| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
21 Januari.
Reutertelegram van 16 Januari: ‘Op Sicilië blijft het voortdurend rustig.’
Dito van 17 Januari: ‘De rust op Sicilië blijft ongestoord.’
Dito van 18 Januari: ‘Op Sicilië is alles rustig.’
Maar het schijnt wel dat op Sicilië het geluk zijn zetel heeft opgeslagen! O menschen, mijne broeders, voelt ge geen heimwee naar het gouden eiland, waar de citroenen en de oranjes bloeien, en tegen den diepblauwen hemel blinkende zuilenreeksen rijzen, getuigen van een heerlijk verleden? Een rustig toevluchtsoord uit onze koortsachtige werkelijkheid en woelige werkeloosheid! En rust! aan ons verlangen gewaarborgd, niet door de subjectieve opvatting van een of anderen zondagsreiziger, die bij zonneschijn en zondagsstemming het gelukkige eiland heeft bezocht, maar officieel geconstateerd evenals een weêrbericht dat van den barometer wordt afgelezen! Een rust gebreveteerd a.g.d.g.!
Ay, there's the rub, zooals Hamlet zegt. Avec garantie du gouvernement! Die gouvernementsgarantie stoot al mijn schoone droomen omver.
Toen Voltaire bij zijn terugkeer uit Pruisen door de satellieten van Frederik den Groote in Frankfort met zijn nicht, Madame Denis, werd aangehouden, toen hij moest toezien hoe in zijn bagage brutaal werd gezocht naar ‘le livre de poéshies du roi mon maître,’ dat hij bij zijn vertrek vergeten had aan Frederik te restitueeren, toen kwam daar toch, te midden der opgewondenheid en verontwaardiging die de reizigers bezielden, een oogenblik
| |
| |
dat de natuur haar rechten eischte. Madame Denis verlangde zich te rust te leggen. Doch zij mocht niet uit het oog gelaten worden, ‘selon l'ordre du roi mon maître.’ Zoo zoekt zij dan den slaap, onder de hoede van vier Russische grenadiers die haar tot gordijn voor haar ledikant moesten dienen.
Waarom komt het ondeugende verhaal van Voltaire mij thans in den zin?
Wel, heeft het slaapjen van Madame Denis niet iets van de rust van Sicilië dat door 60.000 man troepen gewiegd moet worden om voortdurend stil te blijven, avec garantie du gouvernement!
Het rustige Sicilië!
Het ligt daar zoo vergeten aan den voet van het schiereiland, ja het heeft er wel iets van of Italië het met de punt van zijn laars in een hoek wil stooten. En ongelukkig is dit, in de werkelijkheid, ook het geval.
De regeering van het koninkrijk heeft zich wel in de laatste twintig jaren, van tijd tot tijd, het air gegeven alsof ze zich de zaken van het eiland ter harte nam, ze heeft enquêtes geordonneerd naar den toestand der landelijke bevolking en lijvige verslagen over de miserie der boeren het licht doen zien; maar daarmede heeft zij ook haar taak als afgeloopen beschouwd. Een verandering kwam niet tot stand.
Toen Crispi, die een Siciliaan is, in 1887 voor de eerste maal president-minister werd, verwachtten zijn landgenooten toch dat hun beurt gekomen zou zijn. Inderdaad stelde hij omvangrijke hervormingen voor en wist zijn voorstellen tot wetten en besluiten te doen verheffen. De opere pie, de liefdadige stichtingen, die op een gewetenlooze wijze werden geëxploiteerd, reorganiseerde de wet ten behoeve der zieken en noodlijdenden; de belangen van den arbeid en de arbeiders werden bevorderd door een wet op de coöperatieve genootschappen en de werkstakingen. De hervorming der policie werd ter hand genomen; en wat het belangrijkste was voor het eiland dat, behalve zijn 15.000 bunders moerasgrond, kweekplaatsen van malaria, ook in zijn steden en dorpen, door de verwaarloozing der eenvoudigste hygiënische voorschriften, broeinesten van cholera en typhus bezit, - het kreeg een spiksplinternieuw, aan alle eischen der wetenschap voldoend, nationaal gezondheidswetboek.
| |
| |
Dat alles stond zoo mooi op het papier, dat het ook enkel een letter gebleven is.
Crispi moest het ministerie in andere handen overgeven, en zijn opvolgers konden geen tijd vinden om aan Sicilië te denken. Zij hadden andere zorgen en een leêge schatkist. Hetgeen toch niet verhinderd heeft dat er gedurende de laatste dertig jaren 200 millioen francs aan de verbetering van den gezondheidstoestand in Italië besteed zijn.
Maar voor Sicilië is er van die tweehonderd millioenen ook geen enkele centime afgevallen, en de 15.000 bunders moerasgrond zijn moeras gebleven, terwijl de hospitalen en weeshuizen nog altijd dienen om benden van administrateurs te voeden en een miserabele schaar van geadministreerden te doen verhongeren.
Eindelijk begonnen dan toch, in de tweede helft van het vorige jaar, tijdens het ministerie van Giolitti, zich voorboden te vertoonen, dat het geduld van Sicilië uitgeput raakt. De minister nam een kloek besluit, - hij ordonneerde een enquête. Hij zond den prefect Sensales om hem verslag te geven van den toestand.
Toen hielden enkelen der volksleiders de maat voor vol. Zij rekenden dat de tijd gekomen was voor een beetje ‘onrust’ op het eiland, welks rust anders zelden gestoord werd dan door periodiek terugkeerenden hongersnood en aanhoudende rooverijen; - (maar die rooverijen en die hongersnood, dat waren buishoudelijke aangelegenheden die de Siciliaan beschouwde als behoorende tot den aard van het land zijner inwoning).
Er ontstonden bewegingen op verschillende plaatsen tegen de policie en de belastingkantoren; de aandacht van het buitenland werd getrokken, men hoorde voor 't eerst in Europa den mysterieusen naam der Fasci waar zelfs de alwetende pers in den beginne geen mouw aan vast wist te knoopen. Met de rust van het rustig vergeten eiland scheen het gedaan....
Doch voordat ik de beweging kan schetsen is het noodig terug te komen op die rust van vroeger, alleen gestoord door wat honger en wat plundering en wat moord. De Siciliaan kon zulk een leven verdragen omdat hij een fatalist is. Heeft de eeuwenlange onderdrukking hem berusting geleerd, of is 't het bijmengsel van Saraceensch bloed in zijn aderen dat hem de zaken der wereld op oostersche wijs doet beschouwen? Men zou bijna het laatste gelooven, want
| |
| |
zijn fatalisme belet hem niet om wraak te nemen wanneer zijn eer is aangetast, en er ligt naast wreedheid een zin voor ridderlijkheid op den grond van zijn hart. Maar het is ijdel werk hier naar bijzondere kenmerken van bloedmenging te vragen, omdat er geen land ter wereld is dat aan zooveel verschillende invloeden was blootgesteld als Sicilië. Grieken, Karthagers, Romeinen hebben er om de heerschappij gestreden, slaven uit Klein-Azië en Syrië zijn er bij menigte ingevoerd om de plantages te bebouwen, Germanen, Arabieren, Normandiërs, Spanjaarden veroverden het beurtelings, en om aan de bonte kleur der bevolking nog een schakeering bij te zetten, vestigden zich Albaneesche kolonisten in het Oosten van het eiland.
Het lot lijkt het er wel expres op aangelegd te hebben om elk karakter aan zijn historie te ontnemen.
Sicilië was de speelbal en de verschoppeling der volken, tevreden wanneer men het maar met rust liet. Enkele malen slechts komt er een flikkering van eigenaardig leven voor, en het is of het volk uit zijn fatalisme ontwaakt om de eer van zijn bestaan op te houden, - evenals de toorn van den Siciliaan opvlamt onder een beleediging - maar weldra luwt de beweging en keert de rust weder. Soms echter vliegt een vonk van het eiland over naar het vasteland, en zonder precies zelf te weten hoe, doet het zijn invloed gelden op het lot van dat Italië dat van oudsher de gewoonte heeft gehad om Sicilië te exploiteeren en terug te stooten.
Zoo was de ontvangst die Garibaldi en zijn ‘duizend’, in 1860, op het eiland ten deel viel, het signaal voor Napels om zich onder den naam van het jonge koninkrijk Italië te begeven. Zoo was het, in de middeneeuwen, de Siciliaansche vesper die het verzet tegen de heerschappij der Anjou's in Zuid-Italië aanwakkerde. Zoo was in den tijd der Romeinen.....
In den tijd der Romeinen! Dat is al heel lang geleden!
Ja, voor ons, die ons de Romeinsche historie als de straf onzer schooljaren herinneren; maar voor den Italiaan begint de geschiedenis, zijn geschiedenis, met de stichting van Rome. Daarom ook kan hij het den Franschman niet vergeven wanneer deze, in zijn gevoel van superioriteit, op zijn zuidelijken buurman neerziet; de Franschman wiens nationale historie eerst aanvangt duizend jaren op zijn minst na de zijne!
En er ligt een betoovering voor den Italiaan in de daden en woorden der oude Romeinen.
| |
| |
Waarom zou hij Oostenrijk dat Triëst en Trente onder zijn macht wil houden geen goed hart toedragen? Omdat hij nog altijd zijn verbeelding en zijn trots voedt met het fiere woord van den blinden Appius Claudius die zich in den senaat liet dragen toen de afgezant van Pyrrhus daar verscheen om, onder den indruk der overwinningen van zijn meester, met de Romeinen vrede te sluiten, het woord van Appius Claudius: ‘Rome onderhandelt niet met een vijand, zoolang hij op Italiaansch grondgebied staat.’ Het is het motto geworden der groot-Italiaansche partij, der Italia irredenta.
Er is, hoe bont ook de avonturen mogen wezen, continuiteit in de geschiedenis van een land, en ze toont soms een wonderlijke neiging tot repetitie van het voorbijgegane, de historie. Het Sicilië van thans heeft inderdaad, als men de groote trekken van zijn toestand alleen in 't oog houdt, eenige overeenkomst met de Romeinsche provincie Sicilië ten tijde der republiek.
Aan de kust van het eiland, nu als vroeger, eenige groote steden met een overwicht van proletariërsbevolking, in het binnenland het groote landbezit, toen door slaven bebouwd, thans door wat niet veel beter dan slaven zijn. De slaven van voorheen werden slecht gevoed en 's nachts in hokken opgesloten; de tegenwoordige landbevolking is er, wat voedsel betreft, niet op vooruitgegaan, zij moet zich een groot deel van het jaar vergenoegen met het kauwen van paardenboonen, en voor woning heeft zij de ellendigste krotten in de stad of in een vlek, terwijl zij 's zomers onder een rieten afdak op het veld haar verblijf moet houden. Want de primitieve wijs waarop de landbouw, ook heden nog, in Sicilië gedreven wordt, maakt dat de boeren en arbeiders geen vaste woning op het land zelf kunnen hebben. Iedere twee of drie jaar moet de kleine boer die een stuk grond gepacht heeft zich een nieuwen akker laten aanwijzen, daar, bij gebrek aan bemesting, de bodem verscheiden jaren rust noodig heeft om vruchtbaar te blijven. Daarom moeten hij en de arbeiders hun huisvesting zoeken in de plaats die het naastbij gelegen is, dikwijls op 10 soms op 15 kilometer afstand van hun velden.
De miserie der boerenarbeiders, onder die omstandigheden, laat zich beseffen daar het onderhoud in de steden duur is en de stedelijke verbruiksbelastingen, in Sicilië en in 't algemeen door geheel Italië, juist op de armsten drukken. En de stand der boeren met een eigen klein bezit verdwijnt hoe langer hoe meer.
| |
| |
Binnen den tijd van een enkel jaar zijn er onlangs meer dan 13.000 grondstukken door deurwaarders verkocht omdat de eigenaars hun belasting niet meer konden voldoen. Die akkers zijn het groote grondbezit gaan vergrooten, terwijl de boeren tot de klasse der nomadische landarbeiders vervallen zijn, als ze namelijk geen struikroovers werden.
Wanneer men een korte beschrijving van den huidigen toestand leest: - de adel in de steden, eigenaars van het land; een onbeteekenende middenstand van ambtenaren, advocaten, landagenten, kooplui en industrieelen; daaronder, door een afstand gescheiden, op de onderste sport van de ladder de groote menigte der armen, die op het veld, in de zwavelmijnen en de steengroeven een hopeloozen slavenarbeid (dit woord is aan de beschrijving ontleend) verricht, en voor welke alle staatkundige rechten en instellingen niet anders dan leêge vormen kunnen zijn, - wanneer men zulk een beschrijving leest, heeft het er veel van alsof men tweeduizend jaren achteruit wordt verplaatst, in de tweede eeuw vóor Christus.
Toenmaals, in de tweede eeuw vóor Christus, - hiermede vat ik mijn afgebroken volzin over de Romeinen op, - was de miserie en de onzekerheid aller verhoudingen op Sicilië de oorzaak van den eersten der groote slavenopstanden, die den Romeinschen consuls jaren lang handen vol werk gaf. (De slavenopstanden, gelijk men weet, zijn de vorm waarin gedurende de oudheid de georganiseerde werkstakingen optreden.) En die oorlog op Sicilie die de nadeelen van het groote landbezit aan het licht bracht, werd voor de Gracchen de spoorslag tot hun agrarische wetgeving, het begin der revolutie van den Romeinschen staat.
Zoo hebben dan reeds van ouds de bewegingen op Sicilië een terugslag uitgeoefend op het staatkundig en maatschappelijk leven van Italië.
Het is niet als een curiositeit dat ik deze historiën uit de oude doos in herinnering breng. De overeenkomst tusschen de beweging der arbeiders van het eiland en den slavenopstand van het jaar 136 v. Ch. is treffender dan men allicht denken zou. Want in den opstand der Siciliaansche slaven tijdens het Romeinsche bestuur komt voor het eerst in West-Europa het religieus-mystiek element aan den dag, dat zoo dikwijls aan volksopstanden ten grondslag ligt of ten minste een der oorspronkelijke beweegkrachten is.
Syrische slaven hadden toenmaals onder hun lotgenooten het uit- | |
| |
zicht verbreid op de komst van een duizendjarig rijk, ja een hunner was als de Messias, de aanstaande koning erkend.
Het zou wat wonder zijn wanneer in dat Italië waarvan tijdens de middeneeuwen de groote mystieke vloedgolf over Europa uitging, de verwachtingen omtrent een heilstaat en nieuwe profeten waren uitgestorven, ze leven heden nog, zooals wij uit onwraakbare getuigenissen weten; maar ook in Sicilië onder de ellendigste bevolking der zwavelmijnwerkers is de hoop op de plotselinge verschijning van een hemelsch rijk op aarde, wie weet sinds hoeveel eeuwen her, blijven bestaan.
De stichting der Fasci (verbonden, de nieuwe democratische vereenigingen) is op verschillende plaatsen voorbereid geworden door het aanwezen van geheime godsdienstige secten. Want de armoede heeft, evenals bij de landbevolking van Rusland, de ketterij op Sicilië niet kunnen onderdrukken, en misschien haar eerder bevorderd.
Een der opmerkelijkste vereenigingen van dien aard is een secte in Grotte, die zich naar Savonarola noemt. Een ontslagen priester staat er van aan 't hoofd en predikt de gemeenschap der goederen als de leer van Christus.
Een verslaggever die van de ‘Tribuna’, ongeveer gelijktijdig met de zending van senator Sensales, de opdracht had gekregen om het leven op het eiland in oogenschouw te nemen, sprak in Canicatti met een ouden boer, die hem verklaarde: ‘In den Fascio is de waarheid van Christus.’ En de vrouwen die gewoon waren in de kerk te gaan verkozen het vereenigingslocaal van den Fascio, omdat ‘men daar iets kan leeren.’ Pasgeboren kinderen zijn er gedoopt geworden, zoodra de priester bezwaren maakte om het kroost van ongetrouwen door den doop in de kerk op te nemen.
Te diep terneergedrukt in het gewone leven om haar overtuiging uit te spreken, zouden de vrouwen niet zoo krachtig deelgenomen hebben aan de beweging, wanneer haar niet een geestdrift bezield had die met godsdienstige dweepzucht gelijk stond.
Het is noodig hierop de aandacht te vestigen omdat anders onverklaard zou blijven hoe de Fasci in korten tijd op het eiland zulk een groote uitbreiding verkregen.
Pas voor weinige jaren werden de arbeidersvereenigingen, de Fasci dei lavoratori, in de groote steden gevestigd en het is nog
| |
| |
maar sinds twee of drie jaren dat zij onder de landarbeiders werden ingevoerd. De naam, Fascio, is weder aan een voorbeeld uit de oudheid ontleend, van den man die de losse takken tot een bundel (fascio) bond om aan te toonen dat eendracht macht maakt. Garibaldi haalde dat voorbeeld altoos aan. ‘Maakt uw bundels,’ zeide bij dan, ‘en weest sterk door eensgezindheid. Denkt er aan, dat de fascio te Rome door de lictoren den consuls werden vooruitgedragen, wanneer zij in 't openbaar verschenen, als een symbool van macht, - macht door eenheid verkregen.’
De eerste Fasci werden in Catania gesticht door de Felice-Giuffrida, een heethoofdigen revolutionair en socialist, die echter, als afgevaardigde van zijn vaderstad in het Parlement, zich verstandiger gedragen heeft dan zijn vrienden of vijanden verwachtten. Maar de ziel van de beweging, die de fasci uit de steden naar de dorpen en vlekken heeft overgeplant is Garibali Bosco, president van den (thans ontbonden) fascio van Palermo. Een jonge man van 27 jaren heeft hij zijn sporen reeds verdiend als agitator. Hij was nauwlijks achttien toen hij zich tot taak stelde om de arbeiders in de socialistische leer in te wijden. Zijn overtuiging en zijn welsprekendheid verschaften hem aanhangers, doch hij wilde een blijvend werk verrichten en ondernam een reis naar Milaan en Parijs om de hoofden der socialistenpartij te leeren kennen en een begrip van haar organisatie te verkrijgen.
Toen hij naar Palermo terugkeerde bracht hij een vereeniging der arbeidersgroepen tot stand, met het doel om elkander onderling hulp te verleenen, naar het model van de Bourse du travail in Parijs; en tegelijkertijd organiseerde hij de samenwerking der fasci van het geheele eiland op den voet der thans ontbonden ligue des patriotes van Déroulède. Daardoor werden de vereenigingen secties van een leger dat, van het eene tot het andere uiteinde van Secilië. dadelijk moest kunnen worden gemobiliseerd. Iedere sectie kreeg haar reünielocaal, haar fanfare, haar signalen, haar hoofd met zijn plaatsvervangers die in moesten vallen, wanneer het hoofd het met de regeering of de policie te kwaad had gekregen. Een geheime correspondentie stelde alle secties met elkander in verbinding. Een comité van negen leden, waarvan drie gekozen door de fasci van Palermo, had de leiding van het geheel. De kosten werden gevonden uit de jaarlijksche bijdrage der leden van 1 ½ franc. Men moet de soberheid en de werkzaamheid der Italianen kennen om zich te
| |
| |
kunnen voorstellen dat uit die bijdragen behalve de uitgaven voor localen en bijeenkomsten, ook nog de oprichting van bijstandskassen, vakscholen enz. bestreden worden.
Bosco's organisatie der fasci was een machtig middel van propaganda. Zij gaf der beschroomde, bukkende landsbevolking een gevoel van kracht, en Bosco was de man om door zijn zelfvertrouwen en zijn energie het zelfvertrouwen der menigte aan te wakkeren. Hij kwam er, evenals de Giuffrida en de andere volksleiders, Barbato, Verro enz., openlijk voor uit dat het doel der vereeniging was de omkeering van alle verhoudingen op het eiland, maar hij verzette zich tegen het gebruik van gewelddadige middelen. De strijd moest gevoerd worden door uitbreiding der fasci, die in 1893 300,000 leden telden, door de verovering van zetels in de gemeenteraden, door de vestiging van coöperatieve genootschappen op het land, door de vaststelling van pacht- en arbeidscontracten, door geregelde werkstakingen.
Het gros van de leden der fasci begreep natuurlijk niets van de socialistische theoriën. Zij wilden, de werkman, verbetering van loon, de boer, vermindering van huur, de mijnwerker, invoering van een loonschaal die hem van de marktprijzen deed profiteeren, maar zij kantten zich niet tegen het bezit of het kapitaal. Toch begrepen zij dat er thans een macht achter hen stond en dat er een nieuwe invloed in hun leven was gekomen; zij gevoelden dat zij erkend en zelfs gevreesd werden door wie vroeger niets dan verachting voor hen hadden overgehad.
Gedurende het gansche jaar 1893 heerschte er een zekere agitatie op het eiland. Er grepen manifestaties plaats bij de verkiezingen voor de gemeenteraden, optochten werden gehouden, werkstakingen vielen voor; hier en daar kwam het tot conflicten; de policie arresteerde de werkstakers, ontbond vereenigingen, bracht hoofden der fasci voor het gerecht. Over 't geheel dreven de leiders der partij het niet tot een gewelddadig verzet tegen de overheid. Zij vergenoegden er zich mede den vervolgden rechtsbijstand te doen verleenen, getuigen voor hen bijeen te brengen, en hen uit de gevangenis door processies te doen afhalen, wanneer zij ontslagen werden. Hun leus bleef dat de fasci door de eenvoudige uitoefening van het stemrecht de gemeenteraden moesten veroveren, dan kwam alles vanzelf te recht.
Toen de prefect Sensales zijn onderzoek omtrent den toestand
| |
| |
van Sicilië geëindigd had, moest hij erkennen dat de grieven der bevolking in vele opzichten rechtmatig waren en dat zij door haar houding de zorg der regeering niet verbeurd had. De Felice-Giuffrida en Colajanni, de beide democratische afgevaardigden van het eiland, drongen daarop bij het ministerie aan dat er maatregelen tot verlichting der miserie zouden worden genomen. Maar de ministers, en ook de kamer, hadden andere zaken aan 't hoofd. De ontreddering der financiën kwam, met iederen dag schrikbarender, aan het licht, er dreigde een ministerieele crisis en er dreigde nog veel gevaarlijker dingen dan een enkele crisis in regeeringskringen.....
Het was in dien tijd van spanning dat zich de ‘onrust’ van het eiland openbaarde. In December en in het begin van Januari kwamen er op verscheiden plaatsen ongeregeldheden voor. Het karakter dier opstootjes verschilde van de beweging die er in het afgeloopen jaar had plaats gehad. Troepen van mannen en vrouwen verzamelden zich in de dorpen en kleine steden om van de gemeentebesturen de afschaffing van den hoofdelijken omslag en de verbruiksbelastingen te eischen, zij trokken op tegen de bureaux der gemeentelijke octrooien, staken ze in brand en mishandelden de policie. De carabinieri moesten verschijnen; er vielen dooden van beide zijden, natuurlijk verreweg de meeste dooden aan den kant van de volksmenigten.
Zonder het bestaan van de fasci zou de bevolking waarschijnlijk den moed niet hebben gehad om tot verzet te komen; maar de hoofdleiders der fasci zagen zeer wel in dat een oproerige beweging, voor het oogenblik, niet anders dan ten nadeele van hun zaak kon uitloopen. Zij trachtten hun invloed aan te wenden tot bemiddeling. Op sommige plaatsen bemerkt men dat de fascio zijn best doet de oproerigen te stuiten door hun er op te wijzen dat zij zelf hun lot in handen hebben, wanneer zij maar voor een betere samenstelling van den gemeenteraad willen zorgen. De leiders der fasci verlangen gehoorzaamheid aan de wet, onder vooropstelling, zooals van zelf spreekt, dat die wet in het vervolg door de inspanning van het volk zal veranderd worden. In dien geest luidt ook het manifest van de Felice-Giuffrida die, door zijn positie van kamerlid, als de vertegenwoordiger der fasci beschouwd mag worden.
Maar wie zijn dan de aanstokers van de oproeren geweest?
| |
| |
Uit het verzet, dat gelijktijdig in Zuid-Italië en in de buurt van Massa en Carrara zich vertoonde, blijkt, dunkt mij, dat de revolutionaire partij in Italië van de verlegenheid der regeering gebruik wilde maken om haar slag te slaan. Dat zich enkele leiders der fasci bij die revolutionaire partij hebben aangesloten, is niet geheel onmogelijk, en dat de revolutionaire leiders Sicilië hebben aangezien voor het land waar een revolutie de meeste kans van slagen had, is zeer waarschijnlijk. Maar dat de rebellie van het comité der fasci is uitgegaan, is in 't geheel niet aan te nemen, en, zoo ver ik weet, ook door niemand beweerd.
Crispi, die onderwijl, in December, het bestuur opnieuw in handen heeft gekregen, heeft zich dadelijk doen kennen als den man die, zoo hij den toestand ook al niet kan verbeteren, hem ten minste weet te beheerschen. Als Siciliaan is hij volmaakt op de hoogte hoever de karaktervastheid van zijn landgenooten gaat; hij gunt hun zoo graag, in plaats van de opwinding der reünies in met vlaggen getooide localen, de rust van het fatalisme. En hij heeft, door een groote troepenmassa op het eiland te concentreeren en door den staat van beleg af te kondigen, niet alleen einde aan alle verzet gemaakt, maar ook de kans te baat genomen om de hoofden der fasci, de Ginffrida, Bosco en anderen, gevangen te nemen, de fasci zelven te ontbinden, op de correspondentie beslag te leggen en de bevolking te terroriseeren, dat zij haar wapens overlevert.
Zoo heeft hij kort recht geoefend tegenover de regeering op eigen hand, die op weg scheen zich van de regeering van Sicilië meester te maken. Orde heerscht thans weer op het eiland, en rust - zoo verzekert ons Reuter.
Zal er toch niet een vonk van de Siciliaansche beweging naar Italië overslaan?
De regeerende klasse heeft wederom een groote verantwoordelijkheid op zich geladen door de taak uit de handen der volksleiders te nemen en zich zelf aansprakelijk te stellen.
Gelukkig is er een lichtpunt in de verwarring en duisternis waarin Italië over zichzelf verkeert. Het zedelijk en materieel verval heeft tot de ontdekking geleid waar de fouten schuilen. De borghesia (de middenstand) die zich geroepen rekende om het jonge koninkrijk Italië een periode van bloei en macht binnen te leiden,
| |
| |
komt tot het besef dat aan haar de schuld ligt van den achteruitgang. Allerlei teekenen, allerlei stemmen die zich laten hooren, duiden het ons aan.
De ellende op Sicilië, de borghesia ziet het thans in, is voor het grootste deel te wijten aan haar eigen tekortkomingen. Ze is veroorzaakt, in nog veel heviger mate dan door het groote landbezit, door een slechte en verdorven administratie. Waarlijk, het zijn niet de theoriën van het socialisme die het eiland weder uit zijn ongeluk kunnen verheffen, maar toevoer van water naar het binnenland, die zal leiden tot een verbetering der cultuur van de akkers, maar aanleg van wegen, die de onveiligheid zal doen ophouden, maar rechtmatig opgelegde belastingen, die niet langer den rijke bevoordeelen, maar eerlijkheid bij de ambtenaren, die hun het begrip zal geven van wat ieder toekomt, maar plichtbesef bij de policie, waardoor ze het niet langer voor haar eenige taak zal houden om bij de verkiezingen de regeeringscandidaten in het bestuur te brengen.
De borghesia heeft ongemerkt haar roeping van regeeren doen overgaan in een streven tot exploiteeren. Waar is de tijd gebleven dat zij spotten kon over den toestand van Zuid-Italië onder de Bourbons, toen het voor den douane-beambte, zooals het heette, alleen noodig was om zijn oogen dicht en zijn hand opente houden?
De oogen dicht en de hand open - tot ontvangen en niet tot uitgeven, - maar dat is zoo'n slechte qualificatie nog niet van de tegenwoordige administratie in Italië.
In het Palazzo Madama te Rome, waar de Senaat vergadert, is een muurschildering van Maccari, welke het binnentreden van Appius Claudius voorstelt in den Romeinschen senaat, - den senaat van meer dan tweeduizend jaren geleden, die het vredesaanbod van Pyrrhus' afgezant aanhoorde. De schilder kon het woord van den blinden senator: ‘Geen onderhandeling met den vijand, zoolang hij op Italië's grondgebied staat!’ niet door de ruimte doen weerklinken. Maar de houding van den grijsaard, de indruk welken zijn komst op de aanwezigen maakt duidt het ten volle aan. Daar verschijnt voor ons oog de eerlijke onverzettelijke kracht van het oude Rome.
Het verleden vermaant.
De vijand van Italië's onafhankelijkheid is thans verslagen; Ita- | |
| |
lië heeft zijn vijand in eigen boezem. Laat het niet met hem onderhandelen zoolang hij zijne stem daar nog doet vernemen; en laat het een trotscher woord vinden om hem bescheid mee te geven dan het bedriegelijke: ‘Er heerscht orde en rust.’
Reutertelegram van 20 Januari: ‘De rust op Sicilië is thans volkomen.’
B*. |
|