De Gids. Jaargang 57
(1893)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
F.A. Salzer.Ga naar voetnoot1)Wie onzer is het hart niet toegeknepen bij het vernemen van de wijding van het plotselinge en gewelddadige einde van de loopbaan van dezen beminnelijken man? Zij die hem persoonlijk gekend en aan het werk gezien hebben, die hem lief hadden als mensch, hem hoogachtten als docent en als geleerde, hem bewonderden als heelkundige, gevoelen behoefte zijn nagedachtenis bij onze landgenooten nog in een ander licht te plaatsen dan in dat van die schelle opflikkering van het onheilstelegram, dat over geheel Europa het bericht verspreidde van zijn tragisch uiteinde en dat voor zijn allernaaste bloedverwanten te Weenen de eerste aankondiging zijn moest van hun smartelijk verlies. Te Weenen, waar eene moeder, broeders en zusters den eerst vier-en-dertigjarigen, maar toch reeds zoo welbekenden Utrechtschen hoogleeraar voor een kort bezoek in de Paaschvacantie verwachtten, en waar hij nu is heengevoerd om er eene blijvende rustplaats te vinden! Rust daar in vrede, arme vriend, gij die zoo ontzettend veel meer geleden moet hebben, dan een onzer ooit vermoed heeft! Wie waagt het zich in te denken in het zielelijden van hem, die een werkkring gevonden had waarin zijn natuurlijke aanleg tot zoo schoone ontwikkeling was gekomen, waarin hij door zijne vakgenooten bewonderd en geëerd, door zijn leerlingen bemind, door zijne patiënten op de handen gedragen werd; die bovendien als fijnbeschaafd man zich alle kringen geopend zag; die door geenerlei materiëele zorgen verontrust, noch ook door huiselijke | |
[pagina 346]
| |
beslommeringen gebonden werd; maar die nu, niettegenstaande al die lichtzijden in zijn leven, die tot zoo schoone en harmonische ontwikkeling van zijn groote gaven zouden hebben kunnen leiden, verraderlijk en ter sluiks werd aangegrepen door het vale monster der zwaarmoedigheid. Vaak bestreed hij het met groote zelfbeheersching, en al volgde op zoodanige inspanning - waarvan wij desonbewust getuigen waren, wanneer hij ons als zijn gasten om zich vereenigde - dikwijls pijnlijke reactie, er was toch reden om te vermoeden dat het (dank zij de trouwe zorg van een ouderen bloedverwant, die met hem was komen samenwonen) bij dien eenen aanval van 1891 zou blijven en dat hij zich meer en meer in definitief herstel zou mogen verheugen. Maar het was slechts in schijn aldus en er is tusschen hem en die grauwe onheilsfee, die zich bij zoovelen reeds achter de wieg in hinderlaag legt, zonder twijfel veel meer geworsteld dan naar buiten gebleken is. Zij heeft sedert 1891 een schaduw geworpen op al zijn doen en laten, een schaduw die hij alleen zag, wij niet; zij heeft hem menig stofje dat wij, gezonderen, zouden hebben afgeschud, als een molensteen doen wegen; zij heeft hem toestanden, die dringend verbetering behoefden, als ondraaglijke barbaarschheden afgeschilderd, zij heeft hem eindelijk in die lange worsteling hulpeloos nedergeveld en heeft een ruw einde gemaakt aan eene toekomst, die schoon en lachend en roemvol had kunnen zijn. Dat lijden moet groot, moet geweldig geweest zijn en naast de diepe droefheid, dat hij zoo ontijdig van ons werd weggenomen, voelen wij toch eenige bevrediging bij de gedachte, dat voor hem dat lijden een einde heeft genomen.
Salzer was als student en als jong gepromoveerd medicus reeds aangewezen voor een wetenschappelijke loopbaan. Hij had zich op het gebied der oogheelkunde bewogen en door een geschrift over fijnere bijzonderheden van het menschelijk netvlies in hooge mate de aandacht op zich gevestigd. De jonge levenslustige man die zich in een vroolijken kring van Weener vrienden en vakgenooten zoo gemakkelijk bewoog, had zich door deze ééne publicatie dadelijk onderscheiden als een veelbelovend natuuronderzoeker, die echter der ophthalmologie niet trouw zou klijven, maar die, in het voetspoor zijns vaders (hoogleeraar in de chirurgie te Weenen) | |
[pagina 347]
| |
zich aan de praktisch-medische vakken bij voorkeur zou gaan wijden. Trouwens op welk gebied openen zich tegenwoordig schooner vergezichten dan op dat der operatieve chirurgie! Zoo was hij, na volbrachte examens, van 1884 tot 1890 assistent van den beroemden Weener chirurg Billroth. Toen deze vermaarde leermeester bijna een jaar lang om gezondheidsredenen zijn uitgebreide kliniek aan de Weener Universiteit verlaten moest wist hij haar aan geen betere handen toe te vertrouwen dan die van Salzer. En deze heeft die zware taak zóó voortreffelijk vervuld, dat men zich in 1890 te Utrecht verheugen mocht een zoo beproefd handlanger van een zoo voortreffelijken leermeester bereid te vinden de reorganisatie van het chirurgisch onderwijs ter hand te nemen. Die reorganisatie was hoog noodig, daar veeljarige ongesteldheid van den vorigen titularis dezen tak van de medische opleiding, waarbij aan oog en hand van den beoefenaar zoo uiterst hooge eischen gesteld worden, uit den aard der zaak in droevig verval gebracht had. Daaruit heeft Salzer het in de korte jaren van zijn verblijf te Utrecht geheel opgebeurd. Zij het ook ten koste van overmatige inspanning en dikwijls van slapelooze nachten. Dit laatste wel vooral omdat in Nederland de besturende colleges van staat en gemeente, van universiteit en ziekenhuis, wanneer zij in gemeenschappelijk streven bereid zijn om verbeteringen aan te brengen, die algemeen als onvermijdelijk erkend worden, de degelijke voorbereiding boven de snelle doortastendheid verkiezen en zich daarenboven door ingewikkelde comptabiliteits-regelen gebonden zien, die aan een bespoedigd besluit slechts eene vertraagde verwezenlijking toestaan. Trouwens aan medewerking van die zijde heeft het Salzer niet ontbroken en aan zijn studenten heeft hij meermalen over de aangebrachte verbeteringen openlijk zijn tevredenheid uitgesproken en in denzelfden geest ook aan zijne Weener vrienden en betrekkingen geschreven. Toch bleef er nog zeer veel te herscheppen over en het uitzicht daarop was in den laatsten tijd door bijkomende oorzaken niet juist verhelderd. Salzer's lijden mag misschien door deze moeielijkheden verzwaard, en door minder heusche beoordeelingen, die hem als vreemdeling reeds in het eerste jaar van zijn verblijf in ons midden ten deel vielen verbitterd geworden zijn, zeker is het dat de | |
[pagina 348]
| |
meest tastbare oorzaak van de omwenteling in zijn gestel, die ten slotte tot zijn vroegtijdigen dood geleid heeft, op dien fatalen dag gekomen is, waarop door eene vergissing, waaraan hij persoonlijk vreemd was, een zijner patiënten met eene cocaïne-oplossing werd ingespoten, sterker dan hij bedoeld had, en kort daarna kwam te overlijden. Het tijdstip waarop het ongeval gebeurde maakt het begrijpelijk hoe de gevolgen er van op Salzer's gemoed zoo plotseling en zoo hevig waren. Hij was namelijk in hooge mate overwerkt en afgetobd, toen het hem trof, terwijl bovendien kort te voren de dood zijns vaders hem zeer had aangegrepen en de daarmede gepaard gaande beslommeringen hem hadden ter neer gedrukt. Maar bovenal er was in Salzer's persoonlijkheid één trek, de meest kenmerkende van allen, die ons reeds dadelijk deed vreezen dat deze gebeurtenis een bron van kwelling en zelfverwijt zou kunnen worden, geheel ongeëvenredigd aan hetgeen in dit schuldbewustzijn reëel mocht genoemd worden. Die ééne trek in Salzer's persoonlijkheid, zij zal ook voor altijd gegrift blijven in het geheugen zijner leerlingen. Zij was de geheel buitengewone toewijding van Salzer aan den persoon van zijn patient, aan den mensch, die daar ziek lag, die pijn leed en aan wien hulp en leniging verschaft kon worden, niet alleen door de groote vorderingen van de nieuwere chirurgie, maar vooral ook door die treffende bewijzen van persoonlijk medegevoel en van hartelijke deelneming die Salzer hem wist te geven. ‘Nooit’, zeide mij een zijner leerlingen, ‘nooit hebben wij van Salzer bij het ziekbed één ongeduldig woord tegen één zijner patiënten vernomen. Was hij, door drukte gejaagd, tegen ons of zijn assistenten een enkele maal prikkelbaar of kort aangebonden, zoodra hij bij het ziekbed stond was dat alles met één streek weggevaagd en was hij de zorgzame zachtheid en de opbeuring in persoon. Iedere klacht van den zieke, zelfs de meest ongegronde, werd ten einde toe aangehoord en daarop derwijze gereageerd, dat de zieke den indruk kreeg, dat hij niet te vergeefs gesproken had. Waar wij jongeren de zieken trachten te troosten met een het is nu eenmaal niet anders’, had hij altijd een meer directe troost gereed. Zelfs de hardheid van de matras of de moeielijkheid om de voorgeschreven ligging in bed lang vol te houden wist hij te verzachten en een zijner ambtgenooten vatte hetgeen hij voor | |
[pagina 349]
| |
zijn patienten geweest is, in het eene woord samen: een engel. Die zachtheid en fijngevoeligheid waarvan Salzer's geheele wezen doortrokken was, stond natuurlijk in dramatisch contrast tot het technische gedeelte van zijne werkkring. En bij een zoo hooge opvatting van eigen levenstaak, bij zooveel toewijding en zoo innig medegevoel, moet dat dualisme in den dagelijkschen werkkring zijn gemoed meer aangegrepen, zijne zenuwen op hooger schatting gesteld hebben, dan heilzaam voor hem was. ‘Men heeft wel eens verteld,’ zei mij een van zijn gewezen assistenten, ‘dat hij zooveel van ons eischte. Wij hebben daarover zelf nooit geklaagd, maar integendeel moesten wij bewonderen dat veelmeer dan hij van zijn assistenten eischte door hem zelf gepraesteerd werd. Dat voorbeeld te volgen was ons daarom waarlijk niet zwaar.’ Mijns inziens zal de groote invloed ten goede, dien Salzer op het chirurgisch onderwijs aan de Utrechtsche Universiteit heeft uitgeoefend, nog het meest in die richting blijven voortwerken. Met hem is een edele menschenziel ons ontnomen, die zijne leerlingen doordrongen heeft van de waarheid dat de hoogste roeping van den arts niet beperkt is tot de toepassing van de nieuwste verbeteringen der wetenschap op het zieke lichaam; maar dat de ware geneesheer zich steeds heeft te verplaatsen in het gemoed en in de gewaarwordingen van den lijder die zich aan zijne zorgen heeft toevertrouwd, Zoo zullen de jonge medici die zijn leerlingen geweest zijn naast het vele dat ze van hem geleerd hebben een nog sterkeren indruk behouden van het hooge ideaal dat Salzer zich gesteld had, niet alleen als chirurg, maar vooral als mensch in zijne verhouding tot zijn patiënten. En waar hij in die mate verbeterend op het onderwijs en veredelend op zijne leerlingen gewerkt heeft, daar is de korte spanne tijds, die wij hem in Utrecht hebben mogen bezitten niet te vergeefs geweest, daar blijft zijn nagedachtenis in dankbare vereering.
A.A.W. Hubrecht. |
|