Bibliographie.
Pol de Mont. Claribella. Utrecht, J.L. Beijers. 1893.
Pol de Mont is de ideale dichter, de dichter zooals ‘men’ zich dien voorstelt, maar zooals er in werkelijkheid niet veel zijn. Het schijnt wel of men enkel maar te schudden heeft aan den boom van zijn talent, om de liederen en zangen, van allerlei vorm en kleur, de balladen en idyllen, de ritornellen, rondeelkens en ghazelen, zich in den schoot te zien vallen. Wanneer men de bundels gedichten, achtereenvolgens door hem uitgegeven, wil opnoemen, loopt men gevaar er overteslaan. Het stroomt en gudst bij hem uit de bron, en die bron is zuiver en frisch. Alles klinkt dichterlijk en zangerig; zijn Nederlandsch is een lenige, klankrijke taal, een taal om gezongen te worden.
Anderen gaan dieper, zoeken met grooter zorg naar het dichterlijk beeld, zetten het vers krachtiger, steviger in zijn voegen. Hij zingt, zonder zoeken of hoofdbreken, de melodie, die hem door het hoofd neurt, en altijd is het een melodie, waarnaar het de moeite loont te luisteren.
Een dichter met zulke eigenschappen moet noodzakelijk gebreken hebben. Men zou Pol de Mont een dichterlijk gevoelend, maar streng raadgever ter zijde wenschen, een, die zonder mededoogen schrapte al wat te vluchtig op het papier werd geworpen, te lang werd uitgesponnen, alles waarvan de vorm wat banaal, de uitdrukking, het beeld wat conventioneel, het geheel of de bijzonderheden te weinig verzorgd lijken. Zulk een raadgever zou in den statigen, fraai uitgevoerden bundel Claribella, een verzameling van meer dan honderd lyrische gedichten, vooral in het eerste gedeelte, het een en ander hebben laten wegvallen, waar de dichter, rijmend van ‘duister’ en ‘luister’, van ‘harte’ en ‘smarte’, sprekend van ‘harpakkoorden’, van ‘zinsgeneucht’, en misbruik makend van ‘azuur’, beneden zijn groot talent bleef, of gelijk in ‘Als een frissche regen’ de versleten vergelijking tusschen tranen en regen tot thema nam van een gedicht van negen coupletten.
Maar al herleidde men zoo het aantal gedichten tot op de helft, dan bleef er nog een bundel frissche, gloedvolle, dichterlijke en muzikale verzen over, welke het een genot is te lezen. Stukken als: ‘Kent gij het sprookje van den leekebroeder’, ‘Deez' passie kwam’, ‘Is dit mijn leven’, ‘Nu is mijn ziel de weidsche kathedraal’, ‘'t Is lang geleên’, ‘Nu treurt mijn liefde als een bleeke bloem’, ‘Ik weet een simpel liedje’, en vele anderen behooren tot de fraaiste proeven lyrische poëzie, die men zich denken kan, en wie den humorist in den minnezanger wil leeren kennen,