 en in 1892 over 347.133.000 adressen, en de cijfers van de in Britsch-Indië steeds met groote zorg bewerkte handelsstatistiek zijn als maatstaf van den materieelen vooruitgang van het land niet minder welsprekend, want van ruim Rn. 915 millioen in het dienstjaar 1872/73 steeg het waardebedrag van Indië's handelsverkeer met het buitenland (ongerekend de in- en uitvoer voor rekening van het Gouvernement, doch met inbegrip van de ingevoerde en uitgevoerde specie en edele metalen voor particuliere rekening) tot ruim Rn. 1930 millioen in het jongstverloopen dienstjaar 1892/93, of meer dan het dubbele van twintig jaren geledenGa naar voetnoot1), - een vooruitgang te opmerkelijker omdat juist gedurende dat tijdperk het handelsverkeer meer dan ooit te voren te kampen had met omstandigheden, die in den regel een verlammenden invloed daarop uitoefenen. Niet alleen dat de wisselkoers alle stabiliteit miste, en aan onophoudelijke schokken en schommelingen bloot stond, die, wanneer dezelfde invloeden zich ook hier te lande hadden doen gelden, den koers op Londen b.v. met vooruit onmogelijk te bepalen horten en stooten tusschen de ƒ 12 en de ƒ 20 per pond sterling zouden hebben doen op- en neergaan; - maar met de rentekoersen was het niet beter gesteld, want tengevolge van de gebrekkige en ondoelmatige regeling van den fiduciairen geldsomloop in Britsch-Indië heeft de handel ook op dit gebied herhaaldelijk rekening moeten houden met een element van onzekerheid, zooals dit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloof ik, in geen ander land ooit is voorgekomen. Een disconto-rente met 2 % in het jaar als minimum, oploopende tot 10, 12, ja eenmaal zelfs (in 1877) tot 14½ percent als maximum, is in Britsch-Indië volstrekt geen zeldzaamheid; maar noch het in den regel zeer dure geld, noch de onstandvastigheid van den wisselkoers hebben de ontwikkeling van het handelsverkeer, waarvan de boven medegedeelde cijfers ons den omvang deden kennen, kunnen tegenhouden. Van 1873 af, toen voor het eerst eenige naamwaardige afwijking van den vroeger als normaal aangenomen wisselkoers viel waar te nemen, toont schier elk volgend jaar nieuwen vooruitgang aan wat het waardebrag van den handelsomzet betreft; maar men mag er niet bij uit het oog verliezen, dat juist tengevolge van die koersafwijkingen de vooruitgang grooter schijnt dan hij inderdaad is, en de eindcijfers van de handelsstatistiek dus een ietwat geflatteerd beeld geven van den werkelijken toestand. Onverschillig toch welken invloed de stand van den wisselkoers op de waarde van het ruilmiddel in het binnenlandsch verkeer uitoefent, houden de prijzen van alles wat uit het buitenland wordt ingevoerd, of derwaarts wordt uitgevoerd er ten nauwste verband mede. Steeg hier te lande de wisselkoers op Londen tot ƒ 15 per pond sterling b.v. (bij vrije aanmunting van zilver zouden wij tegenwoordig met koersen van omstreeks ƒ 20 en daarboven hebben rekening te houden), dan zal een factuur Engelsche goederen van £ 100 bij aanvoer alhier een waarde in Nederlandsch courant van ƒ 1500 vertegenwoordigen, terwijl dezelfde hoeveelheid voor slechts ƒ 1200 in de handelsstatistiek zal voorkomen bij een wisselstand van ƒ 12 per pond sterling. Zoo ook omgekeerd zal een partij kaas aan den afzender ƒ 1200 of ƒ 1500 in handen doen komen, naar gelang hij zijnen tegen de kaas te trekken wissel voor ƒ 12 of ƒ 15 per pond sterling zal kunnen plaatsen. Alleen de in- en uitgevoerde hoeveelheden van eenig artikel kunnen dus een juist denkbeeld geven van den voor- of achteruitgang in den omzet, en gaan wij nu te rade met de gegevens die de handelsstatistiek van Britsch-Indië dienaangaande aan de hand doet, dan vindt men dat o.m.a. de uitvoer heeft bedragen van: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat onder den invloed van wisselkoersen, als waarnaar de handel van Indië zich te regelen had, de uitvoeren belangrijk zijn toegenomen is niet meer dan natuurlijk. In die koersen lag voor exporteurs een wezenlijke uitvoer-premie verscholen, die ten slotte aan de producenten moest ten goede komen, en waardoor de productie van uitvoerartikelen uit den aard der zaak sterk geprikkeld werd. Maar wat op die wijze voor exporteurs gelijk stond met eene van regeeringswege in geld uit te keeren premie van uitvoer, moest voor importeurs natuurlijk de beteekenis erlangen van een aan den lande te betalen verhoogd invoerrecht over al hetgeen uit het buitenland stond te worden aangebracht. Als een voor de hand liggend gevolg nu van den aldus gewijzigden staat van zaken zou men, tegenover toenemende uitvoercijfers, eene belangrijke vermindering van de invoeren, en een hiermede verband houdenden algeheelen ommekeer in den stand van Indië's betalingsbalans met het buitenland hebben kunnen verwachten; maar juist het tegenovergestelde vond plaats. Het geldswaardig bedrag van den goedereninvoer steeg betrekkelijk nog meer dan dat van den goederenuitvoerGa naar voetnoot1), want terwijl in het vijfjarig tijdvak, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de dienstjaren 1872/73 tot en met 1876/77 omvat, de percentsgewijze verhouding tusschen de waarde van den uitvoer en de waarde van den invoer zich verhield als 61.6 tot 38.4, vindt men voor de laatst verloopen vijf jaren (1888/89 tot en met 1892/93) eene verhouding van slechts 55,5% voor den uitvoer en 44,5% voor den invoer. De verstoorde koersverhoudingen, - het feit, dat de ropij in het ruilverkeer met het buitenland, voor zoover het namelijk landen geldt waar het goud als muntstandaard dienst doet, tot nagenoeg de helft van zijne vroegere waarde gedaald is, - hebben dus geen invloed hoegenaamd uitgeoefend op het bedrag, dat Indië per saldo met het buitenland heeft te vereffenen, en voor dit op zich zelf zeker alleropmerkelijkst verschijnsel is bezwaarlijk eene andere verklaring te vinden dan de omstandigheid, dat de ropij in het binnenlandsch verkeer zijne vroegere koopkracht onveranderd heeft behouden, en de waarde van het Indische ruilmiddel niet geleden heeft onder de stoornis, die de onderlinge waardeverhouding tusschen het goud en het zilver in de laatste twintig jaren ondergaan heeft. Hierover bestaat zoo goed als geen verschil van meening; voorstanders en tegenstanders van den munttoestand, zooals die zich onder den invloed van de daling van den goudprijs van het zilver heeft ontwikkeld, zijn in dit opzicht veelal één van zin; en de feiten, waarmede men ter beoordeeling van den werkelijken stand van zaken heeft te rade te gaan, zijn zóó overtuigend, dat zij schier geen ruimte voor eenigen twijfel laten kunnen. Eene depreciatie van het ruilmiddel verband houdende met de beweerde depreciatie van het zilver, had noodwendig tot eene algemeene stijging van prijzen en loonen in het binnenlandsch verkeer moeten leiden; en wat leeren nu de ter zake beschikbare gegevens? Dat van een zoodanige stijging schier geen spoor valt waar te nemen. Wat de uitvoerproducten betreft vindt men in de bijlagen van het ten vorigen jare verschenen rapport van de straks nader te bespreken Commissie voor het Indische muntwezen eene veertien artikelen omvattende berekeningGa naar voetnoot1), die aantoont, dat wanneer het waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
debedrag van al die artikelen te zamen in Maart 1873 gesteld wordt op 100, de sedert genoteerde prijzen dooréén bijna doorloopend beneden de 100 gebleven zijn, om eerst in 1892 tot 106 op te loopen. De prijzen van zes hoofdartikelen van invoer toonen volgens dezelfde berekening een schier gestadige daling aan, en wat de loonen aangaat blijkt uit de onlangs van regeeringswege uitgegeven statistische gegevensGa naar voetnoot1), dat van eene met de waardedaling van het zilver verband houdende stijging van dagloonen enz. hoegenaamd geen sprake isGa naar voetnoot2). Wel zijn in sommige speciale takken van nijverheid, zooals de gaandeweg tot grooten bloei gekomen katoennijverheid te Bombay en elders, de loonen, die thans aan de arbeiders betaald worden, hooger dan vóór twintig jaren; maar over het algemeen bleven zij stationnair, zooals dit ook in den regel het geval is geweest met de koelieloonen op de particuliere landbouwondernemingen in Assam en andere deelen van IndiëGa naar voetnoot3) Het spreekt van zelf, dat onder dergelijke omstandigheden voor de producenten van uitvoerartikelen in het ten hunnen bate komende koersavans een voordeel was gelegen, dat meer dan opwoog tegen de dalende prijzen, waartegen hun product op de markt van aanvoer moest worden van de hand gezet. Nemen wij als voorbeeld een theeplanter, die een partij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.000 ponden Pekoe voor eigen rekening ten verkoop naar Londen zendt, en daarvoor vroeger een doorsneêprijs van 1½ sh. per pond netto bedingen kon. Hij werd dan te Londen gecrediteerd voor £ 750, welk bedrag bij overmaking tot den vroegeren parikoers van 2 sh. hem te Calcutta Rn. 7500 in handen deed krijgen. Tegenwoordig zal voor dezelfde qualiteit zeker niet veel meer dan 1 sh. per pond of één derde minder te maken zijn, en zoodoende zal hij te Londen over een netto provenu van slechts £ 500 hebben te beschikken, maar wanneer hem deze £ 500 worden overgemaakt tegen een koers van 1 sh. 2, zooals thans ongeveer de noteering is, dan brengt zijne thee per slot van rekening Rn. 8570 op, of ruim 1000 ropijen meer dan toen de prijs van de thee op de Londensche markt zooveel hooger stond. Het hierin voor de producenten in Britsch-Indië en op Ceylon gelegen voordeel, dat den landbouwondernemer in Nederlandsch-Indië natuurlijk geheel ontgaat, wijl in onze kolonie van het bedingen van koersavans nooit sprake was, valt niet meer weg te redeneeren, nu de ondervinding geleerd heeft dat zij met geene, het koersavans neutraliseerende stijging van loonen en van de prijzen der materialen, etc. die zij voor hun bedrijf behoeven, te maken haddenGa naar voetnoot1), en volkomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verklaarbaar is het dan ook, dat van dien kant niet de minste behoefte gevoeld werd op eene verandering in den bestaanden staat van zaken aan te dringen. Ook onder het denkend deel van de inlandsche bevolking waren er velen, die allerminst waren ingenomen met het streven van de regeering om tusschen beiden te komen in eene aangelegenheid, die, naar het heette, aan den natuurlijken loop van zaken behoorde te worden overgelaten. Als hun woordvoerder in Engeland trad herhaaldelijk op de aldaar sedert eenige jaren verblijf houdende, en bij de jongste algemeene verkiezing tot lid van het Parlement benoemde Parsee Dadabhai Naoroji, die onlangs voor korten tijd naar Indië terugkeerde om het voorzitterschap op zich te nemen van het den 28 December 1.1. te Lahore geopende negende Nationale Congres, waar o.a. ook het muntvraagstuk, zooals wij straks gelegenheid zullen hebben te vernemen, een punt van ernstige bespreking uitmaakte. In woord en geschriftGa naar voetnoot1) kwam Naoroji bij herhaling met nadruk op tegen elke poging ‘to tamper with the currency of India’, gelijk hij zich uitdrukte, en zijn beschouwingen vonden in den regel weerklank bij de talrijke organen van de inlandsche dagbladpers, die over het algemeen vrij eenstemmig waren in hun oordeel over den gunstigen invloed van de bestaande munttoestanden op de volkswelvaart van het land. Het geldt hier een van de meest betwiste onderdeelen van het vraagstuk, waarover men nu reeds twintig jaren achtereen aan het redekavelen is, zonder dat de zeer uiteenloopende meeningen in eenig opzicht nader bij elkaar zijn gebracht. Terwijl aan den eenen kant beweerd wordt, dat Indië zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet te loochenen materieelen vooruitgang verschuldigd is aan het ongewijzigd behoud van zijn zilveren muntstandaard en de hiermede in rechtstreeksch verband staande koersverhoudingen, die op het voortbrengend vermogen van het land gunstig hebben teruggewerkt, wordt van den anderen kant de meening voorgestaan, dat het post hoc hier allerminst het propter hoc wettigt; dat Indië zijn voorspoed te danken heeft aan hetgeen van regeeringswege gedaan is tot verbetering en uitbreiding van de middelen van gemeenschap door den aanleg van spoorwegen, van kanalen als anderszins, en aan de met gunstig gevolg bekroonde pogingen om door verbeteringen op landbouwgebied de productiviteit van den bodem te vermeerderen; en dat de economische ontwikkeling van Indië nog aanmerkelijk gunstiger verhoudingen zou te aanschouwen geven, indien de onzekere toestanden op muntgebied niet belemmerend op de toevloeiïng van het Europeesche kapitaal hadden teruggewerkt, en indien tengevolge van de bestaande muntverhoudingen de hieruit voor de regeering voortvloeiende financieele moeilijkheden haar niet hadden gedwongen om de belastingen tot een hooger peil op te voeren dan anders het geval zou hebben behoeven te zijn. Maar hoe verdeeld de meeningen van het publiek ook waren waar het gold de vraag of de dalende zilverprijs een weldaad of een ramp voor het land moest geacht worden, de heftige schommelingen in den wisselkoers, die veelal haar punt van uitgang vonden in de muntpolitiek van de Vereenigde Staten van Amerika, maakten den toestand ook voor de mannen van den handel meer en meer ondragelijk en onhoudbaar. Bittere klachten van dien kant vonden haar weg naar de regeering; maar over hetgeen men van haar verlangde bestond allerminst eenstemmigheid onder de klagers; wat de een voorstelde en aanbeval werd door een ander bestreden en verworpen, en van een gezamenlijk optreden kon eerst sprake zijn, toen het aan the Hon. James Lyle Mackay, lid van de firma Mackinnon Mackenzie en Co., president van de Kamer van Koophandel van Bengalen, sherif van Calcutta, en buitengewoon lid van den Wetgevenden Raad van den Gouverneur-Generaal gelukt was eenheid in de beweging te brengen door de oprichting in Mei 1892 van de Indian Currency Association, die eerlang in verschillende deelen van Indië hare vertakkingen vestigde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.De Indian Currency Association stelde zich ten doel om de taak weder op te vatten van de Indian Silver Association, die in 1885 was tot stand gekomen, doch die gemeend had hare werkzaamheden te moeten staken, toen de regeering in het moederland aan eene Koninklijke Commissie van enquête een onderzoek had opgedragen naar de oorzaken van de verstoorde waardeverhouding tusschen de beide edele metalen, zooals die zich openbaarde door de daling in den goudprijs van het zilver, en naar de gevolgen, die zoo voor Indië als voor het Vereenigd Koninkrijk uit den gewijzigden staat van zaken op muntgebied waren voortgevloeid, en nog verder te wachten stonden. Ingesteld bij Koninklijk bevelschrift (warrant) van 20 September 1886 verliepen er ruim twee jaren vóór de goud- en zilver-commissie, zooals zij in de wandeling gemakshalve genoemd werd, gereed kwam met haar eindrapport, in den aanhef waarvan, ter goedspreking van den langen duur van haar beraad, de verklaring op den voorgrond werd gesteld, dat ‘from the commencement of our inquiry we have been profoundly impressed with the extreme complexity of the questions submitted for our consideration’. Op praktisch gebied intusschen brachten de overwegingen der Commissie het aan haar oordeel onderworpen vraagstuk geen stap nader tot zijne oplossing; maar uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd heeft haar rapport een zeer groote waarde, want het stelt in het helderste licht de juistheid der theorie, die hier te lande voor het eerst door wijlen Mr. W.C. Mees in onze Academie van Wetenschappen (toen van de in 1873 door Duitschland ondernomen munthervorming nog in de verte zelfs geen sprake was) werd voorgedragen, dat het stelsel van den dubbelen standaard bij aanneming door alle beschaafde volken, of ook slechts door een groot gedeelte der beschaafde wereld, niet alleen onschadelijk, maar zelfs verre verkieslijk moet wezen boven den enkelen, hetzij gouden of zilveren standaard. Volmondig toch wordt erkend in dat gedeelte van het rapport, dat alleen de onderteekening draagt van de leden der Commissie, die zich tegen de inpraktijkbrenging van de leer van het bimetallisme zijn blijven verzetten (part II, § 107), ‘dat onder alle in de toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst denkbare omstandigheden, voorzoover de in het verleden opgedane ervaring ons in staat kan stellen een blik in de toekomst te werpen, een vaste waardeverhouding tusschen goud en zilver gehandhaafd zou kunnen worden, indien de voornaamste handeldrijvende landen besluiten konden tot het bimetallisme over te gaan, en daaraan onverzwakt vast te houden.’ En om allen twijfel aangaande hunne meening te voorkomen voegden zij de opmerking er aan toe: ‘Wij zijn van oordeel dat, wanneer in al de bedoelde landen het goud en het zilver vrij kunnen worden aangemunt en dus verruilbaar worden tegen goederen in de vastgestelde verhouding, de marktwaarde van het zilver tegenover die van het goud zich naar deze verhouding regelen en daarvan niet noemenswaard afwijken zou.’ Toch deinsden zij, die deze aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende verklaring met hunne onderteekening bekrachtigden, er voor terug om zich aan te sluiten bij hunne medeleden van de Commissie, die de meening voorstonden, dat alleen door toepassing van de door allen als juist erkende leer een eind te maken ware aan de moeilijkheden en gevaren, waardoor het wereldverkeer tengevolge van de verbroken waardeverhouding tusschen de beide edele metalen bedreigd werd. Daar intusschen de meeningen onder de twaalf leden der Commissie gelijkelijk verdeeld waren kon van geene meerderheid ten gunste van de eene of andere oplossing sprake zijn en het resultaat van haren arbeid moest dan ook ten slotte worden samengevat in twee afzonderlijke rapporten, ‘the one propounding bimetallism by international concert to be the only true and effective remedy, the other hesitating to adopt that doctrine’, zooals het in het door geheel Indië verspreide prospectus van de Indian Currency Association staat omschreven. Hoe de ontwerpers van de nieuwe vereeniging over de zaak dachten werd in dat prospectus uitvoerig uiteengezet. ‘Wij beschouwen het bimetallisme als het eenige redmiddel; maar tevens zien wij ons gedwongen te erkennen, dat zonder internationaal overleg van de toepassing van dat middel geen sprake kan zijn. Twintig jaren lang hebben wij ons met dergelijk overleg gevleid; maar verder dan ooit schijnt men er van verwijderd. Een talrijke en invloedrijke groep in Engeland die, als omvattende de voornaamste schuldeischers van de overige wereld, belang heeft bij de waardestijging van het goud, en aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wier bijzondere belangen die van Indië volslagen ondergeschikt zijn, houdt elk overleg tegen, en het eene volk voor en het andere na, dat zonder aarzelen tot de aanneming van het bimetallisme zou zijn overgegaan indien Engeland er zich bij had willen aansluiten, is geeindigd met in te zien, dat van dien kant geen medewerking was te wachten, en er dus niets anders overbleef dan om ieder voor zich den enkel gouden standaard als grondslag van het muntwezen aan te nemen.’ Onder deze omstandigheden nu wordt het voor Indië eene volstrekte onmogelijkheid zich nog langer als muntstandaard te blijven bedienen van een metaal, even veranderlijk in waarde als koper of tin, ‘to the level of which it is swiftly descending.’ Overal elders had men, op zelfbehoud bedacht, zich van het zilver losgemaakt, ‘and as every nation is abandoning its use it is essential that India should also abandon it.’ Overeenkomstig deze in haar prospectus meer breedvoerig uiteengezette denkbeelden wist de Currency Association eene beweging op touw te zetten, die door geheel Indië weerklank vond, en eerlang leidde tot de indiening van eene aan de volksvertegenwoordiging in Engeland gerichte petitie, ‘comprising’, zooals in het hoofd te lezen staat, ‘all classes of the inhabitants of the Indian Empire,’ waarin o.a. met nadruk gewezen werd op de omstandigheid, dat enkel en alleen tengevolge van de machteloosheid van het Indische bestuur om de zaken van het muntwezen te regelen naar de behoeften en belangen van het land, aan de bevolking telken jare in den vorm van verhoogde belastingen een bedrag van tachtig à honderd millioen ropijen moest worden afgeperst. Afdoende redding uit den onhoudbaren toestand, waarin men zich geplaatst vond, ware alleen te wachten van het tot stand komen van een internationale overeenkomst op de muntconferentie, die eerlang op uitnoodiging van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika stond bijeen te komen, en requestranten vleiden zich dan ook, dat van den kant van de regeering in Engeland niets onbeproefd zou worden gelaten om het welslagen dier conferentie te bevorderen. Mocht echter de voorgenomen conferentie, evenals de vroeger gehoudene, onverrichter zake uiteengaan, dan verzoeken requestranten ‘that the Government of India may be fully empowered to take such measures as may to it seem fit for the adoption of the only remaining effectual remedy, namely, a gold standard.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorzien van nagenoeg 12000 handteekeningen, voor meer dan de helft door niet Europeanen gesteld, werd het adres van de Currency Association aan het Parlement ingediend; maar nog grooter voldoening dan het in dit opzicht behaalde succes was het voor haar, dat èn de Kamer van Koophandel te Calcutta èn die te Bombay zich bij de beweging aansloten, want niet veel jaren te voren hadden beide corporatiën zich in geheel anderen zin over de zaak uitgelaten. In het najaar van 1886 namelijk, toen het boven ter sprake gekomen advies van de Lords Commissioners of the Treasury in Indië was bekend geworden, verklaarde de Bengaalsche Kamer van Koophandel, zooals wij boven zagen, zich met groote meerderheid voor eene motie, houdende dat naar haar oordeel elke poging om de waarde van het zilver op te voeren, indien zij slagen mocht, een ernstige belemmering worden zou voor den vooruitgang van Indië; en de Kamer van Bombay verzette zich ongeveer tegelijkertijd tegen ingrijpende maatregelen op het gebied van het muntwezen, overtuigd, gelijk zij te verstaan gaf, dat hoeveel ongerief de onzekere stand van den wisselkoers voor den handel ook te weeg bracht, de dalende koers ten goede kwam aan land en volk en dat de regeering dus niet beter doen kon dan de zaak aan haar natuurlijken loop over te laten. Gaandeweg echter was men tot andere inzichten gekomen, en reeds in Februari 1892 had de Bengaalsche Kamer een schrijven tot de regeering gericht om te doen uitkomen hoe onmogelijk het voor iederen man van zaken geworden was om eenig vertrouwen te stellen in de toekomstige waarde van de ropij, en hoe dientengevolge het tot stand komen van nieuwe ondernemingen belemmerd en belet werd. Later in het jaar, in September 1892, wendde ook de Kamer van Bombay zich tot de regeering, niet om zich onvoorwaardelijk aan te sluiten bij de beschouwingen van de Indian Currency Association in haar aan het Parlement ingediend adres, want over de meerdere of mindere wenschelijkheid van de door haar aangeprezen maatregelen bleek in den boezem der Kamer nog groot verschil van meening te bestaan, maar om op grond van de bezwaren, die de bestaande toestand voor zoo velen na zich sleepte, de wenschelijkheid te betoogen van de instelling van een commissie van deskundigen, aan wie zou moeten worden opgedragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘to express an opinion as to what, if any, remedy they can propose in the interests of India.’ Middelerwijl was de Indische regeering van haar kant niet in gebreke gebleven om het opperbestuur te wijzen op den benarden toestand, waarin de na het jaar 1890 ingetreden nieuwe daling van den zilverprijs haar gebracht had. In haar brief van 23 Maart 1892 smeekte zij als het ware den Secretaris van staat voor Indië, dat bijaldien door de Vereenigde Staten of andere landen voorstellen mochten gedaan worden tot het houden van een nieuwe conferentie ter regeling van de zilverquaestie door internationaal overleg, van zijn kant niets onbeproefd zou worden gelaten om dat doel te helpen bevorderen. En toen zij van het opperbestuur het bericht had ontvangen, dat Engeland Amerika's uitnoodiging voor een conferentie had aangenomen, onder uitdrukkelijk beding echter, dat zij alleen ten doel zou hebben het beraadslagen over middelen om aan het zilver een ruimere plaats in den geldsomloop van de beschaafde staten te doen innemen, en elk overleg omtrent de vrije aanmunting van zilver in eene vaste waardeverhouding tot het goud buiten gesloten zou blijven, toen draalde de Gouverneur Generaal Lord Lansdowne en zijne raadslieden niet om bij brief van 21 Juni 1892 hun ernstig leedwezen te kennen te geven over de houding, die Engeland gemeend had te moeten aannemen. ‘Wij vreezen,’ dus schreven zij, ‘dat eene weigering van den kant van Groot Brittanje om zich bij het stelsel van den dubbelen standaard aan te sluiten een onoverkomelijke hinderpaal worden zal voor het tot stand komen van eene internationale overeenkomst voor de vrije aanmunting van goud en zilver; en wij zijn van oordeel, dat een binnen enger grenzen beperkte aanwending van zilver als ruilmiddel zonder eenigen invloed blijven zal op den goudprijs van het zilver, en allerminst er toe zal medewerken om, waar het vóór alles op aankomt, de schommelingen in de onderlinge waardeverhouding tusschen de beide metalen te beletten’. ‘We greatly regret this state of affairs,’ zoo luidde de onomwonden verklaring van Indië's bewindslieden, ‘both because we believe that no other country is so deeply interested in, or would benefit so greatly by a uniform standard of value throughout the civilised world as Great Britain, with her vast system of trade and the great extent of her finance, and because the | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
final rejection of an international agreement for free coinage of both gold and silver will leave India face to face with a problem of the greatest difficulty.’ Geene andere oplossing van het probleem zou in dat geval mogelijk zijn dan Indië's overgang tot den enkel gouden standaard, en toen nu, in antwoord op een per telegraaf tot haar gerichte vraag van het opperbestuur, welke gevolgen voor Indië zouden te wachten staan van deinvoering van het goud als standaard, de Indische regeering gelegenheid vond om bij brief van 2 Augustus 1892 hare inzichten over de eventueele onvermijdelijkheid van dien maatregel andermaal uiteen te zetten, veroorloofde zij zich de opmerking, dat het meer dan onredelijk zou zijn van Harer Majesteits Gouvernement om zich te verzetten tegen een gouden muntstandaard voor Indië uit vrees voor toenemende goudappreciatie, en tegelijker tijd hare medewerking aan het tot stand komen van een bimetallieke muntunie te onthouden, op grond van de overweging, dat van goudappreciatie in het verledene niet gebleken was, en zij ook in de toekomst niet te duchten stond. Eenheid van muntstandaard met Engeland, hetzij op bimetallieken grondslag, zooals men het tien jaren achtereen had aanbevolen, hetzij op grondslag van het goud alleen, als eenig overblijvend redmiddel, was voor de belangen van de beide deelen van het rijk eene wezenlijke levensquaestie, en in geen geval mocht men dan ook langer vrede hebben met de bestaande orde van zaken, - ‘a position so fraught with danger that inaction involves at least as great risk and as much responsability as would the undertaking of an enterprize even more hazardous than the introduction of a gold standard into India.’ Onder den indruk van dit ernstige betoog van de Indische autoriteiten, en van de in Indië in het leven geroepen beweging door de Currency Association, die in de hoofdcentra van verkeer meeting op meeting belegde waar menig hard woord over den onwil van Engeland om aan Indië's nooden tegemoet te komen gesproken werd, begreep het opperbestuur dat het niet langer in zijn tot dusver in acht genomen afwachtende houding kon blijven volharden; maar vooralsnog ongezind om zelf handelend op te treden, sloeg het den weg in door de Kamer van Koophandel te Bombay aangegeven, door de instelling te verordenen van eene commissie, die onder voorzitterschap van the Lord High Chancellor Herschell van advies zou hebben te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienen over hetgeen in de gegeven omstandigheden met betrekking tot het muntvraagstuk in Indië te doen stond. Bij telegram van 30 September 1892 werd van het voornemen hiertoe aan de Indische regeering kennis gegeven; doch eerst in het laatst van October kon de Commissie, die met haren voorzitter zeven leden telde, hare werkzaamheden aanvangen, nadat haar onder dagteekening van den 21sten dier maand alle uit Indië ontvangen bescheiden door den Secretaris van staat voor Indië Lord Kimberley waren toegezonden onder opmerking, dat de voorgenomen internationale muntconferentie hare zittingen den 22en November te Brussel zou aanvangen, en hij er grooten prijs op stellen moest om nog vóór dien tijd het rapport der Commissie in handen te krijgen, - een verlangen waaraan echter, zooals redelijkerwijs te wachten was, niet voldaan kon worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Schier gelijktijdig dus stonden de belangen van het Indische muntwezen in twee instantiën te worden behandeld, want ter Brusselsche conferentie zou Britsch-Indie door zijne eigene gedelegeerden den Luitenant-Generaal Richard Strachey, wiens naam wij reeds boven leerden kennen, en Sir Guilford L. Molesworth, gepensionneerd Indisch hoofdambtenaar, en schrijver van eene in 1891 door de Bimetallic League bekroonde prijsverhandeling Silver and Gold: the money of the world, worden vertegenwoordigd. Voor hen golden niet de instructies, waarvan de gedelegeerden van Engeland voorzien waren; maar afhankelijk als de regeering van Britsch-Indië met betrekking tot de regeling van het muntwezen was van de inzichten van Harer Majesteits regeering, ligt het voor de hand, dat de Indische gedelegeerden de bevoegdheid niet erlangd hadden zich tot iets te verbinden, wat, hetzij dan ten rechte of ten onrechte, geacht zou kunnen worden aan de vermeende belangen van Engeland te schaden. Waar zij krachtig opkwamen voor de leer van het bimetallisme, en van hare toepassing alleen heil en redding voor Indie verwachten konden, verzuimden zij niet op den voorgrond te stellen, dat zij alleen uiting gaven aan hunne eigen persoonlijke meeningen. Namens de regeering, die hen ter conferentie gezonden had, legden zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen de verklaring af, dat Indië tot dusver aan het zilver was getrouw gebleven in de hoop, dat het blanke metaal ten slotte in het ruilverkeer der volken weder zijne vroegere plaats zou kunnen innemen; maar dat het Indisch bestuur wel gedwongen zou worden tot andere maatregelen zijn toevlucht te nemen, indien de lang gekoesterde verwachting van eene oplossing der quaestie te zullen vinden in eene internationale muntunie, niet voor verwezenlijking vatbaar mocht blijken te zijn. Voor dat geval moest de Indische regeering zich de meest onbeperkte vrijheid van handelen blijven voorbehouden. Verliep de Brusselsche conferentie alzoo zonder eenig praktisch gevolg voor Indië, dit was niet het geval met de werkzaamheden van de in Engeland ingestelde enquête-commissie, die den 27en October 1892 een aanvang maakte met het hooren der getuigen, wier inzichten over de quaestie en over den economischen toestand van Indië zij ter harer eigen voorlichting gemeend had te moeten inwinnen. Al dadelijk trad daarbij op den voorgrond de staat van zaken in Nederlandsch-Indië, waarop de Gouverneur Generaal Lord Lansdowne in zijne aan het opperbestuur gerichte depêche van 2 Augustus te voren zich had beroepen onder opmerking, dat eenige jaren geleden wel eens bezwaren waren geopperd tegen hetgeen aldaar van regeeringswege gedaan was om de waarde van het ruilmiddel zich te doen richten naar het goud, doch dat de overgang van den zilveren tot den gouden muntstandaard ten slotte gebleken was niet slecht te hebben gewerkt, noch de ontwikkeling van handel en nijverheid te hebben tegengehouden. Dienaangaande nu wenschte de Herschell-commissie, zooals zij in de wandeling kortheidshalve genoemd werd, meer licht te verkrijgen, en met dat doel werden twee oud-Bataviasche kooplieden, de heeren Neil Mac Neill, lid van de firma Maclaine Watson & Co., en Archibald Mac Coll, lid van de vroegere firma Martin Dyce & Co., uitgenoodigd voor haar te verschijnen. In den breede werden zij ondervraagd over den invloed, dien de landbouwnijverheid op Java ondervonden had van het op de goudwaarde gehandhaafde ruilmiddel, en in verband hiermede betoogde o.a. de Heer Mac Neill, dat die invloed zich slechts deed gelden voor ondernemers die, zooals de theeplanters op Java, te concurreeren hadden met landen, waar het zilver standaard was gebleven, en de planters dus in den vorm van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koersavans een zeer aanzienlijke uitvoerpremie genoten waarvan de Javaplanters verstoken waren. Maar het zwaartepunt van Java's economische ontwikkeling en Java's uitvoerhandel lag in de suikerindustrie, waarbij van mededinging van zilverlanden (het op dat gebied minder beteekenende Mauritius daargelaten) zoo goed als geen sprake was, en dit beschouwde de Heer Mac Neill als de voornaamste reden, dat de zich een tijd lang geopenbaard hebbende opposite tegen de voor Nederlandsch-Indië verordende muntregeling gaandeweg was te niet geloopen, en zij in zijn oog ook nimmer een ernstig praktisch karakter gehad had. Ongeveer in gelijken zin werd de zaak ook besproken door den Heer Mac Coll, die zich o.a. beriep op zijne kort te voren gehouden besprekingen te Amsterdam en Rotterdam met verschillende belanghebbenden bij landelijke ondernemingen op Java, volgens wier eenparig oordeel aan eene verandering der bestaande muntregeling en terugkeer tot vrije zilveraanmunting niet meer kon of mocht gedacht worden. ‘The people there would not put their money into estates and land enterprises generally, if there was the same uncertainty of exchange as we have in British India’. Afgaande op deze verklaringen, en op hetgeen van elders ter kennis van de Commissie kwam omtrent de munttoestanden zoo in Nederlandsch-Indië als in Nederland zelf, kon bij haar bezwaarlijk nog eenige twijfel bestaan aan de goede werking van den in de beide deelen van het rijk ingevoerden hinkenden standaard. ‘The case of Holland and Java’, dus leest men in het rapport der Commissie (§ 93), dat onder dagteekening van 31 Mei 1893 aan den Secretaris van staat voor Indië werd ingediend, ‘is very remarkable, since in that case the gold standard has been maintained without difficulty in both countries although there is no mint in the Dutch East Indies, no stock of gold there, and only a moderate stock of gold in Holland; whilst the currency consists of silver and paper legally and practically inconvertible in gold, except for purposes of export.’ Aan de vraag echter of een toestand op den duur houdbaar kon wezen, als waarin Nederland en zijne kolonieën met betrekking tot het muntwezen huns ondanks onder den drang der omstandigheden geraakt waren, schijnt door de Commissie zelfs niet gedacht te zijn, en evenmin werd harerzijds eenige aandacht geschonken aan de overweging, dat meer in het bijzonder op muntgebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene geheel andere verhouding bestaat tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië dan tusschen Engeland en Engelsch-Indië, en het dus allerminst eene uitgemaakte zaak geacht kon worden, dat hetgeen voorshands proef houdend was bevonden voor den een, ook in de praktijk proef houdend zou blijken voor den ander. Maar het feit, dat het Nederland gelukt was om met behoud van het zilver als ruilmiddel voor het binnenlandsch verkeer, zoo in het moederland als in de kolonie, aan de koersverhoudingen tusschen beide deelen van het rijk onderling, en tegenover het buitenland tevens, eene stabiliteit te verzekeren, die in Britsch-Indië in steeds toenemende mate gemist werd, deed de leden der Commissie luchthartig over alle bezwaren, zoo theoretische als praktische, heenstappen. Eene dergelijke voor het verkeer zoo gewenschte en heilzame uitkomst had Nederland weten te verkrijgen door het sluiten van de munt voor den verderen aanmaak van zilveren standpenningen, en door dit voorbeeld na te volgen zou, meende men, aan de bezwaren, die Britsch-Indië ondervond, en waaronder het nu twintig jaren achtereen geleden had, voor goed een eind komen. Al wat door de Indische regeering zelve op theoretische gronden was aangevoerd ten betooge van de noodzakelijkheid om, bij mislukking van de pogingen tot vorming van eene internationale muntunie op bimetallieken grondslag, de verdere aanmunting van zilver in Indië te staken, vond in de oogen van de Herschell-Commissie blijkbaar zijne bevestiging in de elders, en met name in Nederland opgedane ervaring. Zij was eerlijk genoeg om te erkennen, dat met betrekking tot muntaangelegenheden Engeland de wijsheid niet alleen in pacht had, en men in dat opzicht met vrucht elders ter schoole kon gaan, ‘however admirable may be the precautions of our own currency system.’ In elk geval, - en dit is in korte woorden de eigenlijke kern van het uitvoerig rapport - wist de Commissie geene andere oplossing aan de hand te doen dan die door de Indische regeering in het volle besef van hare verantwoordelijkheid was aanbevolen, en zij was dus van oordeel dat dier regeering de bevoegdheid behoorde te worden verleend op den door haar voorgestelden voet over te gaan tot het sluiten van de munt, als voorbereiding tot den later in te voeren gouden muntstandaard, met dien verstande evenwel, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de goudwaarde der ropij voorshands althans, niet, gelijk het Indisch bestuur wenschte, op 1 sh. 6 p. maar slechts op 1 sh. 4 p. zou worden vastgesteld. Niet hierin echter was het gewicht van de te nemen beslissing gelegen. Of de goudwaarde van de ropij zich naar de verhouding van 16, 18 of 20 pence zou hebben te regelen kon op zichzelf een weinig beteekenende zaak heeten, tegenover het beginsel, dat bij de voorgenomen regeling in het spel was, en waaraan men zich in Engeland vooral steeds onwrikbaar had vastgeklampt, het beginsel, dat de wet onmachtig was om eene, van de waarde van het muntmetaal onafhankelijke, en dus willekeurige waarde toe te kennen aan het geld, waarvan het verkeer zich bedient. Nu moge het geven van eene schaarschheidswaarde aan het ruilmiddel door middel van staking der vrije aanmunting, nog iets anders wezen dan het vaststellen van de eene of andere waardeverhouding tusschen goud en zilver bij onbelemmerde aanmunting van beide metalen tegelijk, de leer, waarmede tot dusver het bimetallisme steeds werd bestreden, dat vraag en aanbod alleen de waarde van het geld bepalen zonder dat wettelijke regelingen daarop iets vermogen, kan in geen geval langer gelden, nu het Herschell-Comité haar, onder bewonderend opzien tot hetgeen de hinkende standaard elders wrochte, heeft losgelaten, en in verband waarmede haar rapport eene, voor de toekomstige oplossing der muntquaestie zeker niet te miskennen waarde erlangd heeft. Van eene meerderheid of minderheid in den boezem der Commissie was ditmaal geen sprakeGa naar voetnoot1). Eenparig verklaarden de leden zich voor het verleenen aan de Indische regeering van de bevoegdheid om over te gaan tot het nemen van de door haar aangeprezen maatregelen, en bij een telegram van den 20en Juni 1892 werd de machtiging hiertoe door den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secretaris van staat aan den Onderkoning verstrekt, nadat hij zich insgelijks langs telegrafischen weg er van vergewist had, dat in Indië geene bezwaren bestonden tegen de wijzigingen, die de Commissie gemeend had in het oorspronkelijke plan te moeten aanbrengen. Van de ontvangen machtiging van het opperbestuur werd nu zonder dralen gebruik gemaakt. De Hooge Indische regeering zetelt, zooals men weet, gedurende de zomermaanden te Simla, en daar werd in den voormiddag van Maandag 26 Juni 1893 een door den Onderkoning en Gouverneur Generaal van Indië voorgezeten vergadering van den Wetgevenden Raad gehouden, waarin Sir David Barbour het wetsontwerp ter tafel bracht, dat bestemd was om uitvoering te geven aan de reeds sedert zoo langen tijd hangende plannen tot herziening van de voor Indië verordende muntregeling. In eene uitvoerige rede zede zette Sir David doel en strekking van het ontwerp nader uiteen, en bracht hij o.a. in herinnering de woorden door hem gesproken bij de aanbieding der begrooting voor 1889/90, toen hij er op had gewezen, hoe de drang der omstandigheden onvermijdelijk leiden moest òf tot eene zich steeds uitbreidende algemeene demonetisatie van het zilver en zijne vervanging in den geldsomloop door het goud, òf tot herstel van het gelijktijdig gebruik van goud en zilver op den voet als dit vóór 1870 steeds had plaats gevonden. Indië had niets onbeproefd gelaten om tot eene oplossing in laatstbedoelden zin te geraken; maar het was niet mogen gelukken, en door het noodlot gedwongen moest men ten slotte wel den anderen weg opgaan, wilde men Indië's dierbaarste belangen niet langer roekeloos in de waagschaal stellen. Beter ware het voor Indië geweest indien men reeds vijftien jaren vroeger dien weg had ingeslagen; dan zou Indië voor veel leed en veel nadeel zijn bewaard gebleven; maar - ‘it is useless to look back with regret on what might have been,’ zooals het raadslid Mackay, de president van de Indian Currency Association, opmerkte. ‘Wij zijn tevreden met hetgeen, beter laat dan nooit, thans nog kan gedaan worden, en met vernieuwden hoop en vertrouwen gaan wij de toekomst tegemoet.’ In denzelfden geest sprak ook de Onderkoning Lord Lansdowne zelf, die echter niet verzuimde te doen uitkomen, dat hij in beginsel ernstige bedenkingen had tegen het geven van eene artificieele wettelijke waarde aan goud of goederen; maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nood breekt wet, ‘and we should be culpable if we did not attempt to place the finances of India on a more stable basis.’ Of echter de thans voorgestelde maatregel aan het doel, dat men beoogde, zou beantwoorden, kon alleen de toekomst leeren. ‘Time only,’ dus besloot Lord Lansdowne zijne welsprekende rede, ‘time only can show whether all our hopes will be fulfilled or be disappointed. In the meanwhile, I earnestly trust that even those who regard this measure with most suspicion or reluctance will give us credit for having had the courage of our opinions, and for having taken the only course which seemed to us likely to relieve this country of a burden which has, we believe, seriously affected its welfare in the past and which would, unless we had intervened, have still more seriously paralysed her energies and retarded her advance in the future.’ Het debat werd hierop gesloten, en het ontwerp van Sir David Barbour tot wet verheven, met bepaling dat zij op staanden voet in werking zou treden. Eenige de uitvoering der wet rakende notificaties waren bij voorbaat gereed gemaakt, en zoo geschiedde het, dat houders van baarzilver reeds in den morgen van den 26en Juni de deuren van de munt te Bombay gesloten vonden, toen zij hunnen per laatste mail uit Europa ontvangen voorraad daar ter vermunting kwamen aanbieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.Ruim acht maanden zijn thans verloopen sedert tot de sluiting van de munt in Britsch-Indië werd overgegaan, en van al de blijde verwachtingen, waarmede men zich bij het nemen van dien maatregel vleide, is tot dusver nog geen enkele tot vervulling gekomen. Integendeel: nieuwe moeilijkheden en verwikkelingen zijn er uit voortgevloeid, en hebben de regeering geplaatst voor een toestand, die aan het bij ons uit de geschiedenis van het noodlottige jaar 1672 bekende ‘radeloos, redeloos en reddeloos’ herinnert - een toestand die, zooals niet ten onrechte werd opgemerkt, ‘has made confusion worse confounded.’ Men dacht door de muntsluiting nieuwe aanvoeren van zilver te belemmeren en tegen te houden; maar zelden hebben die aanvoeren zulk een omvang gehad als dit juist na het verbod tot vrije aanmunting het geval is geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men dacht zeker te zijn van een levendiger vraag naar de wekelijks aan de markt te brengen council-bills tot eene voor den lande minder nadeeligen koers dan vroeger; maar weldra bleef die vraag geheel uit, zoodat elke poging om een eenigszins naamwaardig bedrag van die wissels van de hand te zetten mislukte. Men dacht zonder eenig bezwaar den wisselkoers te kunnen handhaven op den voor de goudwaarde der ropij aangenomen voet van 1 sh. 4 p.; maar slechts korten tijd slaagde men er in, want gaandeweg liep de noteering weder tot 1 sh. 2 p. of 12 pCt. lager terug. Waar men gemeend had stabiliteit te verkrijgen, èn voor de financiën van den staat, èn voor de operaties van den handel, bleef onzekerheid in de wisselmarkt den toon aangeven en niemand weet op het oogenblik wat in dit opzicht in de naaste toekomst kan te wachten staan. Zal de regeering gevolg geven aan het deukbeeld om een hoog invoerrecht te heffen van al het in Indië aan te voeren zilver, en zoodoende meerdere vastheid verzekeren aan den koers, die zich tot dusver niet naar hare inzichten heeft willen regelen? Er is ernstig over gedacht, en reeds menig verwijt heeft het der regeering op den hals gehaald dat zij te dien opzichte niet eerder tot een bepaald besluit is gekomen. Eerst zeer onlangs, in het laatst van Januari 11. heeft zij ter kennis van belanghebbenden gebracht, dat van het, ook in het Engelsche parlement door mannen van gezag ondersteunde denkbeeld was afgezien; maar thans vraagt men zich af, of het wellicht niet in de bedoeling der regeering liggen kan om de munt weer open te stellen en door het heffen van een verhoogd muntloon haar doel te bereiken. Onzekerheid allerwege dus, waar zekerheid een onmisbare levensvoorwaarde is voor de gezonde economische ontwikkeling van land en volk, en geen wonder dan ook dat de regeering van Indië aan de heftigste aanvallen bloot staat wegens de muntpolitiek, die zij nu laatstelijk gemeend heeft te moeten volgen: ‘The Government of India has been guilty of almost as much folly as any body of men can commit’, zoo leest men o.a. in The Statist van den 27en Januari 11. Niet gaarne echter zou ik deze uitspraak voor mijne rekening nemen, want m.i. is de tijd nog niet gekomen om een juist oor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel te vellen over de oorzaken, die aan den loop van zaken in Indië, sedert de sluiting van de munt haar beslag kreeg, ten grondslag liggen, en de regeering voor dien loop van zaken reeds thans verantwoordelijk te stellen gaat in geen geval aan. Geen gemakkelijker kritiek dan eene die van het ‘doctus post eventum’ uitgaat, vooral waar men te doen heeft met verschijnselen, omtrent de eigenlijke beteekenis waarvan men zich nog geen voldoende rekenschap weet te geven. Wij staan voor het niet te loochenen en inderdaad opmerkelijke feit, dat in de laatste helft van het afgeloopen jaar, dus in de zes maanden volgende op de staking der zilveraanmuntingen de invoer van zilver in Britsch-Indië heeft bedragen ruim 28.296.000 oncen tegen 21.280.000 oncen in 1892 en slechts 12.357.000 oncen in 1891 gedurende hetzelfde tijdsverloopGa naar voetnoot1); maar waaraan moet deze zoo aanzienlijke vermeerdering van den zilveraanvoer nu worden toegeschreven? Tal van factoren kunnen er bij in het spel zijn. In de eerste plaats de meerdere of mindere behoefte van de inlandsche bevolking aan zilver voor het vervaardigen van sieraden of ander industrieel gebruik; vervolgens de voor houders van opgespaarde ropijen bestaande verlokking om ze om te zetten in het tegenover de ropij goedkooper geworden baarzilver; voorts de toegenomen werkzaamheid in de muntinrichtingen van de inlandsche staten, die het recht van muntslag hebben behouden, zooals Hyderabad, Baroda, Indore, Gwalior, Nepal, Cashmere, enz.; en eindelijk de op groote schaal gedreven speculatie in zilver verband houdende met de geruchten, dat de heffing van een belangrijk invoerrecht in de bedoeling der regeering lag. Zekere gegevens omtrent een en ander zijn, met uitzondering van het laatst aangeroerde punt, intusschen niet beschikbaar. Terwijl de een hoog opgeeft van het zilver, en ook van het goud, waarin hoog en laag in Indië hunne opgespaarde penningen belegd hebben, beweren anderen, dat hieraan niet te veel gewicht mag gehecht worden met het oog op de bekende armoede van de overgroote massa der bevolking. Van den omvang der werkzaamheden in de inlandsche muntinrichtingen weet, vreemd genoeg, zelfs de regee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring zoo goed als niets af; en het eenige wat eigenlijk vast staat is, dat het artikel zilver voor speculanten en dobbelaars eene aantrekkelijkheid heeft gekregen, die tot een levendigen termijnhandel in baarzilver geleid heeft. Afdoeningen van zilver voor dadelijke levering of op tijd waren in de laatste maanden zoo te Calcutta als te Bombay aan de orde van den dag, en er was geld mede te verdienen, want de prijs, die misschien 50 en meer jaren achtereen schier nimmer van de normale noteering van 106½ ropij per 100 tolas fijn afweek, heeft men zelfs tot 85 ropijen zien terugloopen, om dan eens weder plotseling tot 90 ropijen en daarboven te stijgen. En het zijn niet de inlandsche handelaren en geldmannen alleen, die dit spel medespelen: ‘even among European brokers it has become the fashion to include silver in their repertoire,’ merkt de handels-correspondent van The Pioneer in het nummer van 6 Januari l.l. op, er aan toevoegende ‘that silver bids fair to take its place alongside of copper tiles, zinc sheeting, the varieties of iron, or any other of the baser metals that the merchant proper is known to import wholesale.’ En toch durven mannen van gezag op economisch gebied in Engeland, en invloedrijke bladen als Economist en Statist, volhouden, dat datzelfde zilver bij uitnemendheid geschikt is als muntstandaard en waardemeter voor de bevolking van Indië! Is de opgewekte speculatiezucht de voorname oorzaak van den vermeerderden zilveraanvoer, dan kan dit verschijnsel slechts van tijdelijken aard zijn. Aan mogelijke aanmunting van zilver in de onder eigen bestuur gebleven inlandsche staten kan de regeering wellicht een eind maken door ter zake tusschen beiden te komen, ofschoon de onder-Secretaris van staat voor Indië nog ter Parlementszitting van 11 Januari l.l., in antwoord op een vraag van Sir John Gorst, volgens wien in de munt van Partabghar dagelijks 800,000 ropijen geslagen werden, en nog 500.000 stuks in eene andere muntinrichting, verklaren moest geene inlichtingen dienaangaande te kunnen verstrekken. Naar de eigenlijke oorzaken van dien in de laatste maanden waargenomen zilveraanvoer kan voorshands dan ook slechts gegist wordenGa naar voetnoot1); maar intusschen doen de bezwaren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarmede het verschijnsel èn voor de regeering èn voor den handel gepaard gaat zich niet minder levendig gevoelen. De regeering heeft na de muntsluiting schier geen plaatsing meer kunnen vinden voor de wissels, die door het opperbestuur op de Indische kassen moeten getrokken worden ter vereffening van de bedragen die Indië wegens uitgaven ten zijnen behoeve aan Engeland schuldig is, en tegelijkertijd heeft de nieuwe muntregeling toestanden in het leven geroepen, waardoor geheele takken van nijverheid en handel met volslagen ondergang bedreigd worden. De niet-plaatsing harer wissels heeft de regeering natuurlijk bedacht doen zijn op andere middelen om de rekening tusschen de beide deelen van het rijk te kunnen vereffenen, en het in leen opnemen van geld was hiertoe de als van zelf aangewezen weg. Van het Parlement vroeg en verkreeg zij de bevoegdheid om voor rekening van Indië eene leening van £ 10 millioen te sluiten, met behulp waarvan vooreerst in de eischen van den dienst kon worden voorzien; maar reeds tien jaren geleden werd met betrekking tot dit hulpmiddel in een officieel stuk opgemerkt: ‘Borrowing in England would afford a temporary alleviation; but would ultimately increase the difficulty by augmenting the charge for interest’Ga naar voetnoot1). Dit werd in het debat over den voorgestelden maatregel ook niet door de regeering ontkend; zij gaf bij monde van Lord Kimberley in de zitting van de Lords van 20 December l.l. toe, ‘that the position we have taken up is one which cannot be maintained for any | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
great length of time;’ maar er was in de gegeven omstandigheden alles aan gelegen om een bekwamen proeftijd te gunnen aan de in Indië op muntgebied genomen maatregelen, en de eenige weg om dit mogelijk te maken was het tijdelijk leenen van geld, in de hoop dat ‘something would turn up,’ - dat weldra weder gunstiger omstandigheden zouden aanbreken voor de plaatsing van een naamwaardig bedrag aan council-bills. Zoodoende is de regeering voor het oogenblik uit den nood gered; maar in andere opzichten heeft zij het nog harder te verantwoorden dan tegenover het Parlement met betrekking tot haar leeningsontwerp. Toen namelijk op den 26en Juni de handel, schier geheel onvoorbereid, verrast werd met het bericht, dat de regeering de sluiting der munten had verordend, was nog een aanzienlijke hoeveelheid ongemunt zilver ter plaatse aanwezig, en een niet minder aanzienlijke hoeveelheid voor rekening van verschillende belanghebbenden tusschen Engeland en de Indische havens onderweg. De gelegenheid om dat zilver, bij elkander een waarde van £ 1.120.000 vertegenwoordigende, op den van ouds gebruikelijken voet in ropijen te doen omzetten, werd hun dus ontnomen; maar de hierover ingediende klachten en protesten bleven niet zonder uitwerking, en na veelvuldige onderhandelingen en overleggingen verklaarde de regeering zich ten slotte bereid al het in handen van de importeurs overgebleven zilver, dat vóór den 26en Juni uit Engeland was afgescheept, van hen over te nemen tegen een prijs, die het door hen te lijden verlies tot iets meer dan 1 percent terugbracht, en hen bijgevolg vrijwaarde voor een verlies van meer dan 6 percent, dat voor hunne rekening zou zijn gekomen, bijaldien het aangevoerde zilver tot den marktprijs van den dag had moeten worden van de hand gezet. De getroffen regeling kwam dus voor de regeering op een niet onaanzienlijk geldelijk offer te staan, want zij kreeg een partij zilver in handen, die zij, bij gebleken behoefte, op de open markt voor lager prijs zou hebben kunnen machtig worden, en dit nu wekte in hooge mate de ergernis op van verschillende organen van de inlandsche pers, die in soms heftige bewoordingen uiting gaven aan hunne verontwaardiging over hetgeen zij een ongerechtvaardigd gunstbetoon aan enkele zilverspeculanten geliefden te noemen. Nieuw voedsel vond die verontwaardiging bij het bekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden van het besluit der regeering om van haar kant ook eene vergoeding toe te kennen aan de in haren dienst werkzame ambtenaren voor het nadeel dat ten hunnen laste uit de verstoorde koersverhoudingen voortvloeide. Luide waren de klachten, die van dien kant jaren achtereen onder de aandacht der regeering gebracht waren. Het leven in Indië mocht, wat huishuren, loonen, voedingsmiddelen enz. betreft, niet zoo veel duurder zijn geworden dan vroeger, een andere factor legde voor verreweg het meerendeel der ambtenaren een nog grooter gewicht in de schaal, de gelden namelijk die zij tot onderhoud van hun veelal in Engeland verblijfhoudend gezin derwaarts hadden over te maken. Waar vroeger slechts 1000 ropijen behoefden te worden uitgelegd ter vereffening van eene in Engeland te bewerkstelligen uitgaaf van £ 100, had men gaandeweg 1200, 1400, eindelijk 1600 ropijen voor hetzelfde doel moeten afzonderen, en bij het onveranderd blijven der in ropijen uitgekeerde bezoldigingen waren ernstige financieële moeilijkheden voor tal van ambtenaren niet kunnen uitblijven. Van den aanvang af had de regeering voor hunne klachten en bezwaren een geopend oor gehad; maar steeds werden zij naar huis gezonden met de mededeeling, dat zoolang geen afdoende voorzieningen met betrekking tot den toestand van het muntwezen genomen waren, aan de oplossing van de voorgebrachte grieven van den ambtenaarsstand niets te doen viel. Intusschen werd de rechtmatigheid dier grieven ook door de leden van de Herschell-commissie volmondig erkend. ‘The Government of India’, dus leest men in § 18 van haar rapport, ‘cannot turn a deaf ear to the appeals of their servants, without the danger of engendering serious discontent, apart from the question whether such appeals are just and reasonable.’ Toen nu door de verordening tot sluiting van de munt de eerste stap gedaan was tot oplossing van het reeds zoo lang hangende muntvraagstuk, begreep de regeering, dat niet langer gedraald mocht worden met een tweeden stap, de regeling der belangen van de bij de zaak zoo van nabij betrokken staatsdienaren, en de uitkomst van het hieromtrent gehouden overleg was de afkondiging in het begin van Augustus 1892 van eene notificatie, krachtens welke aan alle Europeesche en Indo-Europeesche ambtenaren, zoo civiele als militaire, zou worden toegestaan de helft van hunne bezoldiging tot een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maximum bedrag evenwel van £ 1000 in het jaar, door tusschenkomst van 's lands kassen tot den vasten koers van 1 sh. 6 p. per ropij dus op den voet van 13⅓ ropij voor het pondsterling over te maken. In de gegeven omstandigheden lag hierin voor belanghebbenden eene tegemoetkoming van omstreeks 3 ropijen per elk over te maken pond sterling, - eene voor de regeering geenszins onverschillige zaak, want men wist haar spoedig voor te rekenen, dat de gemaakte regeling haar op een jaarlijksch offer van één crore of tien millioen ropijen zou te staan komen. Dit werkte dadelijk algemeene ontevredenheid op onder de inlandsche gemeente, waaraan o.a. het hoofdbestuur van de te Poona gevestigde vereeniging Sarvajanick Sabha uiting gaf in een aan de regeering gericht adres, dat voornamelijk bestemd was om de onbillijkheid van den genomen maatregel tegenover Indië's belastingschuldigen te doen uitkomen. Mocht de regeering van het moederland kunnen goedvinden de aan de Europeesche ambtenaren toe te kennen vergoeding voor hare rekening te nemen, dan kon men er vrede mede hebben; maar ze ten laste te doen komen van het reeds zoo ontredderde Indische budget ware eene onverantwoordelijke handeling, die slechts voedsel geven kon aan de algemeen verspreide opvatting, dat de belangen van land en volk stelselmatig achtergesteld werden bij de particuliere belangen van de ambtenaren van den staat. Maar dit op zichzelf vrij scherpe betoog is de gematigdheid zelve, wanneer men het legt naast de woorden, die op het onlangs te Lahore gehouden Nationale Congres over de ‘exchange compensation’-quaestie gesproken zijn. ‘Waaraan heeft het arme volk van Indië het verdiend,’ zoo sprak ter zitting van den 30en December Babu Surendra Nath Banerja, lid van den Provincialen Raad van Bengalen, ‘om nog zwaarder te moeten belast worden met geen ander doel dan aan eenige weinige ambtenaren het genot van hun brandy, hun beef en hun champagne te verzekeren? Was dit het werk van eene natie, in wier heilige boeken geschreven stond, dat rechtvaardigheid een volk verheft? Bestond het land voor de ambtenaren, of voor het volk? Woorden ontbraken hem om de handelwijze der regeering, een gevolg en uitvloeisel van de misdaad van den 26en Juni, naar eisch te brandmerken, en hij riep daarom allen op, de mannen van de Punjab, de mannen van Bengalen, de mannen van Bombay en de mannen van Madras om zich aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een te sluiten, en niet te rusten vóór zij die officieele goden onttroond en van hun verheven standpunt afgerukt zouden hebben, vóór zij het hun duidelijk zouden hebben gemaakt, dat het niet hun welzijn, maar alleen het welzijn van het land gold.’ Met luid gejuich, zoo melden de dagbladen, werd het gesprokene begroet, en met algemeene stemmen werd de door spreker voorgestelde motie aangenomen, waarbij het Congres verklaarde ‘met verontwaardiging te protesteeren tegen de koersvergoeding aan de ambtenaren verleend, waarmede een jaarlijksche uitgaaf van 10 millioen ropijen gemoeid was, en tegen de op een uitgaaf van £ 138.000 te staan komende vrijgevigheid tegenover de banken ter zake van het door haar ingevoerde zilver, een en ander op een tijdstip dat het met den toestand der staatsfinanciën verre van gunstig gesteld was, en het land met nieuwe belastingen bedreigd werd.’ Indien er nog twijfel bestaan kon aangaande de beteekenis, die de politieke zijde van het muntvraagstuk steeds meer en meer voor Indië erlangd heeft, dan zijn de handelingen van het jongste Nationale Congres wel geschikt om dien twijfel voor goed weg te nemen. Het is juist deze zijde der quaestie, welke de gemoederen tegenwoordig meer dan ooit in beroering. brengt, want reeds vraagt men zich in de inlandsche pers af, of de billijkheid niet zou medebrengen het op de Indische financiën als een nachtmerrie drukkende koersverlies geheel en ten volle door het moederland te doen dragen. Netelige vraag, die op goede en afdoende gronden voorzeker ontkennend kan worden beantwoord, maar die onvermijdelijk met toenemenden aandrang zal gesteld worden, indien de regeering te eeniger tijd in verband met hare muntpolitiek tot de invoering van nieuwe of de opvoering van bestaande belastingen hare toevlucht zou moeten nemen. De vrees, dat die weg zal moeten worden ingeslagen, is een van de voorname overwegingen geweest, die het voorstel der Indische regeering tot sluiting van de munt in de oogen van de Herschell-Commissie en van het opperbestuur genade heeft doen vinden; maar hoe het gaan moet, indien de omstandigheden er toe mochten dwingen dien maatregel ongedaan te maken, weet niemand te zeggen. Een donkere toekomst kan dan te wachten staan, al moge de voorspelling, reeds jaren geleden gedaan, onvervuld blijven, dat de val in de waarde van de ropij de voorbode worden zal van den val van Engeland's gezag over Indië. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot politiek gevaar voor Engeland ligt in elk geval in de muntquaestie verscholen, want zooals het thans met de zaken gesteld is, valt geen ontsnappen aan de zekerheid van financieelen ondergang indien Indië aan het zilver als muntstandaard vasthoudt, of aan het gevaar van ernstige onlusten indien men dien financieelen ondergang door vermeerdering van den belastingdruk zou willen tegenhouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.Is de stelling der regeering tegenover het muntvraagstuk dus in hooge mate hachelijk, met verschillende belangen, die bij handel en nijverheid betrokken zijn, is dit in niet mindere mate het geval. Ook op dit gebied is de sluiting der munt gepaard gegaan met een ommekeer in toestanden en verhoudingen, die voor velen noodlottig dreigt te worden. In den loop dezer eeuw is het, voor zoover ik heb kunnen nagaan, slechts éénmaal voorgekomen, dat Indië op een zoogenaamde ongunstige handelsbalans, op een excedent van invoer boven uitvoer, te wijzen had. Het was in de jaren 1832 en 1833, dus lang vóór Indië's handelsbeweging eigenlijk eenige beteekenis voor het wereldverkeer verkregen had. Sedert was de stand van de balans onveranderlijk ten gunste van Indië. Ter vereffening van het saldo, dat Indië van het buitenland te vorderen had voor hetgeen het meer aan producten van eigen bodem uitvoerde, dan het aan voortbrengselen van Europeeschen oorsprong invoerde, vloeiden jaarlijks aanzienlijke bedragen edel metaal derwaarts, waarbij in latere jaren als remise van Engeland naar Indië nog kwamen de reeds meermalen ter sprake gebrachte councilbills, of aanwijzingen ten laste van de Indische kassen op zicht betaalbaar in ropijen. In de drie laatste dienstjaren had het excedent van den goederenuitvoer gemiddeld per jaar Rn. 357½ millioen of ca. Rn. 30 millioen per maand bedragen. In de drie eerste maanden van het loopende dienstjaar 1893/94, dus in April, Mei en Juni ll., was datzelfde excedent gemiddeld ongeveer Rn 48 millioen per maand; doch nauwelijks heeft in de laatste dagen van Juni de sluiting der munt haar beslag gekregen, of plotseling wijzigt zich de verhouding tusschen invoer en uitvoer, en vermindert het voordeelig saldo der balans tot: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om in October geheel te verdwijnen en plaats te maken voor een nadeelig saldo van Rn. 3.946.000, waarvoor het buitenland dus eene vordering op Indië behield. Het is vermoedelijk het eerste geval van dien aard, dat in de laatste zestig jaren is voorgekomen; maar hoe gewichtig het ter kenschetsing van den toestand op zichzelf ook wezen moge, toch is het niet geraden te veel waarde te hechten aan de uitkomst van de enkele maand October, want volgens de statistiek van November en December 1.1. hebben deze maanden weder een excedent van respectievelijk Rn. 8.665.000 en Rn. 19.737.000 aan te wijzen. Omstandigheden van zeer bijzonderen aard, waarvan wij ons thans nog niet in haar vollen omvang misschien rekenschap weten te geven, kunnen op den loop van zaken in de laatste maanden van grooten invloed geweest zijn; maar metdatal duiden de medegedeelde cijfers genoegzaam aan dat het handelsverkeer van Indië geheel uit zijne voegen is gerukt, tot groote schade natuurlijk van vele gevestigde belangen. De verbroken verhouding is een voor de hand liggend gevolg van gelijktijdige vermeerdering van den invoer bij vermindering van uitvoer; maar terwijl, wat den uitvoer betreft, het verkeer met Engeland en andere goudlanden weinig geleden heeft, en voor enkele uitvoerartikelen als rijst, suiker, thee, zaden, geweven jute, zijde enz. zelfs op vermeerdering kan gewezen worden, kwam in het verkeer met China en Japan, waarmede Indië tot dusver een met den prijs van het zilver verband houdenden koers gemeen had gehad, eene wending, waarvan een belangrijke tak van nijverheid, die juist in de laatste twintig jaren tot groote ontwikkeling was gekomen, het slachtoffer dreigt te worden. Het is hier de plaats niet om na te gaan hoe de katoennijverheid in Indië de beteekenis erlangd heeft, die haar tegenwoordig een voorname plaats onder de in Indië geopende bronnen van volkswelvaart doet innemen; - het feit zij in het voorbijgaan alleen geconstateerd, dat in 1854 de eerste met stoom gedreven katoenspinnerij in Indië werd opgericht, en er thans 130 worden aangetroffen, voorzien van 26.317 weefgetouwen en 3.378.303 spindels, en werk verschaffende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan gemiddeld 120.000 arbeiders daags. Haar fabrikaat voorziet ten deele in de behoeften van het binnenlandsch verbruik; maar is tevens een van de hoofdartikelen van uitvoer geworden, waarmede in het afgeloopen dienstjaar een geldswaardige omzet van Rn. 81 millioen is gemoeid geweest, welk bedrag in belangrijkheid slechts onderdoet voor de uitvoerwaarde van granen, ruwe katoen, zaden en opium. Van de uitgevoerde hoeveelheid ging ruim 80 percent naar China en Japan, en dit verkeer nu heeft tengevolge van de stoornis in de wisselkoersen tusschen die landen en Indië, waarmede de sluiting van de Indische munten is gepaard gegaan, een slag gekregen, waarvan het zeer onzeker mag heeten of het zich ooit herstellen zal. Tot en met ulto. Juni 1.1. bleef de uitvoer ongeveer op dezelfde hoogte als voorleden jaar, om in den loop van de volgende vijf maanden van Rn. 39.708.000 in 1892 te dalen tot Rn. 26.646.000 in 1893, en dus met ruim 30 percent terug te loopen. De betrekkelijk nog jeugdige katoenindustrie ziet zich dientengevolge in haar bestaan ernstig bedreigd, want haar ontvalt het voordeel van de uitvoerpremie die in den dalenden wisselkoers gelegen was, zoolang die koers zich in verband met de vrije aanmunting naar den prijs van het zilver regelen kon, terwijl dat voordeel thans in zijn vollen omvang ten goede komt aan Japan, waar in de laatste jaren reeds meer dan 40 voortreffelijk ingerichte katoenspinnerijen werden opgericht, wier fabrikaat op de Chineesche markten een scherpe concurrentie aandoet aan dat van de Indische fabrieken, die er nog kort geleden schier het monopolie bezaten. Japan, waar in het jaar 1878 het zilver weder als muntstandaard werd aangenomen, bleef de vrije aanmunting ervan tot dusver handhaven en zoo kan de daar inheemsch geworden katoennijverheid met even goed gevolg tegen de Indische fabrikanten optreden als deze laatsten, tengevolge van de voor hen voordeelige koersen, er in waren geslaagd om op de markten van China het hoofd te bieden aan hunne mededingers in Lancashire en elders in het moederland. Hoe donker men in Indië de zaken inziet bleek reeds op eene in het begin van Juli gehoudene meeting van fabrikanten te Bombay, het eigenlijke middenpunt van de thans bedreigde katoenindustrie. Er werd op gewezen hoe de sluiting der munt onmiddellijk gevolgd was door eene ingrijpende wijziging van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de koersverhoudingen tusschen China en Indië. Terwijl vroeger beider koersnoteeringen zich regelden naar den prijs van het zilver, en de onderlinge verhouding weinig of niet van 220 ropijen per 100 dollars afweek, was onmiddellijk na de muntsluiting de koers gedaald tot 190, hetgeen voor belanghebbenden in Indië te beteekenen had, dat zij voor elke honderd dollars, die zij van China hadden te vorderen, 30 ropijen minder in handen kregen, een verschil uitmakende van p.m. 22 ropijen op een baal garen. De toestand is sedert eer verergerd dan verbeterd en boezemt gaandeweg groote bezorgdheid in ook aan de regeering, want het verloopen der katoenindustrie kan te Bombay vooral hoogst ernstige gevolgen na zich sleepen. Het is een door de regeering zelf erkend feit, dat de arbeiders van de katoenspinnerijen een zeer werkzaam aandeel hebben genomen in de bloedige botsing, die in Augustus 1.1. tusschen de Hindoes en de Mahomedanen van Bombay losbrak, en waaraan eerst door wapengeweld ten koste van een zeventigtal slachtoffers een einde is gemaakt. Voor de rust van de stad en van het land is het van het grootste belang dat dit over het algemeen zeer turbulente deel van de bevolking geregeld aan het werk kan gehouden worden, want het ergste staat te vreezen, indien het voor hen tot volslagen werkeloosheid, of zelfs maar tot eene inkrimping van loonen zou moeten komen. Ook in dit opzicht dus kan de loop van zaken op muntgebied tot zeer ongewenschte politieke gevolgen leiden; maar bovendien hangt der regeering nog een ander gevaar boven het hoofd, dat de door haar van de muntsluiting verwachte verbetering van het financiewezen geheel kan te niet doen. Dezelfde oorzaak toch, die den uitvoer van manufacturen naar China belemmerde en achteruit deed gaan, oefende ook haren invloed uit op de opiummarkt, en dientengevolge bleef de afzet van de door het Gouvernement ten verkoop aangeboden hoeveelheden opium verre beneden het cijfer, waarop bij de vaststelling van de begrooting voor het loopende dienstjaar was gerekend, een tegenslag van zeer ernstigen aard, want het geldt een van de voorname bronnen van inkomst van de schatkist, aan wier onverminderde opbrengst tegenwoordig meer dan ooit gelegen is.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan alle kanten dus nieuwe moeilijkheden en nieuwe verwikkelingen, waarvan het eind niet te voorzien is, want het voortgaan op den weg, die den 26en Juni 1.1. werd ingeslagen, is niet minder bedenkelijk en gevaarlijk, kan tot niet minder noodlottige gevolgen leiden dan van het ongedaan maken van den toen genomen maatregel te duchten zijn. Maar, per aspera ad astra! Aan een betere toekomst behoeft nog niet gewanhoopt te worden. Duidelijker toch dan ooit te voren toch hebben de feiten het zoo bij uitnemendheid internationale karakter van het muntvraagstuk doen uitkomen. Had het in de macht der Engelsche regeering gestaan om de voor Indië verordende maatregel tot staking der vrije zilveraanmunting ook bindend te maken voor China en Japan, - had zij Japan kunnen overhalen het door haar gegeven voorbeeld te volgen, - en had zij, door eene met Mexico te treffen overeenkomst, er in kunnen slagen om, evenals aan de ropij, ook aan den Mexicaanschen dollar, die in China en in de Straits Settlements, evenals bij ons in Deli algemeen voor ruilmiddel dienst doet, eene zekere schaarschheidswaarde te verzekeren, - dan had van eene ontwrichting van het handelsverkeer tusschen Indië en de overige zilverlanden van Azië evenmin sprake kunnen zijn, als dit het geval is geweest in 1890, toen de aanneming van de Sherman-wet in de Vereenigde Staten den prijs van het zilver op de Londensche markt van gemiddeld 44 pence in Februari tot 53¼ in September daaraanvolgende deed oploopen, en in volkomen overeenstemming hiermede de Indische wisselkoersen zich kenmerkten door fluctuatiën van nog veel ingrijpender aard, dan waartoe nu laatstelijk de sluiting der munt aanleiding heeft gegeven. Immers van 1 sh. 5 in Januari 1890 steeg de koers tegen het eind van September van dat jaar tot 1 sh. 8⅞, een verschil van 22½ percent, terwijl in de laatste helft van 1893 de grootste afwijking niet meer dan 12 percent heeft bedragen. Maar op het handelsverkeer met China en Japan bleven de koersfluctuatiën van 1890 zonder eenigen den minsten invloed, omdat de koersverhoudingen aldaar zich even als in Britsch-Indië zelf naar den Londenschen marktprijs van het zilver regelden, en het verband tusschen de waarde van het ruilmiddel in Britsch-Indië aan den eenen en China en Japan aan den anderen kant dus ongestoord bleef. Het blijkt niet dat het handelsverkeer van Britsch-Indië | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het buitenland in het algemeen geleden heeft onder de geweldige koersfluctuatiën van 1890. Integendeel: de totale omzet gedurende het dienstjaar 1890/91 bedroeg Rn. 1931.620.000 tegen Rn. 1892.582.000 in 1889/90, en hierin deelden China en Japan voor een waardebedrag van Rn. 174.692.000 in 1889/90 en Rn. 179,264.000 in 1890/91. Van stoornissen, als waarvan thans sprake is, was toen geen spoor te ontdekken, omdat dezelfde invloed, de stijging namelijk van den zilverprijs, zich allerwege gelijkelijk deed gevoelen, en zoo zouden de zaken zich ook ditmaal zonder veel ongerief voor Britsch-Indië geschikt hebben, indien men er slechts toe had kunnen komen om de voor Indië verordende maatregelen op muntgebied ook bindend te maken voor die landen, waar het zilver nog steeds als waardemeter en ruilmiddel dienst moet doen.Ga naar voetnoot1) Het is dan ook op grond van de thans op nieuw opgedane ervaring niet meer te loochenen, dat met betrekking tot de aangelegenheden van het muntwezen de belangen van alle landen onverbreekbaar samenhangen; - dat, om de woorden te herhalen, die ik bereids in 1876 op het papier bracht in een aan wijlen Victor Bonnet gerichten brief, die in het Journal des Economistes van dat jaar staat afgedrukt, ‘la question monétaire est une question d'un caractère essentiellement cosmopolite, et que toute solution qui ne prend en considération que les besoins et les intérêts des peuples de l'occident restera forcément défectueuse.’ Maar in Engeland heeft men dit niet willen inzien. Daar is men steeds blijven vasthouden aan de leer, die aanvankelijk ook ten onzent werd gehuldigd, en die ten grondslag ligt aan de voorstellen van de hier te lande in 1872 ingestelde Staatscommissie voor de zaken van het muntwezen, de leer namelijk, dat het zilver bij de volkeren van het Oosten als muntstandaard van kracht moest blijven, op welken voet de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muntstelsels van de Westersche volken ook mochten geregeld worden. Het geluk heeft gewild, dat men bij ons tijdig, tot inkeer is gekomen, en dank zij de wijsheid van den Nederlandschen wetgever zijn moederland en koloniën beiden bewaard gebleven voor de ellende, waaronder Britsch-Indië op muntgebied nu reeds zoo vele jaren achtereen gebukt gaat, omdat men begrepen heeft, dat vastheid van waarde eene eigenschap is, welke de muntstandaard in Indië evenmin ontberen kan als de muntstandaard in Nederland zelf, en het een van de duurste plichten eener regeering is om te waken, dat de door haar verordende rekeningseenheid zooveel mogelijk steeds dezelfde waarde behoudt. Deze eenvoudige waarheid te hebben miskend blijft in mijn oog een niet meer uit te wisschen schande voor Engeland. Zelfs zijne meest gezaghebbende staath uishoudkundigen, een Walter Bagehot, een Stanley Jevons, een Robert Giffen, hebben er zich toe geleend om met allerlei sophismen de politiek van onthouding en nietsdoen goed te spreken, die Engeland gedurende meer dan twintig jaren achtereen ten opzichte van de muntaangelegenheden van zijn Indisch rijk is blijven toepassen, alsof de daar verblijf houdende onderdanen van Koningin Victoria niet volkomen hetzelfde recht hadden om gevrijwaard te worden voor de gevolgen van een deprecieerenden muntstandaard als de ingezetenen van het Vereenigd Koninkrijk zelfGa naar voetnoot1). Of bestaat er reden om aan te nemen, dat het zilver eigenlijk niet gedeprecieerd is; dat, zooals door een der voornaamste monometallistische organen van Engeland met nadruk betoogd, en telkens weder herhaald wordt, ‘that the value of silver in regard to commodities during the past twenty years has been far more | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stable than the value of gold’Ga naar voetnoot1)? Maar is dit inderdaad het geval dan is ook meteen het vonnis geveld over de in Engeland zelf gehandhaafde muntregeling, want onafwijsbaar is dan de gevolgtrekking, dat het verkeer zich onder die omstandigheden bedienen moet van een waardemaat, waaraan het hoofdvereischte van een zoodanige maat, betrekkelijke vastheid van waarde, ontbreekt, en dat dus Engelands muntwezen niet meer beantwoorden kan aan de eischen, waaraan met het oog op de onderlinge verplichtingen van schuldeischers en schuldenaren, een goed en deugdelijk muntwezen behoort te voldoen. Voor mij is het eene uitgemaakte zaak, dat appreciatie van het goud aan den eenen, en depreciatie van het zilver aan den anderen kant hebben samengewerkt om in de onderlinge waardeverhouding tusschen beide metalen eene verstoring te weeg te brengen, als nog nimmer werd waargenomen zoolang de menschelijke samenleving zich voor de vereffening harer ruilingen van geld bediend heeft, en is deze zienswijze juist, dan behoeft het geen nader betoog meer, dat Engeland de belangen van moederland en koloniën beiden, en middellijk ook die van het geheele wereldverkeer, geschaad heeft door de zaken op muntgebied eenvoudig aan haren loop over te laten, en zich halsstarrig te blijven verzetten tegen elke poging om beide metalen aan elkaar vast te koppelen, en zoodoende aan het wereldverkeer het gebruik te verzekeren van eene universeele waardemaat, die de schromelijke onbillijkheden en onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkheden van een apprecieerenden muntstandaard aan de eene, en een deprecieerenden muntstandaard aan de andere zijde grootendeels zou hebben voorkomen en vereffend. Mocht Engeland in dat verzet blijven volharden, dan staat voor het geheele maatschappelijke verkeer nog veel leed en ellende te wachten. Dan toch maakt de logica der feiten het onvermijdelijk, dat ten slotte het goud alleen de geheele wereld door tot grondslag van het muntwezen, zoo in het Oosten als in het Westen, moet worden aangenomen, en dat niet alleen de landen, waar de hinkende standaard tot dusver, met verloochening van al hetgeen op het stuk van de leer van het geld wetenschappelijk vast stond, is kunnen behouden blijven, maar ook geheel het Oosten zich van het als waardemaat onbruikbaar geworden zilver, zullen moeten ontdoenGa naar voetnoot1). Een dergelijke oplossing der quaestie, - en geene andere is denkbaar wanneer men van geen internationaal herstel van het zilver weten wil, - moet noodwendig gepaard gaan met een ommekeer in alle maatschappelijke toestanden en verhoudingen, aan de gevolgen waarvan men niet zonder huivering denken kan. Maar Engeland kan, dunkt mij, niet langer met een onverschillig oog gadeslaan wat de gebeurtenissen in Britsch-Indië, waarvan ik getracht heb een overzicht te geven, zoo luide verkondigen, dat het muntvraagstuk de belangen van alle volken, die in meerdere of mindere mate aan het wereldverkeer deelnemen, raakt; en dat geen land, hoe rijk en machtig ook, het in zijn hand heeft om, zonder overleg met anderen, tot eene bevredigende oplossing van het vraagstuk te geraken. Hoe onbevredigend in veel opzichten de proef met de staking der vrije zilveraanmunting in Indië ook zij uitgevallen, door in die proef te bewilligen is van den kant van Engeland, hetzij dan bewust of onbewust, een eerste stap gezet op den weg, die tot het internationale bimetallisme leiden moet, want gebroken is thans voor goed met de opvatting, dat van staatswege niets te doen valt aan de regeling van de waarde van het ruilmiddel, en wellicht is de tijd dan ook niet verre meer, dat Engeland zich met even veel ijver voor de tot dusver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veroordeelde leer van het bimetallisme zal partij stellen, als het thans partij trekt van het Suez-kanaal, waarvan het de totstandkoming indertijd met niet minder hardnekkigheid heeft bestreden en trachten tegen te houden, dan waarmede thans nog wordt te velde getrokken tegen het denkbeeld om door gemeenschappelijk overleg de beide edele metalen op gelijken voet te handhaven in de rol, die zij eeuwen achtereen met uitstekend gevolg in de menschelijke samenleving vervuld hebben. Moge de stand van het muntvraagstuk in Britsch-Indië voor Engeland eene aansporing worden om de hand te helpen leenen aan eene oplossing, die alleen bij machte zijn kan om een eind te maken aan den toestand van malaise en depressie op landbouw-, nijverheid- en handelsgebied, die nu reeds zoo vele jaren achtereen een noodlottigen en verlammenden invloed op het geheele maatschappelijke raderwerk uitoefent!
N.P. van den Berg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.Onder het nazien der drukproeven bracht de telegraaf mij het bericht van de indiening op 22 Maart ll. bij den Wetgevenden Raad te Calcutta van de begrooting voor het met 1 April aanvangende dienstjaar 1894/95, sluitende met een geraamd tekort van Rn 29.230.000, terwijl de stand der rekening een surplus van misschien Rn 80 à 90 millioen zou aantoonen, indien de in den loop van het jaar aan de markt te brengen £ 17 millioen council-bills tot den vroegeren pari-koers van 2 shillings per ropij plaatsing konden vinden. Onder de maatregelen, waarop de regeering ter dekking van het tekort het oog heeft, behoort de wederinvoering van het in 1882 afgeschafte invoerrecht van 5 pCt. van de waarde van alle uit het buitenland ingevoerde goederen, ook van het vroeger niet daaronder ressorteerende zilver; doch met vrijstelling van goud en van katoenen manufacturen. Door het zilver op te nemen onder de aan invoerrecht onderworpen goederen, rangschikt de regeering het als van zelf onder de eigenlijke koopmanschappen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij het ook inderdaad tehuis behoort, nu het niet meer als muntmetaal kan gebezigd worden, en dat de rol van het zilver als zoodanig in Britsch-Indië voor goed is uitgespeeld kan thans derhalve aan geen twijfel meer onderhevig zijn. Van het oogenblik af, dat Duitschland begonnen is aan het zilver den rug toe te draaien, was het steeds mijne meening, dat ten slotte ook Britsch-Indië het blanke metaal als waardemeter zou moeten loslaten; maar ik had niet gedacht dat men twintig jaren zou hebben noodig gehad om het te leeren inzien. Het blijkt tot dusver niet, dat tegen het plan om voor den vervolge het zilver bij invoer in Indië met een recht van 5 pCt. te belasten van den kant van den handel ernstige bezwaren bestaan; maar wel is dit het geval met het bereids in den aanvang van Maart ll. ter kennis van het publiek gebrachte voornemen van de regeering om het recht van 5 pCt. niet te heffen van de in te voeren katoenen manufacturen. In de laatste drie jaren vertegenwoordigde die invoer een waardebedrag van gemiddeld Rn 284 millioen ropijen in het jaar, of 43 percent van den totalen invoer, en door eene heffing van 5 pCt. van dit bedrag was dus eene opbrengst van ruim Rn 14 millioen meer te verkrijgen, dan waarop thans wegens het in te voeren partiëele invoerrecht gerekend wordt, namelijk Rn 11.400.000, of nog niet de helft van het geraamde tekort. Het is van algemeene bekendheid, dat de Indische regeering, zwichtende voor den aandrang van het opperbestuur, dat op zijn beurt den invloed van de katoenfabrikanten in Engeland niet langer kon weerstaan, het invoerrecht op katoenen goederen als bron van inkomst voor de schatkist heeft prijs gegeven, onder voorwendsel, dat dat recht een beschermend karakter had ten behoeve van de zich in Indië zelf ontwikkeld hebbende katoennijverheid. Zelden is in Indië een maatregel meer impopulair geweest dan deze. Van den aanvang af heeft men er in gezien een laakbaar toegeven aan de eischen van Lancashire ten koste van Indië, dat de opbrengst van het prijsgegeven, en niemand drukkende recht niet missen kon, en dus andere, meer bezwarende middelen van inkomst er voor in de plaats moest stellen. Het vraagstuk der katoenrechten behoort dan ook in Britsch-Indië tot de zeer netelige vraagstukken, en de bekendwording van het voornemen der regeering om den invoer van katoenen manufacturen vrij te laten, nu versterking der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geldmiddelen een onafwijsbare eisch is, heeft dadelijk een storm van verontwaardiging opgewekt, voor de gevolgen waarvan men zich van meer dan een kant bezorgd maakt. ‘The feeling of irritation may assume dangerous proportions’, dus telegrafeert men onder dagteekening van 21 Maart ll. van Calcutta aan The Times, en ditmaal vinden de grieven van Indië onverholen weerklank bij de hoofdorganen van de pers in het moederland, zooals o.a. blijken kan uit een artikel in The Economist van 17 Maart ll. De te Londen verschijnende Financial News aarzelt zelfs niet een A fraud on India betiteld opstel te besluiten met de woorden: ‘The hitherto brilliant record of our administration of India is now stained by an act of despicable meanness and political profligacy.’ Alles - het kan niet genoeg herhaald worden - een gevolg van de onverschilligheid, die Engeland jaren achtereen heeft aan den dag gelegd ten opzichte van het muntvraagstuk in zijn Britsch-Indisch rijk! |
|