De Gids. Jaargang 57
(1893)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
Letterkundige kroniek.Les grands écrivains français. Alfred de Musset par Arvède Barine. Paris, Hachette et Cie. 1893.Stel u een knaap voor van even zeventien jaar, met het eerste dons om mond en kin en in hoofd en hart de eerste droomen, die zich nu en dan cristalliseeren tot schuchtere minnedichten. Breng dien jongen droomer in een land van bergen, aan een meer gelijk dat dichterlijk meer van Genève, en laat hem daar, bij toeval, in de bibliotheek van het huis zijner inwoning, een bundel van Musset's gedichten vinden. ‘Dan is hij verloren!’ zult ge zeggen. En ge denkt aan Rolla, aan Namouna en aan ik weet niet welke verzen, kokend van hartstocht. Stel u gerust. Het boek viel open bij Lucie of bij Souvenir, althans bij een van die elegisch getinte gedichten, die den knaap konden roeren, maar niet beroeren. En - tweede geluk! - er was een Mentor in de buurt, die, eer er verder gelezen kon worden, het boek als zijn eigendom opeischte en wegsloot. Maar de vluchtige lezing van het enkele gedicht had den lust gewekt naar meer; de titel van den bundel en de naam van den dichter bleven in het geheugen. Geen jaar later, of de beide bundels ‘Premières poésies’ en ‘Poésies nouvelles’ waren in zijn bezit; en de boekjes, die op dit oogenblik op de schrijftafel liggen van den schrijver dezer kroniek, zijn dezelfden, welke hem den eersten diepen indruk gaven, dien vijfendertig jaren niet hebben vermogen uit te wisschen. Wat zijn er veel dichters, in proza en poëzie, met wie men in zijn jeugd gedweept heeft, en wier werk u op mannelijken leeftijd declamatorisch of overgevoelig lijkt. En hoeveel anderen zijn er | |
[pagina 352]
| |
niet, die u tot uw twintigste, vijfentwintigste jaar ongevoelig laten, en wier schoon u eerst op veel later leeftijd werd geopenbaard. Alfred de Musset is niet ‘de dichter van de jeugd’ in den zin waarin, bijvoorbeeld, een Henry Mürger het mocht heeten, wiens Muse niet meer was dan een Musette, bekoorlijk alleen voor wie haar met oogen van twintig jaren beschouwt. Alfred de Musset blijft, op wie hem eens in zich heeft opgenomen, de eeuwige bekoring van de jeugd oefenen. De strengste rechters, de ernstigste geleerden hebben niet opgehouden, hem als hun dichter te huldigen. Niemand deed dat in treffender termen dan Taine, die van hem schreef: ‘Wij kennen hem allen van buiten. Hij is dood, maar het lijkt ons of wij hem nog elken dag hooren spreken.... Die ten minste heeft nooit gelogen. Hij heeft enkel gezegd wat hij voelde, en hij heeft het gezegd zooals hij het voelde. Hij heeft hardop gedacht. Il a fait la confession de tout le monde. Men heeft hem niet bewonderd, men heeft hem liefgehad. Hij was meer dan een dichter, hij was een mensch....’Ga naar voetnoot1) Wie dan ook over de Musset tot ons wil spreken, wie nog wat van dezen mensch weet te zeggen wat nog niet, of niet op die wijs, gezegd was, wie op sommige tot nog toe slechts onvolledig gekende phases van zijn leven een helderder licht weet te werpen, kan verzekerd zijn, zeer velen onder zijn belangstellende hoorders te zullen vinden. De aard van de publicatie: Les grands écrivains français, waarvan het boek van Arvède Barine (Mad. Vincent) het vijf en twintigste deeltje uitmaakt, dwong de schrijfster vele bekende zaken te herhalen. Maar van de gelegenheid haar geboden, om te snuffelen in onuitgegeven brieven, van de Musset afkomstig of over hem handelend, heeft zij een uitnemend gebruik gemaakt. Vooral geldt dat van de Musset's verhouding tot George Sand, die, den dichter in het hart wondend, hem maakte tot den dichter der Nuits en hem die onsterfelijke verzen ingaf ‘qui sont de purs sanglots.’ Alfred de Musset was een oprecht man, in de letterkunde zoowel als in het leven. Taine's ‘die ten minste heeft nooit gelogen’ geldt zoowel voor den vorm als voor den inhoud van zijn gedichten, daaronder begrepen zijn Confession d'un enfant du siècle. | |
[pagina 353]
| |
Nadat Victor Hugo met zijn Orientales voor den dag was getreden, was de Musset hem al spoedig een eind weegs voorbijgesneld met zijn Contes d'Espagne et d'Italie, waarvan de stoute en schilderachtige beelden, de verrassende epitheta, het vlugge, lenige vers voor al wat men in Hugo's werk bewonderde niet behoefden onder te doen. Maar wanneer de heeren van den ‘Cénacle’, den kring waarvan Hugo het middenpunt vormde, gehoopt hadden in de Musset een trouw partijgenoot te vinden, die den grooten meester in alles zou navolgen en aan de regels van de nieuwe School streng zou vasthouden, dan hadden zij buiten zijn eerlijken en onafhankelijken geest gerekend. De Musset's letterkundige opvoeding, zijn goede smaak verhinderden hem langer dan een oogenblik mee te doen aan de buitensporigheden, waaraan de hemelbestormers, die den Cénacle vormden, zich plachten over te geven. Zij hadden dan ook niet het recht, den genialen knaap, die enkel als hospitant een poos in hun midden had vertoefd, een afvallige te noemen, toen het bleek dat hij voortaan zijn eigen weg wilde gaan. De Musset is in de geschiedenis der Fransche prosodie bekend om zijn slordige rijmen: nuit-nid, cheviller-menuisier, saule-espagnole en dergelijke. Daaruit mag echter niet afgeleid worden, dat hem het talent, de handigheid als men wil, voor het correcte, rijke rijm ontbrak. Getuige o.a. dit zestal regels uit Don Paëz, dat nog door meer dan enkel rijke rijmen uitmunt: Comme on voit dans l'été, sur les herbes fauchées,
Deux louves, remuant les feuilles desséchées,
S'arrêter face à face et se montrer la dent;
La rage les excite au combat; cependant,
Elles tournent en rond lentement, et s'attendent;
Leurs mufles amaigris l'un vers l'autre se tendent.
De Musset heeft van die ‘vers de haut vol’, zooals wij ze bij de Heredia bewonderen, bijv.: Le soleil vient briser ses rayons sur leur cime,
Comme un soldat vainen brise ses javelots, -
en hij weet ook, als de dichter der Trophées, door het ‘accent oratoire’ het vers te verlengen, op deze wijs: Est-ce bien toi, grande âme immortellement triste?
| |
[pagina 354]
| |
Wanneer de Musset dan ook slordig rijmde, dan deed hij het meestentijds opzettelijk. Bij een exemplaar van zijn ‘Premières poésies’, aan zijn oom Desherbiers gezonden, voegt hij deze beteekenisvolle bekentenis: ‘Tu verras des rimes faibles; j'ai en un but en les faisant, et je sais à quoi m'en tenir sur leur compte; mais il était important de se distinguer de cette école rimeuse, qui a voulu reconstruire et ne s'est adressée qu' à la forme, croyant rebâtir en replâtrant.’ Op meer dan ééne plaats komt hij op die quaestie van de slechte rijmen terug. Zoo in La coupe et les lèvres: Vous trouverez, mon cher, mes rimes bien mauvaises
Quant à ces choses-là, je suis un réformé,
Je n'ai plus de système, et j'aime mieux mes aises;
Mais j'ai toujours trouvé honteux de chéviller.
En wilt ge zijn artistieke geloofsbelijdenis in haar ongedwongensten vorm leeren kennen, dan vindt ge die in deze regels uit een brief aan zijn broeder Paul. ‘Chacun de nous a dans le ventre un certain son qu'il peut rendre, comme un violon ou une clarinette. Tous les raisonnements du monde ne pourraient faire sortir du gosier d'une merle la chanson du sansonnet. Ce qu'il faut à l'artiste, c'est l'émotion. Quand j'éprouve, en faisant un vers, un certain battement de coeur que connais, je suis sûr que mon vers est de la meilleure qualité que je puisse pondre.’ Nu, aan ‘emotie’ heeft het den dichter niet ontbroken. En het is de geschiedenis van de groote ‘emotie’ van zijn leven, van zijn grooten hartstocht voor George Sand, waarover tot dusver wel veel geschreven was, maar enkel onvolledig en nooit geheel onpartijdig, welke Arvède Barine voor het eerst uit de bronnen zoo volledig en zoo onpartijdig mogelijk heeft toegelicht; niet om daarmeê een ‘succès de scandale’ te behalen, maar om aan ieder der personages uit dit veelbesproken drama, dat op den dichter de Musset zulk een beslissenden invloed oefende, te geven wat hem toekomt. De welsprekende brieven van George Sand aan en over de Musset (Lettres d'un voyageur, e.a.) zijn reeds sedert lang publiek domein. Van de Musset's brieven aan George Sand echter wordt de openbaarmaking totdusver door de familie van den dichter tegengehouden; en wij hebben de schrijfster van deze biographie, die er kennis van nam, enkel op haar woord te gelooven, wanneer zij verzekert, dat die brieven zijn ‘des merveilles de passion et de sensibilité, | |
[pagina 355]
| |
d'éloquence pathétique et de poésie pénétrante’, en dat de geheele correspondentie van deze beiden, waarin voet voor voet de verwoesting kan worden gevolgd, welke hun romantische hartstocht in de eerste plaats bij de Musset heeft aangericht, een van de kostbaarste psychologische documenten is van de eerste helft dezer eeuw. Bij gebreke van zijn brieven, bezitten wij van de Musset een welsprekende bekentenis in zijn Confession d'un enfant du siècle, waarin als 't ware dag voor dag, uur voor uur de folteringen staan opgeteekend, welke deze door hartstocht verteerde ziel onderging. Indien er in deze bekentenis iets te sterk gekleurd is, dan is het de schuld, die de dichter zichzelven geeft. De Musset heeft zichzelven niet gespaard: het is als heeft hij er genot in, de fouten van zijn karakter, zijn ongelijk zoo breed mogelijk uit te meten. Mea culpa, mea maxima culpa! klinkt u uit elk van deze bladzijden te gemoet. Eén bruisende hartstocht was de Musset's liefde; op het hoogste geluk, de extase, volgde diepe wanhoop, door de heftigste jaloezie gevoed. Daartegenover tracht George Sand, die zes jaar ouder was dan de drieëntwintigjarige dichter, in haar hartstocht zekere halfmoederlijke teederheid te leggen, iets beschermends, dat, wel verre van de Musset te kalmeeren, hem nog slechts te meer prikkelde. Op hunne reis naar Italië, in den winter van 1833, wordt de dichter te Venetië ernstig ziek, en als hij door de vereenigde zorgen van zijne geliefde en een jong Italiaansch dokter, Pagello, herstelt, blijkt de toestand nog erger te zijn dan te voren. Pagello was op zijne beurt onder den invloed gekomen van George Sand en daaruit was de verhouding ontstaan, waarvan geen romantische phrases, geen quasi-idyllische verklaring als die welke Sand aan de Musset tracht te geven: ‘Je l'aimais comme un frère et tu étais notre enfant à tous deux’, het valsche en onhoudbare konden goedspreken. Een tijdelijke scheiding wordt in het belang van den ter nauwernood herstelde noodig geacht en de Musset keert in April 1834 naar Frankrijk terug. Maar een levendige briefwisseling houdt den hartstocht over en weer gaande: van April tot Augustus is het vuur niet van de lucht. De toestand wordt een oogenblik belachelijk, wanneer, half Augustus, Pagello met George Sand te Parijs komt. Het romantisch klaverblad verliest in het licht van een Parijschen boulevard alle poëzie, en de arme Pagello voelt zich met zijn dwaas figuur verlegen en ongelukkig. | |
[pagina 356]
| |
Op het wederzien van de gelieven te Parijs volgt nieuwe scheiding: de Musset reist naar Baden-Baden, Georg Sand neemt de vlucht naar Nohant, en beiden gaan voort in brieven zich zelven en elkander te martelen met hun hartstocht. Een korter of langer samenzijn wordt gevolgd door nieuwe scheiding, totdat zij eindelijk, in 1835, moegefolterd, voor goed van elkander gaan. Alfred de Musset herleeft dit alles nog eens in La confession d'un enfant du siècle, in 1836 verschenen, in de beroemde Nuits, die achtereenvolgens van 1835 tot 1837 geschreven werden, en eindelijk in Souvenir, geschreven in 1840 na een bezoek aan het bosch van Fontainebleau, waar al de herinneringen van zeven jaar te voren, toen hij met George Sand in het eerste tijdperk van hunne liefde die bosschen doorkruiste, den dichter komen bestormen. Confession, Nuits, Souvenir vormen een onafscheidelijk geheel. En wanneer Paul de Musset in zijn ‘Biographie de Alfred de Musset’ en, op zijn voetspoor Emile Montégut, het doet voorkomen, alsof niet al de Nuits op George Sand betrekking hebben, en alsof met name de Nuit de Décembre geïnspireerd werd door een andere ‘rupture d'amour’, dan staat daartegenover de zeer pertinente verklaring van Arvède Barine dat, indien men twee brieven van de Musset, in den winter van '35 aan George Sand geschreven, mocht openbaar maken, waarin over de visioenen, in het gedicht beschreven, gesproken wordt, deze brieven den besten commentaar zouden leveren op La Nuit de Décembre, en duidelijk zouden vertoonen, dat het nogmaals de herinnering aan George Sand geweest is, welke de Musset ook dit heerlijk gedicht in de pen gaf. Wat al die verzen tot onsterfelijke verzen maakt is, dat zij niet gedeclameerd, maar geleefd zijn, dat wij er de Musset, den ganschen de Musset in vinden met zijn toomeloozen hartstocht en zijn teêredichterlijke ziel.Ga naar voetnoot1) Datzelfde maakt de groote bekoorlijkheid, de blijvende waarde uit van die andere onder Musset's werken, welke zijn ‘Théâtre’ vormen, in de eerste plaats van Fantasio, Le chandelier, Les caprices de Marianne. On ne badine pas avec l'amour, Il ne faut jurer de rien. In elk van die comedies vinden we de Musset, met zijn | |
[pagina 357]
| |
‘amours’ en met zijn groote liefde. Overal herkennen wij hem: als Fortunio uit Le chandelier in dien ‘petit blond... avec ses cheveux sur l'oreille et son petit air innocent’; perverser in Les caprices de Marianne: ‘l'amour que je respire est comme celui que je ressens, l'ivresse passagère d'un songe... Ma gaieté est comme le masque d'un histrion; mon coeur est plus vieux qu'elle; mes sens blasés n'en veulent plus.’ In Fantasio vinden we den levensmoede terug, dien wij in La confession d'un enfant du siècle leerden kennen - en zoo telkens. En nooit is hij moede de liefde te verheerlijken, gelijk in het slottooneel van Il ne faut jurer de rien Valentin en Cécile dit doen, wanneer zij, onder het sterrendak, spreken van de macht die de werelden in beweging brengt: ‘ils vivent parce qu'ils se cherchent, et les soleils tomberaient en poussière si l'un d'entre eux cessait d'aimer’, - en Cécile uit de volheid van haar hart uitroept: ‘Ah! toute la vie est là!’ En wie kent niet dat heerlijk slot van het 2e bedrijf van On ne badine pas avec l'amour: ‘Tous les hommes sont menteurs, inconstants... toutes les femmes sont perfides, artificieuses... mais il y a au monde une chose sainte et sublime, c'est l'union de deux de ces êtres si imparfaits et affreux’... Men brengt zich die gedeelten uit Musset's ‘Théâtre,’ dat gevleugeld proza, niet te binnen, zonder te gelijk voor zich te zien die reeks van jonge meisjes: Elsbeth, Camille, Cécile, de arme Rosette, Carmosine, die zooals Arvède Barine zegt voor Musset getuigen zullen tegenover de nakomelingschap, wanneer men hem mocht beschuldigen, zich vermeid te hebben in gewaagde tooneelen en zinnelijke voorstellingen. ‘Elles ont le charme des natures saines’ - zegt Musset's levensbeschrijfster - ‘et n'ont pu être créées que par un poète qui avait gardé intact, à travers les désillusions et les déchéances, le respect de la jeune fille.’
Dichters zijn gegaan en gekomen, en zij hebben ons bekoord en in geestdrift gebracht, wanneer wij er toe gestemd waren om ons te laten bekoren en in geestdrift brengen. Maar voor de Musset, voor den dichter ‘die nooit gelogen heeft’, ontbreekt de stemming nooit. Zou het niet zijn, omdat hij ons naar onze jeugd terugvoert en in staat is, ons voor een poos onze jeugd terug te geven? | |
[pagina 358]
| |
Le docteur Pascal par Emile Zola. Paris, Charpentier & Fasquelle. 1893.Er zijn er onder de Zolavereerders, die beter dan van hunne eigene, naaste familie, op de hoogte zijn van de verschillende vertakkingen der familie Rougon-Macquart, en die den stamboom van dit gedegenereerd geslacht op en af weten te klauteren, dat het een lust is. Voor hen moet de lezing van dit twintigste en laatste deel van de reeks, afgescheiden van elke meer litteraire genieting, een zeer bijzonder genot opleveren. Telkens wanneer in Le docteur Pascal een van de personen uit vorige romans genoemd wordt of een kortere of langere verschijning maakt - en het een zoowel als het andere geschiedt in dezen roman herhaaldelijk -, begroet de echte Zolavereerder dien als een intiemen kennis, wiens uiterlijk, wiens tic's, wiens heele wijze van denken en handelen geen geheim meer voor hem hebben. Wie zich in deze familierelaties niet zoo hebben ingewerkt, maar telkens, wanneer er een nieuwe roman van Zola verscheen, dien als een op zich zelf staand kunstwerk hebben trachten te waardeeren, zonder zich veel te bekommeren om den graad van bloedverwantschap waarin de held of de heldin tot helden of heldinnen van vorige romans staan, zullen zich met een ander, misschien met een minder veelzijdig genot van Zola's werk moeten tevreden stellen en het zich getroosten moeten, indien hun oordeel als oppervlakkig en onvolledig door de volbloed-Zolaïsten gewraakt wordt. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik op dit oogenblik niet zou weten te zeggen, in welken van de vorige romans ik dezen dokter Pascal reeds ontmoet heb. Het doet er, dunkt mij, ook weinig toe. De vraag is enkel, of de man op zich zelf, afgescheiden van hetgeen men van vroeger van hem weten mocht, belangwekkend is. Dokter Pascal houdt zich onledig met het onderzoeken der wetten van de erfelijkheid, en heeft in de eerste plaats zijn eigen familie, de Rougon-Macquarts, tot voorwerp van zijn studiën gekozen. Zola neemt hieruit allereerst aanleiding om in enkele bladzijden een overzicht te geven van het vraagstuk der erfelijkheid. Bevoegden mogen beoordeelen of dat overzicht juist en volledig genoemd kan worden, en of hier niet een van die mannen aan het woord is, waarvan Dr. Ovink spreekt in De Gids van Juni, die de wetenschap kant en klaar voor geringen prijs van anderen | |
[pagina 359]
| |
ontvangen, er dus lichtvaardig mee omspringen, ze met hunne eigen versieringen en bijvoegsels vermeerderd, uitdeelen, en zoo een massa oppervlakkige en scheeve voorstellingen onder de menschen brengen. Vervolgens brengt des dokters arbeid er den romanschrijver toe, om een soort van repetitie te houden en, te beginnen met Adelaïde Fouqué, de stammoeder van vijf geslachten, die wij hier aantreffen als krankzinnige van 105 jaar, de voornaamste personen uit de negentien vorige romans de revue te laten passeeren. Hèt heeft mij ook bij vorige romans, behoorende tot den Rougon-Macquart cyclus, vaak toegeschenen dat de noodzakelijkheid om het verband vast te houden tusschen de verschillende boekdeelen, en telkens weer leden van dezelfde familie met hunne uiterlijke en innerlijke eigenschappen ten tooneele te voeren, Zola in zijn beweging van vrijmachtig scheppend kunstenaar schromelijk belemmert. Nu er een roman moest verzonnen worden, die het slottafereel zou vormen van de geheele reeks, werd de taak niet gemakkelijker. En al mag men nu des schrijvers vinding waardeeren, om, bij wijze van proef op de som, door een geleerde als Pascal de erfelijkheidstheorie te doen verklaren, welke aan de reeks van Zola's romans ten grondslag ligt, hem den geslachtsboom der Rougon-Macquarts te doen opmaken en dien te doen aanvullen met alles wat hij in den loop zijner onderzoekingen omtrent dezen en genen te weten komt, dit werk, hetwelk een goed deel van den roman vult, draagt er juist niet toe bij om Le docteur Pascal bijzonder verrassend of boeiend te maken. Wat in staat is onze belangstelling te wekken, is zeker de strijd tusschen de zestigjarigen geleerde en de vijfentwintigjarige Clotilde, die hij als pleegkind in zijn woning genomen heeft. Aan de eene zijde, in Pascal, de strenge Wetenschap, die alles wil onderzoeken, tot de kennis van alles wil geraken, daaraan een geheel leven wijdend zonder te vragen naar hetgeen buiten dat leven ligt; en aan de andere zijde, in Clotilde, het Geloof, de overtuiging van de dingen die men niet ziet, het Geloof dat de Wetenschap als zijn natuurlijke vijandin beschouwt en er op uit is om al wat deze tot stand brengt te vernietigen en onschadelijk te maken. Zulk een strijd van elken dag in hetzelfde huis te doen voeren tusschen den krachtigen, opgewekten geleerde en een jonge vrouw als Clotilde, gezond van hoofd en van lichaam; ten slotte een | |
[pagina 360]
| |
derde den strijd te doen beslechten, en de Liefde over de Wetenschap en het Geloof te doen zegevieren, is, zooal geen nieuw gegeven, dan toch een dat voor een boeiende behandeling vatbaar is. De strijd tusschen deze twee idealisten lecnde zich zeker tot een zeer subtiele en fijne schildering, en een oogenblik kan men meenen dat Zola den roman in die richting wil leiden. In het eerste gedeelte van den roman geeft de strijd tusschen den geleerde en de geloovige Zola enkele fraaie bladzijden in de pen. Maar, met op die wijs voort te gaan, zou hij zijne geheele natuur hebben moeten verloochenen. Het oplossen van zielkundige problemen is zijn werk niet. Dat ware te ingewikkeld voor den man, die den mensch tot zijn eenvoudigste uitdrukking pleegt te herleiden en ten slotte in de eerste plaats oog blijkt te hebben voor 's menschen lagere hartstochten. Wanneer Pascal en Clotilde tot de ontdekking komen, dat wat zij tot dusver als het hoogste in hun leven hebben beschouwd op den achtergrond moet treden om plaats te maken voor hunne groote liefde, en wanneer zij besloten zijn om alles op te offeren voor die innige vereeniging, dat zelfverloochenend in elkander opgaan, dan is de gewone lezer zoo naïef te meenen, dat deze beide zeer nobele naturen niet zullen aarzelen die vereeniging te sluiten in den vorm, door de geordende maatschappij daarvoor aangewezen: in dien van het huwelijk. De zestigjarige oom en zijn vijfentwintigjarig nichtje geven er echter de voorkeur aan, in vrije liefde samen te leven. ‘Voorkeur’ staat hier slechts bij wijze van spreken. Zola verzekert ons toch, dat het denkbeeld van een huwelijk noch in Clotilde, noch in Pascal is opgenomen, zij hebben er nooit aan gedacht en staan verwonderd te kijken, wanneer Pascal's moeder, voor wie zij hun samenleven niet hebben verborgen, evenmin als zij het voor anderen deden, van een huwelijk spreekt. Later komt de oude mevrouw Rougon er nog eens op terug en zegt: ‘Pourquoi ne vous êtesvous pas mariés? C'était plus simple et plus propre.’ Maar noch de eene, noch de andere keer weet een van beiden eenige reden voor hun niet-trouwen aan te voeren. De tweede maal vindt Clotilde het denkbeeld, dat nog nooit in haar was opgekomen, nog zoo kwaad niet. Maar Pascal, die er niet tegen op zag zijn pleegdochter te onteeren, wordt nu op eens, op zijn manier, fijn gevoelig. ‘Pascal ne répondit que par un geste, comme s'il eût | |
[pagina 361]
| |
craint que sa voix ne le trahît, et qu'il n'acceptât, dans un cri de gratitude, cet éternel lien qu'elle lui proposait’. Zola heeft verzuimd, ons duidelijk te maken wat het motief is van beider houding. Wat hij niet verzuimt, is het volmaakt zinnelijke van deze vrije liefde op den voorgrond te doen treden. Deze vereeniging van Pascal en Clotilde is, in het laatste gedeelte van den roman, haast een doorloopende verheerlijking van de physische liefde, gelijk die reeds herhaaldelijk in verschillende andere van Zola's romans, het fraaist in La faute de l'abbé Mouret, geschilderd werd. Ditmaal echter is de schildering zonder poëzie. De sympathieke Clotilde verliest voor ons alle aantrekkelijkheid van het oogenblik af, dat zij in hare vereeniging met Pascal enkel zingenot zoekt Er is in dit alles niets grootsch, gelijk trouwens de geheele roman kleiner, veel minder breed van zwaai, minder stont van greep is dan een der overige. Het onderwerp heeft Zola geen aanleiding gegeven tot het in beweging brengen van groote massa's, waarin hij een meester is, noch tot het schilderen van die breede tafereelen, die aangrijpende ensembles, waarin het levenlooze: een mijn, Parijsche Halles, een locomotief, leven krijgt en al het overige domineert. Aan zijn behoefte ‘de grandir, de faire des symboles avec les êtres et les choses’, door de Maupassant indertijd als een gevaarlijke helling van Zola's geest gesignaleerd, heeft de Meester hier niet willen voldoen: hij heeft weerstaan aan de nabijliggende verzoeking om den geslachtsboom der Rougon-Macquart tot zulk een levend symbool te maken. Zoo mist Le docteur Pascal het eigenaardige en aantrekkelijke van de beste van Zola's romans. Smakeloosheden, monstruositeiten, als de dood van de krankzinnige overgrootmoeder van 105 jaar tegelijk met het doodbloeien van haar half wezenloos, gedegenereerd achterkleinkind Charles, het verbranden van den geälcoholiseerden Antoine Macquart (‘le plus beau cas de combustion spontanée qu'un médecin eût jamais observé’), van wien niets meer overblijft, geen been, geen tand, geen nagel, niets dan een hoopje fijne asch, schijnen, nu zij door niets grootsch of werkelijk aangrijpends worden opgewogen, slechts te smakeloozer en weerzinwekkender. Eerst in de laatste hoofdstukken komen nog twee tooneelen voor, die een herinnering van artistieke ontroering achterlaten. Het eene is het vertrek van Clotilde, een tafereel indrukwekkend van sober- | |
[pagina 362]
| |
heid, vol ingehouden tranen. Het andere is het sterven van Pascal. Ook hier heeft Zola zich weten te beheerschen, en daardoor een groot artistiek effect bereikt. In weinige aangrijpende bladzijden beschrijft hij het sterven van den geneesheer, die, tusschen de aanvallen in, den voortgang van zijn hartkwaal observeert, en, als de aanvallen steeds heviger worden, op enkele minuten na het uur weet aan te geven, waarop de doodstrijd zal geëindigd wezen.
Zou Zola uitgeput raken, of heeft de wensch om een eind te maken aan deze ‘histoire naturelle et sociale d'une famille sous le second empire’, die inderdaad veel van hare belangwekkendheid begon te verliezen, hem verleid om er ditmaal wat luchtig overheen te loopen en een werk in het licht te geven, dat, als geheel, beneden zijn talent staat? Hebben, terwijl hij aan het schrijven was van Le docteur. Pascal, andere onderwerpen: Lourdes, Rome, beslag op hem gelegd, en bewaart hij voor de in het vooruitzicht gestelde romans, bij wier samenstelling geen geslachtsboom, geen erfelijke eigenschappen van een bepaalde familie hem meer binden en in zijne bewegingen belemmeren zullen, het beste en fijnste van zijn geest? Qui vivra verra. Merkwaardig is het zeker, te hooren hoe de schepper van Les Rougon-Macquart, in zijn lijkrede op Guy de Maupassant, den 8en Juli j.l. gehouden, zijn ‘weemoedige ongerustheid’ uitspreekt over het lot dat aan ‘ces grandes oeuvres cycliques’ te wachten staat. ‘Ce sont là’ - zegt hij - ‘des bagages bien lourds pour la glorie, et la mémoire des hommes n'aime pas à se charger d'un pareil poids. De ces grandes oeuvres cycliques il n'est jamais resté que quelques pages.’ En dan, doelende op den onovertroffen verteller, aan wiens graf hij staat: ‘Qui sait si l'immortalité n'est pas plutôt une nouvelle en trois cents lignes, la fable ou le conte que les écoliers futurs se transmettront comme l'exemple inattaquable de la perfection classique.’ |
|