De Gids. Jaargang 58
(1894)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de geschiedenis van Japan.Het is ruim 20 jaren geleden, dat de Heer A.J.C. Geerts, toenmaals verbonden aan de natuur- en geneeskundige school te Nagasaki, in de Gids verschillende uitvoerige opstellen schreef over de toestanden van Japan in die dagenGa naar voetnoot1). Het toen pas ingetreden hervormingswerk is sedert onafgebroken voortgezet en veel is reeds veranderd sedert de Heer Geerts zijne bijzonderheden mededeelde: de Westersche - en niet minder de Amerikaansche - toestanden gingen voort hun invloed uit te oefenen, naarmate Japan meer in het volkenverkeer werd opgenomen; een geheel nieuw Japan is bezig zich te ontwikkelen en, dat de twijfel, lang door velen gekoesterd ten aanzien van de duurzaamheid van den uitslag, geene reden van bestaan meer heeft, werd nog onlangs van bevoegde zijde verzekerd, naar aanleiding van de afkondiging der Japansche Grondwet (11 Februari 1889): ‘zij werd ingevoerd als een product van de hedendaagsche ontwikkeling der staatkundige toestanden en denkbeelden in het groote eilanden-rijk van Oost-Azië; niet - gelijk b.v. kort te voren in Turkije - tot redding van een wegstervend oppergezag. Zij kan op den inwendigen bloei van den Japanschen Staat heilzaam werken en zal zijne verhouding tot de Staten der Westersche wereld in gunstige richting bevorderen. De naleving er van is ernstig gemeend en voor duurzame verwezenlijking vatbaar’Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn intusschen de toestanden veel veranderd, het is mede een feit, dat de bekendheid met Land en Volk van Japan eene nieuwe phase is ingetreden. Wij stellen ons voor eerst een beknopt overzicht te geven van de vroegere betrekkingen tusschen Japan en het Westen en daarna de gebeurtenissen te bespreken van 1854 en de naastvolgende jaren, toen Japan zijn stelsel van afzondering prijs gaf, om dan ten slotte een en ander mede te deelen over de plaats der Westersche wetenschappen en den tegenwoordigen toestand van het onderwijs ginds in het verre Oosten.
De oudste berichten over Zipangoe - eene verbastering van den Chineeschen naam Dschi-pen-kuë d. i, ‘land van den zonsopgang’ (synoniem met Levant, Orient, enz.) - waren van den Venetiaanschen reiziger Marco Polo, die in 1295 van zijn langjarig verblijf in Cathai (China) in Europa terugkeerde. Al werden zijne wonderverhalen niet geloofd, zij boeiden toch en bleven in de herinnering bewaard; zoo zelfs, dat Columbus in San Salvador een der tallooze eilanden van Zipangoe meende te hebben gevonden en aanvankelijk Cuba en Haïti als de hoofdeilanden zelve beschouwde. Fernao Mendez Pinto is, vergezeld door een paar andere Portugeezen, waarschijnlijk na Polo de eerste Europeaan in Japan. Hij was een avonturier, die de zeeën, welke zijne landgenooten hadden ontdekt, bijna alle had bevaren en de door hen veroverde landen bereisd. Het verhaal zijner lotgevallen verscheen in 1614 in Lissabon in druk, doch vond geen geloof, waarbij 't aan zinspelingen op zijn naam niet ontbrak (Mendaz = ‘leugenaar, zwetser’). Aan boord van eene Chineesche jonk, om in de Chineesche zeeën handel te drijven, misschien ook wel zeeroof uit te oefenen, had hij in 1542 door storm schipbreuk geleden en was met zijne gezellen, na 23 dagen ellendig op zee te hebben gedwaald, aangekomen bij een klein eilandje: Tanegashima (bij de toen onbekende kust van Kioeshioe). In een klein plaatsje, Kura, waren de vreemden door de bewoners goed ontvangen; ja, de Japanners vonden hen zoo merkwaardig, dat zij hen door pen en penseel vereeuwigden (von Siebold geeft eene vertaling van 't bericht in de Japansche jaarboeken, dat hierop betrekking heeft). Een stadhouder ondervroeg hen, waarbij eene oude vrouw van de Lioe-Kioe | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
- de Zuidelijke eilanden, waar meer verkeer met China plaats vond - tot tolk kon dienen. Meest van alles wekte een vuurwapen bewondering en binnen enkele maanden was dit goed nagemaakt, evenals 't buskruit. In scherpe tegenstelling met wat de 17e eeuw te zien zou geven, werden door de Japansche regeering geene hinderpalen in den weg gelegd en zoo ontstond voor de Portugeezen een bloeiende handel, voornamelijk in goud. Zelfs was de gastvrijheid zoo groot, dat in de havensteden weldra Portugeesche kolonies bloeiden en men de vreemden in den echt zag treden met rijke Japansche vrouwen. Gelijk toen regel was, werd de koopman op den voet gevolgd door den zendeling. Franciscus Xaverius, mede-oprichter van de Jezuïten-orde en eerste stichter van Christen-kerken in de Oost-Indiën, kwam in Juli 1549 met twee ambtgenooten in Japan aan. Deze waarlijk groote man, die evenveel talent als moed bezat, won de Japanners door nederigheid en belangeloosheid; hij bouwde hospitalen en scholen en was milddadig zonder onderscheid van stand of geloof. Bovendien streelde hij de Japanners in hunne gehechtheid aan een prachtigen, indrukwekkenden vormendienst, waarbij nog de overeenkomst kwam, welke in vele godsdienstige gebruiken tusschen Boeddhisten en Katholieken bestaat (rozenkrans, reukwerken, beeldendienst, kaarslicht en klokgelui, coelibaat, processies, enz.). Zoo traden velen, ook Daimyo's (Rijksvorsten) en andere aanzienlijken, toe tot de ‘Kirishitan’ (Christenen) en weldra konden de bekeerlingen in Japan bij duizenden worden geteldGa naar voetnoot1); de gunstige gemoedsstemming en de leerzaamheid der Japanners worden in de berichten van de Jezuiten-zendelingen om strijd geroemd. Xaverius vertrok in 1551 en vond nog in dat jaar in China den dood. In dien tijd werd Nagasaki, tot dusver slechts een klein visschersdorp, door zijne uitstekende haven het uitgangspunt voor den handel met China en de Indiën. In 1568 werd er eene Christenkerk gebouwd en de in dit deel van Japan regeerende Landvorst bepaalde den Christelijken godsdienst als alleen geldend. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De toen machtigste Vorsten der Oude Wereld, als Spanje's koning en de Paus van Rome, zonden aanzienlijke Gezanten, die feestlijk werden onthaald, doch wier bezoek maar zelden werd beantwoord. Slechts van eene enkele uitzondering vinden wij melding gemaakt; zoo in 1582, toen de Prins Mancio Ito met andere hooge personen en een gevolg van dienaren onder geleide van eenige Jezuiten naar Spanje en Rome ging. Met brieven van drie Christelijke Daimyo's en rijke geschenken scheepte men zich den 22en Februari 1582 in de haven van Nagasaki op een Portugeesch schip in, om 17 dagen later Macao te bereiken. Van hier gingen in dien tijd éen maal 's jaars schepen naar Indië, waardoor de Gezanten 9 maanden oponthoud hadden. Op den laatsten dag des jaars werd de reis voortgezet en na velerlei ongemakken kwam men in 't laatst van Januari 1583 in Malakka aan, vanwaar vier dagen later de afvaart naar Goa volgde; tegenwind en koortsziekten aan boord vertraagden dezen overtocht, die gewoonlijk eene maand duurde en eerst in April werd de toenmalige hoofdzetel der Portugeezen bereikt. Nadat aldaar aan verschillende kerkelijke feestvieriugen was deelgenomen, scheepte men zich den 20en Februari 1584 op een rijk uitgerust schip in naar Lissabon; de reis was voorspoedig en na een kort oponthoud op st. Helena, werd den 10en Augustus de Taag-mond binnengeloopen. Overal was de ontvangst der jonge Japanneezen zoo vorstlijk mogelijk; om hen te imponeeren werd vooral van de zijde der Kerk de grootste praal aan den dag gelegd, inzonderheid toen 't Gezantschap, drie jaren en twee maanden na 't vertrek uit Japan, zijn plechtigen intocht binnen Rome deed. Tijdens 't verblijf der vreemden aldaar stierf Gregorius XIII; de antwoorden, medegegeven voor de Japansche Vorsten, zijn van Sixtus V en gedateerd den 26en Mei 1585. Eerst in 1590, na achtjarige afwezigheid, keerde 't Gezantschap in Nagasaki terug. Hier waren intusschen groote gebeurtenissen voorgevallen, waardoor de gunstige positie der Christenen was veranderd, tendeele de schuld van de zendelingen zelf, tendeele doordat aan het Hof vijandige invloeden de overhand kregen. Op de Jezuiten waren ook leden van andere orden gevolgd, die met minder omzichtigheid te werk gingen, zich met de politiek bemoeiden en daarbij aanstoot gaven door hoogmoed, ijdelheid, gelddorst. Het eerste ‘edict van verbanning’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werd in 1587 tegen de missionarissen uitgevaardigd, door den toen oppermachtigen Hideyoshi, eene der hoofdfiguren uit de geschiedenis van Japan: een boerenjongen, doch een militair genie; door oorlogsroem opgeklommen, heeft hij 16 jaren lang, tot zijnen dood in 1598, met krachtige hand het bewind gevoerd. Generalissimus van het Rijk, Kroongeneraal met den titel van Shogun (uit 't Chineesch: Sho = opperbevelhebber; gun = leger) oefende hij feitelijk 't hoogste gezag uit, terwijl de wettige stamhouder der eeuwenoude dynastie in de residentie Kioto was opgesloten, slaaf van het overdrevenst ceremonieel, voorwerp van eene bijna afgodische vereering. Deze dualistische bestuursvorm had zich in den loop der laatste eeuwen ontwikkeld. De uitgestrektheid en de natuurlijke gesteldheid van het eilandenrijk hadden altijd de vestiging van een centraal gezag tegengehouden of uiterst bemoeilijkt. Was van de oudste tijden der Japansche geschiedenis de groote adel vrij zelfstandig geweest, op den duur hadden zich de groote grondbezitters tot schier onafhankelijke gewestelijke bestuurders gemaakt, met den titel van Daimyo (Dai = groot. myo = naam). En de Mikado, de ‘zoon des Hemels,’ kon zich evenmin doen gelden als b.v. de Monarch van den middeleeuwschen Leenstaat in Europa; gelijk deze was hij veeltijds niet veel meer dan een schijn-koning. Evenals de Europeesche maatschappij der middel-eeuwen was ook Japan eeuwen lang door veeten, adeltwisten, bloedige burgeroorlogen verscheurd, ten koste van het landvolk en den rustigen burger. Onder deze omstandigheden was, in 1186 voor de eerste maal, een der grooten als Rijksveldheer aan het hoofd van het krijgswezen gesteld; een maatregel, die op den verderen loop der Japansche geschiedenis een beslissenden invloed heeft geoefend: 't ambt van Imperator, aanvankelijk eene personeele eer, werd eene erfelijke waardigheid, die feitelijk 't hoogste gezag in zich sloot. In den toestand van decentralisatie had intusschen het Shogunaat geenszins verandering gebracht: veeleer berustte de geusurpeerde macht voor een goed deel op de stilzwijgende erkenning van de onafhankelijke positie der heeren en grooten in hunne territoriën, waartegenover deze feodale Vorsten den Shogun naar den vorm huldigden. Aldus zagen de Europeanen, toen zij in de 16de eeuw met | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Japan kennis maakten, in het oppergezag van den Staat het dualisme, in het landsbestuur de feodaliteit.
Volgens vertrouwbare opgavenGa naar voetnoot1) bedroeg het aantal Christenen in Japan ten tijde van Hideyoshi omstreeks 200,000, vooral in het Zuiden des lands. Onder hen waren Daimyo's, Prinsen, Generaals, kortom 't beste deel van de Japansche natie. Maar daartegenover bestonden vijandige invloeden, ook 't gevolg van den naijver der Spanjaarden tegenover de Portugeezen: van de Philippijnen uit trachtten de Spanjaarden zich in Japan te vestigen en zij schroomden niet zelfs den Christlijken godsdienst verdacht te maken. Een Spaansch scheepskapitein toonde op eene kaart den Shogun het koloniaal gebied van zijn Koning en op de vraag ‘hoe dat gebied toch wel veroverd was?’ antwoordde hij, dat zijn koning gewoon was eerst priesters naar de begeerde landen te zenden, om een deel der inboorlingen te bekeeren, waarna 't later met behulp van die bekeerlingen doorgaans gemakkelijk was het land te veroveren. Hierdoor was de Shogun zoo verontrust, dat hij onmiddellijk de kloosters en seminariën deed omsingelen en allen, die daar verblijf hielden, deed gevangen nemen. Den 5en Februari 1597 ondergingen 3 Portugeesche Jezuïten, 6 Spaansche Franciscaners en 17 Japansche Christenen in Nagasaki den kruisdood, de eerste martelaren in 't verre Oosten, door Paus Urbanus II in 1627 heilig verklaard. De onderlinge naijver der Europeesche Christenen was derhalve eene der redenen, waardoor de toestand in Japan onhoudbaar zou worden. De dood van Hideyoshi, in September 1598, en de daarop gevolgde strijd tusschen verschillende Landsvorsten gaf nog weêr eenige jaren rust en bescherming. Maar wanneer uit dien strijd Iyeyasu als overwinnaar te voorschijn treedt, is het gedaan; een nieuw tijdperk begint in de Geschiedenis van Japan met de verdrijving der Christenen en de daarmede gepaard gaande afsluiting des lands. Iyeyasu's vaste hand gaf aan Japan een stelsel van bestuur, dat het land voor burgeroorlogen vrijwaarde, dat orde vestigde ten koste van vrijheid; eene 250-jarige periode begint, waarin Japan volkomen geïsoleerd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is en alleen Chineezen en Hollanders een beperkten toegang hebben. In Iyeyasu's tijd kwamen de eerste Hollanders, en ook Engelschen, om handelsbetrekkingen aan te knoopen. Hunne komst deed aan de zaak van het Christendom geen goed. Iyeyasu ontving hen vriendelijk en hoorde hen uit over de Portugeezen, de Spanjaarden, den Christelijken godsdienst, de Jezuïten. Zonder twijfel hebben toen de nieuw-aangekomenen, zoo uit handelsnaijver als uit geloofshaat, invloed geoefend op de besluiten, die weldra genomen werden. Gedurende bijna 40 jaren volgde, voornamelijk uit vrees voor de veiligheid van den Staat, de eene maatregel op den anderen om de Christelijke leer uit te roeien. Werd daarbij tegenover de vreemdelingen eene zekere gematigdheid in acht genomen - zij werden alleen verwijderd -, daartegenover stond eene voorbeeldelooze wreedheid, waarmede de Christen-inboorlingen werden uitgeroeid. Den 27en Januari 1614 verscheen de treurig vermaarde proclamatie, die de vervolging - tot dusver locaal - in het gansche land verplicht maakte. Iyeyasu verklaart daarin, dat ‘de Kirishitan naar Japan zijn gekomen, niet alleen om handel te drijven, maar ook met het voornemen eene booze leer te verbreiden, het gezag der Regeering te ondermijnen, om eindelijk zich van het Land meester te maken.’ De vervolging begon met de gevangenneming van alle paters, priesters en leden van geestelijke orden, zoo vreemdeling als Japanner: 22 Franciscanen, Dominicanen en Augustijners, 117 vreemde en ± 200 inlandsche Jezuïten-priesters en monniken werden naar Nagasaki gevoerd en vandaar in 3 schepen naar Macao, de Portugeesche haven voor de Zuid-Chineesche kust, gebracht. Toen 't bleek, dat nog vele priesters zich hadden schuil gehouden en van de verbannenen velen in 't geheim terugkeerden, volgde in 1617 een edict, waarbij al het buitenlandsche verkeer werd beperkt tot twee havens: Hirado en Nagasaki; terwijl over elken priester de doodstraf werd uitgesproken. Vier jaren later verscheen de wet, waarbij den Japanners werd verboden hun land te verlaten en nog drie jaren later (1624) werd gelast, dat alle schepen van meer dan bepaalde afmetingen moesten worden afgebroken, opdat de vaart op de open zee den Japanners voortaan onmogelijk zij! Met deze maatregelen gingen de verschrikkelijkste vervolgingen tegen de inlandsche Christenen gepaard: duizenden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vluchtten naar China en de Philippijnen, maar andere duizenden stierven aan het kruis of werden onthoofd. Verschillende berichten van dien tijd stemmen overeen, als zij de bijzonderheden dezer vervolgingen mededeelen en den heldenmoed vermelden, die doorgaans werd getoond. ‘De beschrijving van de marteling der Japansche Christenen gelijkt een Hoofdstuk uit Dante's Hel. Men vergenoegde zich niet met de slachtoffers eenvoudig om te brengen: zij werden van hooge rotsen geworpen, levend begraven, door ossen vaneen gescheurd; men bond ze in zakken van rijststroo en hoopte die op tot een brandstapel; zij werden in kooien doodgehongerd met spijzen onder de oogen.’Ga naar voetnoot1) In talrijke documenten, zoo in 't Japansch als in 't Latijn, het Hollandsch, enz., wordt het gestaafd, dat ‘zoo ooit, dan is door de Japansche Christenen een geloofsmoed getoond, welke dien der martelaren in de arena's van het oude Rome minstens evenaarde.’ Het drama eindigde met een openlijken oorlog: omstreeks 't jaar 1636 zochten 30 tot 40,000 Christenen een laatste toevlucht op eenige kleine rotseilanden in de nabijheid van Nagasaki; in 't bijzonder versterkten zij zich in een oud slot Arima op Shimabara, dat zij in staat van tegenweer brachten. Hun aanvoerder was een zekere Nirada Shiro. In 1637 zond de Shogun een leger af om de ‘rebellen’ te vernietigen. Drie maanden verdedigden de ongelukkigen zich, te water en te laud, vóor Arima viel, gedeeltelijk door 't vuur van Hollandsche kanonnen. De Japansche Geschiedenis, die van deze gebeurtenissen melding maakt (Shimabara Kassenki, d.i. Bericht over den oorlog van Shimabara), overtreft in ijselijkheden elke beschrijving; al de belegerden waren ten doode gewijd, bij duizenden werden zij naar den ‘Papenberg’, een eilandje aan den ingang van de haven Nagasaki, gebracht en van de steile rotsen in zee gestort. Tot de middelen, toen en later toegepast om Christenen op te sporen, behoort het E-fumi: verdachten werden gedwongen op een Christusbeeld te trappen; eerst was dit eene teekening, tot in 1669 een smid in Nagasaki een koperen beeld maakte. Het valt echter niet te betwijfelen, of deze maatregel was gericht tegen de Roomsche Christenen, in wie men aanhangers van Portugal of Spanje zag. Van de Hollanders werd het niet gevergd, al is ook dikwijls het tegendeel beweerd en aan onze voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vaderen verweten, dat zij uit winzucht hun geloof in Japan verzaakten. Het was der Japansche Regeering niet onbekend, dat de Hollanders Christenen waren. Alsof de Portugeezen dat niet zouden hebben medegedeeld! Den inboorlingen was 't Christlijk geloof op straffe des doods verboden; van de vreemden werd alleen geeischt, dat geene uiterlijke handeling van hun godsdienst zou getuigen en geenerlei poging tot bekeering van Japanners geschieden. Ten aanzien van dit laatste punt moest het Opperhoofd der Hollanders - aldus heette de vertegenwoordiger der O.I. Compagnie in Japan - zelfs eene plechtige belofte afleggen, die bij elke Hofreis, waarover straks meer, moest worden vernieuwd. Trouwens ook van de Portugeezen zijn de kooplieden eerst door een edict van 1639 uit Japan verwijderd, voornamelijk onder verdenking van samenzwering, in verstandhouding met eenige 't Roomsche geloof toegedane Japansche Grooten, tegen den Staat. In de oudste Hollandsche werken over Japan wordt altijd de vrees, dat de Jezuïten en andere Roomsche priesters zouden trachten Japan tot eene Portugeesche provincie te maken, voorgesteld als de voornaamste aanleiding tot de vervolging der Christenen en de verbanning der vreemden. Dat de Hollanders echter niet nalieten de Japansche Regeering in die vrees te versterken, zoodat hunne berichten in deze geen onbepaald vertrouwen verdienen, zeiden wij reeds vroeger. Onbaatzuchtig, angstvallig in de keus der middelen waren onze voorvaderen van de zeventiende eeuw stellig niet. Zoowel in Macao als in het moederland betreurden de Portugeezen 't verlies van den handel op Japan; herhaalde pogingen werden gedaan, de betrekkingen opnieuw aan te knoopen. Zoo kwamen in 1640 vier Gezanten van den Gouverneur van Macao: zij werden gevangen genomen en in Nagasaki onthoofd, evenals 't grootste deel der schepelingen, waarvan echter enkelen werden teruggezonden om als afschrikkend voorbeeld melding van 't gebeurde te doen. Weinig later werden uit Lissabon - Portugal herwierf in 1640 zijne zelfstandigheid - twee goed uitgeruste schepen met rijke geschenken afgezonden, onder Gonzales de Sequeira. Zij wierpen het anker uit bij Iwoshima (in 't Zuiden van Japan) en gedurende 43 dagen werd getracht met de Japansche Overheid in verkeer te treden, maar zonder succès: het veld moest worden gelaten aan de Hollanders! | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het bijna honderdjarig verkeer van de Portugeezen op Japan, onder de gunstigste omstandigheden begonnen en door de Japansche Regeering in den aanvang zeer gemakkelijk gemaakt, had de kennis, welke men in Europa van gindsche eilandenwereld bezat, weinig vermeerderd en op de ontwikkeling van de Japansche natie geen invloed van beteekenis gehad. Toch is 't een merkwaardig feit, dat het Christendom, door hun toedoen gepredikt, ondanks de bloedigste vervolging in Japan nooit geheel is ondergegaan: op geringen afstand ten Noorden van Nagasaki heeft zelfs eene gansche gemeente (Urakami) haar Christelijk geloof weten te bewaren tot den huidigen dag! Een feit, waarover niemand meer verbaasd was dan de Japansche Overheid zelve, toen zij 't in 1868 ontdekte. Overigens herinneren alleen enkele woorden in de Japansche taal aan het verblijf der Portugeezen, b.v. tabako - ondanks 't verbod van Iyeyasu werd reeds in de 17e eeuw het rooken in Japan een hartstocht, bij alle standen, bij vrouwen als bij mannen -; pan (brood), tanto (veel), koppu (copa, een beker) en eenige andere.
't Was de bloeitijd van Hollands zeewezen, de periode van Abel Tasman, Maarten Gerritsz de Vries en zoovele anderen, die de schepen over de wateren van den Grooten Oceaan stuurden, aan nieuwe werelden den naam gaven (Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, Tasmania of van Diemensland, enz.) en ook in de zeeën van Japan de vaderlandsche driekleur toonden. Honderd jaren na Pinto, in 1643, onderzocht de Vries, op last van Gouverneur-Generaal van Diemen, met de schepen Castricom en Breskens de Noordelijke zeeën bij Japan, ontdekte Jeso en de Koerillen, waar de naam de Vries-straat nog aan hem herinnert. In 't jaar 1600 verscheen het eerste schip, dat de Hollandsche kleuren droeg, in eene Japansche haven; een tiental jaren later volgden onderhandelingen met Iyeyasu, zooals reeds gezegd van Japansche zijde met de grootste voorkomendheid gevoerd. Eene fachtory werd gesticht op een eilandje in de haven van Firando (Hìrado). Bijna tegelijkertijd kwam ook een drietal schepen van de Engelsche Oost-Indische Compagnie in Japan aan, onder den | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kapitein John Saris en met een brief van Jacobus I aan den Keizer (Shogun). Dank zij den Hollanders en den Portugeezen, was de ontvangst koel, maar toch werd op een bezoek in Yedo een handelstractaat gesloten, waarbij aan de Engelschen gelijke rechten als de Hollanders bezaten, werden verzekerd. Na eene factory op Firando te hebben achtergelaten, keerde de Saris terug naar Engeland, waar hij aan de Directeuren der Compagnie eene uitvoerige memorie indiende over zijne lotgevallen in Japan en de belangrijkste artikelen aangaf, waarin met dat land viel handel te drijven. In 't begin ging alles goed, doch na enkele jaren ontstonden moeilijkheden, voornamelijk door de ijverzucht der Hollanders en in 1623 werd tot de opheffing der factory besloten. Eerst in 1673 zouden de Engelsche pogingen worden hernieuwd; toen werd, op grond der oude tractaten, getracht den handel te heropenen. Maar thans met nog minder succès: het schip Return, in Juni 1674 in de haven van Nagasaki aangekomen, moest onverrichterzake terugkeeren, voornamelijk doordat 't der Japansche Regeering niet onbekend was, dat Karel II eene Prinses van Portugal had gehuwd! Engeland was toen met de Nederlanden in oorlog en 't behoeft niet te worden betwijfeld, of de Hollanders van Desima hadden dezen uitslag grootendeels op hunne rekening. Latere pogingen van Engelsche zijde hadden geen beteren uitslag en zoo bleef 't den Hollanders voorbehouden de Europeesche wereld althans eenigermate te vertegenwoordigen in het ‘Land der Zon.’ Gedurende ruim twee eeuwen hebben zij dit gedaan en, kwamen hunne beweegredenen voort uit de zucht geld te verdienen, 't mag tevens geconstateerd worden, dat eensdeels eene veel betere bekendheid met Japan er 't gevolg van is geweest, anderdeels door tusschenkomst van onze voorouders de Westersche wetenschappen ginds in 't verre Oosten hare intrede deden en daar zelfs eene plaats gingen innemen, veel belangrijker dan vóór 1854 werd vermoed. De eenige, vrij betrouwbare en wat uitvoerige beschrijvingen vóór de 19de eeuw waren afkomstig van de dienaren der V.O.I. Compagnie: van hare Opperhoofden en vooral van de gezanten, die op geregelde tijden de verplichte Hofreis naar Yedo maakten. Jaarlijks moest het Opperhoofd in persoon te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Yedo hulde bewijzen, geschenken geven en de belofte hernieuwen, dat geene poging tot geloofsbekeering zou worden gedaan. Maar bovendien zond de Raad van Indiën aanzienlijke gezantschappen af aan de ‘Kaisaren van Japan’. De lotgevallen dier afgezanten, de indrukken, die zij opdeden, kan men lezen in een groot folio-werk van Montanus, uitgegeven te Amsterdam in 1669, terwijl ook vele bijzonderheden voorkomen in de beroemde Beschrijving van Japan door Dr. Kaempfer. Zijn werk, voor 't eerst gedrukt in 1727, doch herhaaldelijk op nieuw uitgegeven en vertaald, bezit nog waarde door de schildering van de Japansche beschavingstoestanden; hij had bij de samenstelling veel gebruik gemaakt van de aanteekeningen, welke de Gouverneur-Generaal Camphuis, een letterlievend en kundig man, vroeger als Opperhoofd der factorij in Japan had verzameld. De factorij in Firando had in korte jaren heel wat beteekenis gekregen, doch den 11den Mei 1641 kwam uit Yedo 't bevel, dat zij moest worden ontruimd en tien dagen later reeds was aan dit gebod gehoorzaamd en waren de Hollanders vertrokken naar den vroeger voor de Portugeezen bestemden uithoek: De-shima, d.i. ‘vóór-eiland’; een kunstmatig eiland vóór de haven van Nagasaki, waaiervormig met eene lengte van 185 en eene grootste breedte van 74 Meter; omringd door een hoogen muur, die slechts twee toegangen liet: de eene, altijd bewaakt, aan de stadszijde; de andere naar de haven en alleen geopend als een schip van de Compagnie binnen was. Als huur voor dit eilandje, waar enkele Hollanders, 16 à 20, een leven van gevangenen mochten leiden, betaalde de Compagnie een hooge pacht en getroostte zich allerlei vernederingen. Maar zij verdiende geld, vooral in den aanvang, toen zij de prijzen der waren zelf mocht vaststellen; sedert 1672 deden dit Japansche regeeringsbeambten, wat Kaempfer aanleiding geeft tot de opmerking, dat ‘de gouden vacht, die wij gewoon waren jaarlijks uit dit Colchis te halen, in een gemeen vel veranderde.’ Toch bedroeg de winst, oorspronkelijk 90 à 100%, ook toen nog een 40 à 50 %; zij kwam voornamelijk voort uit de export-artikelen: zilver, goud, koper, zijde, kamfer, porselein en brons. Naar vrij betrouwbare berekeningen, zegt ReinGa naar voetnoot1), hebben de Hollanders tusschen 1609 en 1858 aan zilver eene | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waarde van ƒ 336.000.000, aan goud voor ƒ 186,000,000 uitgevoerd en 't belangrijkst artikel was nog het koper: aanvankelijk mochten hiervan 25,000 pikols (elk van 125 Amst. ponden) 's jaars worden verscheept, later werd van tijd tot tijd eene vermindering gelast, terwijl de uitvoer van goud en zilver geheel verboden werd. In 't bijzonder in 't jaar 1790 gelastte de Japansche Regeering eene groote beperking in den handel en, dat hare stemming ten opzichte van 't verkeer met den vreemdeling onvriendelijker werd, bleek meer nog uit het feit, dat zij in datzelfde jaar bepaalde, dat de Hofreis voortaan slechts ééns in vier jaren zou plaats hebben. Van die Hofreis geeft Hendrik Doeff, die van 1799-1817 op Desima vertoefde, eene aardige beschrijving.Ga naar voetnoot1) De verovering van Indië door de Engelschen was oorzaak van zijn buitengewoon lang verblijf: zelfs kwam van 1809-'17 geen Nederlandsch schip in Japan binnen en gedurende een paar jaren woei de eenige vaderlandsche driekleur op het kleine plein van Desima. De laatste veertien jaren was Doeff Opperhoofd en als zoodanig maakte hij in 1806, in 1810 en in 1814 de reis naar Yedo. De toebereidselen beginnen een paar maanden van te voren, de reis vangt aan in 't laatst van Februari; de zware bagage wordt ingescheept in eene Japansche bark met de Hollandsche vlag en het wapen der Compagnie en deze zeilt langs de Westelijke kusten van Kioeshioe, terwijl de stoet dit eiland middendoor trekt. De koks gaan met het keukengereedschap vooruit, ten einde onderweg op de rustplaatsen de spijzen gereed te hebben; dan volgen de geschenken, de kisten met kleeren, het beddegoed en het huisraad, alles met de kleuren en het wapen der Compagnie. De eigenlijke optocht is, gelijk alles toen ter tijde in Japan, tot in de kleinste bijzonderheden voorgeschreven: de stoet wordt geopend door twee wegwijzers, die gevolgd worden door twee onder-banjoosten (ambtenaren van politie) in kleine draagstoelen of cago's, elk met twee dragers; dan komt de onder-tolk in eene grootere cago met 4 dragers en eene knecht naast zijne koets; de Geneesheer, door zijne medicijnkist voorafgegaan, in eene nog grootere koets of norimon met 4 dragers en een knecht. Hierop volgt de Scriba, eveneens in eene norimon en dan het Kantoor, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eene zwartverlakte lâtafel met zilveren beslag; hierin bevond zich in den eersten tijd de Keizerlijke pas, zoodat alle voorbijgangers zich met afgewend gelaat in het stof wierpen. Achter het Kantoor komt het Opperhoofd in eene staatsie-norimon met 8 dragers, allen in het donkerblauw, met het wapen der Compagnie in het wit daarop gedrukt; naast hem gaan aan weerszijden 2 dienaren, terwijl een tjabinto of kastje met theegereedschappen wordt nagedragen, waarin o.m. altijd kokend water is. Het met zich voeren van een tjabinto is aan geen Japannees dan aan Vorsten of Landsheeren vergund; in dit, gelijk in meer opzichten, is bij de Hofreis het Opperhoofd dus aan hen gelijkgesteld; wel een contrast met de behandeling, die vreemden anders in Japan ondervonden. De norimons zijn zeer licht, van binnen met goudpapier beplakt; de hemel is zwart verlakt en aan de zijden zijn schuiframen met fijne jaloesiën van bamboes. Men kan er gemakkelijk in zitten, doch niet liggen; schrijven gaat heel goed. Na het Opperhoofd volgen nog de geldkast, de opper-tolk, een onder-banjoost en eindelijk de opper-banjoost, wiens attributen aan die van het Opperhoofd gelijk zijn. Elken avond wordt het Opperhoofd afgevraagd, of hij wel naar zijn genoegen gereisd heeft. Het nachtverblijf der Hollanders is van de hoogste klasse, terwijl de Japanneezen in kleinere herbergen vertoeven. Alleen in Yedo wordt de geheele trein te zamen gelogeerd. De geheele reis tot de hoofdstad, ongeveer 50 dagen, bestaat uit drie gedeelten: de korte landweg door Kioeshioe, de zeereis en de lange landweg door Niphon. De dagreizen zijn lang; menigmaal wordt vóór 't aanbreken van den dag op weg gegaan en tot acht of negen uur 's avonds doorgemarcheerd. In Kokoera wordt de stoet ingescheept om, nu eens in open zee dan rakelings langs rotsige kusten of te midden van bonte eilandengroepen, Osaka te bereiken, eene der beste koophavens en grootste steden van het Rijk. Hier wordt gedurende drie of vier dagen vertoefd om beleefdheden te wisselen met de hooge ambtenaren, waarna de reis wordt voortgezet naar Miako, de residentie van den Mikado. De geschenken voor het Goddelijk Hoofd van Japan worden ontpakt, om te worden aangeboden op de terugreis. Zoo wordt eindelijk de Foesi-yama, de ‘heilige berg’, bereikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aan welks voet in de vlakte Yedo ligt, het einddoel van den tocht. Al de Japanners, zelfs de opper-banjoost, moeten den top te voet overtrekken. Tal van ceremoniën zijn nog noodig, aleer eindelijk de groote poort der Hoofdstad voor de vreemdelingen wordt geopend. Niet minder omslachtig is hier alles geregeld, wat op de audiëntie betrekking heeft: afgesneden van alle gemeenschap wordt het oogenblik afgewacht van de voorstelling ten Hove. En is eindelijk het tijdstip daar, dan is 't de groote zaak niet ééne fout te begaan tegen de honderden voorschriften der etiquette. De eigenlijke audiëntie duurt niet langer dan eene minuut en de hoofdpersoon blijft daarbij onzichtbaar; vóór zijne plaats worden de geschenken neêrgelegd: Kaempfer noemt b.v. Spaansche wijnen, Edammer kaas, linnen en zijden stoffen, enz. Op handen en voeten moet de Kapitan Oranda naar den zetel des Shoguns kruipen, den grond met het voorhoofd aanraken en zich op dezelfde wijze terugbegeven; dit geschiedt in de zaal der honderd matten, aldus geheeten, omdat zij inderdaad met zoo vele fijne matten is belegd; meubels zijn in die zaal niet, eene sombere stilte heerscht, die niet kan nalaten eerbied in te boezemen.Ga naar voetnoot1) Meestal volgde daarna eene andere audiëntie bij het overige Hof, voornamelijk ten pleiziere van de Dames; de Hollanders moesten dan allerlei grappen vertoonen, doch werden onthaald op thee en suikergebak. Dit laatste raken zij echter niet aan: het wordt in papier met zilveren of gouden koordjes dichtgemaakt en in verlakte bakken naar huis gedragen. Ten slotte volgt een afscheidsgehoor, waarbij de vroeger vermelde beloften worden vernieuwd. Yedo is volgens de opgaven van Kämpfer, Thunberg, Doeff en anderen eene verbazend groote stad, misschien 21 uren gaans in omtrek; eene talrijke menigte krioelt daar dooreen (de census van 1890 gaf een bevolkingscijfer van 1.389.684). De terugreis geleek op de heenreis, al had onderweg het landschap door verandering van jaargetijde een nieuw aanzien: de Japansche lente in al hare heerlijkheid treedt vroeg in. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II.De Herinneringen van Doeff worden geprezen, zelfs ‘in menig opzicht nauwkeuriger dan Kaempfer.’ Te merkwaardiger is dit, als wij in Doeffs Voorbericht lezen, dat hij op de thuisreis met de Admiraal Evertsen door schipbreuk zijne verzamelingen en papieren verloor. Zonder blijvende beteekenis waren de Hofreizen niet: de Japansche geleerden begrepen terdege de meerdere vorderingen van de Westersche wetenschappen en in 't bijzonder de geneesheeren trachtten te profiteeren van de kennis der ‘barbaren.’ Was de Japansche beschaving - letterschrift, literatuur, staatsinstellingen, godsdienstig leven, ceremonieel - geheel van Chineeschen oorsprong, in de wetenschappelijke wereld van 't verre Oosten ging, omstreeks 't midden der 18de eeuw, het Hollandsch de plaats innemen, die het Latijn in Europa hadGa naar voetnoot1). Tot bijna 't midden der 18e eeuw had alleen het tolkengilde van Nagasaki het recht Hollandsch te leeren en dit moest mondeling van vader op zoon geschieden. Anderen Japanners was die studie streng verboden, ten einde een rechtstreeksch verkeer van de inboorlingen met de Oranda'sGa naar voetnoot2) onmogelijk te maken. Zoo werd in de eerste helft der 18e eeuw de verspreiding van een werkje over de Nederlandsche taal - geschreven door een zekeren Goto - verboden, omdat er een Nederlandsch alphabet in was afgedrukt. Hierin ligt voor een deel de verklaring, dat nog lang na dien tijd de uitheemsche woorden, in plaats van met Latijnsche leters, in Katakana (klein Japansch letterschrift) staan. Ten tijde van den Sjogun Yosimune († 1774), uit het geslacht der Tokugawa, werd aan twee geleerden last gegeven zich op het Nederlandsch toe te leggen. De ijver vergoedde, wat den Japanneezen aan hulpmiddelen ontbrak; althans zij leerden de Hollandsche taal lezen. Leerlingen volgden en een gezel- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schap van beoefenaars van onze taal werd opgericht. Toen, in April 1776, ThunbergGa naar voetnoot1) in 't gevolg van het Opperhoofd te Yedo kwam, kregen verschillende Japansche geleerden zelfs verlof hem vóór den audiëntie-dag te bezoeken. In 't bijzonder met twee geneesheeren ging hij om en hij wijdde hen in op het veld der geneeskunde naar Westersche methode: ‘zij spraken goed Hollandsch en waren niet onervaren in de Natuurlijke Historie.’ In dien tijd ontstonden ook de eerste Japansch-Hollandsche woordenlijsten en werd de Nederlandsche spraakkunst beoefend. Een vorstelijk lijfarts, Sugita Genbaku, vertaalde reeds in 1772 een Hollandsch werk over ontleedkunde; tien jaren had hij met een vriend doorgebracht met het lezen van het werk en elf malen had hij 't handschrift overgeschreven vóór hij 't geschikt achtte voor den druk. Zijn werk, sedert herhaaldelijk verbeterd en opnieuw uitgegeven, wordt geacht veel te hebben bijgedragen tot grondiger beoefening der medische wetenschappen in Japan. Andere takken van kennis volgden; het aantal handleidingen en studieboeken, samengesteld met behulp van Hollandsche bronnen, nam snel toe en, volgens Doeff, waren op 't eind der 18de eeuw verscheiden geleerden in Nagasaki en Yedo in staat de Hollandsche taal met een zeker gemak te lezen en zelfs te verstaan. Nederlandsche woorden werden in de Japansche taal opgenomen, o.a. ook vele scheepstermen, zoodat de Japansche zeeman op Hollandsche commando's manoeuvreerde. In 1803 overleed een man, die algemeen geëerd was wegens zijne taalkundige studies en daaraan den naam dankte Ran-kiwa Sen Sei, wat ongeveer beteekent ‘de geleerde aan de uiterste grenzen van het Westen.’ Doeff zelf verwierf zich groote verdiensten voor de beoefening onzer taal in Japan: onder zijn toezicht heeft een college van tolken een uitgebreid woordenboek samengesteld, dat door honderden leerlingen, die verschillende vakken uit Westersche handboeken bestudeerden, is gebruikt geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn tijd was 't (1811), dat de Japansche Regeering, ten einde het overbrengen van werken uit het Nederlandsch te verzekeren, een vasten vertaler aanstelde; een voorbode van den ‘Board of Translation,’ die in 1869 zou worden opgericht voor de vertaling van schoolboeken uit vreemde talen. Verschillende edities verschenen van de ‘Nederduitsche Spraakkunst, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen; 2e druk, 1814.’ Geene moeite was bij dergelijken arbeid den Japanner te groot: zoo b.v. schreef de kundige vertaler van de Spraakkunst het Hoofdstuk over de taal- en rededeelen met onze gewone letter af, voorzag zijne copie woord voor woord van eene letterlijke tusschenregelige vertaling en liet toen zijn werk in 46 houten blokken snijden en drukken. Nog een enkel voorbeeld in dien geest: in 1845 verscheen een ‘Beschrijving van den Aardbol, naar Hollandsche bronnen bewerkt, in 7 dln.’ Blijkens 't Voorbericht had de samensteller o.m. gebruik gemaakt van de volgende ‘Westersche handboeken’: ‘Niuwenhoisu, Nederrantse magazein’; De werelddeelen worden er in behandeld; verder de natuurkundige aardrijkskunde, terwijl aan 't slot levensbeschrijvingen staan van Alexander den Groote, Arisuto (Aristoteles), Peter I en Napoleon! Vermakelijk doch zeer verklaarbaar is de verbastering van welke onze taal bij dit gebruik dikwijls het slachtoffer moest worden; l en r worden vaak verwisseld, r en v vaak niet onderscheiden. Hoffman geeft (Catal. blz. 32) eene heele lijst van voorbeelden, als: ‘groeikogel’ voor ‘gloeikogel’;alle voorkomende in eene metrische Japansche woordenlijst, getiteld ‘Oceanische taal in van buiten te leeren verzen; 1855.’ Sommige werken worden geprezen als pogingen, met kennis van zaken gedaan, om den weg voor de beoefenaars der Nederlandsche taal in Japan te openen. Zoo b.v. eene in 1856 verschenen lijst van 2.000 Nederlandsche woorden, naar ons alphabet geordend en met vermelding van 't geslacht, de soort | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en de beteekenis in 't Chineesch en 't Japansch. De woordenlijst wordt o.m. voorafgegaan door eene verklaring van de rededeelen onzer taal. Kisak, de zoon van den Japanschen bewerker van de bovengenoemde Beschrijving van den Aardbol, stelde uit Hollandsche bronnen eene geographisch-historische beschrijving van Europa samen, welke uitmunt door ‘degelijkheid van inhoud, klaarheid van stijl, navolging van de Europeesche wijze van behandeling, waardoor dit werk een eerste plaats inneemt onder de ons tot dusver bekend geworden Japansche boeken van dien aard.’ Jammer, dat de Europeesche namen toen nog niet in Latijnsch schrift mochten worden opgenomen; nu werden ze, zeer gebrekkig, uitgedrukt in Japansche klanken of met Chineesche karkaters, waarvan verminking een gevolg moest zijn. Dit blijkt al dadelijk uit de titels der blijkens 't Voorbericht gebruikte bronnen, b.v. ‘Herdendaaden der Horranders sinz de afvar der berugii’ (Heldendaden der Hollanders sints den afval der Belgen), 1834. ‘Sukoorataras, Gotta’ (Schoolatlas, Gotha, 1837); enz. Wel een verschil met de toestanden een dertigtal jaren later: in 1885 zien wij in Japan eene vereeniging Romaji Kai, d.i. ‘Gezelschap van het Latijnsch alphabet,’ welke zich ten doel stelt in plaats van het verbazend ingewikkeld systeem der Chineesche en Japansche karakters langzamerhand het Latijnsch letterschrift te stellen.
Intusschen verflauwde de ijver der Japansche geleerden door niets; de bovengenoemde Kisak biedt zijnen arbeid, ‘als de laatste gift van een door arbeid en ziekte uitgeputten grijsaard zijn land aan.’ De technische uitvoering wordt van sommige werken prachtig genoemd, vooral de calligraphie is vaak onverbeterlijk. Het graveeren in koper werd in de 18e eeuw al beoefend in Japan, doch aan de houtsnee-methode altijd de voorkeur gegeven, waarbij ook van kleurendruk gebruik werd gemaakt. Zoo werd naar Europeesch voorbeeld in de eerste maand van het zesde jaar KajeiGa naar voetnoot1) (1853) eene kaart bewerkt van alle landen der | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aarde. Zij is 1.24 Meter breed en 0.63 hoog. De namen zijn gedeeltelijk in 't Chineesch, gedeeltelijk in Katakana: de kapitale letters van het origineel zijn weergegeven door Chineesche karakters, maar, aangezien uit de ouderlinge verhouding van min of meer verwijderd geplaatste karakters niet blijkt, wat bij elkaar behoort, is de kaart duister; zoo wordt b.v. de naam Europa aangeduid door 3 letters, de 1e bij Tornea, de 2e bij Weenen, de 3e bij Tortosa! De namen van steden, in Katakana, zijn zoo onduidelijk, dat een vergrootglas noodig is en 't geheel veel heeft van een letter-doolhof.
Onder hen, die in Hollandschen dienst 't meest bijdroegen tot eene betere bekendheid met Japan en tegelijkertijd Japansche geleerden inspireerden en behulpzaam waren, staat von Siebold vooraan. Geboortig uit Würzburg, trad hij in 1822 als Officier van Gezondheid in Nederlandsch-Indischen dienst. In opdracht van den Gouverneur-Generaal van der Capellen vertrok hij in 1823 naar Japan en vertoefde daar, de eerste maal, tot 1829, knoopte betrekkingen aan met tal van wetenschappelijke Japanners en legde den grond tot de later zoo beroemde verzamelingen, die 't Japansch Museum in Leiden zouden gaan vormen (door het Rijk van hem gekocht); verzamelingen op elk gebied, zoo archivaria als ten behoeve van de ethnologie, de flora en de fauna, boeken, geschriften, teekeningen, oudheden, vazen, munten, modellen; een dertigtal jaren bracht hij door, o.a. in Leiden, met 't bestudeeren en ordenen, daarbij geholpen door verscheidene bekwame, ten deele door hem zelf gevormde assistenten en met veel steun van de Regeering en van geleerde Genootschappen. Van 1859-'61 vertoefde hij voor de tweede maal in Japan. Von Siebold's standaardwerk ‘Nippon, Archiv zur Beschreibung von Japan’ verscheen in 1832 in Leiden en werd door hem aan v.d. Capellen opgedragen, terwijl hij in het Voorbericht dankbaar prijst ‘eene natie, die 't mij dagelijks meer doet waardeeren, bij haar mijn tweede Vaderland te hebben gevonden.’ Naarmate het tijdstip naderde, dat voor Japan een Nieuwe Tijd zou aanbreken door 't prijsgeven van het systeem van afsluiting, had het Hollandsch steeds meer zich warme vrienden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in Japan verworven: Landsheeren (Rijksvorsten, Daimyo's) stelden er prijs op, onze taal te kennen; zoo gebruikte de Prins van Satsuma (van de machtige dynastie in het Zuiden des Rijks) in vertrouwelijke brieven het Hollandsche alphabet. In Yedo, Miako en Osaka, de drie groote centra der Japansche wereld, legden mannen van aanzien zich ernstig toe op het lezen van Hollandsche boeken en het zou, na de openstelling, aan de vertegenwoordigers der Europeesche mogendheden blijken, dat zij dit niet zonder vrucht hadden gedaan. De Japansche staatslieden, die geroepen zouden worden om hun land te besturen in de eerste, de moeilijke jaren na de Revolutie, zij hadden, als b.v. Terashime, de Minister van Buitenlandsche Zaken, hunne vorming te danken aan Hollandsche werken. Den grootsten omvang had de studie der Westersche wetenschappen uit Hollandsche bronnen bereikt tusschen 1850 en '60: toen waren boeken en illustraties, vertaald of in 't oorspronkelijk, op schier elk gebied aanwezig; medische en technische onderwerpen, land- en tuinbouw, nijverheid, natuur- en scheikunde, zij waren binnen 't bereik gebracht. Vooral ook werken op 't krijgswezen betrekking hebbend, b.v. de verschillende Reglementen, in gebruik bij het Nederlandsche leger, de bekende ‘Handleiding tot de kennis der Artillerie’ door van Overstraten; ja zelfs von Scharnhorst's ‘Militairisches Taschenbuch zum Gebrauch im Felde’ (de Japansche uitgave naar eene Nederlandsche bewerking). In de batterijen der Japanners na 't gevecht van Simonoseki (1863) werden Hollandsche krijgskundige werken gevonden! Valt uit een en ander duidelijk 't onjuiste in het oog van de meening, dat zonder de Revolutie (1854-'68) Japan vreemd zou zijn gebleven aan de Westersche beschaving, wij zullen thans zien, dat de Omwenteling het procès versnelde en oorzaak was, dat de vreemde invloeden tot dusver tot zeer engen kring beperkt, aan geheel 't maatschappelijk leven werden medegedeeld. Het kon niet uitblijven of daarbij zou het Hollandsch zijne plaats moeten afstaan aan eene wereldtaal, meer bepaald aan het Engelsch, dat weldra bij 't onderwijs, in de pers en bij 't handelsverkeer naast het Japansch de eerste plaats ging innemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
III.Bij de Geschiedenis der Openstelling treedt de Amerikaansche Unie op den voorgrond. De Noord-Amerikanen hadden 't meest last van den onwil der Japansche Regeering; van jaar tot jaar nam hunne scheepvaart in de Noordelijke zeeën van den Grooten Oceaan toe; vooral walvischvaarders vertoefden daar dikwijls jaren achtereen en in de Japansche zeeën met hunne kringstormen en veelvuldige nevels verging menig Amerikaansch vaartuig, werd menig schip, dat de sterrenvlag droeg, op de kusten verbrijzeld, de bemanning op het strand gezet, waar de schipbreukelingen slechts noode verpleegd en zoo spoedig doenlijk verwijderd werden. Zoo kwam bij de Amerikanen het denkbeeld op, aan dien staat van zaken desnoods door geweld een eind te maken, de Japansche Regeering te dwingen niet langer de overal erkende regels van het volkenrecht te loochenen. Den 8en Juli 1853 verscheen de Commodore M.C. Perry met 4 oorlogschepen - de Susquehanna, de Mississippi, de Saratoga en de Plymouth - in de Yedo-baai en wierp het anker in de haven van Uraga, om voor den President der U.S. aan den Keizer van Japan een brief over te brengen, waarin verzocht werd om een verdrag van vriendschap en handel. Was de verbazing der Japansche visschers al groot geweest bij de nadering van 't eskader, verschillende kenteekenen verrieden algemeene ontsteltenis, toen de vreemdelingen doorgingen. Vuurpijlen stegen op, alarmschoten vielen, doch iets vijandigs werd niet ondernomen. Perry hield zijne schepen in gevechtstoestand en om de Japanners te dwingen een verkeer met zijn vlaggeschip te openen, was aan de andere schepen gelast elke poging tot samenspreking af te wijzen. Het scheen, dat de Japanners zich wilden bepalen tot waarneming en afsluiting der vreemde schepen; van alle zijden kwamen booten opzetten en deze gingen eene driedubbele rij vormen tusschen de Amerikanen en den wal. Toen 't donker werd zag men vuren op de bergen en den ganschen nacht werden de zware tonen eener klok zonder ophouden gehoord. Den volgenden dag waren de kusten der baai vol leven en beweging; soldaten in rood gewaad, met geverniste hoeden op en eene 17de eeuwsche bewapening (lontgeweren, lansen en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs schilden), de officieren met waaiers in de hand, trokken heen en weêr; aan de vestingwerken werd gearbeid, maar de Amerikanen konden met hunne kijkers zien, hoe gering weêrstandsvermogen alles had. Op verschillende punten waren schermen geplaatst, om 't waarnemen te beletten. Reeds den eersten dag had Perry, toen een beambte zich aanmeldde, door tolken doen zeggen, dat de Commodore slechts een ambtenaar van den hoogsten rang aan boord kon ontvangen en de Japanners brachten 't na lang aanhouden niet verder dan tot de toestemming, dat een der scheepsofficieren aan den onder-stadhouder van Uraga het doel der komst verklaarde, doch met de mededeeling, dat de brief alleen aan Perry's gelijke in rang kon worden afgegeven. Het antwoord luidde, dat uitsluitend in Nagasaki met vreemdelingen verkeerd werd en allerlei pogingen volgden om Perry te bewegen zich althans daarheen terug te trekken. Met grooten diplomatieken tact sloeg deze dit af, terwijl hij in alles toonde niet gelijk te willen staan met de Hollanders en Chineezen; zijn optreden imponeerde, zoo door vriendelijke doch afgemeten houding als door 't handhaven eener strenge étiquette en 't tentoonspreiden van glans en machtsvertoon. Terwijl in Yedo en Kioto de gemoederen in onrust, ja in een staat van opgewondenheid verkeerden, brachten de Amerikanen deze dagen door met peilingen en verkenningen; een der schepen zeilde zelfs de baai nog wat verder in. Eindelijk kwam den 12en 't bericht, dat de gevraagde samenkomst was toegestaan, doch alleen om den brief van den President in ontvangst te nemen. Groote toebereidselen zag men maken: over eene uitgestrektheid van een half uur gaans werden schermen geplaatst met zwart laken bekleed; daarboven waaiden vlaggen en wimpels, terwijl troepen in groot tenue waren opgesteld. Perry stoomde met een gevolg van 300 man tot binnen kanonschotsafstand van de plaats der samenkomst, welke door ontelbare vaandels duidelijk zichtbaar was. Aan wal gekomen werd hij geleid naar een houten gebouw, geheel met gestreept doek behangen en waarin verschillende vertrekken, bekleed met fraaie tapijten, geborduurde Keizerlijke wapens, enz. Gevolmachtigde van de Japansche Regeering was blijkens de geloofsbrieven de Vorst van Idsoe, van zeer hoogen rang; hij was vergezeld van een ambtgenoot: aan elken staatsambenaar, hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hoog ook geplaatst, zijn, in kleiner of grooter getal, personen toegevoegd (ometske's; ‘dwarskijkers’ zeiden de Hollanders), die moeten toezien op de naleving der wetten en zorgen, dat niets voor 't Gouvernement verborgen blijve. Roerloos als standbeelden zaten de Japanneezen en bleven zoo gedurende de geheele samenkomst; alleen bij de komst en het vertrek der Amerikanen stonden zij op en maakten eene diepe buiging. Tolken stonden bij eene groote rood verlakte bus, die bestemd was den brief op te nemen. Deze werd overhandigd met de geloofsbrieven van Perry en een toelichtend schrijven van zijne hand, waarin eene zachte pressie, iets van eene bedreiging, werd uitgesproken met de mededeeling, dat hij het antwoord het volgend jaar zou komen halen. Daarna ontving de Commodore eene rol, waarop 't bewijs van ontvangst was vermeld met bijvoeging, dat 't gebruik Nagasaki aanwees voor 't verkeer met vreemden, voorts dat ten aanzien van Perry eene gunstige uitzondering was gemaakt, doch dat thans van verdere onderhandelingen geene sprake kon zijn. Hiermede was de samenkomst afgeloopen. Om den Japanners den ernst der bedoelingen te toonen, tevens om de baai beter te leeren kennen, voer 't Amerikaansche eskader nog wat verder binnenwaarts; nog eens werd geankerd en gepeild, tot onrust der Japansche ambtenaren - die machteloos waren en toch door hun Gouvernement aansprakelijk werden gesteld. - In de verte was een der voorsteden van Yedo zichtbaar, toen Perry eindelijk terugkeerde; den 16en Juli verliet hij de baai en zeilde heen.
Groote ontsteltenis heerschte aan het Hof van den Shôgun, in Miako, in het gansche land. Gebeden werden voorgeschreven tot Amaterasu, het ‘Licht des Hemels’, de beschermgodin van de dynastie en van het land. Omtrent de te volgen gedragslijn openbaarde zich groot verschil; een deel der Rijksvorsten en toonaangevende staatsdienaren wilde kortweg alle verkeer met den vreemdeling, alle betrekkingen met het buitenland weigeren; maar daartegenover stonden anderen, die begrepen, dat men hiertoe niet sterk genoeg was en dat bovendien van de barbaren toch veel ware na te volgen. Zoo gaf deze belangrijke vraag de eerste aanleiding tot de vorming van twee partijen, die eigenlijk reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lang bezig waren zich te ontwikkelen, ja, die misschien gedurende al de eeuwen van het Shôgunaat hadden bestaan en waarvan de eene zich om den Shôgun groepeerde, de andere de gelegenheid trachtte aan te grijpen het gezag van den Mikado te herstellen; de beweegredenen dezer laatste partij kwamen deels voort uit eigenbelang, deels uit 't besef, dat alleen de vestiging van een centraal souverein gezag de vrijheid en onafhankelijkheid kon verzekeren. Het ‘Eert den Mikado, verdrijft de vreemden!’ werd het wachtwoord dezer partij, die de weerloosheid van den Staat - en dit niet ten onrechte - den Shôgun weet: zij was een gevolg van het stelsel, door Iyeyasu gevestigd (zie boven, blz. 56). Onder deze omstandigheden stierf Iyeyashi en zijn zoon Iyesada volgde als Shôgun op, kort vóór de tweede komst van Perry. Den 13en Februari 1854 liep deze in de bocht van Yedo binnen met eene vloot gelijk de Japanners nooit te voren gezien hadden: 8 oorlogschepen, waaronder 3 stoombooten, wierpen het anker nog 12 E.M. dichter bij de hoofdstad dan den eersten keer. Alle pogingen hem te bewegen zich althans tot Uraga terug te trekken waren vruchteloos; rustig en vast besloten verklaarde Perry te willen onderhandelen in Kanagawa, omdat deze plaats daarvoor geschikter was gelegen en zijne schepen dan in de baai van Yokohama konden zijn. Tegenover de beleefde hardnekkigheid waarmede de Japansche autoriteiten dagen lang trachtten een onderhoud te verschuiven, plaatste hij Amerikaansche halsstarrigheid tot ten slotte zijn eisch werd ingewilligd. Met indrukwekkend vertoon, een gevolg van 500 personen in 29 sloepen, begaf hij zich onder 't vuur van de kanonnen zijner schepen naar de plaats van samenkomst. Hier werden dagen lang onderhandelingen gevoerd, waarbij Perry den Shôgun en diens Ministers hoe langer hoe meer voor zich innam, niet het minst door de wonderen, die hij hen van de Amerikaansche beschaving liet zien: een kleinen spoorweg liet hij leggen, in den vorm van een cirkel, en de hooggeplaatste Japanneezen verloren zoover de deftigheid uit het oog, dat zij op en in de wagens rondstoomden; een telegraaf liet hij maken en bedienen en vele andere uitvindingen deed hij verklaren, welk een en ander niet naliet op de zoo schrandere en weetgierige Japanneezen den diepsten indruk te maken. Zoo kwam den 31en Maart 1854 het verdrag van Kanagawa | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tot stand, waarbij voor de Amerikanen voorloopig de havens van Shimoda en Hakodate werden opengesteld. Perry zond de Saratoga naar Washington voor de ratificatie van het Verdrag en ging zelf met de vloot de toegestane havens verkennen. Eerst in Juni verliet hij Japan weder. De tijding van het succès der Amerikanen wekte de andere Mogendheden op schepen te zenden. De Russische Admiraal Putiatin was reeds in September 1852 voor Nagasaki geweest en had later Perry voorgesteld gemeenschappelijk op te treden, maar dat had deze geweigerd. In de eerste maanden van 1855 slaagde Putiatin in het tot stand brengen van een tractaat, waarbij Kanagawa (Yokohama) en Nagasaki voor de Russen werden geopend. Een Nederlandsch oorlogschip werd in 't zelfde jaar gezonden en lag geruimen tijd in Nagasaki voor anker, doch zonder dat dit keer het doel werd bereikt. Intusschen heerschte allerwege in Japan de grootste beroering; Daimyo's rustten oorlogschepen uit en wapenden troepen, tempelklokken werden tot kanonnen gegoten en batterijen aan de toegangen tot de voornaamste havens opgeworpen. Op handige wijze werd elke reden tot ontevredenheid tegen de Regeering van Yedo geëxploiteerd en de haat tegen de vreemden aangewakkerd, zoo om de Bakufu (zie de noot op blz. 65) in discrediet te brengen, als om Haar moeilijkheden te bereiden met de vreemden, als dezer veiligheid gevaar liep. Vooral in het Zuiden, waar altijd de macht van enkele Vorsten, als die van Satsuma, van Choshiu, van Tosa, groot genoeg was geweest om van tijd tot tijd den Shôgun te trotseeren, openbaarde zich nu de beweging om dezen ten val te brengen en de vreemden te verdrijven. Aan de hoven dier Vorsten en ook in Kiôto droomden velen van een terugkeer tot oude toestanden en van 't bewaren der nationaliteit onder het Bestuur van den ‘Zoon des Hemels’, den Mikado. De leiders, b.v. Sanjô en Iwakura, na de omwenteling Ministers, behoorden tot de Kuge, de geslachten van den oudsten Japanschen adel, het bloed van den Mikado en door geboorte zelfs boven den Shôgun geplaatst; uit hunne familiën kwamen de gemalinnen van den Mikado voort en zij omgaven dezen in Kiôto, gelijk de Shôgun in Yedo was omringd door den krijgsadel, de Samurai, die langzamerhand eene trotsche militaire kaste waren gaan vormen, welke ongeveer een tiende van de natie omvatte. Eeuwen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leden had het Shôgunaat de macht van den Mikado geusurpeerd en de positie der Kuge verzwakt, thans was herstel mogelijk. Intusschen zagen de vreemden meer en meer in, hoezeer de verhoudingen in Japan gecompliceerd waren, ja, dat de Verdragen met den Shôgun eigenlijk geene formeele kracht bezaten, zoolang de Mikado ze niet had geratificeerd. De Amerikaansche Consul-generaal, Harris, vond in een en ander aanleiding een onderhoud te eischen met de Regeering in Yedo, dat dan ook in October 1857 plaats had met den Shôgun en diens Ministers en waarbij hij o.m. de toelating eischte van een Amerikaanschen Minister-resident in Yedo. De Bakufu verklaarde den Mikado over dezen eisch te moeten raadplegen, wat dan ook geschiedde. ‘Alle betrekkingen met de barbaren afbreken!’ werd door de leiders in Miako (Kiôto) begeerd, waarop de Regeering van den Shôgun antwoordde, dat dit onmogelijk was en men in Miako van de vreemden en hunne macht zich eene verkeerde voorstelling maakte. Terwijl in dezen geest tusschen de partijen in Japan werd onderhandeld, trad Ji-Kamon-no-kami op als Tairô (eerste Minister) in Yedo. Hij begreep, dat verzet tegen de vreemden vruchteloos zou zijn en men zich daardoor zou bloot stellen aan maatregelen van geweld, als die in China eenige jaren vroeger hadden plaats gehad. Zoo ging de Shôgun er toe over, buiten den Mikado om, nieuwe Verdragen te sluiten met Harris te Kanegawa, met Engelsche, Fransche en Russische gevolmachtigden in Yedo. Al deze Verdragen bevatten in hoofdzaak de volgende bepalingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Nauwelijks waren tengevolge van deze Verdragen verscheiden vreemdelingen in de havens van Japan gevestigd, of de smeulende partijstrijd brak in een burgeroorlog uit, waarbij het door de Europeesche Mogendheden behaalde succès jarenlang op het spel stond. Juist toen de Verdragen gesloten waren, stierf de kinderlooze Shôgun. Zijn naaste verwanten, de machtige Vorsten van Owari, Echizen en Mito, besloten, dat de 8e zoon van laatstgenoemden Vorst, de populaire en zeer ontwikkelde Prins Shitot-subashi Giôbukio zou opvolgen; maar daartegen verzette zich de Tairô, die de Verdragen had gesloten. De uitspraak van den Mikado werd ingeroepen door de partij, voor wie de haat tegen den Tairô en de vreemden ééne en dezelfde zaak was. Weldra vloeide het eerste bloed: de Tairô viel den 3en Maart 1859 in de straten van Yedo door 't zwaard van eenige vreemden-haters, die, vermetel en trotsch, zich ter beschikking van de Regeering stelden, overtuigd dat zij het Land en de Goden aan zich hadden verplicht. De dood van Ji Kamon was een groot verlies voor de liberale partij. Overal in het land traden afvallige Samurai op, afzonderlijk of in benden vereenigd, en de Regeering van den Shôgun was weldra niet meer bij machte in te staan voor de veiligheid der vreemden, wier kolonie in Yedo toen reeds uit een honderdtal personen bestond. De Engelsche legatie werd den 5en Juli 1861 te middernacht aangevallen en vóór de Engelschen er in slaagden met hunne revolvers den aanval af te slaan, waren verscheiden hunner gedood of gewond Talrijke aanslagen op afzonderlijke personen hadden in dit en in het volgende jaar plaats, waarbij de Europeesche vertegen woordigers den grootsten tact toonden, zoolang mogelijk de verontschuldigingen van de Japansche Regeering aannamen en van hun kant niet de minste vrees aan den dag legden; zoo b.v. maakte Sir Rutherford Alcock in 1860 reeds eene reis in het binnenland. In laatstgenoemd jaar sloten Nederland en Pruisen handelsverdragen met Japan; Pruisen, voor 't Duitsche Tolverbond, zond een eskader van 4 schepen met een gezantschap onder von Eulenburg, den lateren Minister van Binnenl. Zaken en waarbij verder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
o.a. von Brandt, weldra Minister-resident in Japan, en de groote geograaf von Richthofen. (Ook een Bismarck nam aan de zending deel, een photograaf.) In 't begin van 1862 ging het eerste Japansche gezantschap naar Europa, op een Engelsch oorlogschip; 't doel was voornamelijk uitstel te vragen in zake de openstelling der verdragshavens, met het oog op den kritieken toestand in Japan. De Mikado-partij won veld en hoezeer ook de Regeering van Yedo toenadering en samenwerking zocht, eene vreedzame ontknooping scheen niet mogelijk. Nog in 1862 ontstonden groote moeilijkheden door de zoogenaamde ‘Richardson-affair’: een Prins, Shimadzu Saburo, vader van den vorst van Satsuma, reisde met groot gevolg naar Yedo, waar op last van den Mikado eene vergadering van afgevaardigden met de Bakufu in overleg zou treden. De tocht ging langs den Tô-kai-dô, d.i. den ‘Oost-zee-weg’, de groote heirbaan tusschen de beide hoofdsteden des lands. Met het oog op den gespannen toestand, in 't bijzonder de onveiligheid langs de wegen, had de Bakufu in dezen tijd aan de vreemden verzocht althans den Tô-kai-dô te vermijden. Zonder zich aan dat verzoek te storen maakte een Engelsch gezelschap van drie heeren en eene dame den 14en September 1862 langs dien weg een wandelrit, toen de stoet van Satsuma aankwam. Volgens landsgebruik moest daarvoor ieder zoo mogelijk een zijweg inslaan of althans terzijde van den weg zich plaatsen en afstijgen. De Engelschen reden door, op aansporing van een hunner, Richardson, die beweerde, dat alleen voor Japanners zulk een gebruik kon gelden; doch dezen van hun kant meenden, dat ‘in Japan 't Japansch gebruik’ moest gelden; zij achtten hun Vorst beleedigd, trokken hunne groote zwaarden en hieuwen op de Engelschen in. Richardson viel, de anderen werden gewond, doch ontkwamen dank der snelheid van hunne paarden. Engeland eischte van de Bakufu eene schadevergoeding van £ 100.000 en van den Vorst van Satsuma de uitlevering van den Prins Shimadzu Saburo. Aan den eersten eisch werd voldaan, aan den tweeden niet en zoo volgde, in Augustus 1863, de beschieting van Kagoshima, hoofdstad van Satsuma, door een Engelsch eskader onder Admiraal Kuper.
Vóór dit gebeurde had eindelijk de Mikado gesproken: den 8en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
April 1863 verscheen een manifest, waarbij gelast werd de Barbaren te verdrijven en de Bakufu uitgenoodigd daarvoor den datum te bepalen. De eerste Minister van den Shôgun neemt zijn ontslag, deze zelf bericht ziek te zijn. Overal hebben rustverstoringen plaats, waarbij zelfs de Engelsche en Amerikaansche legatie-gebouwen worden in brand gestoken. Terwijl het Hof in Miako vol ongeduld het bericht tegemoet ziet, dat de Bakufu eindelijk bevel geeft tot een algemeenen aanval op de vreemden, hebben kort achter elkaâr in 't Zuiden des lands verschillende ernstige beleedigingingen plaats: in Juni 1863 wordt een Amerikaansch handelsschip, op reis van Yokohama naar Shanghaï, in de engte van Shimonoseki beschoten, zoo door twee oorlogschepen van den Vorst van Chosiu als uit batterijen aan de kust. Tien dagen later gebeurde 't zelfde met een Fransch schip, dat deel uitmaakte van het eskader in de Japansche wateren en kort daarna nog eens 't zelfde met de Nederlandsche korvet Medusa, die gelegenheid had het vuur flink te beantwoorden. Hoewel de Regeering te Yedo alle mogelijke verontschuldigingen aanbood en er o.a. op wees, dat ook een schip van de Bakufu van uit Shimonoseki was beschoten, kwamen de vreemde Mogendheden overeen thans krachtig op te treden: den 5den en 6den September 1864 bombardeerde eene vloot van 9 Engelsche, 3 Fransche, 4 Nederlandsche schepen en 1 Amerikaan, onder 't oppercommando van den admiraal Kuper en den Franschen Amiraal Yaurez, de vestingwerken van Shimonoseki; de vijandelijke schepen en batterijen werden tot zwijgen gebracht en daarna genomen, de Vorst van Chôshiu gedwongen den vrede te vragen, waarbij eene schadevergoeding van 3,000,000 dollars werd opgelegd (The Shimonoseki Indemnity). Toch hadden de Japanneezen moed getoond; zij hadden zich dapper verdedigd en waren gevallen bij hunne kanonnen. Men ging beseffen, wat eenmaal uit hen zou kunnen worden. De gevolgen van Kagoshima en Shimonoseki waren verreikend en in zekeren zin verrassend tevens. De gedachte aan eene verdrijving der vreemden werd gevoelig geschokt; in de stemming der invloedrijkste mannen van Miako begon de omkeer, die de verklaring moet geven, hoe wij hen straks, wanneer 't gezag van den Mikado is hersteld, als Ministers de zaken des Lands zien leiden. Velen der machtigste Prinsen toonden genoeg nationalen zin te hebben om met philosophische | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kalmte den nieuwen toestand te aanvaarden, meer en meer overtuigd, dat het welzijn van den Staat alleen langs dien weg gewaarborgd scheen. De vrijheid en onafhankelijkheid van Japan te verzekeren, ook al kan de vreemdeling niet geweerd worden, werd de leuze en dezelfde patriotten, die kort te voren vol hartstocht hadden geroepen ‘Jô-i’Ga naar voetnoot1) en deelgenomen aan samenzweringen tegen de veiligheid, behooren weldra tot de ijverigste bevorderaars der ‘Westersche beschaving’. ‘Niet de vreemden, neen, wij zijn de barbaren!’ heette het zelfs bij enkelen, welke meening bevestigd werd door de eerste Japanneezen, die omstreeks dezen tijd uit Europa terugkeerden. Een merkwaardig licht op de denkwijze van deze Japansche Grooten werpt een Memorandum, dat de Vorst van Echizen reeds in 1865 den Mikado aanbiedt en waarin 't o.a. heet: ‘Westersche vreemdelingen heden ten dage zijn geheel verschillend van die uit vroegeren tijd. Zij zijn veel beschaafder, veel verstandiger ook in hunne bemoeiingen. Het land weder af te sluiten, zou eene groote fout zijn. Bovendien, er zijn machtige Mogendheden, die, al ware gansch Japan eensgezind in de verdediging, ons in den ongelijken strijd zouden verpletteren. Het geroep de vreemden te verdrijven, gaat uit van hen, die ze niet kennen!’ De Engelsche gezant, Sir Harry Parkes, was een jaar later in Kagoshima de gast van den Vorst van Satsuma en de Mikado bekrachtigde de Verdragen (1866)!
Slechts één vraagstuk bleef nog ter oplossing over: zou de Mikado dan wel de Shôgun aan het hoofd staan van de nieuwe orde van zaken? Beide partijen zochten den steun der vreemde Mogendheden, kochten krijgsmateriaal in Europa en noodigden instructeurs naar Japan uit. In September 1866 stierf de Shôgun lyemochi; hij werd opgevolgd door Histotsubashi. Eenige maanden later overleed de Mikado, Kômei Tennô, den 3en Februari 1867. Hem volgde zijn zoon op, als de 121e Heerscher uit dezelfde dynastie: Mutsu Hito, geboren den 3en November 1850, bij zijne troonsbestijging dus 16½ jaar oud. Meer en meer schaarden zich de invloedrijkste Vorsten aan zijne zijde; machtige Daimyo's vielen den Shôgun af, ja een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hunner, Yôdô van Tosa, richtte in den herfst van 1867 een merkwaardigen brief tot Hem, waarin de machteloosheid van den Staat tegenover vreemden een gevolg werd genoemd van de omstandigheid, dat ‘de Regeering van twee middelpunten uitgaat, zoodat de ooren en de oogen van het Rijk naar verschillende kanten zijn gericht. De loop der gebeurtenissen heeft een grooten omkeer in 't leven geroepen en men mag niet langer hardnekkig aan de oude toestanden vasthouden. 't Zal goed zijn, als Uwe Hoogheid de uitoefening der Regeering weder in de handen van den Souverein teruggeeft en zoo medewerkt om Japan eene waardige houding tegenover andere Mogendheden te verzekeren. Dit is in de tegenwoordige omstandigheden een gebiedende plicht en de diep gevoelde bede van Yôdô. Uwe Hoogheid bezit de wijsheid om dezen raad in overweging te nemen.’ Het scheen, dat de Shôgun van de noodzakelijkheid was overtuigd: althans Hij richtte een schrijven tot de Hem trouw gebleven vazallen, waarin hij de historische ontwikkeling van het Shôgunaat besprak, de zwakke zijde van den tegenwoordigen politieken toestand blootlegde, als eenig redmiddel het éénhoofdig gezag aanwees en zich bereid verklaarde, tot welzijn van het Vaderland, zijne macht in handen van het Keizerlijk Hof terug te geven. Ofschoon geen der aanhangers van den Shôgun openlijk tegen dit schrijven in verzet kwam, wekte het toch groote ontevredenheid, vooral in Yedo, dat zijne groote beteekenis voor een goed deel aan het Shôgunaat dankte. Den 19en November zond de Shôgun den Mikado een memorandum met het besluit zijner terugtreding, beantwoord met eene betuiging van erkentelijkheid. Het naaste gevolg van dit een en ander was achteruitstelling van die Daimyo's, welke aan de zijde van het Shôgunaat stonden. Hun invloed moest wijken voor dien van het Zuiden: bij de nieuwe Regeering zouden de Satzuma's in plaats van de Aidzu's toonaangevend zijn. De verbittering, welke hierdoor onstond, was zoo groot, dat de ex-Shôgun, in eene zwakheid, gelijk de meeste zijner handelingen kenmerkte, er toe overging Kiôto, waarheen hij zich had begeven, in den nacht van 6 Januari 1868 weder te verlaten. Hij verzamelde zijne vazallen om zich heen en trok naar Osaka, waar toen de vertegenwoordigers der Vreemde Mogendheden verblijf hielden. Deze maakten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den ex-Shôgun hunne opwachting en dienden een adres in, waarin zij Hem dankten voor al zijne bemoeiingen ten aanzien van de Verdragen en verzochten te mogen vernemen, met welke Regeering zij voortaan in betrekking stonden. Het antwoord luidde, dat, zoolang de strijd niet was beslist, den Shôgun, gelijk tot dusver, de leiding der zaken toekwam, terwijl van de Mogendheden neutraliteit werd verzocht. Hiertoe waren de vreemde diplomaten reeds besloten, ofschoon sommigen hunner in 't geheim reeds bezig waren betrekkingen aan te knoopen met de leiders der Mikado-partij.
Zoo zouden de wapens beslissen in dezen strijd - ‘Restauratie-oorlog’ genoemd, omdat het gold 't gezag van den Mikado te herstellen -, waarin het Zuiden tegenover het Noorden stond. Aan het hoofd van zijn leger trok de Shôgun op tegen Kiôto, doch de Zuidelijke troepen, voornamelijk die van Satsuma en Chôshiu stuitten zijnen marsch: den 28en Januari kwam het tot een treffen bij Fushimi, waarin de rebellen - zoo werden de aanhangers der Shôgun-partij voortaan door den Mikado genoemd - door de loyale, d.i. Keizerlijke, troepen werden geslagen. Verscheiden Daimyo's liepen kort daarna, met het oog op het twijfelachtig recht en meer nog het twijfelachtig succès van hun Leenheer, tot het leger van den Mikado over. Osaka moest worden overgegeven, de Vreemde Diplomaten trokken zich terug naar Hiogo, de ex-Shôgun vluchtte op een Amerikaansch schip en vandaar op een zijner eigen vaartuigen, waarmeê hij zich naar Yedo begaf, dat reeds in staat van verdediging was gebracht. Den 7en Februari kwam een Gezant van den Mikado te Hiogo aan en diende op de plechtigste wijze aan de Vreemde Gezanten een Keizerlijk schrijven in, waarin werd medegedeeld, dat de Shôgun zijn ambt had nedergelegd, de Mikado sedert de regeertaak overgenomen en een afzonderlijk Ministerie had aangesteld voor de betrekkingen met het buitenland. Dit stuk is het eerste, waarin de persoonsnaam van een Mikado wordt genoemd; het was geteekend Mutsuhito. Terzelfder tijd werden alle aanhangers van den ex-Shôgun plechtig tot rebellen verklaard en een groot leger werd georganiseerd onder bevel van een bloedverwant van den Mikado, Prins Arizugawa. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op uitnoodiging van de Keizerlijke Regeering brachten kort daarna de Vreemde Diplomaten een bezoek in Kiôto, waar zij uitstekend werden ontvangen. Toch openbaarde de ‘haat tegen de barbaren’ zich nog herhaaldelijk; zoo werden in dezen tijd in Sakai (dicht bij Osaka) 1 officier en 10 matrozen van een Fransch oorlogschip vermoord, terwijl in Kiôto zelf een aanslag werd gedaan op den Engelschen gezant, Sir Harry Parkes, toen deze met zijn gevolg door de straten der stad trok, om zijne opwachting te maken bij den Mikado. Voldoening werd voor deze beleedigingen ruimschoots gegeven: de Fransche gezant had zijn vlag ingehaald en als eisch gesteld:
Deze eisch werd ten volle ingewilligd en reeds drie dagen later stonden 20 van de schuldigen, waaronder 2 officieren, in den tempel te Sakai gereed tot het Harikari (de in Japan traditioneele doodstraf, door 't opensnijden van den buik), in tegenwoordigheid van Japansche en Fransche getuigen. Nadat 11 op deze wijze den dood hadden ondergaan, werd den overigen op aandringen van den Franschen kapitein, het leven geschonken. De Engelsche Gezant had als genoegdoening eene proclamatie gevraagd, waarin de Mikado zou verklaren voornemens te zijn de Verdragen na te leven, met de Vreemde Naties in vriendschap te leven en elken Samurai, die zich aan vijandelijkheden mocht schuldig maken, ten strengste te zullen straffen. Deze verordening werd afgekondigd. Kort daarna werd het Hof uit Kiôto verplaatst. De later zeer invloedrijke Minister Okubo had eene memorie tot den Mikado gericht, waarin o.a. werd gezegd, dat de Keizer sedert de Middel-eeuwen in afzondering geleefd, nooit de aarde betreden had; dat tot zijne geheiligde ooren nooit iets van de buitenwereld doordrong. ‘Hoewel 't der menschen eerste plicht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is, den meerdere eerbied te bewijzen, toch verwaarloost deze zijn plicht, als hij dien eerbied overdrijft, zoodat eene kloof ontstaat tusschen Vorst en onderdanen, waardoor de laatsten buiten machte zijn hunne belangen aan Hem voor te dragen. Dat van nu af die overdreven vormen mochten worden terzijde gesteld en daartoe Kiôto als residentie worden verlaten, als ongeschikt; dat Uwe Majesteit voorloopig in Osaka verblijf neme, acht ik dringend noodig en verzoek ik van Uwer Majesteits wijsheid met den grootsten eerbied!’ Aangezien dit gevoelen door de voornaamste raadslieden werd gedeeld, begaf zich de Mikado naar Osaka, om vandaar weinig tijds later Zijne residentie in Yedo te vestigen. Hiertoe moest echter laatstgenoemde stad door Zijne troepen worden vermeesterd: langs den Tô-kai-dô rukten zij op; de ex-Shôgun gevoelde zich buiten macht den strijd aan te gaan en zond boden om genade te vragen. In verband daarmede trokken de Keizerlijken den 26sten April het Kasteel van Yedo binnen, terwijl Keiki - bij dezen familienaam werd voortaan de overwonnen Shôgun genoemd - zich in ballingschap begaf. Nog gaven velen van zijn vazallen den strijd niet op; met de grootste dapperheid bleven zij strijden, veel bloed werd nog gestort, terwijl het oorlogstooneel meer en meer naar 't Noorden werd verplaatst, eindelijk tot op 't eiland Yedo. Hier zouden de regeeringstroepen een laatsten, met verbittering gevoerden kamp strijden, wanneer de Mikado reeds in Yedo zou zijn gevestigd. De hoofdstad had echter bij de inbezitneming veel geleden, de hartstochtelijke partijgangers van den Shôgun hadden weêrstand geboden, tempels en paleizen, rijke kunstwerken waren in vlammen opgegaan. Doch daarmede was de Nieuwe Tijd voor Japan beslist aangebroken. Met den 6en November 1868 werd eene nieuwe aera aangevangen: het eerste jaar Meyi!Ga naar voetnoot1) en den 26en November deed de Mikado zijn intocht in zijne Residentie, die den naam ontving van Tô-Kio, d.i. ‘Oostelijke hoofdstad,’, in tegenstelling van Sai-Kio (Kiôto), de ‘Westelijke hoofdstad.’ Spoedig daarna werd Hij door de Vreemde Mogendheden erkend; den 5en Februari 1869 ontving Hij de Gezanten en reisde daarna naar Kiôto, om aan de geesten zijner vaderen te offeren en in het huwelijk te treden. Zijne gemalin werd eene Prinses Haruko uit een der oudste en edelste geslachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Hoewel 't der Japansche Regeering in de jaren na de omwenteling niet aan moeilijkheden heeft ontbroken, is Zij toch in staat geweest voort te arbeiden aan de hervorming van het landsbestuur en het invoeren der Westersche beschaving. Een beknopt overzicht te geven van al de veranderingen, welke de toestanden in Japan ondergingen, is ondoenlijk. Immers geen tweede voorbeeld geeft de Wereldgeschiedenis van een zoo algeheelen omkeer, in enkele jaren volbracht. Het kan intusschen niet verwonderen, wanneer men daarbij dikwijls de eene verandering de andere ziet verdringen. Wij bepalen er ons toe ten slotte iets mede te deelen over de wetenschappelijke ontwikkeling en het onderwijs in Japan, gedachtig aan 't belangrijk aandeel, dat de Hollandsche taal had gehad aan de geestelijke opvoeding vóór de Revolutie. ‘Van Desima begon de Victorie!’ zoo werd in eene der boven aangehaalde bronnenGa naar voetnoot1) getuigd. Reeds werd met een woord gezegd, hoe èn de Shôgunregeering èn de Mikado-partij vreemde leermeesters in het land haalden. Maar niet alleen militaire instructeurs: reeds in 1861 was in Yedo eene ‘Europeesche geneeskundige school’ geopend en 1863 te Nagasaki eene ‘school voor vreemde talen,’ waar Chineesche, Hollandsche, Engelsche, Fransche en Russische leeraars het onderricht gaven; en terwijl aan verschillende inrichtingen van onderwijs werd getracht naast de nationale leerstof de Westersche wetenschappen te behandelen, vertrokken reeds in die jaren Japansche jongelieden naar Europa om Universiteiten en vakscholen te bezoeken. In deze richting werd na 1868 met den grootsten ijver voortgegaan. Engelsche ingenieurs legden spoor en telegraaf van Yokohama naar Tokio, richtten vuurtorens op en bouwden in Osaka eene munt. Eene Navigatie-school kwam onder leiding van Britsche zee-officieren, terwijl een arsenaal en eene werf door Franschen werden bestuurd en Fransche officieren, kort na den Fransch-Duitschen oorlog, de reorganisatie van het Japansche krijgswezen ter hand namen. Heeft in ons eigen werelddeel de beschaafde maatschappij zich niet kunnen los- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maken van een militairisme, dat steeds hooger eisch stelt, ook hierin ging Japan mede, toen het ontwaakte tot Westersche toestanden: het kreeg zijne conscriptie en zijne kanonnen, zijne krijgscholen en zijne achterladers. Ook op dit gebied behoort de uitslag tot de wonderen van onzen tijd: 25 jaren geleden droegen de Japansche soldaten nog de bespottelijkste maskers, om den vijand te verschrikken, wapenrustingen als uit den tijd der Armada. Thans is het arsenaal van Yokoska een Woolwich in het klein, dat 100 geweren en 70.000 patronen daags aflevert en de werven staan niet achter bij die van Portsmouth in deugdelijkheid van wat zij bouwen; zij leveren kruisers en torpedo-booten, bewapend met Armstrong of Krupp, bemand en gecommandeerd door Japanners alleen.Ga naar voetnoot1) Het leger telt in vredestijd 73.190 officieren en manschappen, met 8469 paarden. De dienstplicht is persoonlijk. Duitschers en Nederlanders traden op als leeraars aan de geneeskundige scholen; van de laatsten ging men ook de waterbouwkunde leeren, van de eersten den bergbouw. Nadat in 1870 de eerste Courant in Japan was uitgegeven, ging de Pers ook ginds haren machtigen invloed op de toestanden oefenen. Maar in de allereerste plaats eischte de ontwikkeling des Volks eene regeling van het Lager Onderwijs; hierin lag de toekomst van Japan. Bij den vroegeren toestand bestonden de staatsscholen alleen voor de kinderen van den adel en van de Samurai; het volk had maar te zorgen, zoo 't kon, voor eigen onderricht Dat dit met eenig succès geschiedde, bewijst 't feit, dat in 1868 bijna iedereen kon lezen en schrijven, wat in Japan, vooral doordien 't klanksysteem zeer samengesteld is, veel meer beteekent dan in Europa. Al dadelijk vatte de Regeering hare opvoedkundige taak met kracht op en een ‘Education Board’ werd ingesteld, voorlooper van het ‘Ministerie van Opvoeding en Onderwijs’, welks eerste titularis, Ms. Oki Takato, in 1871 optrad. Eén jaar later volgde de eerste Wet op het Lager Onderwijs, sedert door menige nieuwe regeling gewijzigd en aangevuld. Wij bepalen ons tot den toestand, gelijk die thans, in 1892, bestaat. Volgens de Wet van 1886 zijn er twee categorieën van Lagere Scholen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. De gewone lagere school. De leeftijd van toelating is 6 tot 8 jaar; de cursus duurt 4 jaar en omvat als vakken van onderwijs: opvoeding, lezen, schrijven, rekenen en gymnastiek. Dit programma kan naar plaatselijke behoeften worden uitgebreid. 2. De uitgebreid lagere school. Leeftijd van 10-14 jaar. Naast de vorengenoemde vakken komen: aardrijkskunde, geschiedenis, beginselen van natuurkennis, teekenen, zingen en voor meisjes handwerken. Dit programma kan worden uitgebreid met 1 of 2 vakken, te kiezen uit: Engelsch, landbouw, handenarbeid, handelswetenschappen. De kosten van dit lager onderwijs moeten worden gevonden uit het schoolgeld, zoo noodig verder uit plaatselijke belastingen. Het aantal scholen bedroeg in 1890 29.233 (waarvan 532 bijzondere), met 3.233.226 leerlingen en 97.316 onderwijzers. De uitgaven bedroegen in dat jaar 8.186.700 yens (ter waarde van ± ƒ 2.50). De schoolgebouwen, het materiaal, zoo de meubelen als wat voor 't aanschouwingsonderwijs wordt vereischt, worden steeds meer ingericht naar de nieuwere eischen, waartoe de Regeering de scholen in Engeland en Amerika deed bezoeken. Reeds kon de Internationale Jury op de Tentoonstelling van Philadelphia (1876) verklaren, dat de ‘Japansche Tentoonstelling van Opvoeding en Onderwijs uitgebreid, volledig, uitnemend ingericht en hoogst leerzaam’ was; ja, dat ‘zij in volledigheid en oordeelkundige schikking, die van alle andere landen overtrof.’Ga naar voetnoot1) Geen deel der opvoeding, waaraan de Japansche Regeering voor 't oogenblik, en terecht, meer waarde hecht dan 't Normaal Onderwijs: dit is meer dan iets anders een eisch des tijds; langs dien weg alleen kunnen de lagere scholen een voldoend personeel krijgen. Eene Hoogere Normaalschool is in Tôkio gevestigd, terwijl in de Districten (Ken) een vijftigtal Normaalscholen bestaan. Aan de eerste, met driejarigen cursus, worden de leeraars gevormd voor de laatste, waar de leertijd 4 jaren duurt en de leeftijd van 17 tot 20 jaren is. Het onderwijs omvat vrij wel dezelfde vakken als bij de gelijksoortige inrichtingen in Europa, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
doch twee talen, beide ingewikkeld in klankleer en grammatica, het Japansch en het Chineesch. Alle uitgaven ten behoeve van 't Normaal onderwijs, zoo voor de scholen als voor de leerlingen - zelfs 't wekelijksch zakgeld van dezen niet uitgesloten - draagt de Staat. Daarvoor is na volbracht eind-examen een tienjarige dienst bij 't onderwijs verplicht. In 1889 bedroeg 't aantal leerlingen 6.375. Aan de Normaalscholen voor onderwijzeressen - eene Hoogere in Tôkio en 15 gewone in de Districten - was dit getal 895. De Keizerin, Haruko, had in persoon in 1875 de eerste Normaalschool voor vrouwelijke leerlingen geopend; voor de stichting had Zij zelve 500.000 yen bijgedragen. Photographiën van schoolgebouwen en van lokalen, soms met de leerlingen in de klasse; modellen van schoolmeubelen; boeken, kaarten, globes, proefwerk van de leerlingen; dat alles was in 1876 te Philadelphia en in 1889 te Parijs tentoongesteld door 't Japansche Ministerie, terwijl het Middelbaar en het Vak-onderwijs rijk waren vertegenwoordigd, o.m. door verzamelingen van naturalia met beschrijvenden tekst, modellen en afbeeldingen van levende en levenlooze voorwerpen uit elk der Natuurrijken en voor den arbeid in lak, hout, enz. Dit Middelbaar Onderwijs wordt gegeven aan 132 scholen, waarvan 9 voor meisjes. Het totaal aantal leerlingen bedroeg in 1890 15.100, dat der leeraars 1060. Slechts ééne dezer scholen, in Osaka, is van den Staat; 76 worden bekostigd door Departementen of steden van den 1en rang; de andere door 't platteland (twee door particulieren). Voor de toelating wordt een minimum-leeftijd van 12 jaren geeischt en 't bewijs van met vrucht genoten lager onderwijs; de cursus is vijfjarig en omvat: zedeleer; de Japansche en Chineesche talen; de eerste vreemde taal (Engelsch); de tweede vreemde taal (Fransch of Duitsch) of Landbouw; Aardrijkskunde; Geschiedenis; Wiskunde; Natuurlijke historie. Aan eene deugdelijke inrichting van het Middelbaar onderwijs staat op dit oogenblik nog een zeer groot bezwaar in den weg: de afhankelijkheid ten opzichte van den meer of minder voordeeligen landbouw-oogst; vooral die scholen, waarvoor de kosten geheel door de plattelandsbevolking worden gedragen - die in Japan vóór alles landbouwend is - verkeeren steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in 't onzekere over 't bedrag der inkomsten, waarop kan worden gerekend. Van de Middelbare scholen zijn er vijf voor voortgezet onderwijs, waarbij in een tweejarigen cursus hoofdzakelijk onderricht wordt gegeven in Zoölogie, Botanie, Geologie, Mineralogie Voor deze scholen draagt de Staat de helft der kosten, terwijl de andere helft uit locale fondsen moet worden gevonden. Op hoogen trap staat in Japan het Vak-onderwijs. Een honderdtal scholen geeft gelegenheid tot opleiding voor den handel en voor technische studiën. De eerste Handelsschool, opgericht in 1875, werd weldra vereenigd met de school voor vreemde talen (boven genoemd) tot eene ‘Hoogere Handelsschool.’ Deze staat rechtstreeks onder het Ministerie van Opvoeding en Onderwijs. Zij is zoowel bestemd om jongelieden op te leiden voor den handel als om leeraars te vormen voor 't handelsonderwijs; bovendien geeft het eind-diploma toegang tot den staatsdienst en tot consulaire betrekkingen. De school bestaat uit twee afdeelingen: voor de eerste, den voorbereidenden cursus, is een leeftijd van 16 jaren en een voldoend toelatings-examen vereischt; het schoolgeld in deze afdeeling bedraagt 10 yens per half jaar. Echter kan ook in eens het toelatings-examen voor de tweede afdeeling worden afgelegd, den vierjarigen cursus (halfjaarlijksch schoolgeld 12½ yens). Het aantal leerlingen, deels intern deels extern, bedroeg in 1889 in de eerste afdeeling 76, in de tweede afdeeling 105; het aantal leeraars 46 (waaronder 2 vreemdelingen, Engelschen). Het programma van onderwijs omvat in de eerste afdeeling:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De cursus in de tweede afdeeling is vierjarig, steeds 33 uren 's weeks en daarvan in elke klasse elke week 5 uren Gymnastiek en Militaire oefeningen. Het onderwijs in vreemde talen is in dezen cursus hoofdzaak:
Verder vooral handelscorrespondentie; handelsrecht en wetten; staathuishoudkunde en statistiek; handelsaardrijkskunde. Het boekhouden wordt onderwezen in 't Japansch en in 't Engelsch; in 't eerste jaar 3, in 't tweede jaar 2 uren 's weeks; daarna niet meer. De beide laatste jaren zijn ook bestemd om in de practijk te leeren werken: daartoe zijn aan de school handelsbureau's verbonden, pakhuizen, eene markt, kantoren, eene bank. Voorts uitstekend ingerichte Musea en Laboratoria. Behalve deze Hoogere Handelsschool bestaat een tiental inrichtingen, die op meer bescheiden schaal jongelieden voor den koopmansstand bekwamen.
Bij het Technisch vak-onderwijs worden de leerlingen op 17-jarigen leeftijd toegelaten, na een examen in de Japansche, de Chineesche en de Engelsche taal, de wiskunde, de natuurkunde en de scheikunde. Een zeker aantal plaatsen wordt jaarlijks bestemd voor gediplomeerden van de Middelbare scholen, aangewezen door hun Directeur. Er zijn twee cursussen, elk van drie jaren: de eerste voor zuiver technische richting, de tweede voor chemische studiën. Aan de school van Tôkio - in 1890: 179 leerlingen (10 uit beurzen) en 16 leeraars (waarvan 1 vreemdeling) - zijn op groote schaal werkplaatsen verbonden: smederij, smelterij, fabriek voor stoomketels, glasblazerij, porceleinfabriek, fabrieken voor chemische producten, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Verscheidene scholen bestaan ten behoeve van 't onderwijs in handenarbeid, vooral dien in hout. Te Parijs was in 1889 een verzameling voorwerpen geëxposeerd, waarvan werd getuigd, dat zij waren ‘origineel, smaakvol en bewerkt met eene nauwkeurigheid, den Japanner eigen’; terwijl van de gereedschappen werd geconstateerd, dat zij niet voor die in Europa onderdeden, dikwijls veel fijner waren en dan ook fijner handwerk mogelijk maaktenGa naar voetnoot1). In die verzameling kwamen ook teekeningen, gekleurde garens en stoffen, geschilderde vazen voor, alles afkomstig uit vakscholen. Het vak-onderwijs voor meisjes laat nog bijna alles te wenschen over. Toch is in 1886 te Tôkio eene ‘Bijzondere school voor vrouwelijken arbeid’ geopend, voor 400 leerlingen, in twee afdeelingen. Het onderwijs omvat handwerken van nut en smaak, teekenen, 't maken van gekleurde bloemen; voorts vakken van gewoon onderwijs en de huishouding; facultatief is het Engelsch. Van deze school waren in Parijs smaakvolle teekeningen en fraai borduurwerk, volmaakt in conceptie, in uitvoering en in rijkdom van kleuren. Hier verdient echter ééne opmerking van de Jury eene opzettelijke vermelding, omdat zij de aandacht vestigt op een feit, reeds vroeger van bevoegde zijde opgemerkt: ‘Tout ce-qui est purement japonais porte en soi un tel cachet d'originalité, d'élégance et de distinction, qu'il est vraiment regrettable d'être forcé de constater la tendance de plus en plus accentuée de cette nation jeune et progessive à imiter ce-qui se fait dans notre vieille Europe.’Ga naar voetnoot2) Inderdaad eene van de schaduwzijden van den Westerschen invloed in Japan, waardoor de nationale kunst reeds nu een ernstig gevaar loopt.
Volgens onze Westersche opvatting bestaat tot dusver in Japan stechts éene inrichting voor Hooger Onderwijs: de Keizerlijke Academïe (Dai-gakko) in Tôkio. De studiën zijn op Duitsche leest geschoeid en naast 't Japansch is hier het Duitsch | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de taal. Het onderwijs is verdeeld over vijf faculteiten, waarvoor in 1890 waren ingeschreven:
De medische cursus duurt 4 jaren; elke der andere 3. Merkwaardig is - groote tegenstelling met het leven aan de Duitsche Hoogescholen - de strenge tucht. De studenten, deels intern deels in pension onder contrôle, worden behandeld als schooljongens. Zij zijn in uniform gekleed en aan bepaalde uren van uitgaan, enz. gebonden; bezoeken mogen alleen worden ontvangen in een daarvoor bestemd vertrek; in de slaapkamers mag niet worden gerookt, en dergelijke bepalingen meer. De kosten voor elken student - onderwijs, inwoning en voeding, enz. - bedragen 7½ à 12 yens 's maands! Geen wonder, dat tot dusver vele Japansche jongelieden hunne studiën buitenslands voltooien, wat trouwens door de Regeering wordt aangemoedigd. Dat zulks niet zonder goeden uitslag geschiedt, bewezen reeds verschillende promoties aan Duitsche Hoogescholen, als van Sakuya Yoshida op een proefschrift ‘Geschichtlicher Entwurf der Staatsverfassung und des Lehnwesens von Japan’ en van Yorikadsu ‘Die Völkerrechtlichen Verträge des Kaiserthums Japan in wirtschaftl., rechtl, und polit. Bedeutung’; beide in 1890.
Voor een eindindruk dezer beschouwingen over Japan wijzen wij op een oordeel in de laatste dagen uitgesprokenGa naar voetnoot1): ‘Alleen, onder al de natiën van Azië, heeft Japan de beteekenis begrepen van de spreuk Kennis is Macht’ en met eene volharding, eene offervaardigheid, welke meer dan éene Europeesche natie zou kunnen beschamen, gaat de Regeering voort het Volk op te voeden in de richting van de Westersche beschaving. Bij al wat ik in Japan zag, trof niets mij meer dan eene schoolklasse van 35 meisjes, van 10 tot 13 jaar, onderwezen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door eene Amerikaansche dame en waar op 't zwarte schoolbord door de Japansche kinderen het zuiverste Engelsch werd geschreven en ik de kleine Tamita hoorde, met een lief gevoelvol stemmetje, 't accent wat vreemd maar aardig: ‘I am hungry, very hungry,
Said the spider to the fly’. -
‘Aan de Universiteit zag ik - buiten den collegetijd - dozijnen jonge mannen bezig met medische, physische en chemische experimenten; ik zag laboratoria, ingericht voor 't bestudeeren ook van de allernieuwste wetenschappelijke vraagpunten; ik kreeg de overtuiging, dat binnen een vijftal jaren nauwelijks ééne positie, die hooge eischen stelt van wetenschappelijke en practische kennis, in Japan meer door vreemden zal worden ingenomen!’
D. Aitton. |
|