De Gids. Jaargang 57
(1893)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Voor onze monumenten.Jhr. Mr. Victor De Stuers, Aanteekeningen betreffende Zeeland's monumenten. (Niet in den handel.)De Haagsche Kunstkring heeft een gelukkig denkbeeld gehad met hare tentoonstelling van afbeeldingen van oude Zeeuwsche gebouwen. Gelukkig, omdat het door wateren omringde Zeeland en zijne monumenten, die nu zoo belangrijk blijken, over het algemeen weinig bekend is; gelukkig ook, omdat het denkbeeld later nog toegepast kan worden op andere plaatsen, waar er voorraad van afbeeldingen is: op Amsterdam en Utrecht, op Friesland en Overijsel. Wat alleen te betreuren valt, is, dat niet alleen het tentoongestelde, maar ook de tentoonstelling zelve uit haren aard lokaal is en dus alleen de Haagsche burgerij en masse daarvan profiteeren kan. De buiten wonenden moeten zich vergenoegen met de krantenberichten - of er een reisje aan wagen. De heer De Stuers heeft de taak op zich genomen, om hen daartoe op te wekken door het schrijven van het hierboven genoemde boekje (niet in den handel, doch verkrijgbaar bij Mart. Nijhoff te 's-Gravenhage). Maar dit boekje heeft nog een ander doel en ook een ander, blijvend belang. Zijne 35 bladzijden bevatten een waren schat van gegevens over de geschiedenis der Zeeuwsche monumenten, door den heer De Stuers in zijn langen aan onze monumenten gewijden loopbaan verzameld en gedeeltelijk van oude fundatie-steenen en uit oude verspreide aanteekeningen afgeschreven. Zoo geeft hij ons in weinige woorden eene geschiedenis van de kerk te Hulst, het stadhuis en de abdij van Middelburg, het stadhuis en de kerk te Veere, de kerk van Zieriksee, en kostbare gegevens omtrent tal van andere monumenten, die men grootendeels nergens elders vindt. | |
[pagina 341]
| |
Dit is het groote, zéér te waardeeren belang van het kleine boekje; maar het heeft nog een ander nut. Des heeren De Stuers' schuld is het niet, dat de stof als van zelf is gegroeid tot een reusachtig bewijsstuk bij zijn nog niet vergeten Gids-artikel over ‘Holland op zijn smalst’. Het geschriftje is één lange aanklacht tegen de domheid en de onverschilligheid van het Zeeuwsche volk. Het sterkste stuk, dat hij mededeelt, is wel, dat het standbeeld van Jacob Cats te Brouwershaven jaarlijks van gemeentewege wordt gewit! En wat dunkt u van dit kerkgezicht? ‘Onder het oude ribgewelf een laag gewit houten plafond. Al de ramen vervormd. Een prachtig beschot geel geverfd; eene fraaie preekstoel van 1641 rose, wit en goud. Heerlijk gegraveerde grafzerken; alles schandelijk verknoeid.’ Allerliefst, niet waar? Of deze andere kerk: ‘Houten gewelven, steenen zuilen, die ongelukkig geel geverfd zijn; de rijke kapiteelen bronskleurig; de rest wit; de gewelven grijs. Van buiten veel door cementplaksel bedorven.’ Inderdaad, het vaderland van Bosboom waardig! Maar er zijn nog meer zulke staaltjes te vinden, zooals het XIVe eeuwsche stadhuis van Sluis met zijne merkwaardige zaal, ‘van buiten geheel gewit en hier en daar zwart geverfd’; of het grafmonument van Floris van Borselen te St.-Maartensdijk, waarvan de nissen van beeldjes beroofd zijn, terwijl het beeld zelf zonder hoofd, armen of beenen naast de tombe ligt! Inderdaad, men kan niet zonder een gevoel van innigen wrevel kennis nemen van al deze enormiteitenGa naar voetnoot1). Neen, lacht niet om zulke dwaasheden: ze zijn te ergerlijk! Moet dit alles dan inderdaad maar jaar in jaar uit zijnen gang gaan? Is er waarlijk niets aan te doen? Natuurlijk, men kan den bewoners van afgelegene kleine plaatsjes hun gebrek aan goeden smaak evenmin euvelduiden, als men hunne vrijheid aan banden leggen mag. Maar men zou hen toch kunnen helpen en voorlichten. Zij zondigen, ja, uit onverschilligheid, maar vooral door onkunde, zelden of nooit | |
[pagina 342]
| |
door kwaden wil. Natuurlijk zouden allen toegankelijk zijn voor een goeden raad, gesteund door een klein subsidie; maar ik ga verder en beweer, dat zéér velen den raad ook zouden aannemen zonder subsidie, indien hij vriendelijk en met beleid werd gegeven. De heer De Stuers bepleit in zijn voorwoord de herstelling onzer Monumenten-commissie, en ik zie inderdaad niet, wat er beter zou kunnen gedaan worden, om onze monumenten voor verknoeiïng te bewaren. Onze overledene Commissie heeft zich in haar kortstondig bestaan vele vijanden gemaakt, en dit was ook niet anders te verwachten, toen zij als iets geheel nieuws in den bajert van ongerechtigheden optrad. Maar ik weet zeker, dat velen, die medegewerkt hebben om haar ten val te brengen, beter ingelicht door alles, wat na haar overlijden is geschied, dat overlijden van harte betreurd hebben, - dat zeer velen thans erkennen, dat deze commissie in haar kort leven inderdaad zeer veel goeds heeft verricht, in de eerste plaats door het wakker maken der slapenden, doch niet minder door het redden van veel schoons, het voorbereiden van tal van goede herstellingen en het afbeelden van wat niet meer te redden was. Inderdaad, alleen door het aanwijzen van personen, aan wie de zorg voor onze monumenten als bepaalde taak is aangewezen, kan men die monumenten behoeden, die nu te gronde gaan door onverschilligheid. Alleen door personen aan te wijzen als officiëele raadgevers van de dorpsbesturen, die, voorgelicht door den dorpstimmerman, niet weten wat zij doen, kan men de fraaie en onbegrepene gedenkteekenen van het verleden bewaren voor eene redelooze en reddelooze verknoeiïng uit onkunde. Gaat het bovendien toch eigenlijk wel aan, dat wij moeten erkennen, dat de belangstelling onzer regeering in dit gewichtige nationale belang voor een goed deel staat of valt met het leven van één persoon, den heer Victor De Stuers? Is het wel elders gebruikelijk, dat men alle monumenten van een roemrijk verleden overlaat aan éénen persoon, den heer Victor De Stuers? Ik voor mij vind dit niet zeer behoorlijk, al weet ik, dat wij geen beteren bewaker voor onze monumenten zouden kunnen vinden; en ik geloof eigenlijk, dat zéér velen het met mij eens zijn. De heer De Stuers verhaalt in zijn voorwoord, dat zelfs Hindostan en Egypte en Turkije monumenten-commissies hebben. Ik herinnerde mij à propos daarvan eene anecdote, die ik eens gehoord heb, al kan ik voor de waarheid daarvan niet instaan. Een Oostersch rijk (misschien is het wel een | |
[pagina 343]
| |
der drie genoemde), zoo verhaalde men mij, zou jaarlijks aan de Nederlandsche regeering ‘voor hare Monumenten-commissie’ het verslag harer Oostersche zuster toezenden; de Nederlandsche regering, niet in staat de beleefdheid te reciproceeren, zou zich echter schamen, officiëel te erkennen, dat zij het nog niet gebracht had tot de instelling eener monumenten-commissie, en daarom het geschenk jaarlijks stilzwijgend in ontvangst nemen! Nog eene andere zinsnede uit het voorwoord trok mijne aandacht: het is die, waarin de heer De Stuers aan de kerkhervorming der XVIde eeuw de schuld geeft van het vernielen van onze oude kunstvoortbrengselen en van onze kerken. De kunstlievende heer A.B. heeft het nuttig geoordeeld, om in den Spectator tegen deze bewering te velde te trekken met de opmerking, dat de katholieke regeering der XVIde eeuw iets nog veel ergers gedaan had: immers zij had geene monumenten, maar menschen vermoord. Zoo zijn wij dus goed op weg, om weder eens voor de zooveelste maal een door godsdiensthaat aangeblazen kibbelpartijtje in de kranten te lezen! En waartoe? De opmerking van den heer a.B. is niet juist vonkelnieuw, en ik bewonder inderdaad- zijne naïveteit, die gemeend heeft met dit oude beestje eenigen indruk te makenGa naar voetnoot1). Mij schijnt het meer afdoende op iets anders te wijzen. De heer De Stuers wordt niet moede, om bij elke gelegenheid te spreken over de schuld, die het Protestantisme, bepaaldelijk het Calvinisme, tegenover onze monumenten op zich geladen heeft. Ik kan mij door dat schuldbesef nooit zoo bijzonder gedrukt gevoelen. Natuurlijk is het voor de kunst te betreuren, dat door de verandering van godsdienst de groote katholieke kerkgebouwen gedeeltelijk nutteloos en de beelden en andere kerksieraden in de oogen der kerkbezoekers erger dan nutteloos zijn geworden. Natuurlijk kan deze omstandigheid niet | |
[pagina 344]
| |
anders dan zeer ongunstig op het bestaan dier kerken, beelden enz. geïnfluenceerd hebben. Natuurlijk ook kunnen wij met den heer De Stuers de verwoestingen, door de beeldstormers aangericht, van harte betreuren, al geven wij den heer A.B. toe, dat zij alle reden hadden om heel erg boos te zijn, en al weten wij ook zeker, dat de door hen aangerichte verwoestingen zeer sterk overdreven worden. Maar de vraag is, of wij ook zonder de hervorming de prachtige versierselen der middeleeuwsche kerken, ik zeg niet allen, maar zelfs maar voor een derde nog zouden bezitten. De vraag is ook, of men het recht heeft, om aan het protestantisme gebrek aan kunstzin te verwijten, omdat het er niet heeft tegen opgezien, de katholieke kerksieraden te verwijderen of te vernietigen. Indien men nagaat, hoe ontzettend veel voortbrengselen van middeleeuwsche kunst zelfs in landen, die altijd katholiek geweest zijn, verdwenen zijn, dan geloof ik, dat het billijk is het volgende te zeggen. Het protestantisme kon niets voelen voor de heiligheid der kerkversierselen; in katholieke landen daarentegen heeft deze overweging natuurlijk veel schoons gered. Het protestantisme voelde evenzeer weinig voor hetartistieke karakter der middeleeuwsche kunstvoortbrengselen, maar het katholicisme deed dit evenmin. De XVIIde eeuw kende geene piëteit voor oude kunst: was het niet onze katholieke Vondel, die sprak van ‘de vuyle Gotsche schil?’ Niet het protestantisme, maar de renaissance, die de kunsttraditie afbrak, heeft aan de XVIIde eeuw den zin voor het begrijpen en waardeeren der gothische kunst ontroofd. Katholicisme en protestantisme hebben met de waardeering van oude kunst als zoodanig en zelfs met goeden smaak niet het geringste te maken, en ik durf zonder vrees te beweren, dat de decoratie onzer protestantsche kerken van de XVIIde eeuw de vergelijking met de Belgische katholieke kerken, in den zoogenaamden Jezuïetenstijl gebouwd, gerustelijk kan doorstaan! De heer De Stuers heeft te veel goeden smaak, om dit niet volmondig toe te geven, en om er niet van harte toe mede te werken, dat wij eindelijk eens komen tot het genot van ‘kunst boven geloofsverdeeldheid’!
S. Muller Fz. |
|