Bibliographie.
Prudens van Duyse, zijn leven en zijne werken, door J. Micheels. Gent, A. Siffer. 1893.
Zonder in hoofdstukken te zijn ingedeeld, bevat dit boek een in de dubbele beteekenis doorloopende lofrede op een Vlaamsch dichter uit de eerste helft van deze eeuw, die bij het thans opkomend geslacht wel niet meer dan bij naam bekend zal zijn. Gelijk meer bij dergelijke monographieën het geval is, is het werk breed opgezet en worden ons, vooral uit zijn eersten tijd, ook de zwakste en minstbeduidende dichtproeven van den al te vruchtbaren dichter, als waren het belangrijke kunstproducten, in uitvoerige citaten voorgezet. De heer Micheels kan, als rechtgeaard lofredenaar, niet velen dat men ook maar een vinger naar zijn held uitsteekt. Zij, die Van Duyse's benoeming tot hoogleeraar hebben tegengewerkt, op grond dat hij een warm aanhanger was van Koning Willem I - iets waarvoor hij trouwens steeds is uitgekomen - heeten ‘ellendelingen’, die hem ‘bezwadderd’ hebben; wie niet uitbundig zijn in hun lofuitingen op den Vlaamschen dichter, worden ‘nijdigaards’ genoemd ‘die hem trachten te kleineeren’. Wat meer kritiek zou den schrijver, aan wiens verdiensten als ijverig verzamelaar van al wat op zijn held betrekking heeft wij overigens gaarne hulde brengen, niet hebben misstaan.
Aan de zeer bijzondere begaafdheid van Van Duyse twijfelen wij geen oogenblik. Verscheidene gedeelten uit den Dood van Egmont, uit Godfried, uit Waterloo, en tal van kleinere gedichten getuigen van groot dichterlijk talent. Zijn vers neemt vaak een vlucht en heeft een lenigheid, die men bij dichters uit dat tijdperk - bij Tollens en zijn school - niet in die mate aantreft. Wat echter aan Van Duyse ontbrak, is smaak; smaak, die hem zou bewogen hebben een aantal banale, onbeduidende verzen in de snippermand te werpen, en andere een ernstige herziening te doen ondergaan.
Smakeloos bijv. heeten wij het, den nachtegaal te noemen:
't Welluidend vorstje der ontwaakte vogelkoren;
smakeloos van het ridderkruis, dat de Prins van Oranje gezegd werd onder zijne soldaten te hebben geworpen, met de woorden: ‘gij hebt het allen verdiend!’, te zeggen:
Ja, de eerstar, die Oranje in 't midden onzer braven
Vol heldengeestdrift wierp, steeg hier ten hemeltrans.
En wat te denken van een dichter, die op den dood van de Belgische Koningin drie lijkdichten vervaardigt, en die jaren achtereen op elken verjaardag van den slag van Waterloo een gedicht maakt!
Indien de heer Micheels een gedeelte van den tijd, aan dit omvangrijk boek ten koste gelegd, besteed had aan de vervaardiging van een bloemlezing uit Van Duyse's gedichten, dan zou hij aan de nagedachtenis van den dichter en aan de Nederlandsche letterkunde een niet onbelangrijke dienst hebben bewezen.