De Gids. Jaargang 57
(1893)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
MR. J.T. Buys.
| |
[pagina II]
| |
oogenblik ter zijde stellen bij het besef van wat zij zelven verloren hebben. Maar naarmate de omvang van dat persoonlijk verlies dieper gevoeld wordt kan het ook des te moeielijker in woorden vertolkt worden. Zoolang wij ons verheugen in het geluk van te mogen verkeeren met buitengewoon begaafde menschen, komt slechts zelden bij ons de gedachte op om van de oorzaken der eigenaardige bekoring die zij uitoefenen ons rekenschap te geven; eerst wanneer bij hun gesloten graf zich de herinneringen vermenigvuldigen, beginnen wij ons af te vragen waar het geheim dier buitengewone aantrekkingskracht schuilde. Wij gevoelen dan tevens hoe bezwaarlijk het is een antwoord te geven dat ons volkomen bevredigt, wij verzwakken den indruk slechts wanneer wij trachten dien te ontleden. Buys was daarbij niet een van die mannen die door één hoofdtrek de harten als het ware stormenderhand innemen; hoe meer men hem leerde kennen, des te rijker was de schat van voortreffelijke gaven van hoofd en hart die men bij hem ontdekte, gaven die hij niet ten toon spreidde, maar die zich zelven openbaarden, die op zoo eenvoudige, op zoo natuurlijke wijze te voorschijn traden, dat men het inderdaad betwijfelen moest of hij zelf wel het volle bewustzijn had van den machtigen indruk dien zij op anderen maakten. Het was die zelfde indruk, niet uitgaande van één sterk sprekende eigenschap maar van den geheelen persoon, die ook buiten den kring van Buys' bekenden het beschaafde publiek - want welk beschaafd man in Nederland heeft Buys' geschriften ongelezen gelaten? - gedurende jaren zoo sterk heeft aangegrepen. Wat toch was de oorzaak van den ongemeenen bijval dien de staatkundige Gidsartikelen van Buys hebben ingeoogst ook in die kringen van ons vaderland, waar de belangstelling in staatkundige vraagstukken slechts een zeer bescheiden plaats pleegt in te nemen? - Was het de onbedriegelijke juistheid van zijn blik op alle drijfveeren en beweegredenen die op het Binnenhof en in de kabinetten onzer staatslieden werkten? Ik zou wel durven veronderstellen dat zij die een werkzaam deel hebben genomen aan de staatkunde der laatste dertig jaren, geen dier stukken gelezen hebben, zonder af en toe met een glimlach den blos van zelfverwijt te hebben verdreven, die onwillekeurig bij hen oprees, wanneer zij tot de ervaring kwamen, dat Buys hun niet al hunne ge- | |
[pagina III]
| |
heimen had afgekeken. Zijn blik was scherp; maar daarvoor niet scherp genoeg. Guizot heeft, in een nabetrachting over gebeurtenissen waaraan hij met weinig voldoening terug kon denken, eens gezegd: ‘La politique n'est pas une oeuvre de saints; elle a des nécessités, des obscurités que bon gré mal gré on accepte en les subissant.’ Kan het verwondering baren, dat de man bij wiens geopend graf zoo volkomen terecht de getuigenis van een vriend werd aangehaald, dat hij altijd de nobelste zijde van elke kwestie zag, het juiste oog niet bezat om in die duisternissen alles helder te zien, om de grens tusschen het heilige en het onheilige met de daarvoor noodige achterdocht af te bakenen? Was het dan de keurige vorm waarin deze staatkundige bespiegelingen werden gehuld, die hun zulk een bijzonder gunstig onthaal bezorgde? - Voorzeker, die vorm werd hoogelijk bewonderd en terecht, want de gave om in een zoo wegsleepend schoonen stijl, verlevendigd door zoovele flikkeringen van het fijnste vernuft, over de gebeurtenissen van den dag te handelen was vóór Buys nog nimmer aan een Nederlander toebetrouwd geweest. Toch zou ook die vorm alleen niet in staat zijn geweest om op den duur den naam van Buys als staatkundig schrijver te houden op de hoogte waar zijn eerste optreden dien reeds had gebracht. De vorm is als het kleed, dat de schoonheid wel verhoogt, maar dat hoe bevallig het ook moge zijn toch onderworpen blijft aan de grillige wisselingen van den menschelijken smaak en door den tijd altoos iets van zijne eerste aantrekkelijkheid verliest. Een blijvende roem heeft vaster grondslag. De vorm van Buys' artikelen mocht een zeldzaam genot verschaffen, de inhoud deed in het gemoed snaren trillen waarvan de klank dat genot bijna deed vergeten. Want in die artikelen legde de schrijver niet alleen neer wat in zijn fijnbewerkt brein omging maar ook alles wat uit zijn edel hart opwelde. Er sprak een welberedeneerde maar innige overtuiging uit die vertrouwen inboezemde omdat zij niets terughield, die moed insprak omdat zij ook bij de wolken der teleurstelling de zonnestraal der hoop nimmer uit het oog verloor, die eerbied afdwong omdat zij hare onafhankelijkheid fier bewaarde tegenover persoonlijke en onpersoonlijke invloeden, ook tegenover die groote macht waarvoor vaak zelfs de stijfste knie zich buigt, den volkswaan van den dag. Deed de oorspronkelijke, altijd weder | |
[pagina IV]
| |
frissche vorm waarin die overtuiging zich uitsprak aan Potgieter's Geen middelmaat zich wennend
als van zelve denken, de inhoud bracht onweerstaanbaar op de lippen zijn: Een hooger prikkel kennend
Dan aller weerhaan gunst.
Die overtuiging altijd en onder alle omstandigheden trouw en eerlijk te hebben uitgesproken om zoodoende het heil te bevorderen van zijn vaderland en geestdrift op te wekken voor de staatsinstellingen die hem dierbaar waren is het geheim geweest van Buys' groote macht. Wie hem las, gevoelde dat alles oprecht, dat alles welgemeend was, dat er slechts één hartstocht was die zijne pen bestuurde, de hartstocht voor het welzijn van zijn land, dat het geen leedvermaak was of staatkundige verbittering, maar de juichtoon van een edele menschenziel over de zegepraal van waarheid en van recht, die hem bij voorbeeld tegen het in 1874 opgetreden ministerie deed uitroepen: ‘Ja, er is een politieke Nemesis die zich wreekt op elke dubbelzinnigheid 't zij dan wat vroeger of wat later,’Ga naar voetnoot1) of die hem ten opzichte van een onzer meest bekende staatslieden de woorden in de pen gaf: ‘Aan den vloek van een valsche positie tracht ook de behendigste onder de behendigen vruchteloos te ontsnappen.’Ga naar voetnoot2)
Indien ik in deze weinige regelen naar waarheid heb mogen teruggeven den indruk dien de lezing van Buys' Gidsartikelen op duizenden gemaakt heeft dan zullen wederkeerig die duizenden er iets van kunnen gevoelen, hoe groote leegte Buys achterlaat in het hart van allen die van zijne vriendschap genoten hebben en met eerbiedige huivering denken aan de peilloos diepe wond die zijn heengaan geslagen heeft in dat hart, dat hem het dierbaarste was wat hij op aarde bezat. Want de schrijver en de | |
[pagina V]
| |
mensch waren in Buys volmaakt eenparig. Zooals hij schreef zoo sprak hij, en zooals hij sprak zoo handelde hij. Hij was altijd en overal dezelfde, aan den huiselijken haard, in den vriendenkring, in openbare vergaderingen, nooit was er eenige gemaaktheid, eenig vertoon of vernis bij hem te bespeuren, altijd dezelfde oprechtheid die zich uitte in dezelfde eenvoudige vormen, waaraan de beminnelijke bescheidenheid van zijn optreden het rijkste sieraad bijzette.
Wat Buys als hoogleeraar geweest is hebben reeds enkele zijner voormalige leerlingen, daartoe beter bevoegd dan ik, uit de volheid van hun dankbaar gemoed getuigd; wat hij geweest is voor de wetenschap, met name voor dat onderdeel der wetenschap waarmede hij zich bijzonder heeft bezig gehouden, het Nederlandsch staatsrecht, kan ik hier sleehts aanstippen. Ik hoop dat binnen niet al te langen tijd, ons tijdschrift in dit opzicht zijne nagedachtenis volledig zal kunnen huldigen. Buys heeft trouwens een gedenkteeken nagelaten dat van zijn roem zal getuigen ook wanneer elke hulde mocht ontbreken. ‘De Grondwet, toelichting en kritiek’ zal voor volgende geslachten die zich in ons vaderland aan de studie der rechtsgeleerdheid wijden het klassieke standaardwerk worden van het Nederlandsch staatsrecht. Ik prijs hen gelukkig dat zij die wetenschap zullen kunnen beoefenen uit een boek waarin hare hoofdtrekken zoo helder geordend, zoo scherpzinnig ontleed en zoo boeiend zijn voorgesteld. Over de voortreffelijkheid van dezen arbeid zal dan ook het oordeel van bevoegden wel niet ver uiteenloopen. Minder eenparig zal het oordeel zijn over Buys' bespiegelend staatsrecht. Niet dat de gedachte zelfs bij mij op zou komen, alsof de hoog idealistische opvatting, die Buys van den staat had, ooit in de wetenschappelijke wereld van Nederland als een hersenschim zal worden ter zijde gesteld. Daarvoor stel ik ons nationaal karakter te hoog. Maar wel wordt de wijze waarop de staat die hooge roeping moet vervullen, thans reeds door velen anders begrepen dan Buys dat deed. De vorm der staatsinstellingen, hem zoo dierbaar, hebben voor hen die hooge waarde niet meer die hij er aan hechtte. Het is een natuurlijk gevolg van de voortdurende ontwikkeling der menschelijke denkbeelden, onder den invloed der wijzigingen die de nimmer | |
[pagina VI]
| |
stilstaande maatschappelijke verhoudingen ondergaan. Ieder denkend mensch ziet de voorstellingen, die aan zijn persoon eigenaardig verbonden zijn, van gedaante veranderen onder den invloed van zijnen tijd en zijne omgeving. Maar ook Buys zelf had dien invloed ondergaan. Indien hij het staatssocialisme en het algemeen stemrecht waarmede Duitschlands eerste rijkskanselier zijn vaderland gemeend heeft te moeten zegenen, met veel meer wantrouwen bejegende dan velen zijner jongere tijdgenooten dat deden, dan had dit voor een groot deel zijnen grond ook daarin, dat hij op twintigjarigen leeftijd de constitutioneele monarchie in Frankrijk had zien plaats maken voor een bestuur dat met zijn pogingen om socialistische theorieën door den staat te doen verwezenlijken een fiasco had gemaakt, zoo jammerlijk en zoo volslagen als de geschiedenis er geen tweede aanwijst; en dat hij daarna had beleefd hoe het algemeen stemrecht in datzelfde land, bijna twintig jaren lang, alle staatkundige vrijheid had gedood en elken kiem van zelfregeering, die het beperkt stemrecht er had trachten te vestigen, had uitgeroeid. Maar er was meer. Buys die in stipte orde en strenge tucht het levensbehoud der maatschappij zag, die er diep van doordrongen was dat de vrijheid geen grooter vijandin heeft, dan de bandeloosheid, bejegende met een niet onverklaarbaren achterdocht instellingen die dewijl zij zoovele lusten doen ontwaken die onbevredigd moeten blijven en zoovele verwachtingen opwekken die niet vervuld kunnen worden, onwillekeurig den heiligen eerbied voor orde en wet in het menschelijk gemoed verzwakken. Reeds van jongsaf koesterde hij een onverwinnelijken afkeer tegen alles wat naar demagogie zweemde Toen hij, nog student, zijn eersten veldtocht als staatkundig schrijver mede maakte onder de leiding van den toenmaligen hoofdredacteur van de Amsterdamsche Courant, Mr. S. Vissering, wiens ambtgenoot te Leiden hij later zou worden, moest deze - ik heb het Buys zelf wel hooren verhalen - den vurigen recruut vaak temperen wanneer hij de Duitsche demagogen van de jaren 1848 en 1849 te fel en te onbarmhartig bestookte. Van die vrees voor volksopzweeping doordrongen, zag hij gevaar in elke staatkunde die haar steunpunt uitsluitend in de lagere volksklasse zocht, en zoo licht machten kon in beweging brengen waarover hare leiders ten slotte zich de heerschappij | |
[pagina VII]
| |
zouden kunnen zien ontglippen. Niet dat hij die lagere standen minder hoog achtte, integendeel, zijn warm hart voelde oneindig veel voor hunne nooden en behoeften. Maar hij wist het al te zeer, dat hoe lager men in de maatschappij afdaalt, men er des te zeldzamer aantreft dat ‘vermogen om publiek-rechtelijk te denken’ dat in zijn oog de hechtste waarborg was voor het parlementaire regeeringsstelsel, waaraan hij zoo gaarne een blijvende toekomst wilde verzekeren.Ga naar voetnoot1) En eindelijk, Buys kon geen vrede hebben met een beschouwing die in den staat vóór alles den grooten verzorger van allen vereerde, den uitdeeler van alle stoffelijke voordeelen die geen ledige hand ongevuld mag laten en met onuitputtelijk geachten rijkdom iedereen moet te hulp komen die meent dat de maatschappij zijne diensten niet naar waarde vergeldt. Hij voorzag, dat de macht, die onder den prikkel der lotsverbetering werd geëischt, een macht zou worden ‘om te nemen, niet om te geven’, die, zoo zij het roer ééns geheel in handen had, den staat niet nader zou brengen tot het ideaal, dat hij er in zijn binnenste van omdroeg. Hij wist bij ondervinding dat het bezit van stoffelijk goed een voorrecht is, en het gemis er van een pijnlijke ontbering, maar hij had daarnaast dubbel en dwars ervaren hoe er iets hoogers is dat het bezit verre te boven gaat en dat het gemis bijna geheel kan vergoeden. Hij was er innig van overtuigd dat zoowel voor den mensch als voor de maatschappij, het stoffelijk kapitaal dat in de geldkist ligt niet de hoogste waarde vertegenwoordigt en het reinste geluk verzekert, maar het onstoffelijk kapitaal dat in hoofd en hart ligt weggesloten en dat, wanneer het voor anderen rente draagt, den bezitter het edelst genot moet verschaffen.
Zoo komen wij, terwijl wij den schrijver en den rechtsgeleerde herdenken, altijd weder op den voortreffelijken mensch terug. Ja, wij treuren er over dat die fijnversneden pen voor altijd aan de verstijfde vingeren is ontgleden, maar onze rouw is oneindig grooter wanneer wij bedenken, dat wij dat open gelaat niet meer zullen zien, die welluidende stem nimmermeer zullen hooren, dat de goedaardige scherts, de heilige ernst, de onwaardeerbare raad, zoo vaak van die thans gesloten lippen vernomen, | |
[pagina VIII]
| |
voortaan alleen in de herinnering zullen voortleven. Het is waar die herinneringen zullen met ons vergaan maar toch bij Buys' graf zeggen wij met den geschiedschrijver der oudheid: Quidquid in eo amavimus manet mansurumque est. Wat wij in Buys hebben liefgehad blijft en zal blijven. Niet alleen zoo lang ons herinneringsvermogen zijne kracht zal behouden. Hem is een langduriger naroem verzekerd dan die tot de levensdagen zijner tijdgenooten beperkt zou blijven. De rechtsgeleerden en staatslieden die aan Buys hunne vorming te danken hebben gehad, zullen wederom hunne zonen op het beeld van den onvergetelijken leermeester wijzen, zoo dikwijls zij hun voor oogen zullen houden hoe hun land, onder alle omstandigheden, vóór alles belangelooze toewijding en onwankelbare plichtsbetrachting van hen eischt. En wanneer allen, die op dien heerlijk schoonen Meimorgen den dierbaren vriend onder de schaduw van den begroeiden bouwval op het Warmondsche kerkhof hebben zien ter ruste leggen, voor een volgend geslacht zullen hebben plaats gemaakt, zal de naam van Buys, prikkelend en bezielend, nog leven in het hart van een volk, dat soms koel is voor de levenden, maar dat aan de nagedachtenis van zijn edelste dooden nog nimmer zijne warme vereering en dankbare hulde onthouden heeft.
23 Mei 1893. W.H. de Beaufort. |
|