| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
20 Februari.
Anarchisme, que me veux-tu?
Men zet zich neer om zijn maandelijksch kroniekje van het buitenlandsch nieuws te schrijven, en om een onderwerp te nemen dat zich met bedaardheid behandelen laat heeft men voor zijn beschouwing het handelstractaat tusschen Duitschland en Rusland uitgekozen, - daar grijnst me plotseling het anarchisme aan, en dreigt mijn zachtaardige plannen uiteen te doen spatten.
Het is ongehoord; want er zit toch meer in het onderwerp dan men op 't eerste gezicht zou denken.
Op het eerste oog heeft zoo'n handelsovereenkomst al bijzonder weinig aantrekkelijks: of het Duitsche ijzer een roebel meer of minder bij den invoer naar Rusland betaalt, en of het Russische graan voor een paar mark minder of meer over de Duitsche grenzen komt, dat laat ons denkelijk koel. ‘Wat moet ik hun vertellen?’ vroeg Lord Melbourne eens aan een van zijn collega's toen hij een bepaling over de graanrechten in het Hoogerhuis verdedigen zou. ‘Moet ik hun zeggen dat de kadetjes er duurder door zullen worden, of dat ze, integendeel, goedkooper zullen zijn? Ge begrijpt dat het mij bitter weinig kan schelen.’ Zoo'n sceptische Lordsstemming, zoo'n opinie à la Lord Salisbury, past natuurlijk een gewoon mensch niet waar 't het brood of de industrie van zijn eigen land geldt; den Duitschers echter kunnen wij gerust de zorg voor Duitschland overlaten.
Maar in zulk een tractaat, als dat onlangs tusschen Duitschland en Rusland ontworpen is, komen allerlei schilderachtige hoekjes en nokjes voor die het hart van den politieken dilettant verheugen. (Ik herinner me een wandeling met Bosboom, die telkens op straat bleef stilstaan om op een geveltje of een speling van het licht te wijzen. ‘Waarom zou men anders wandelen,’ zei hij, ‘wanneer men niet zooveel mogelijk van het schilderachtige genoot?’)
Daar is een artikel in het tractaat over de rechten die beenen knoopjes bij hun invoer in Rusland te betalen hebben, met een
| |
| |
ditioneele bepaling dat het fantaisie-carton, waarop ze zijn vastgehecht, bij het gewicht moet meegerekend worden. Daar is een ander nog veel uitvoeriger en veel deftiger artikel over papieren boordjes, overhempjes en manchetten, met een lang corollarium betreffende het linnen dat over het papier der boorden enz. geplakt is, maar dat alleen kunstmatig ingedrukte en geen gestikte naden mag hebben. Ziet men de diplomaten en hooge ambtenaren hun kale hoofden bij elkander steken om beenen knoopjes en papieren manchetten te bediscussieeren aan een groene tafel, in een ministerieelen salon, waar du haut de leur grandeur reeds lang begraven onsterfelijke souvereinen van den wand op hun werk toekijken. Wie weet of de voorzitter, om de gemoederen verhit door den strijd over ijzer- en graanrechten tot rust te brengen, soms niet met een innemend gezicht het diplomaten comité heeft aangemaand: Zouden wij niet liever heden de afgebroken beraadslagingen over de beenen knoopjes voortzetten! - Waarop een Russische prins misschien in 't midden gebracht heeft: Mag ik de opmerking maken dat wij 't ook nog niet geheel éens hebben kunnen worden over de ingewikkelde détails van den handel in papieren manchetten! -
Ja, daar moeten curieuse geschiedenissen achter zoo'n handelstractaat steken.
Maar nu komt het anarchisme tusschen beide, en wil met zijn bommen en zijn complotten al die curiositeiten in de lucht blazen. De eene anarchist verschrikt de Parijsche burgers die in een café naar de muziek zitten te luisteren; een ander schokt de Londensche politie in haar zelfbewustzijn, en John Bull, ontsteld, roept: Where's the police?
Hoe zou men te midden van het lawaai zijn aandacht kunnen houden bij onderwerpen die geen opzien maken!
Ik waag het tòch; al verplaats ik ook mijn batterijen, en al kom ik met wat zwaarder geschut voor den dag dan oorspronkelijk in mijn bedoeling lag. Het anarchisme mag wachten tot het wat minder geraas maakt.
Er is een verhaal van een Siciliaanschen markies die erg stipt op zijn gewoonten was. De man bezat vele landgoederen, en reisde telkens heen en weer; hij was er op gesteld overal dadelijk bediend te worden. Eens kwam hij op een van zijn kasteelen, en de marjordomo reikte hem bij zijn aankomst met een bedrukt gezicht een telegram over. De markies las daarin tot zijn ontzetting
| |
| |
dat er een brand was uitgebroken in zijn stadswoning waarbij zijn vrouw was omgekomen en zijn huis vernield. ‘Zal ik Uw Excellentie de chocolâ brengen?’ vroeg de majordomo naar de klok kijkend. ‘Loop naar - met uw chocolâ!’ riep ds markies in zijn wanhoop. Maar toen de bediende, majestueus als een majordomo, zich naar de deur wendde, zeide hij, zich bedenkend, door zijn tranen heen: ‘E pur datemi la cioccolata!’ Geef me toch maar mijn chocolâ! De akeligheid was nu eenmaal gebeurd. Er viel niets meer aan te veranderen. De wereld ging haar gang. ‘E pur datemi la cioccolata!’
Zullen we over het Russisch-Duitsche handelsverdrag en over de laatste gebeurtenissen in Duitschland spreken!
Keizer Wilhelm II, met zijn neiging voor theatrale effecten, heeft den tijd der publicatie van het tractaat tot een tegenhanger willen maken voor Cronstadt-Toulon....
De woorden geven mijn bedoeling niet juist weer. De verzoening tusschen den keizer en Bismarck was niet enkel een coup de théatre; en Duitschland in de armen van den czar te werpen lag waarlijk niet in 's keizers plan. Maar hij heeft een vredefeest gevierd, en hij heeft de wereld een vereend Duitschland willen toonen dat, om zijn vorst gegroepeerd, aan de naties van Europa de mannenhand kon toereiken, evenals de Fransche republiek, verheugd over haar rehabilitatie, het herstel van het Europeesche evenwicht proclameerde.
‘Wat zou de czar wel van ons moeten denken,’ zeide Wilhelm tot de hoofden der conservatieve partij, die tegen het handelsverdrag gestemd zijn omdat het inheemsche koren er zijn bescherming door verliest, - ‘wat zou de czar wel van ons moeten denken, wanneer hij zag dat mannen die in Mijn uniform aan Mijn hof komen, in den Rijksdag tegen een maatregel stemmen, die Mijn bijzondere wensch is!’
En de Keizer had er bij kunnen voegen: Heb ik u niet door mijn voorbeeld getoond dat ik, ter wille van het gemeenschappelijk belang, de grieven mijner Majesteit over het hoofd weet te zien? Heb ik niet den eersten stap van toenadering tot mijn ontslagen rijkskanselier gedaan?
26 Januari, de dag van Bismarck's bezoek aan Wilhelm II, - die datum is het symbool van een aaneensluiting van krachten en van een bevrediging der volksfantasie.
| |
| |
De Germaan ziet de heldengestalten van zijn nationaal leven liefst in groepen. Hij kan niet aan Luther denken zonder dat Melanchthon hem voor den geest komt; naast Blücher moet hij Scharnhorst plaatsen, en hij heeft den naam van Schiller nauwlijks uitgesproken of hij voegt er in denzelfden adem dien van Goethe bij. Hij heeft, in één woord, een gemoedelijke verbeelding.
Bismarck contra Wilhelm, de man dien hij als den grootsten Duitscher vereert tegenover dengeen dien hij als den eersten Duitscher vereeren moet, - dat maakt voor zijn gevoel een onverdragelijken dissonant: het is, voor een volk dat, als geheel, het stadium der politieke naïviteit nog niet te boven is, bijna een schennis van het heiligste.
De keizer heeft aan die volksstemming moeten toegeven.
De regeering van het Duitsche rijk steunt op geen enkele der staatkundige partijen van het land. Zij is machtig door het leger, en in dien zin zou men Duitschland een militairen staat kunnen noemen. De keizer is de oberste Kriegsherr. Maar dat leger is voor alle dingen de uitdrukking van de rijkseenheid, het is een moreele macht, en de keizer als legerhoofd is de vertegenwoordiger dier eenheid. Dat is zijn majesteit. Hij is meer nog dan de bewaarder der eenheid, hij is het beginsel der eenheid zelf. Zoo gevoelt Wilhelm zich.
Daarom mag hij dulden dat er partijen bestaan, want zijn troon is daarboven geplaatst als het blijvende te midden der voorbijgaande opiniën van den dag; maar daarom juist kan hij niet toelaten dat de partijen van het denkbeeld der nationale eenheid tegen zijn keizerlijke macht zouden gebruik maken. In dat opzicht is hij afhankelijk van de volksstemming.
De oppositie van den laatstovergeblevene en den grootste onder de stichters van het rijk is hem gevaarlijk.
Hoe gevaarlijk, dat heeft hij aan allerlei teekenen, in het afgeloopen jaar kunnen bemerken: een stil verzet van de Zuid-Duitsche staten tegen de straffe Pruisische regeeringsvormen, een verzet van den Pruisischen adel zelf tegen den ‘nieuwen koers’ die den landbezitters zijn bescherming onttrekt, een verachtende kritiek van alle handelingen van het gouvernement.
Bismarck is sterfelijk zal de jonge keizer zeker dikwijls gedacht hebben, maar het is niet uitgemaakt of Bismark's naam, na zijn
| |
| |
dood, niet nog machtiger zal blijken dan hij het in zijn laatste levensjaren geweest is. En buitendien er zijn overal aan den horizon der buitenlandsche staatkunde wat men in den tijd van Napoléon III des points noirs noemde. De toestand van Servië is zoodanig dat een interventie, hetzij van Rusland, hetzij van Oostenrijk ieder oogenblik noodig kan worden, ook Egypte zou wel eens plotseling een verrassing kunnen opleveren en Frankrijk met Rusland samen doen gaan tegenover Engeland, om nog niet eenmaal van de entente Franco-Russe zelf of van de verwarring in Italië te spreken. Een eenstemming Duitschland, met hart en ziel zijn Keizer volgend, is te midden dier omstandigheden vooreerst een waarborg voor den wereldvrede, en zoo de nood aan den man komt, een waarborg voor succes in den krijg.
Verbeeldt u eens dat Bismarck, in een moeilijk tijdstip, aan 't kritiseeren ging: het vertrouwen zou weg zijn. En Bismarck heeft eens gezegd, en herhaald nadat hij het gezegd had: ‘Wanneer ik mijn hand terugtrek, dan valt het gansche gebouw onder den hoon der wereld tegen den grond.’
Het is wel lang geleden dat het woord over de omheining van zijn tanden kwam, maar er is nog menig Duitscher die vreest dat er oogenblikken zullen aanbreken waarop het toepasselijk kan blijken.
Zelfs den keizer zal het in zijn Gottähnlichkeit wel eens bang om 't hart worden.
En Wilhelm II heeft van zijn besten wijn naar Friedrichsruh gezonden en een invitatie daarbij gestuurd. Een luitenant-kolonel heeft ze overgebracht. (Het leger is the maid of all work in Duitschland; behalve dat het de eenheid ophoudt, staat het zijn generaals af wanneer er een rijkskanselier of een buitengewone gezant naar den Paus noodig is, en een overste draagt de pakjes en boodschappen tusschen Berlijn en Friedrichsruh heen en weer.)
Bismarck bracht zijn bezoek aan het hof. Welke beteekenis heeft het? heusch en echt, niet in den symbolischen zin dien de Keizer bedoeld heeft.
Een straatjongen, met den wijsgeerigen geest dien de straatjeugd kenmerkt, en met den blik op politieke verhoudingen dien de diplomaat hem benijdt, heeft haar uitgesproken, toen hij den stoet die Bismarck naar het paleis geleidde voorbij zag trekken: ‘Hij brengt de flesch terug.’
| |
| |
De eene beleefdheid is de andere waard. Stuurt ge me van uw wijn, zoo past het mij ten minste te zorgen dat de flesch terugkomt. Dus behoort het in de groote wereld.
Hij heeft ook iets aan zijn keizer te retourneeren, de ontslagen rijkskanselier, al is het maar een flesch; hij is niet meer de eerste van hen beide, maar hij is toch nog een macht, een macht tegenover een andere macht.
Ik zie hen daar bijeen in het paleis, gunnen wij ons de beschouwing van het contrast.
Bismarck heeft den jongen keizer eens een ‘reichen Erben’ genoemd. Van wien is hij de rijke erfgenaam die sehatten gekregen heeft zonder dat hij er moeite voor had te doen, en die kan verkwisten waar de anderen hadden te sparen? Wel, voor een groot deel van zijn vermogen, is hij de erfgenaam van den man die tegenover hem staat, in dienzelfden zin trouwens als ieder Duitscher zijn deel van Bismarck geërfd heeft. Maar is dat niet het karakteristieke van Wilhelm II, dat hij bij uitnemendheid de Duitscher van onze dagen is, het product van de oorlogen van 1866 en 1870.
Evenals ieder Duitscher in al zijn gesprekken zal laten doorvloeien dat hij tot het eerste volk der wereld behoort, zoo kan Wilhelm niet nalaten te doen uitkomen dat hij, als de eerste van het eerste volk, de eerste der geheele aarde is. Dat de Duitschers die overtuiging hebben is hun niet kwalijk te nemen, - welk volk stelt zichzelf niet boven aan, ja welk mensch houdt zich niet, in den grond van zijn hart, voor den belangrijksten persoon van het heelal; - maar de ijver waarmee zij en hun keizer die goede opinie over zichzelf aan de wereld opdringen heeft al iets heel jeugdigs.
Hij mist èn tact èn humor, - evenals de anderen.
Wat al goede gelegenheden heeft hij voorbij laten gaan waar hij had kunnen zwijgen! Wanneer hij een condoleantie zendt aan de bemanning van een zijner schepen die door het springen van den stoomketel een groot verlies geleden heeft kan hij zich niet weerhouden om aan het slot zijner dépèche zijn geliefkoosde phrase te schrijven: ‘Overigens met vollen stoom op, voorwaarts!’ En hij denkt er niet aan, dat juist die volle stoom daar op 't oogenblik zijn slachtoffers heeft gemaakt!
Een ouderwetsche diplomaat schudt het hoofd als hij 's keizers
| |
| |
voortvarendheid ziet. Trop de zèle, zou hij zeggen. Maar ook een staatsman van de oude groote school moet het beleid van den vorst afkeuren. Het woord van Commines over Karel den Stoute geldt even goed over Wilhelm II: ‘Hij nam nooit raad aan’; en daar is in vele trekken een wonderlijke overeenkomst tusschen den rijken erfgenaam van de 15e en van de 19e eeuw. Wij hebben den keizer nog niet in tegenspoed leeren kennen. Zijn vermogen is bij lang nog niet uitgeput.
Ook heeft zijn karakter een grootsche zijde. Hij heeft gevoel van verantwoordelijkheid, en met al zijn liefde voor theatrale uniformen en purperen draperiën is hij au fond een eenvoudig man. Hij is een Duitscher van onzen tijd.
Bismarck daarentegen is de held van het verleden en van de toekomst. Wanneer de keizer de vertegenwoordiger is van het Duitsche rijk, is de ontslagen kanselier de vertegenwoordiger van het Duitsche volk in zijn heroïsche eigenschappen. Hij heeft het rijk opgebouwd, - en daarna heeft hij niet gerust; want hij had er geen pleizier in om op de hazenjacht te gaan, nadat hem zijn meesterschot gelukt was. ‘Ja, wanneer het er om te doen was om nog eenmaal op de groote jacht te gaan en een everzwijn op te sporen, dan zou ik mijn krachten vergaderen en vooraan zijn onder de jagers!’ zeide Bismarck in een bui van neerslachtigheid, toen zijn tweede taak hem alleen nog in vagen vorm voor den geest stond.
Hij vond die taak, dat everzwijn. Hij wilde het Duitsche rijk eigenaardig inrichten tot een staat waar alle standen samenwerkten en samengehouden werden in een krachtige eenheid, zoodat hij domineerend als een unieke schepping en als een ongeëvenaard model tegenover de andere rijken der wereld uit zou komen. En hij begon zijn werk, richtte een pijler op hier en een pijler op daar en arbeidde voort onvermoeid, ondanks den tegenstand, kampend met hamerslagen tegen het lot, totdat zijn taak hem uit de hand genomen werd.....
Hoe wil Bismarck van harte samengaan met den man die nooit anders dan zijn eigen zin volgt en die met groot geraas op de hazenjacht gaat! Hij kan hem de flesch terugbrengen, - want waarom de goed bedoelde beleefdheid niet met een tegen beleefdheid te beantwoorden, - maar daarbij blijft het.
| |
| |
Op de hazenjacht! Een man als Bismarck kan niet anders vinden dan dat het rijk waaraan hij zijn heerschersgeest had willen inblazen op den beganen, platgetreden weg terecht is gekomen. Het is een gewoon land geworden, het volgt het spoor van andere volken; en het Duitsch-Russische handelsverdrag is alweer een stap op het pad waar anderen al lang zijn voorgegaan.
Duitschland dat voor twintig jaar nog een landbouw-staat was, die met de opbrengst van zijn graan zijn eigen bevolking kon voeden, dat Duitschland is op weg een industrie-staat te worden. De handelsovereenkomsten die, sinds 1891, met Oostenrijk, Rumenië en andere Europeesche landen gesloten zijn duiden dien overgang tot den industrie-staat aan, omdat zij de bovenmatige bevoorrechting van het inheemsche graan opheffen terwille van de inheemsche nijverheid die haar markten in het buitenland zoekt.
Het handelstractaat met Rusland is de sluitsteen van die economische politiek.
De agrarische partij wenscht den ouden toestand te handhaven en hem te bevestigen door maatregelen die het landbezit en de landbouwers binden. Zij komt op voor het echte, onvervalschte Duitschland met zijn krachtigen boerenstand; maar evenmin als de industrie-staat der toekomst is het het Duitschland dat Bismarck als zijn groot en machtig everzwijn voor zich zag.
Tegen het lot is op den duur niet te kampen en het lot wil blijkbaar niet dat Duitschland een uitzondering wordt. Het mag toch dankbaar wezen dat het zijn armee heeft en zijn keizer; die zullen het beschermen gedurende de overgangsperiode waarin het verkeert. Want eerst langzamerhand zal Duitschland zich innerlijk de grootheid verwerven, die het uiterlijk door het genie van zijn Bismarck verkregen heeft. Het moet ze stap voor stap veroveren te midden van moeilijkheden en nederlagen.
Een woord als: ‘vollen stoom op, voorwaarts!’ klinkt onder die omstandigheden als een belachelijke phrase. Waarlijk nog liever mag ik het bevel van den Siciliaanschen markies aan zijn majordomo, dat een bewijs was van stiptheid en van berusting: Wat me ook overkomen mag, e pur datemi la cioccolata! Wel ligt er ook veel egoïsme in, maar volken zijn nu eenmaal toch egoïst!
B*. |
|