| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
20 October.
Zuster Anna, ziet gij niets komen?
- Ik zie niets dan den zonneschijn op den blauwen spiegel van de zee.
Zuster Anna, ziet gij nog niets komen?
- Ik zie niets dan een wazige streep aan den horizont, een wolkje dat op het water hangt.
Zuster Anna, het zullen mijn broeders zijn. Ziet gij ze nog niet komen?
- Ik zie vijf schepen het ruim doorklieven, evenals jonge adelaars, die met hun sterke borst de lucht splijten....
Goddank, het zijn mijn broeders. Kom van uw toren af, zuster Anna, en laat ons in onze schoonste kleederen naar het strand gaan om onze redders in te halen.
Men zegt dat het sprookje het grootmoedertje is van de geschiedenis; maar is het niet veel eerder haar eeuwig jonge zusje? Duizenden jaren vóor Homerus was deze wereld reeds een ernstige wereld; ze oorloogde en ze diplomatiseerde, ze handelde en ze intrigeerde: alles in vollen drogen ernst, ik verzeker het u; vraag het maar aan de geleerden die er hun werk van maken om de tafeltjes te ontcijferen, waarop de oude en oudste Chaldaeërs hun tractaten en hun koopmansrekeningen griften. Maar in het verschiet is ze al blauwe poëzie, die oudheid, vol draken en helden, omdat de volksherinnering alleen de heugenis bewaard heeft van het ondeugende kind dat, aan de slippen van haar ernstige zuster, Historia, stoeiend, zijn pret er in vond om nu eens het bekoorlijk kopje vooruit te steken en dan weer het te verbergen in de plooien van het statige kleed.
| |
| |
En zonder het sprookje komt men ook nu niet gereed.
Ja, in deze ernstigste tijden waarin men geen vinger kan uitsteken of historie en statistiek gaan er zich mede bemoeien, weet het dartele zusje toch nog altijd het moment te vinden, waarop ze de aandacht boeit door het eeuwig aantrekkelijke van haar wezen. Want de deftige geschiedenis stelt het berekenende element voor van het leven, maar het sprookje vertegenwoordigt het instinctieve en jeugdige element.
Eeuwig jong, eeuwig aantrekkelijk: alles luidt eeuwig bij het sprookje.
Daarom bestaat ook eigenlijk maar één sprookje.
Neem de Schoon'e Slaapster of neem Blauwbaard, het is altijd hetzelfde gezicht dat ons aankijkt, al staan de trekken wat anders. Het is altijd een verhaal van bevrijding; bevrijding van loomheid of van tyrannie, bevrijding van een monster of van een toovenaar, het motief is steeds bevrijding.
Omdat bevrijding de eeuwige wensch van het menschen hart is.
In de dagen toen men in ieder sprookje een zonnenavontuur terugvond, hield men Blauwbaard, den tyran, voor den wintervorst die zes maanden lang de aarde onder zijn juk knelt, maar die de zevende maand, zijn jongste vrouw, aan zijn macht moet laten ontsnappen, omdat hij den strijd tegen den zonneheld niet vol kan houden. Geen al te dwaze verklaring! doch ze bevredigt niet, om allerbanden redenen, en om de beste reden dat het verhaal een sprookje is, dat wil zeggen, omdat het een algemeene trek van gevoel bevat, en niet alleen toepasselijk is op de aarde, die aan den greep van den winter ontkomt.
Heeft Frankrijk dan iets anders gedaan, bij de ontvangst der Russische marine in Toulon, dan het slotbedrijf van het sprookje van Blaauwbaard opvoeren? - opvoeren met al den luister dien een artistieke natie haar feestelijken handelingen weet bij te zetten, maar toch zóo, dat het oorspronkelijk canevas door al de praal heenschemert!
Wat wil Frankrijk met zijn demonstratie ten gunste der Russen?
Verlangt het naar oorlog en revanche? Hoopt het de Russen als bondgenooten in den krijg naast zich te hebben?
Och, neen, dat is het niet. Het is te verstandig zulke dingen al te vurig te wenschen. Het land lijdt nog wel onder de striemen die het in den Duitschen oorlog gekregen heeft, maar het lijdt ook
| |
| |
onder de slagen die het zichzelf heeft toegebracht door het Panamaschandaal en de handelingen zijner politici. Het voelt zich gedrukt door de kwade kans van de laatste twintig jaren, en het wil de nachtmerrie afschudden, - het heeft behoefte dat iemand het de hand toesteekt.
En daarom kijkt het reikhalzend uit naar de verte. - ‘Zuster Anna, ziet gij nog niets komen?’ (Zuster Anna is in dit geval de alwetende drukpers waaraan het land vraagt of het zich blij mag maken.) - ‘Ik zie vijf schepen de kust naderen.’ - Heen stroomt het volk naar de landingsplaats en verwelkomt de heilbrengende gasten; het kan zich niet verzadigen aan hun betuiging dat Frankrijk in het hart der Russen leeft, en het beantwoordt ieder van zulke betuigingen met een duizendmaal herhaald: Leve Rusland!
Straks voert het volk zijn gasten mede naar de hoofdstad, het onthaalt hen op de fijnste en prikkelendste gerechten van den Franschen geest, ja het zou zijn broeders altijd bij zich willen behouden, om ongestoord het sprookje van bevrijding voort te kunnen droomen, het sprookje van de edele zuster die door de komst van haar broeders uit de handen van Blauwbaard verlost wordt, d.i. verlost uit het looden juk van het kwade lot.
Alleen het volk kan sprookjes maken en aan sprookjes gelooven.
Wel opmerkelijk is het dat de hoogbeschaafde Fransche natie, zoodra het haar te pas komt, in haar geheel weer tot volk kan worden. Het instinctieve leven komt, voor een tijdje, boven en de geestigste menschen ter wereld begaan dolligheden zonder er naar te vragen of ze zich ook soms belachelijk maken.
Waar, dan in Frankrijk, zou het mogelijk zijn dat een précieuse radicale op haar retour als Madame Adam, bijna de voorste van allen, in Toulon uit naam der Fransche vrouwen aan de Russische zeelui broches gaat uitreiken tot een souvenir voor hunne vrouwen, - Madame Adam als een tweede Jeanne d'Arc! - Maar onder de algemeene vroolijkheid passeert ook dit, en de vergeet-mij-nietjes op het sieraad dat de blauwkous aan janmaat ter hand stelt, - ‘de Fransche myosotis en de Russische nezabouka,’ - vertegenwoordigen het greintje aandoening en sentimentaliteit waar een volksvoorstelling nu eenmaal niet buiten kan.
Ze is geen affectatie, die volksopwinding.
Het ligt aan de nerveuse éenstemmigheid der Franschen, een
| |
| |
product van beschaving en gezelligheid, dat ze oogenblikkelijk, van het eene eind van het land tot het andere, een zelfden indruk van de omstandigheden opvatten. De volksstemming uit zich daardoor als een kracht welke alles voor zich heendrijft - totdat nieuwe omstandigheden de vlaag doen overgaan.
En men moet daarom achter dat ‘volk’ zijn van de Franschen niet meer, maar ook vooral niet minder, zoeken dan er in werkelijkheid achter steekt. Het is oprechtheid, doch een zeker soort van oprechtheid; evenals de beweging der trekken van ons gezicht ons gevoel aanduidt, zonder daarom nog den geheelen aard van ons gevoel te kennen te geven.
Met andere woorden: die geëxalteerde staat behoort meer tot de physionomie van den tijd dan tot het karakter van het volk.
Physionomie en karakter, - ze gaan wel in elkander over; maar ze zijn toch bepaald onderscheiden.
Die physionomie van een volk laat zich, al evenmin als het karakter, van buiten af, door geweld of door een afspraak, in een plooi dwingen.
Toen de Franschen, in het jaar 1870, hun harde les van de Duitschers gekregen hadden, dachten de leermeesters der natie, dat men voortaan bij de Duitschers ter school moest gaan, om van hen de méthode allemande af te zien.
En zij gingen aan het studeeren!
Met welk succes?
Wel, met een groot succes voor zichzelf; omdat een Franschman niet licht duldt dat een ander hem de baas is, wanneer hij er zijn ziel op gezet heeft om zelf de baas te wezen. Maar het doel werd niet bereikt. De leermeesters kregen geen leerlingen; dat wil zeggen: ze hadden wel leerlingen, maar het waren geen Franschen.
Gaston Paris behoorde onder de voornaamsten die door de wetenschap l'âme française wilden hernieuwen. Met bewonderenswaardige tact en zekerheid veroverde hij het gebied der Fransche taalkunde dat een provincie der Duitsche wetenschap was geworden, op de Duitschers terug, en maakte het een echt Fransch vak van kennis. Onlangs vertelde hij zijn ervaring.
In hoever had zijn werk de ‘Fransche ziel’ geraakt?
Toen hij eenmaal, met het bewustzijn iets groots voor Frankrijk verricht te hebben, zijn collegie over Fransche philologie opende,
| |
| |
informeerde hij naar de namen en de herkomst van zijn toehoorders. Er waren velen, en zij gaven zich op als Rumenen, Zweden, Amerikanen, Finnen, Russen en.... Duitschers, vooral Duitschers. Maar er was geen enkele Franschman onder hen.
Gaston Paris doorleefde een bitter oogenblik.
Met den besten wil ter wereld kan men zijn volk niet den weg doen opgaan waarin het tegenzin heeft.
De arbeid van mannen als Gaston Paris is daarom niet verloren: hij zal zijn vrucht dragen voor de natie. Maar een dadelijken invloed op het karakter van het volk, of op het vluchtiger karakter dat zich in zijn physionomie vertoont, heeft dat ernstige werk niet uitgeoefend. De geleerde kan alleen indirect op zijn volk werken; hij moet in die beperking van zijn arbeidsveld berusten.
Doet hij het niet, - het helpt hem toch niet.
Het volk kiest instinctmatig zijn weg. Het heeft een afschrik van al wat op een taak gelijkt; als zijn toekomst een rekensom was die het op moest lossen, - het liet griffel en lei aan een kant liggen.
Het heeft legenden en sprookjes noodig.
Wanneer een barrière of een poort zijn weg afsluit is het in staat: Sesame open u te roepen, ja, zoo het iemand gelukt den hinderpaal uit den weg te ruimen, zal het niet tevreden zijn eer men het heeft overtuigd dat het toch het Sesame van het volk was dat de poort heeft doen opengaan.
En misschien heeft het daarin nog zoo'n ongelijk niet.
De opwinding voor de Russische bevrijders doet denken aan het enthousiasme, van vijf jaar geleden, voor Boulanger.
Toen gebeurde het ook dat de geheele natie zich als ‘volk’ gevoelde en gedroeg, voor een tijd. Het gepeupel op straat was eenstemmig met de hertogin in haar boudoir, en de bleeke student, op zijn dakkamertje te midden van zijn boeken, verbroederde zich, in zijn gedachte, met den soldaat in de kazerne.
Waarom?
Omdat er iets nieuws op handen scheen, - omdat er een gevoel van bevrijding in de lucht lag.
Wist men wat men wilde?
Neen, maar men wist wat men niet langer wilde. Men wilde niet langer een overwonnen natie heeten, men wilde niet langer in een
| |
| |
republiek leven, die als een vennootschap gedreven werd door een klein getal van middelmatigheden, men wilde niet langer bukken onder een pyramide van gezaghebbers waarvoor men in zijn hart geen greintje respect koesterde.
En dan wilde men daarenboven in een tooverland wonen.
Wij kunnen, op dezen afstand van jaren, billijker over de beweging ten gunste van Boulanger oordeelen dan het indertijd mogelijk was toen de geestdrift, die een land in laaie vlam dreigde te zetten, even plotseling bekoelde als ze ontstaan was.
Het volk had juist gevoeld.
Er was een oude orde van zaken in Europa met den ouden Keizer Wilhelm in 't graf gedaald, en er stond een nieuwe orde geboren te worden.
Duitschland had nog twee volle jaren noodig om zich te bezinnen dat het een nieuwen koers opging. Maar Frankrijk, nerveus van aard, is tegelijkertijd nerveus als iemand dien iets hindert. Frankrijk had het dadelijk gemerkt.
Het enthousiasme der Fransche natie voor Boulanger is uitgegaan als een sprookje.
(Hebt ge wel opgelet dat het slotwoord van een sprookje altijd een bedroevende banaliteit is?)
Maar menschen die, in hun gewone oogenblikken, een besef hebben overgehouden van wat het zeggen wil als volk te gevoelen, hebben hun souvenirs aan den tijd van Boulanger nooit willen verzaken.
Er was een heusche grond voor de opgewondenheid dier dagen. Dat het volk een generaal als Boulanger, met een zwart paard en een innemend gezicht, tot symbool koos voor Frankrijks bevrijding van al zijne kwalen, zoo iets behoorde tot de eternal fitness of things, omdat de lust naar revanche tegenover de Duitschers toen nog op den voorgrond stond. Maar dat men thans in de verbroedering met Rusland een zinnebeeld ziet van wedergeboorte voor Frankrijk en van vrede voor Europa, - zulk een voorstelling vindt niet dadelijk ingang in een regelrecht denkend hoofd.
Daar heeft echter, in de laatste jaren een verandering plaats gegrepen, - ik zal niet zeggen in den aard van het Fransche volk, maar toch in zijn zedehjke physionomie, - die wellicht een verklaring kan geven van het vreemde verschijnsel.
| |
| |
De positie van Boulanger in de Fransche samenleving was, van dien omkeer, reeds een eerste symptoom.
Hadden de stichters en de leiders der republiek van 1870, de ‘mannen der derde republiek’, in 1888 nog hun volle kracht bezeten, Boulanger had waarlijk de aandacht niet getrokken. Maar hun aantal was gedund, hun karakter was gesleten, hun beste woord was gezegd, en - een nieuw geslacht kwam op met een nieuwe overtuiging.
De ‘mannen van de derde republiek’ - ik bedoel Gambetta en zijn groep - waren met hart en ziel aan de politiek verknocht geweest. Zij beoogden de politieke grootheid van hun land, zij geloofden aan de politieke superioriteit van Frankrijk. Wanneer zij, de advocaten en volkstribunen, in de Vergadering met parlementaire wapenen kampten, meenden zij dat Europa hen aanzag als voorvechters van de heilige zaak der republiek. En hoe krachtig wisten zij inderdaad het politieke leven van Frankrijk te dramatiseeren, zoodat Europa een gespannen toeschouwer bleef van zijn tooneelen!
Maar een verandering viel voor toen het doel dier ‘mannen van de derde republiek’ voor het grooter deel was bereikt en toen de staatsinstellingen waren bevestigd. Het woord republiek klonk aan het nieuwe geslacht niet meer als een tooverwoord in de ooren. Zij geloofden niet, de jongeren, aan de veroverende kracht, - aan de kracht van propaganda, - van zuiver politieke instellingen, en zij accepteerden den staatsvorm van hun land alleen, omdat hij hun zoo natuurlijk voorkwam. Overigens scheen hun de wereld veel te groot en veel te gecompliqueerd dan dat men veel belang kon blijven stellen in vormen, die nu eenmaal hun beslag hadden gekregen. Hun probleem was niet politiek, maar in de eerste plaats zedelijk.
Wanneer wij ons met zedelijke vraagstukken bezig houden, hebben wij niet genoeg aan onze eigen ervaring; vooral, wanneer wij bemerken hoe slecht wij door onze opvoeding geëquipeerd zijn voor het nieuwe leven dat wij in zouden willen gaan.
Zoo was, of liever, zoo is ook de stemming der nieuwe generatie in Frankrijk. Zij gevoelt dat de kring waarin zij tot nog toe geleefd heeft, te eng was; zij wil dien kring verruimen door er een grooter deel menschheid en menschelijkheid in op te nemen; zij streeft er naar, den band tusschen ieder mensch en de mensch- | |
| |
heid intiemer te maken. Maar zij heeft het besef dat ze in de middelen voor dat doel te kort schiet. Godsdienst of kunst of een algeheel hervormde samenleving! - ze weten niet, die nieuwelingen, welk pad te kiezen, en ze zoeken in den vreemde een aanvulling van hun kennis.
Frankrijk gevoelt zich niet langer als het superieure volk, zelfgenoegzaam in zijn trots. Het erkent het aandeel van andere volken in het gezamenlijk werk der menschheid, en het ziet maar al te goed in, hoeveel eigenschappen er aan het nationaal karakter ontbreken welke de natie verhinderen haar werkkring te vervullen. Frankrijk wil van anderen leeren, en het heeft van anderen geleerd. Alleen wilde het niet gedwongen leeren.
Een volk leert niet gedwongen.
Van de Duitschers konden de Franschen niet direct het beste overnemen wat Duitschland hun te geven had; maar van een vreemde natie, als de Russen, leerden zij als bij toeval en bij verrassing.
Waarlijk, de Russen zijn thans niet uit de lucht komen vallen. Hun komst was voorbereid. Niet alleen diplomatisch voorbereid, maar in de eerste plaats moreel.
Rusland heeft zich, enkele jaren geleden, bij dien overgang, in Frankrijk, van het eene geslacht op het andere, reeds als een moreele macht aan Frankrijk doen kennen, en het heeft er zeker niet het minst toe bijgedragen om den besten van het volk de zelfkennis te geven.
Een Russisch boek was ambassadeur van Rusland bij Frankrijk. Het bracht de ziel van het Russische volk over, in een oogenblik dat een omkeer in het leven der Franschen plaats greep, het toonde hun een nieuwe wereld, het deed hun de bekrompenheid van hun eigen wereld eerst recht gevoelen.
Het was Tolstoï's Oorlog en Vrede.
In 1879, ongeveer, werd Tolstoï's Oorlog en Vrede in het Fransch vertaald.
Het boek bleef bijna onopgemerkt bij zijn verschijning.
Het was toch een belangrijk jaar, dat 1879, voor de toekomstige betrekking tusschen Frankrijk en Rusland. Het Duitsche rijk dat tot dien tijd geweifeld had tusschen een nauwere aansluiting aan Rusland of aan Oostenrijk, deed zijn keus en sloot zijn verbond
| |
| |
met Oostenrijk. Rusland bleef geïsoleerd: het mocht in zijn afzondering blijven nadenken over de verwarring waarin het zich door zijn glorieuzen onbezonnen veldtocht tegen de Turken gestort had. Maar in zijn eenzaamheid vertrouwde het toch op de toekomst.
Zoo leidde ook het boek van Tolstoï in de Parijsche wereld een geïsoleerd leven.
Frankrijk had aan andere dingen te denken dan aan Russische zaken. Jules Grévy was in 1879 den maarschalk Mac-Mahon in het presidentschap opgevolgd. Nu eerst zou de ware republiek, de republiek der republiekeinen, gevestigd worden en de verwachting der wereld wees in de richting van Gambetta.
Maar het boek, geduldig in zijn kracht, wachtte zijn tijd af.
De dingen die groeien moeten, hebben geen haast.
Er verliepen vier, vijf, zes jaar eer het boek zijn weg vond tot het hart van het Fransche volk.
Intusschen hadden gewichtige gebeurtenissen plaats gehad. De zaken daarbuiten in de groote wereld, niet van boeken, maar van Europeesche belangen - de zaken hadden zich ontwikkeld.
Duitschland had met Oostenrijk en Italië het drievoudig verbond gesloten: in 't midden van Europa was een macht opgericht die den vrede kon bewaren en de gehoorzaamheid kon afdwingen.
Rusland was van de beschaafde wereld door een muur afgescheiden.
In Frankrijk was Gambetta gestorven, en het tweede presidentschap van Jules Grévy, met zijn Wilson-schandalen en zijn uiteenspatten der oude republiekeinsche partij,.... naderde.
Toen was de tijd van het boek gekomen.
Het sprak aan het hart van Frankrijk van een nieuwe zielservaring in een ver vreemd gewest.
Aan een volk dat, in zijn samenleving, schitterende talenten, zekerheid van houding en de gaaf van het woord het hoogst acht, vertelde het boek de waarde, voor het volksleven, van nederigheid en zwijgen.
Aan de Parijsche wereld die, in haar wilde jacht naar genot en geld, het eergevoel als eenige deugd heeft overgehouden, vertelde het boek wat gelatenheid onder smaad en volledige vergeving van beleedigingen voor de rust van het hart vermag.
Aan menschen voor wie liefde niet anders was dan een vorm van ijdelheid, vertelde het boek van het geluk van zelfopoffering
| |
| |
en van het zelfvergeten der liefde, die een macht is sterk als de dood.
Het bracht het woord over van een gebonden volk aan een volk dat zich, ondanks zijn nederlaag, superieur rekende, op het oogenblik toen dat volk aan zijn superioriteit begon te twijfelen, en het vertroostte dat moment van zwakheid door het openen van een nieuw verschiet.
Eigenlijk was het bezoek der Fransche vloot aan Cronstadt, dat een avance scheen aan Rusland, het afleggen van een tegenbezoek.
Maar het boek deed meer dan een verschiet openen; het opende ook den Franschen geest voor den invloed van nieuwe denkbeelden uit andere landen, al weerspraken zij ook de denkbeelden waarvan het boek zelf vervuld was.
Het preekte het zelfvergeten door zijn voorbeeld.
Wat de natie eerst teruggestooten had, begon ze thans aan te nemen. Muziek en wijsbegeerte en kunst en zelfs het theater van vreemde volken werden verwelkomd, omdat men de hulp van allen niet langer meende te kunnen ontberen bij het werk waartoe het nieuwe geslacht zich voorbereidt. Ook van den aartsvijand verwierp men niet de gaven.
Men vergaf veel - al was het nog niet mogelijk alles te vergeven.
Tolstoï's Oorlog en vrede was een boek van vrede.
Inderdaad, het sprookje van verbroedering en vrede dat, op 't oogenblik, aan de oevers van de Seine wordt opgevoerd, heeft een dieperen zin dan het gros der feestvierenden, dat slechts in 't algemeen van bevrijding droomt, zich voorstelt. Dat is ook de aard van het sprookje: terwijl het allen interesseert, ziet de een er iets meer in dan de ander.
Hoe zou het onwaarschijnlijk mogen wezen! de verbeelding zou zich immers in zoo'n geval den nek moeten breken om het verhaal te kunnen volgen.
Daarom heeft dit sprookje ook eenige harde trekken van werkelijkheid.
Wie heeft zich in al zijn handelingen vredelievender man betoond dan de Czar? Wat beter waarborg is er voor den vrede van Europa te vinden dan dat Frankrijk, als het soms door een incident ongeduldig mocht worden, eerst bij den Czar moet gaan aanvragen of het wel aan zijn humeur kan toegeven?
| |
| |
Maar een sprookje mag ook niet waarschijnlijk zijn, omdat het anders geen sprookje is.
O, de teekenen van onwaarschijnlijkheid zijn hier in voldoende getal aanwezig!
Want hoe opvallend ook de intimiteit der toenadering tusschen Russen en Franschen moge zijn, hoezeer ook de gelijke uitdrukking van beider physionomieën de aandacht moge treffen, op het fond van het volkskarakter heeft die assimilatie van het oogenblik geen invloed. Het compacte, bedrijvige, redeneerende karakter der Franschen blijft uit zijn aard het tegenovergestelde van het weeke en dwepende karakter der Russen....
Neen, in weerwil van het waar gevoel dat zich in de vreugde uit, is het verbroederingsfeest van Franschen en Russen een sprookje. En, zoodra deze nieuwe generatie der Franschen tot het volle bewustzijn van zijn werk gegroeid is, zal het uitgaan als ieder sprookje tot nog toe is uitgegaan met het klassieke:
En toen kwam d'r een olifant met een grooten snuit
En die blies het heele spelletje uit.
Indien het namelijk, - wat ik niet gelooven kan, - niet plotseling, ondanks alle vredesverzekeringen, in 't midden wordt afgebroken door een ander klassiek referein: Boem, boem!
Daar hangt altijd iets onzekers over een sprookje, - omdat het waarheid is in een fantastisch kleed.
Het ‘volk’ kan zich zijn wensch naar bevrijding niet anders voor oogen stellen dan onder het beeld van een verhaal. In blinkende wapenrusting komen de redders aansnellen, de trompetten schetteren, de lucht weergalmt van rumoer. Maar in ons hart weten wij toch dat niet onder dien vorm de bevrijding komt.
Zij komt voor ieder onzer persoonlijk.
Zonder muziek, zonder praal, zonder den gloed van het licht.
Zij komt, de bevrijding, naar het woord dat dieper waarheid bevat dan eenig sprookje geven kan:
Als een dief in den nacht.
B*. |
|