| |
| |
| |
Letterkundige kroniek.
August Strindberg. Die Beichte eines Thoren. Roman. Berlin 1893.
‘Een slanke veerkrachtige gestalte, met kleine voeten en kleine blanke handen, een klein aristocratisch gevormd mongolengelaat met een opgestreken snor, een verwonderlijk hoog voorhoofd, waarover het haar in krullende lokken valt, groote donkere oogen, wisselend van uitdrukking, gelijk de zee op een herfstdag van kleur verandert, al naarmate de zon haar beschijnt of zich achter een wolk verbergt, nu schitterend en lachend als een zonnestraal door den nevel, dan dreigend als de monden van twee pistolen.’
Op deze wijze teekent de Zweedsche essayist Ola Hansson in zijn boek Das junge Skandinavien het uiterlijk van den man, die, hoe ook gehaat, miskend, vervolgd, voor Jong-Zweden jaren en jaren achtereen geweest is, gelijk Hansson het uitdrukt, als de vuurkolom die de kinderen Israëls den weg wees door de woestijn; die in zijn persoon als in een brandpunt alles vereenigde wat de besten onder de jongeren tien jaren lang als hun ideaal vereerden. Niets alledaagsch, niets gewoons is er in dezen man, noch uiterlijk, noch innerlijk. Hij gelijkt - ik volg hier, nu eens woordelijk, dan resumeerend, de teekening die Hansson ons van hem geeft - op dat specifiek Zweedsch natuurgezicht, ‘der Hag’, een vereeniging van bouwland, weide en bosch, geheimzinnig betooverend, beangstigend, waar bij helderen, korten zomernacht de mensch als met zoet vergif wordt bedwelmd, en het kokende bloed hem zoowel in radelooze liefde als tot een ondoordachte misdaad kan vervoeren. Het is de geest van deze natuur, die uit Zweden's dich- | |
| |
ters, uit hun persoon en uit hun werk, half wakend, half droomend spreekt, die op Zweden's letterkunde dien eigenaardigen stempel heeft gedrukt van lyrisch pathos, dat met zijn groote woorden en groote gebaren vaak in het dwaze en bombastische overslaat.
Het eerste werk, waarmede Strindberg een geweldigen indruk maakte, was het in 1879 te Stokholm verschenen Das rothe Zimmer. Men had in Zweden jaren lang ‘in 's Blaue hinein’ gedroomd; luchtkasteelen gebouwd; op oogst gewacht zonder gezaaid te hebben; men had geteerd op groote woorden en beloften, maar op de woorden waren geen daden gevolgd en de beloften waren niet vervuld. Wetenschappelijk was het een tijd van dood autoriteitsgeloof, letterkundig een tijd van louter navolging. In dien dampkring groeide het geslacht op, dat omstreeks 1850 geboren was en waartoe ook August Strindberg behoort. Maar toen in het naburig Denemarken Georg Brandes was opgetreden en door zijn woord de geesten had wakker geroepen, gingen ook in Zweden de oogen open. Er kwam nieuw leven. Reageerend tegen wat tot nu toe als deugdelijk had gegolden, de windselen verscheurend waarin zij zoolang bewegingloos hadden gelegen, ontwaakten de jonge Zweden uit hun winterslaap. En het eerst van hen Strindberg. Het boek, waarmede hij positie nam en den strijd aanving, was Das rothe Zimmer, zoo genoemd naar een vertrek in een restaurant te Stokholm, waar de radicale kunstenaars en letterkundigen plachten bijeen te komen. Van het begin tot het einde is dit boek een scherpe satire op al wat er, in Strindberg's oogen, vermolmd was en bedorven in de samenleving en in de letterkunde van het Zweden dier dagen. Satire op de bureaucratie, op de godsdienstige toestanden, op de uitgeverswereld, op den Rijksdag, waar de adel met den sabel kletterde, de geleerden cursussen gaven, en beiden vereenigd de boeren uitlachten en wedijverden in het debatteeren over nietigheden; satire op de pers, op den weldadigheidshumbug en op honderd andere zaken van openbaar belang. En tegelijk bevatte dit
boek de geschiedenis van den jongen dichter Arvid Falck, die zijn levensweg gaat met het doel om waarheid te zoeken en, al wondt hij zijn voeten aan de keien van de straat, al struikelt hij, zich verwarrend in de netten, door halve waarheden en volslagen leugens gespannen, rechtuit blijft gaan, den gebaanden weg van de maatschappelijke geachtheid links latende liggen. Een steun der armen en een apostel der waarheid te zijn, is zijn ideaal; totdat
| |
| |
hij bespeurt, dat de leugen en de humbug even welig tieren in de onderste lagen der maatschappij als in de hoogere. Hij ziet dat het raderwerk in de war is, maar hij kan niet ontdekken, waar het gebrek schuilt. Hij weet dat in het zieke lichaam der maatschappij eene operatie dringend noodig is, maar hij durft nergens het mes in zetten, want het geheele organisme schijnt hem bedorven, van boven tot onder. Een goed vriend brengt hem weer in de gewone samenleving terug, hij raakt verloofd en wordt de alledaagsche banale man van de wereld; maar de oude mensch in hem is nog niet dood, en wanneer hij het huiselijk leven en de leugens, die hem omringen beu is, keert hij terug tot zijne oude vrienden in ‘de roode kamer’, waar toch eigenlijk zijn plaats is.
Dit boek, dat Strindberg de doodelijkste vijanden op den hals haalde, was de aanleiding tot grove persoonlijke aanvallen, die met dubbele heftigheid werden beantwoord in een in 1882 verschenen werk Das neue Reich.
Strindberg heeft veel en velerlei geschreven: historische tooneelspelen, phantastische sprookjes, psychologische drama's, sociale novellen, een autobiographie, gedichten, essays enz. Met zijn groote, uit de eerste hand verkregen kennis, uit zijn rijke levenservaring - Strindberg is schoolmeester geweest, tooneelspeler, arts, telegrafist, schilder, bibliothekaris en nog veel meer - had hij de motieven voor zijne novellen en drama's slechts voor het grijpen.
Het hoofdthema van de nieuwere Scandinavische letterkunde is de vrouwenquaestie en de verhouding der beide geslachten tot elkander. Is de vrouw de gelijke van den man en moet haar toegang gegeven worden tot de universiteit, tot elken tak van staatsdienst, tot de stembus? Of is het verschil, ook in waarde, tusschen haar en den man zóó groot, dat er aan een gelijkstelling op geen enkel gebied gedacht kan worden en dat elke poging daartoe als tegen-natuurlijk moet worden afgewezen?
Strindberg staat in de voorste rijen van hen die van een gelijkstelling niets weten willen, en zooals hij elk onderwerp met hartstocht en pathos behandelt, zoo ook dit. Om zich heen zag hij een dichten drom van zoogenaamde geëmancipeerde vrouwen met mannenmanieren en kort geknipt haar, die met drukke bewegingen en schelle stem tegen wat zij de onderdrukking van de vrouw noemden te velde trokken. Daartegen allereerst maakte hij front. Hij deed dat in romans en novellen o.a. in Heirathen, zwölf Ehegeschichten - het
| |
| |
boek dat hem in 1884 een proces wegens ‘Religionsverspottung’ op den hals haalde, hetwelk met vrijspraak eindigde, - maar vooral in vier dramatische werken wier Duitsche titels zijn: Der Vater, Die Kameraden, Fraulein Julie en Gläubiger, in elk van welke stukken hij een varieteit van de vrouw, gelijk hij ze in zijn omgeving, in zijn eigen huis, had waargenomen, met scherpe trekken teekent.
Indien er nog een bewijs noodig was, hoe eenzijdig, hartstochtelijk Strindberg zich stelde tegenover het groote vraagstuk, met welk een geringschatting hij van zijn hoog standpunt op de vrouw neerziet, dan zou het door die vier drama's geleverd worden. Het is alsof gaandeweg de geringschatting zich tot verachting, de veraching zich tot haat ontwikkelt.
In Der Vater is het de strijd om de heerschappij in het huisgezin, van zijn tragische zijde bekeken: de vrouw met haar eigendunkelijkheid, haar minachting voor den man, strevend naar de oppermacht, en die, om daartoe te komen elke list, elke laagheid, elke misdaad geoorloofd achtend, er op de geraffineerdste wijze in slaagt om haren echtgenoot krankzinnig te maken. In Die Kameraden de weerwraak van den man: de onvrouwelijke vrouw, die in het huwelijk niet meer dan een associatie, een kameraadschap, ziet, haren man op allerlei wijs bedriegt en belachelijk maakt, wordt ten slotte weggejaagd uit de gemeenschappelijke woning. In Fräulein Julie - enkelen uit de invitatievoorstelling van het Théâtre libre in Maart van dit jaar bekend - een scabreus geval: een dochter van adellijken huize die, onder allerlei invloeden, zich laat verleiden door der lakei van haar vader. In Gläubiger eindelijk een commentaar op Nietzsche's uitspraak: ‘Das Weib ist nur Oberfläche’: de vrouw, de onvolkomen mensch, die weinig anders is dan een lei, waarop de eene man voor, de andere na schrijft wat hij wil. In elk van deze drama's is het de eeuwige strijd van den man met de vrouw, maar met de vrouw, die, naar Strindberg's opvatting, lichamelijk, zedelijk en intellectueel oneindig lager staat dan hij, met den half-mensch, die door lust en intrige, door huichelarij en verraad tracht aan te vullen wat haar ontbreekt, en, onverzadelijk als zij is, alles van den man tot zich neemt, hem geestelijk en lichamelijk plundert, zonder hem iets terug te geven.
Het was in Zweden van algemeene bekendheid dat eigen bittere levenservaring Strindberg gebracht had tot, of althans bevestigd had
| |
| |
in die buitensporige geringschatting van de vrouw, waaraan hij in deze vier drama's met zoo groote virtuositeit en vaak, als in Der Vater, met groote dramatische kracht, lucht gaf. Mocht men al ernstige bedenking hebben tegen de eenzijdige wijze van voorstellen, ontkend kon het niet worden, dat hij het zelf doorleefde tot een stuk kunst had weten om te scheppen. In dezen vorm kon men de weerwraak van den beleedigden echtgenoot laten gelden.
Maar nu is voor eenige maanden een nieuw werk van Strindberg verschenen, Die Beichte eines Thoren, dat hij met den naam ‘roman’ bestempelt, maar dat eenvoudig, in den vorm eener autobiographie, een doorloopende beschuldiging is tegen de vrouw, van welke hij gescheiden is. Strindberg's verachting van de Vrouw, zijn ‘geslachtshaat’ zooals hij het zelf noemt, uit zich op menige bladzijde van dit boek in de heftigste bewoordingen. ‘Zij kon niet oprecht zijn’, - schrijft bij van zijn vrouw - ‘want dit is tegen de natuur van de vrouw’. Elders: ‘Mein fein konstruirtes Gehirn verwirrt sich durch die Berührung mit einem niedriger stehenden Gehirne.’ Of: ‘..ein Mann nimmt nur was ihm gegeben wird; er ist niemals ein Dieb, nur die Frau stiehlt oder verkauft sich’, d.w.z. door in het huwelijk te treden pleegt de vrouw zich te verkoopen, en is zij haren man ontrouw, dan besteelt zij hem. (Dat in het laatste geval de heler even schuldig is als de steler, schijnt Strindberg niet te zijn opgevallen.) Op een andere bladzijde, van zijn novellenbundel Heirathen sprekende, spuwt hij al zijn gal uit tegen de domme vrouwen, die bij het groote werk der beschaving gemist kunnen worden, tegen ‘jene Intelligenzen des Bronzezeitalters, jene Anthropomorphen, jene Halbaffen, jene Horden von reissenden Tieren’, die den werkelijken heer der schepping zouden willen onttronen. Maar het eigenlijke doel van zijn boek is zich te wreken op de vrouw, die hem het leven ondragelijk heeft gemaakt. ‘Die Geschichte ist zu Ende, Geliebte;’ - zoo schrijft hij aan het eind van het laatste hoofdstuk: - ich habe mich gerächt, und wir sind quitt!
En welk een wraakneming is dit! In bijzonderheden gaat hij het leven na van deze vrouw, die, toen hij haar leerde kennen gehuwd was met een adellijken kaptein van de garde en moeder was van een meisje van drie jaar. Hoe er langzamerhand eene liefdesbetrekking tusschen hen ontstaat, hoe zij van haren echt- | |
| |
genoot scheidt, eerst met hem (Strindberg) in vrije liefde leeft en dan, wanneer zij moeder zal worden, met hem huwt, voor en na het huwelijk hem op de schandelijkste wijze bedriegt, sart en martelt, staat hier op 347 bladzijden te lezen. Voor geen verdachtmakingen, geen beschuldigingen, geen onthullingen van de grofste en ergerlijkste soort deinst Strindberg terug.
Het is mijn voornemen niet een overzicht te geven van dit even onsmakelijk als smakeloos geschrift. Wat de schrijver ons als een roman, dus als een kunstwerk, aanbiedt is, op enkele weinige bladzijden na waaruit de klauw van den leeuw even te voorschijn komt, een langdradig ‘Machwerk’ geworden. Of hier ‘bouwstoffen voor een physiologie der liefde, brokstukken pathologische psychologie’ te vinden zijn, gelijk Strindberg in zijne inleiding in het vooruitzicht stelt, wie vraagt er naar, waar van het begin tot het eind de bedoeling, een wraakneming, zoo duidelijk is en den lezer ontstemt.
Men zou eerbied hebben kunnen behouden voor den man, die uit de alledaagsche gegevens van een ongelukkig huwelijksleven een kunstwerk had weten op te bouwen, die, - gelijk Hansson beweert dat de schrijver in zijn roman Tschandala deed - achter de onbelangrijke twisten en kibbelarijen van den mensch Strindberg met een wezen, dat hem niet waard was, als in een grootsch perspectief den strijd tusschen ‘Aria en Paria’, hier tusschen den Man en de Vrouw, had doen zien. Maar wat te denken van den man, die, na tot in de meest onkiesche bijzonderheden de vuilste beschuldigingen te hebben uitgesproken tegen de vrouw die hij beweert, op zijne wijze, lief gehad te hebben, nog den treurigen moed heeft een ander van ‘Unfeinheit’ te beschuldigen en zich - gelijk op meer dan ééne plaats in dit boek geschiedt - op zijn eigen eergevoel, zijn aangeboren takt en zijn fijn, teeder gevoel (Zartgefühl) te beroemen! Van zijne vrouw schrijft hij: ‘Welcher Mangel an Zartgefühl, welcher Abgrund von Unfeinheit, welche Kurzsichtigkeit in Bezug auf mein Ehrgefühl!’ En een bladzijde verder: ‘Wenn ich damals gewusst hätte, dass ich, der Bürgerliche, den angeborenen Takt und das Zartgefühl besass, das man sogar in den niederen Klassen findet, und das die vornehmen Kreise gar oft entbehren...!’
Wat Strindberg, onder andere zaken van vrij wat meer gewicht en ernstiger gevolgen, in zijn vrouw ergert is haar dolle liefde
| |
| |
voor dieren en in het bijzonder voor een hond, dien hij verafschuwt. ‘Een krankzinnigendokter noemde mij onlangs als een verschijnsel van “logischen waanzin” een overdreven liefde voor dieren, verbonden met hardvochtigheid tegenover menschen. En deze vrouw bidt voor een konijntje en brengt een mensch om! En altijd een lach om de lippen!’ klaagt hij. En op een andere plaats: ‘Enkele voorvallen hebben mij zijden van haren geestestoestand ontdekt, die inderdaad verontrustend zijn.’ Was het dan niet misschien een krankzinnige, van wie hij dit alles heeft te verduren gehad? En indien hij zelf, door dergelijke uitspraken, de mogelijkheid daarvan toegeeft, hoe is het dan te verklaren, dat hij niet is teruggekeerd voor het gevaar om door onthullingen als in deze Beichte eines Thoren zich te wreken op een ontoerekenbare? Een ‘biecht’ noemt Strindberg zijn relaas; maar waar is hier de belijdenis van schuld, die van de biecht het wezenlijk bestanddeel uitmaakt? Alfred de Musset heeft in zijne Confession d'un enfant du siècle ook voor ons gebiecht; maar hoeveel meer eerlijkheid tegenover zich zelven, hoeveel meer ‘aangeboren takt’ en ‘fijn gevoel’ vinden wij bij den Franschen edelman dan bij den Zweedschen burgerjongen! En hoeveel meer sympathie voelen wij voor den Franschen dichter, die zich zelven niet spaart, dan voor dezen Strindberg, die geen kleuren zwart genoeg vindt voor haar, die hij beweert lief te hebben gehad.
Inderdaad van welken kant men Die Beichte eines Thoren ook beschouwt, - het is een leelijk boek.
‘August Strindberg’ - aldus besluit Ola Hansson zijn voor twee jaar verschenen opstel - ‘staat eenzamer dan eenig ander man in Scandinavië. Zijn naam wordt in en buiten zijn vaderland verdacht gemaakt, en alle handen zijn tegen hem opgeheven. Er ist das Undurchschaubare, das Unverständliche für die “gemeine Klugheit.” Und er hat nur allzu wenig von ihr. Maar nog staat hij rechtop en onverschrokken, gelijk hij gedurende zijn gansche fiere leven gedaan heeft.’
Zou Ola Hansson thans nog zoo spreken? Niet meer fier overeind staat Strindberg voor ons, sedert hij zijn Beichte eines Thoren het licht deed zien. Het ‘Undurchschaubare’ is maar al te ‘durchschaubar’ geworden, en achter den kunstenaar werd een mensch zichtbaar, met eigenschappen, die wij in een wezen van hoogere ontwikkeling, van geestelijke en zedelijke superioriteit en met fijner
| |
| |
geconstrueerde hersenen, als hij zich beroemt te zijn, zeker het minst verwacht zouden hebben.
Na deze wraakneming is er nog slechts ééne, die wij Strindberg toestaan: de groote kunstenaar wreke zich op den kleinen mensch, en schenke ons eerlang het kunstwerk, dat Die Beichte eines Thoreu doe vergeten. |
|