De Gids. Jaargang 57
(1893)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stelling van Amsterdam.I.Amsterdam is in de middeleeuwen een der weinige steden van eenige beteekenis geweest, die niet ommuurd waren. De vroedschap had genoeg vertrouwen in hare poorten en grachten en in het drasse terrein, waaruit de stad allengs was verrezen. Eerst op herhaald aandringen van den landsheer werd zij bij het begin der nieuwere geschiedenis aan de landzijde allengs door een steenen muur omringd, die ongeveer een eeuw later bij de uitbreiding der stad te loor ging, en waarvan wij nog een overblijfsel hebben gekend in den toren ‘Swych Utrecht’. Gedurende de Republiek was Amsterdam aan diezelfde zijde versterkt door een aarden omwalling, die evenwel nimmer hare waarde tegenover den vijand des lands heeft kunnen bewijzen en die in deze eeuw voor goed is verdwenen. Werd de hooge waarde van het moerassige terrein om de stad al van de vroegste tijden af ingezien, in dagen van nood zocht men - alhoewel eenigszins aarzelend - de weerbaarheid te verhoogen door het stellen van kunstmatige overstroomingen, hetgeen noodig maakte, dat men ook buiten de eigenlijke veste aarden werkjes deed verrijzen, om de sluizen en doorgravingen, welke de inundatie mogelijk maakten, te verdedigen, ten einde daardoor den aanvaller te beletten die inundatie af te tappen. Tevens werden deze en andere tijdelijk opgeworpen verschansingen benuttigd om de toegangswegen te verdedigen, waardoor men den vijand verder van zich af hield. Zoo werden in 1672 borstweringen aangelegd op den zeedijk naar Muiden, op de Diemerdijken en de kaden langs den Amstel, op den dijk naar Haarlem en op den weg naar die stad. Aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Overtoom was een post ter verdediging van de wegen naar Sloten en Amstelveen; en eene gelukkige gedachte om geschut op vaartuigen te plaatsen, deed de uitleggers geboren worden, wier groote beteekenis voor de verdediging in de 2e helft dezer eeuw op nieuw is erkend. Bij het naderen der Pruisen in 1787 werden verschillende batterijen en forten aangelegd, die in het Zuiden om Amsterdam een kring van verdedigingswerken vormden, en welke dáár den grondslag hebben gevormd van de Amsterdamsche linie, zooals wij die tot op onze dagen hebben gekend. Zij liep - in grove trekken geschetst - oostwaarts van de Zuiderzee langs de Diemer over Ouderkerk en Amstelveen naar het Haarlemmermeer tot Halfweg, terwijl nog meer in het Westen, bij Spaarndam, eveneens een aarden werkje verrees. Bij de landing der Engelschen en Russen in 1799 werd het noodig geacht eenige batterijen op te werpen tusschen Monnikkendam (langs Purmerend) en Knollendam aan de Zaan, alsmede een reeks van lunetten noordwaarts van Holland op zijn smalst (de zoogenaamde linie van Beverwijk), terwijl toen voor het eerst de aandacht werd gevestigd ‘op de verdediging van de toegangen te water, over het zoogenoemde Pampus. Maar van het najaar van 1805 kan men eerst de dagteekening doen aanvangen van eene meer systematische bevestiging der liniën van de naderhand gewordene hoofdstad des Koningrijks.’Ga naar voetnoot1) De Raadpensionaris droeg den toenmaligen luitenantkolonel Kraijenhoff op, niet alleen een ontwerp voor die bevestiging te vervaardigen, doch ook om tot een dadelijke uitvoering over te gaan, waartoe deze de linie verdeelde in vier fronten, als: dat van Noord-Holland (over het IJ); van Muiden en Weesp tot aan Abkoude; van Ouderkerk en Amstelveen; en van Haarlem. De bevestiging der linie van Amsterdam werd al spoedig daarop gestaakt, en al hield ook Koning Lodewijk de aandacht op de verdediging zijner hoofdstad gevestigd, eerst in 1809, bij landing der Engelschen in Zeeland, werd de zaak weer met kracht aangevat, zoo zelfs, dat in 1810 - toen Lodewijk van het denkbeeld zwanger ging, zich tot het uiterste tegen zijn broeder te verzetten - de Amsterdamsche linie in staat van verdediging kon worden gebracht. Kraijenhoff meende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen binnen den tijd van 24 uur de inundatie te kunnen stellen. Ontging de groote beteekenis der verdediging van Amsterdam ook Napoleon niet, allerlei omstandigheden zijn oorzaak geweest, dat de stelling voor het overgroote deel bleef een rij van aardhoopen, officieel batterijen en posten geheeten, toen eindelijk de drooglegging van het Haarlemmermeer deed besluiten tot den bouw van vier forten, en wel bij Heemstede, aan de Liede, aan het Nieuwe meer en bij Schiphol. Opmerkelijk is het daarbij, hoe vóór die droogmaking zoowel Koning Willem I als Willem II het bepaalde verlangen uitten, ‘dat het bestaande stelsel van inundatie tot verdediging van Amsterdam, door die droogmaking niet zou worden verbroken,’Ga naar voetnoot1) al werden de belangen der defensie bij die droogmaking in zooverre niet vergeten, dat in de commissie tot advies ook twee militaire leden zitting namen. 't Is van algemeene bekendheid, dat Kraijenhoff aan de linie een waarde toekende zoo hoog, dat hij verzekerde: ‘wij bezitten in de stad van Amsterdam en hare linie een palladium, een waar kapitool, geschikt om ten allen dage (want de situatie daarvan kan aan geene veranderingen die anders, dan ten voordeele der verdediging zullen strekken, onderworpen zijn) de vrijheid en de onafhankelijkheid van den Staat op den duur te handhaven, terwijl dit vertoog, immer ter kennis van tegenwoordige of toekomende vijanden gebracht, hen van alle aanslag op de hoofdstad zal kunnen weerhouden.’ De generaal Kraijenhoff heeft weinig kunnen vermoeden, dat wij die linie - door nieuwe accessen als: het Noord-Hollandsche kanaal, drie spoorbanen (thans vier) enz. telkens in ongunstiger conditie gebracht - zoo deerlijk zouden verwaarloozen, dat ten slotte van sommige werken nauwelijks eenig spoor meer over was. Van één kwam men - ik meen in 1870 - tot de conclusie dat het was... gestolen door den eigenaar van de naburige boerderij: de brave landman had het heel vredig opgepeuzeld en de aarde benuttigd om zijn land te verbeteren! De aanexatie van Hannover, de Fransch-Duitsche oorlog en niet het minst het beleg van Parijs deden de algemeene aandacht op de verdediging van Amsterdam vestigen, nadat in 1868 enkele werkjes waren opgemaakt, en bij het ontwerp- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vestingwet van 1870 eenige verbeteringen en aanvullingen van de bestaande linie waren voorgesteld. Ook de toenmalige kapitein-ingenieur Kromhout meende in 1871 nog grootendeels met eene - zij het dan ook zeer belangrijke - verbetering van het bestaande genoegen te kunnen nemen. Hij achtte toen nog de hoofdstad voldoende tegen een bombardement gevrijwaard, wanneer de verschillende werken ‘hetzij fort of eenvoudig batterij op een afstand van minstens 5000 meter van de buiten-enceinte der stad verwijderd (zouden) zijn.’ ‘Wanneer men de werken zoo ver verwijdert’, aldus ging die schrijver voort, ‘dan kan men rekenen, dat de stad tegen zoodanigen aanval beveiligd is, daar men mag aannemen, dat bij eene goede bewapening onzer werken, de vijand met zijne batterijen ongeveer 1500 meter van die werken en dus 6500 M. van de buitenenceinte der stad verwijderd zal moeten blijven.’Ga naar voetnoot1) In de ontwerpen-vestingwet van 1871 en 1873 ging de regeering echter al veel verder, en zulks naar de plannen van de generaals Booms en Van der Hart-Beek. In het noorden zou de verdedigingslijn loopen over Edam, Purmerend en verder westwaarts van de Zaanstreek, met dien verstande, dat ook de nieuwe waterweg naar zee zou worden verdedigd, mede om daardoor het groote voordeel te verkrijgen, dat de stelling niet meer door den aanvaller zou kunnen worden omvat. Ook in het Zuiden moest volgens die ontwerpen van wet de verdedigingslijn worden uitgebreid, en daarbij te Nieuwersluis aansluiten aan de vechtverdediging (het noordelijk deel der Nieuwe Hollandsche waterlinie), waardoor Amsterdam in tijden van nood zich van Vechtwater zou kunnen voorzien. Van de Haarlemmermeer wilde men het noordelijkste deel - nl. dat tusschen den Spaarnwouder dwarsweg en de ringvaart - inundeeren, terwijl volgens het ontwerp van 1871 aan de zuiderzeezijde nog twee forten zouden verrijzen, en wel een ten oosten van het Kinselmeer en een ten noorden van Diemerdam, welke beide forten echter in het ontwerp van 1873 niet meer voorkwamen. De inundatie van de Haarlemmermeer gold in de afdeelingen der 2e Kamer al dadelijk als een hoofdbezwaar. In de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats werd opgemerkt, dat bij eene onderwaterzetting van dit noordelijk deel boven den Spaarnwouderdwarsweg het moeielijk zoude vallen om den vijand te beletten die inundatie af te tappen, immers die dwarsweg is elf duizend meter lang en dus moeielijk te bestrijken, wanneer tevens geen versterkingen in de Meer zelve werden aangelegd, terwijl die weg verder op sommige punten moeielijk onder vuur is te nemen vanaf het noordelijk deel der ringkade, welke op sommige punten ongeveer 4500 meter van den weg is verwijderd. Daarbij mag ook niet uit het oog worden verloren, dat het noordelijk deel van de Meer het hoogst ligt, en de aanvaller dus niets onbeproefd zal laten om de inundatiekade te vernielen, waardoor het water gelegenheid krijgt zuidwaarts af te stroomen. Als van zelf moest dit leiden tot de altijd nog zoo gewichtige vraag: waarom de geheele Meer niet binnen de stelling opgenomen, en in de afdeelingen der 2e Kamer werd reeds toen het denkbeeld aangegeven om de linie te doen aansluiten aan de duinen bij Katwijk. Men zou daardoor verkrijgen een meer uitgebreide stelling wel is waar, doch dan ook de prise d'eau der waterleiding bij Vogelenzang in de linie opnemen. De heer Amersfoordt dit groote voordeel prijsgevende stelde voor, om de Meer zelve niet onder water te zetten, doch haar in het westen en zuiden te omringen door inundatien. De heer W. Rooseboom, eene aansluiting van de linie aan de Noordzee volstrekt niet verwerpende, was van oordeel, dat er ten opzichte van de inundatie der Haarlemmermeer ‘aan de eene zijde eene te luchthartige opvatting (bestaat), alsof eene inundatie in een zoo groot drooggemaakt meer over zijne geheele uitgestrektheid eene vrij eenvoudige zaak ware, en aan de andere zijde eene overdreven vrees om zelfs eenig inundatiewater in den Haarlemmermeerpolder te doen vloeien. Voorzeker voor de landeigenaars en voor de boeren is het stellen der inundatie niet aangenaam, maar evenmin als er op andere punten van ons land tegen opgezien zal worden om, als de verdediging des lands het eischt, tot dien maatregel over te gaan, kunnen ook de bewoners van den Haarlemmermeerpolder eenig recht doen gelden, waarom alleen zij van dit nadeel verschoond zouden blijven’Ga naar voetnoot1). Hoe dit zij, den ingenieur van den Haarlemmer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meerpolder - den heer A. Elink Sterk - komt de groote verdienste toe omtrent de inundatie van de Meer betrouwbare gegevens te hebben verstrekt - eerst in de Gids van Sept. 1875, daarna in de bijeenkomst van 21 Jan. '76 der ‘Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap’, waarbij hij o.a. aantoonde, dat het dras en plas zetten van den polder, zooals zulks door den heer Kromhout werd voorgesteld, meer dan een jaar tijds zou vorderen, terwijl een inundatie tot op een alleszins voldoend peil niet alleen eene hoeveelheid van 107 millioen kub. meters water vereischte, doch dat deze zonder zeewater niet binnen de twee weken, en mèt zeewater niet binnen acht dagen was te stellen. Had de Regeering al dadelijk groote bezwaren tegen eene uitbreiding van de linie, omdat zij meende niet over een genoegzaam aantal troepen te kunnen beschikken, zij nam in 1874 den staat, die het aantal en de plaats der verschillende verdedigingswerken aangaf, terug, en alzoo werd bij de wet van 18 April 1874 niets omtrent de stelling van Amsterdam gepreciseerd, dan alleen de volgorde waarnaar de verschillende deelen der linien achtereenvolgens zouden worden uitgevoerd. Slechts een deel van die der Amsterdamsche kwam in de eerste plaats in aanmerking, het overige in de vierde. Doel, omvang en onderdeelen werden niet aangegeven, en de minister van oorlog verklaarde bij de behandeling der wet, dat de toen bestaande plannen en ontwerpen zouden worden nagegaan en herzien. Door allerlei omstandigheden ging het met die herziening niet vlug, al had de vestingwet voorgeschreven, dat binnen acht jaar, dus vóór den 1 Januari 1883, alle liniën moesten gereed zijn. De minister van oorlog Klerck, die in 1876 optrad, kon zich niet vereenigen met het plan Booms-van der Hart Beek en stelde de vraag, of het niet noodzakelijk was om de Haarlemmermeer in de stelling op te nemen; het toen ontworpen plan - waarbij het zuidelijk deel der linie zou loopen van Nieuwersluis tot Katwijk, terwijl in het Noorden ook de Beemster in de stelling zou worden begrepen - werd echter door den Minister Beijen ter zijde gelegd. Deze, zoowel als de daarna opgetreden minister de Roo van Alderwerelt, verwierp weer de uitbreiding in het zuidwesten; het Noordzeekanaal met de kuststrook zouden buiten de linie blijven, doch daarentegen bij IJmuiden twee forten verrijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1882 legde de minister Reuther, die het eerst de uitvoering van de stelling Amsterdam ter hand nam, bij de Memorie van Beantwoording op het ‘voorloopig verslag’ der vestingbegrooting een algemeen plan over, dat in hoofdzaak eerst in het jaar 1885 een begin van uitvoering kreeg; daar toen toch werd overgegaan tot den aankoop van terreinen en de aanbesteding van zandophoogingen in verschillende deelen der linie. Inmiddels was het fort IJmuiden in December 1880 aanbesteed, terwijl ook enkele onderdeelen, als de positie bij Spaarndam en die aan de Liede onder handen waren genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Volgens het plan van den minister Reuther, dat later - o.a. in 1887 - gedeeltelijk is gewijzigd, waarover straks, zal de linie van Amsterdam zijn eene inundatiestelling, die in het Noorden met een fort aan den mond der haven van Edam aansluit aan de Zuiderzee, van daar loopt langs de zuidzijde van den polder de Zeevang naar het fort bij Kwadijk, en door dien polder naar het fort ten noorden van Purmerend. Van dat werk af volgt de linie de bedijking van de Beemster, langs de forten aan den Middenweg en den Jisperweg tot Spijkerboor, waar mede een fort zal verrijzen. Het noordwestelijk gedeelte zou volgens het oorspronkelijke denkbeeld worden gevormd door de te bouwen forten te Marken Binnen, in den polder Dorregeest, de batterij bij het station Uitgeest, het ontworpen fort bij Beverwijk en dat bij Velsen aan den Waterweg naar zee, welke aan de westzijde wordt verdedigd door het inmiddels voltooide fort bij IJmuiden. Van het fort bij Velsen loopt dan de linie zuidwaarts van het Noordzeekanaal langs de positie bij Spaarndam en die bij de Liede naar het fort Vijfhuizen, dwars door den meerpolder, den reeds gedeeltelijk voltooiden slaperdijk als inundatiekade volgende, langs een fort bij Hoofddorp naar het fort bij Aalsmeer, om in het zuiden eene voortzetting te vinden in het fort Kudelstaart, de beide forten bij Uithoorn, de forten Waver-Amstel, Botshol en aan de Winkel, van waar zij over het thans voltooide fort bij Abcoude naar het ontworpen fort bij Nichtevecht is getrokken. Hier sluit zij zich aan bij de Vechtlinie, waardoor de forten Hinderdam, Uitermeer, Weesp en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muiden met het voorliggende Naarden, als het zuidoostelijk deel der stelling kunnen worden beschouwd. De toegang tot het IJ wordt afgesloten door de batterij bij Diemerdam, het fort Pampus en de batterij bij DurgerdamGa naar voetnoot1). (Zie verder het kaartje.) De verdediging van het noordelijk gedeelte boven het IJ, en wel tusschen Durgerdam en Edam, zal dan voor een groot deel aan de Marine worden toevertrouwd. In hoeverre deze een dergelijke taak op zich kan nemen, wil ik in het midden laten, niettemin mag niet uit het oog worden verloren, dat vooral hier eene verrassing bij nacht, zooal niet direct tot den val van eenig werk leidende, dan toch moreel zeer schadelijk zal zijn, en indirect - bij een gelijktijdigen aanval op het noordelijk deel - tot het verlies van een deel der positie kan voeren. Het terrein achter den dijk is onbegaanbaar; gelukt het nu den aanvaller om hier in de verdedigingslijn te sluipen, dan bestaat er licht kans op verwarring bij de onzen, die òf niet òf moeielijk zich kunnen verzamelen. Op die wijze kan de vijand gemakkelijk een coup de main op Monnikendam of Edam beproeven. Het is niet bekend in hoeverre er bij de regeering plannen bestaan omtrent eene permanente versterking van Muiderberg, deze mag evenwel niet ontbreken, om daardoor zoowel de positie van Muiden als die van Uitermeer belangrijk te verbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teren. Immers door het hooge terrein van Gooiland - hetwelk er ten slotte toe moet leiden om de vestingwerken van Naarden te sloopen, ongeacht nog andere zeer belangrijke motieven, die daarvoor pleiten - is de lijn Uitermeer-Hinderdam niet juist het sterkste deel der stelling, het fort HinderdamGa naar voetnoot1) zal al zeer weinig tot de verdediging bijdragen, en Weesp kan Uitermeer niet of niet voldoende ondersteunen. Hier vooral zal tegen verrassingen en coups de main moeten worden gewaakt. Het Merwedekanaal kan evenwel een tweede linie van geen gering belang worden, en dan tevens gelegenheid bieden om hier onze monitors - evenwel met uitzondering van de Matador en de Draak - te doen optreden. Jammer genoeg is bij het ontwerpen van dat kanaal vergeten om de sluizen in het zuiden van die afmeting te maken, dat de monitors van de zuidelijke zeegaten binnen door naar de stelling van Amsterdam kunnen gebracht worden, een verzuim - van niet geringe beteekenis - dat misschien eenmaal door een verbeterden waterweg Amsterdam-Rotterdam kan worden hersteld. Tot heden heeft echter - althans in publieke geschriften - dit zuidoostelijk deel der stelling tot weinig opmerkingen aanleiding gegeven; anders is dit met het westelijk deel het geval. De positie bij Uitgeest heette zeer goed, maar het fort aan den spoorweg bij Beverwijk werd geacht te veel nabij het hooge en bedekte terrein westwaarts te liggenGa naar voetnoot2), men meende het niet genoeg passieve kracht te mogen toekennen zoodat dit deel der linie, ‘welke voordeelen daaraan in andere opzichten, ook met het oog op offensieve handelingen, verbonden waren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en waardoor die linie op sommige punten, wanneer wij konden beschikken over een groot leger, wellicht uitnemend zou zijn, niet paste in het kader eener inundatie-stelling, zooals de stelling van Amsterdam in verband met de betrekkelijk geringe troepenmacht, waarover wij zullen kunnen beschikken, zal moeten zijn en waarbij wij dus onze kracht moeten vinden in de groote passieve sterkte, welke het terrein aldaar kan aanbieden’.Ga naar voetnoot1) De generaal den Beer Poortugaal meende aanvankelijkGa naar voetnoot2) hier de verdedigingslijn nog meer te kunnen terug trekken, en wel ongeveer van den weg van Krommenie naar Assendelft, met eene inundatiekade westwaarts van dien weg en den Assendelftschen polder, welke kade zich bij het Noordzee-kanaal zou aansluiten tegenover zijkanaal B.Ga naar voetnoot3). Heeft de Regeering zich met dat denkbeeld niet kunnen vereenigen, het vond in de zitting der 2e Kamer van 20 Dec. l.l. op nieuw voorstanders, wat alweer aantoont, hoe ook hier het terrein der Amsterdamsche stelling zich kan leenen tot het opwerpen van verschillende linien, die - achter elkander - ieder op nieuw een lijn van verdediging aanbieden. Naar het plan der Regeering worden nu de getraceerde werken in den Dorregeestpolder, tegenover het station Uitgeest en bij Beverwijk opgegeven en zal dit deel der stelling loopen van een fort aan het Noordzeekanaal, tegenover den Noordspaarndammerpolder, langs een te maken gemeenschapslinie door den Zuidwijkermeerpolder naar een fort in de buitenlanden onder Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin bij den St. Aagtendijk, van daar langs de hooge en lage gedeelten van dien dijk naar een fort bij Veldhuis om dan, over een fort bij Dam ten Zuiden van den spoorweg en één fort vóór Krommenie, weder bij het fort Marken Binnen aan te sluiten aan het noordelijk front. De Kolonel Berends blijft niettemin het westelijk deel der stelling, ook zooals het nu is getraceerd, het zwakst noemen. ‘Het hoogere en bedekte terrein waarop de vijand ongestoord kan werken, wordt vrij nauwkeurig begrensd door den kunst- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg langs het kasteel Assumburg over Beverwijk, Velsen, Sandpoort, Schoten naar Haarlem, en verder door het Spaarne. Die weg ligt op vele punten slechts 2000 M. van de linie der werken, terwijl de spoordijk Uitgeest-Beverwijk op nog korter afstand ten nadeele der verdediging ligt.Ga naar voetnoot1) Bovendien is de inundatie hier het minst afdoende en bestaat op enkele punten zelfs niet. Door het gebruik van meer troepen zal men hier in de minder passieve sterkte der linie moeten voorzien. Bovendien kan men in oorlogstijd op geschikte punten, achter de opgegeven lijn gelegen, versterkingen aanbrengen, om den vijand te beletten verder door te dringen wanneer het hem gelukt mocht zijn de eerste linie te forceeren.’Ga naar voetnoot2) Zeer zeker is de laatste omstandigheid van groote beteekenis; ik wees er reeds zoo even op, hoe het terrein om Amsterdam overal gelegenheid biedt tot eene verdediging voet voor voet; elke kade kan eene nieuwe verdedigingslijn vormen, mits daartoe voldoende grond aanwezig zij en deze in depôt wordt opgelegd, om dan in tijden van nood tot eene vluchtige verschansing te worden vervormd; elke polder kan eene nieuwe inundatie mogelijk maken, mits men de waterkeeringen daartoe in voldoenden staat heeft gebracht, den watertoevoer ten allen tijde kan regelen en de sluizen of duikers buiten bereik van den aanvaller kan houden, mits ook de verdediger eene uitstekende kennis van zijn terrein bezitte, een kennis, welke niet altijd genoeg wordt gewaardeerd. In zooverre blijft Napoleon's uitspraak - ons door Kraijenhoff medegedeeld - waar, dat Amsterdam altijd van belang zal blijven, om door eigen kracht, dat is door zijne gewapende burgerij, ten uiterste toe te worden verdedigd. Mag men het onverantwoordelijk noemen, dat de stelling van Amsterdam zoo lang is verwaarloosd, wij mogen nu de omstandigheden zegenen, die oorzaak waren, dat Amsterdam op dit oogenblik nog niet is omgord door een reeks van forten en fortjes, naar het standpunt der wetenschap van gisteren; duurzame werken, die millioenen zouden hebben verslonden en wier waarde op dit oogenblik zeer problematiek zou moeten heeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Is van algemeene bekendheid, dat de groote vorderingen der artillerie-wetenschappen in de laatste jaren den bouw der forten van de Amsterdamsche stelling heeft doen staken. Wat toch is het geval: de artillerist heeft de nieuwe springmiddelen, als schietkatoen, melaniet enz. enz. weten te benuttigen om aan de projectielen, die op het vijandelijk verdedigingswerk komen, een dusdanig vernielende uitwerking te geven, dat de tot heden gebezigd wordende dekkingsmiddelen daartegen niet bestand zijn. Dit gevoegd bij de goed geslaagde pogingen om het artillerievuur te versnellen en de dracht - d.i. den afstand waarop de projectielen treffen - te vergrooten, deed de regeering besluiten om - alvorens de détails der forten in de geheel nieuw te bouwen stelling werden gepreciseerd - proeven te doen nemen aangaande de uitwerking der brisante springmiddelen en den weerstand, die de dekkingsmiddelen der laatste jaren kunnen bieden. Zullen wij dientengevolge in de toekomst forten zien verrijzen, die aan elk artillerievuur weerstand kunnen bieden? Ik aarzel die vraag bevestigend te beantwoorden; edoch, dit stemt mij volstrekt niet tot ongerustheid. In de oorlogen, die wij te gemoet gaan, zal het m.i. niet worden een strijd tusschen artillerie en pantser - van welk materiaal dan ook - maar zal de overwinning zijn weggelegd voor hem, die zich het vlugst zal toonen. Voor mij beweegt de tactiek zich eeuwen aan eeuwen in een cirkeltje: aanvallen man tegen man - zich verdedigen achter een dekking; tegen de dekking artillerie brengen - de dekking verzwaren; de aanvalsmiddelen vergrooten en krachtiger maken - de dekking nog meer verzwaren; gebruik maken van de omstandigheid, dat de verdediger zijn weermiddelen te zwaar heeft gemaakt en dus niet of moeielijk verplaatsen kan, dus snel aanvallen, weinig werktuigen, althans zeer lichte, veel menschen - telkens achter nieuwe dekkingen heil zoeken. De Marine is ons reeds voorgegaan, daar wordt zoowel door den aanvaller als den verdediger gevraagd naar snelheid van beweging. Volgens die zienswijze moeten wij dan in hoofdzaak niet steunen op kolossaal sterke forten van beton en ijzer, maar voor een groot deel - ook in verband met de geduchte uitwerking van het geweervuur - op vluchtige verschansingen, aarden dekkingen, wier verlies te geringer beteekenis zal krijgen, naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelang wij achter het verlorene onmiddellijk een nieuw punt ter verdediging doen verrijzen. De aanvaller wil snel handelen, en waar wij dan heel zorgvuldig de accessen afsluiten, door werken wier verovering hem een artilleriestrijd van dagen of weken zou kosten, wordt hij er als van zelf toe gedwongen - zij het dan ook ten koste van veel menschenlevens - om met alle kracht tusschen de forten door te dringen, zoowel bij nacht als bij dag, om overal te zoeken naar een zwak puntje, dat hij òf door overmacht, òf door verrassing in handen kan krijgen. Die tactiek eischt van de zijde der verdedigers een meer actieve houding; geen oogenblik moet de aanvaller met rust worden gelaten, geen duim breed gronds hem gegund, als wij slechts even in staat zijn het verlorene te herwinnen. De verdediger blijft strategisch verdediger, maar tactisch worde hij telkens weer aanvaller. Geen lijdelijke rol; actie en altijd actie, zelfs bij den kleinsten troep; hier een patrouille, gindsch een nieuwe batterij, elders uitleggers, die verrassend optreden en bij overmacht onmiddellijk zich veilig terugtrekken. Aan een slag in het open veld, een veldslag wagen wij ons hier niet, maar wij voeren in onze polders en de niet geïnundeerde gedeelten een guerilla oorlog à outrance. Geen dood weermiddel, geen hindernis heeft eenige beteekenis zonder voldoende levende strijdkrachten! Men begrijpe mij goed: dat systeem maakt geen veldleger noodig, waarmede wij naar vreemde landen zullen oprukken, maar eischt een actieve verdediging, en die actie kan alleen uitgaan van een levend organisme. Wij hebben noodig een leger om onze neutraliteit met de daad te kunnen doen eerbiedigen, een leger, waarmede iedere mogendheid rekening heeft te houden, alvorens zij het waagt onze grenzen te overschrijden; hoe sneller wij dat leger kunnen mobiliseeren en concentreeren, des te geringer wordt de kans, dat wij ooit een vreemd leger binnen onze landpalen zullen zien. En de organisatie der levende strijdkrachten, die ons zulk een leger moet kunnen geven, dient geschoeid te zijn op een algemeenen weer- en oefenplicht, opdat, wanneer onverhoopt de onafhankelijkheid van ons vaderland mocht worden bedreigd, wij de liniën niet behoeven te bezetten met gewapende recruten, die in onze eigen forten ter slachtbank gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.De Regeering acht thans het oogenblik gekomen om een aanvang te maken met de voltooiing der stelling, zooals die hierboven werd aangegeven en voor een deel werd tot stand gebracht (zie blz. 468 noot). Volgens haar zullen voor die voltooiing nog worden gevorderd 27 millioen gulden, waarvan 6 millioen voor de bewapening. Het denkbeeld ‘om de stelling te doen bestaan uit bepaalde koepelforten, zooals die waaruit bijvoorbeeld de in de laatste jaren voltooide Maas-bevestiging is samengesteld’, werd daarbij geheel losgelaten, omdat aan die forten een totaal afwijkende strategische beteekenis ‘moet worden toegekend en het terrein zoo geheel van het onze verschilt’. Wel zullen er volgens de plannen der Regeering forten verrijzen met 1 of 2 koepels, ieder bestemd voor twee zware vuurmonden, in hoofdzaak om op groote afstanden den strijd met den vijand aan te binden, waarna ze in latere periodes van den aanval zoo mogelijk op korte afstanden het voorterrein moeten bestrijken en de nevenliggende werken ondersteunen. Alleen het fort bij Velsen zal worden bewapend met drie koepels. De overige werken zullen bewapend worden met lichter geschut, waaronder ook snel-vurende kanonnen en mitrailleurs, eendeels om de nevenwerken te ondersteunen, en de verdedigingslijn te flankeeren, anderdeels om de eigen veiligheid tegen gewelddadige aanvallen te verzekeren, de grachten te verdedigen, de infanteriebezetting te ondersteunen enz. Zullende ‘in die forten, waartegenover niet dan op zeer groote afstanden geschikte geschutopstellingen voor den vijand gevonden worden, de zware vuurmonden niet in koepels behoeven te worden geplaatst’. ‘In hoofdzaak zullen de forten de gedaante krijgen van een lang gerekten vierhoek, met licht gebroken voor- en achterzijden, waarvan de lengte voornamelijk bepaald wordt door de ruimte voor het bomvrij logies, en die aan de voorzijde voorzien is van één uitbouw tot grachtsbestrijking en aan de achterzijde van twee uitbouwen, bestemd voor de opstelling van het geschut van middelbaar kaliber, die de wederzijdsche deelen van de verdedigingslijn moeten flankeeren’Ga naar voetnoot1). De Regeering wenscht verder geen gronddepôts aan te leg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen voor tusschen-batterijen - nl. aarden batterijen die bij het begin of gedurende het beleg tusschen de permanente werken werden gelegd - ook omdat die reeds in vredestijd aangebrachte voorziening den aanvaller niet onbekend zal blijven, terwijl volgens haar o.a. in het bijzonder mag gerekend worden op uitleggers.Ga naar voetnoot1) ‘Om bovengenoemd bedrag van 21 millioen gulden geheel te kunnen verwerken, rekent de Regeering een tijd noodig van omstreeks acht jaar. Dat deze lange tijd voor de geheele voltooiing van de stelling onvermijdelijk vereischt wordt, maakt het, naar hare overtuiging, niet gewenscht onmiddellijk over te gaan tot het maken van gebouwen in de werken en het doen aanschaffen en opstellen van pantseringen, om alzoo achtereenvolgens de werken in hun geheel te voltooien, aangezien op die wijze de verdedigbaarheid der stelling, in haar geheel nog gedurende verscheidene jaren belangrijk te wenschen zou overlaten. Ten einde dat bezwaar te ontgaan, zal daarom naar hare meening, in de eerste plaats moeten worden begonnen om alle zandophoogingen - welke ophoogingen in het algemeen als middel tot verbetering van den grondslag werden aangelegd en welk doel thans, voorzooverre die zandophoogingen gereed zijn, is bereikt - te vergraven tot verdedigbare aardwerken waarbij dan tevens moet worden overgegaan tot het verbeteren en aanleggen van de noodige gemeenschapswegen tusschen de werken. Bedoelde vergravingen zouden voor alle forten moeten geschieden, in voege als zulks in dezen zomer plaats heeft gehad met de zandophoogingen voor het werk aan den Middenweg en in den Beemster, waardoor men aardwerken verkrijgt, welke - nadat daarin geschut ter bestrijking van de zijwaarts gelegen terreinstrooken en van de grachten, alsmede de noodige blindeeringen zijn opgesteld - hoewel zij niet in alle opzichten het gevorderde weerstandsvermogen bezitten, niettemin voor de verdediging van de stelling van onschatbaar belang zullen zijn. Voorts zullen bovenbedoelde gemeenschapswegen, ten einde zich daarlangs ongezien te bewegen, op verschillende plaatsen moeten worden gemaskeerd door beplantingen, waarvan spoedige aanleg in verband met den langzamen groei, vooral zeer wenschelijk is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het maken van tusschen-batterijen zal men verder moeten kunnen beschikken over draagbaar spoor (systeem Decauville) terwijl voor tijdelijk onderkomen van de bezettingen en het opstellen van enkele vuurmonden, blindeeringen in de verschillende werken moeten worden gemaakt, welke blindeeringen, om voldoende bevestiging te kunnen geven tegen de uitwerking van onder groote hoeken invallende granaten, enz., moeten gedekt worden door rails. Ook moeten tot dekking tegen scherven voor de bediening van meerdere vuurmonden lichte pantserschilden worden aangeschaft.’ Ook zullen op verschillende plaatsen - ‘ten einde het vervoer in oorlogstijd tot een minimum te beperken’ - loodsen (tot berging van materieel), buskruit- en munitie-magazijnen moeten worden gebouwd, terwijl de inundatiemiddelen dienen te worden voltooid en de Regeering door den aanleg van zoetwatervijvers een waternood - waarover straks - hoopt te kunnen voorkomen. ‘Zijn al de vorenbedoelde werken uitgevoerd’ - aldus wordt verder gezegd in de ‘Memorie van toelichting’ der vestingbegrooting voor 1893, waaraan hier een en ander is ontleend - ‘en is tevens overgegaan tot den aanleg van de telegrafische verbinding tusschen de forten, dan zal de stelling van Amsterdam - in afwachting dat zal kunnen worden overgegaan tot het maken van bomvrije gebouwen en koepels, en de forten daardoor geheel zullen worden voltooid - reeds een geheel vormen dat, naar de overtuiging der Regeering, onder bekwame leiding krachtig te verdedigen zal zijn’. Voor dat alles, hetwelk ‘ten hoogste in drie, zoo mogelijk in twee jaren zal worden verwerkt’, worden de kosten op ongeveer 5 millioen gulden begroot en wel uitsluitend voor den aanleg van werken - welke onafhankelijk van het maken van bomvrije gebouwen en koepels - in ieder geval noodzakelijk zijn en waardoor dus op de latere afwerking niet wordt gepraejudicieerd. Dit laatste is zeer zeker een groot voordeel van het hier ontwikkelde plan, waarbij ik volstrekt niet betreur, dat wij - althans voorloopig, zoo het heet - eene stelling van Amsterdam zien inrichten, waarin de kolossale permanente werken zoo sterk in de minderheid zijn en - naar ik hartelijk hoop - ook wel zullen blijven. Op enkele terreinen en accessen, zooals spoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegdijken - waar de aanvaller zeer snel zwaar geschut in batterij kan brengen - mogen zware werken niet gemist kunnen worden, de aardwerken, welke wij nu verkrijgen, zullen van groote tactische waarde blijken. Na hetgeen ik hierboven betoogde, kan ik dat verder onbesproken laten. Iets anders is de vraag, of het tracee der stelling - de lijn der werken en inundaties - zooals dit thans is geprojecteerd, juist het gunstigste kan worden genoemd? Al dadelijk zij hier opgemerkt, dat eene actieve verdediging in onze stellingen te veel belemmerd wordt. ‘We trekken terug achter de linie,’ zooals de geijkte term luidt, wanneer wij de verdediging van het vaderland hooren schetsen, we trekken terug en.... wij sluiten ons op, tot tijd en wijle het den aanvaller gelieve af te trekken. De leeuw is geworden een stekelvarken, maar een machteloos stekelvarken, dat alles hoopt van het gemis aan geduld zijns vijands. Kainos heeft het reeds vóór jaren van de Nieuwe Hollandsche waterlinie gezegd: geen muis er in, maar ook geen muis er uit, want die inundatiën beveiligen evenzeer den aanvaller als zij het den verdediger moeten doen; de accessen kan de vijand even goed onder vuur nemen als wij; een retour offensif onzerzijds is onmogelijk geworden, want de kansen van den aanvaller en verdediger zijn gelijk, doch waar die aanvaller zich in weelde kan baden en slechts geduld heeft te oefenen, daar ziet de verdediger zijn levensmiddelen verminderen, het aantal zijner zieken met den dag toenemen en het moreel der bevolking met het uur slinken. Wij hebben geen troepen genoeg, heet het telkens - ik hoop daarop straks even terug te komen, - doch hebben wij niet altijd de organisatie der levende strijdkrachten gebaseerd op het wegkruipen achter de liniën; zullen wij nu die liniën gaan verbeteren en voltooien in verband met die organisatie? Maar er is meer nog, dat doet vragen of het thans voorgestelde tracee het juiste is. Waar wij zoo nederig achter de linie terugtrekken, tot dat de aanvaller naar huis terug zal gaan, of wel een vriendje ons zal komen helpen, daar mogen wij toch niet al te veel anticipeeren op het ongeduld van dien aanvaller, die maar al te goed weet, dat de honger hem al meer en meer een bondgenoot wordt; daar dienen wij toch ook de bevriende mogendheden in de gelegenheid te stellen om die hulp te kunnen geven. Heeft niet Hooyer ons gewezen op die zee, welke ons groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft gemaakt, als een moeder en voedster, en zullen wij nu wegkruipen in een hoekje, haar beschermende hand weigerende? Wij hebben millioenen geofferd om Amsterdam een handelsweg naar zee te openen, zullen wij nu dien weg zoo gemakkelijk prijs geven? Want zelfs aannemende, dat het ons in de eerste periodes van den aanval op de stelling gelukken zal om de boorden van het Noordzeekanaal voldoende te beschermen, dan nog zal de vijand van landzijde het verkeer door dat kanaal onmogelijk kunnen maken. ‘Hoogst verkeerd zou het zijn,’ aldus de heer W. Rooseboom, ‘thans door een misplaatste zuinigheid en eene bekrompen opvatting het behoud der verbinding van Amsterdam naar zee in oorlogstijd voor de toekomst onmogelijk te maken. Het moet niet gezegd kunnen worden, dat Nederland een groot werk tot stand bracht, maar niet groot genoeg was om het geheel te voleindigen; dat het tiental millioenen over had voor het kanaal, maar niet enkele millioenen beschikbaar te stellen, om zich het bezit van dat kanaal in alle omstandigheden te verzekeren.’Ga naar voetnoot1) De rechtstreeksche verdediging van het kanaal, zooals dit bij de thans ontworpen stelling zal moeten geschieden, wordt door sommige deskundigen onmogelijk geacht; dit stemt tot nadenken en nog wel te meer, wijl het bezit van de kanaalboorden den aanvaller, wien het nog slechts gelukt was van ééne zijde te opereeren, onmiddellijk in de gelegenheid stelt om de linie geheel te omsluiten, van alle zijden aan te vallen, en zich meester te maken van alle hulpmiddelen, zoo niet van havens, waar hij zijn zwaar geschut kan lossen. Ook het gebrek aan drinkwater in de thans getraceerde stelling is een bezwaar van zeer groote beteekenis. Van alle drink-waterleidingen binnen de stelling liggen de prises d'eau buiten het thans vastgestelde tracee; de regenbakken der Rijks- en Gemeentegebouwen te Amsterdam kunnen slechts een vier duizend kub. meter water bevatten; particuliere regenbakken worden weinig meer gevondenGa naar voetnoot2); het distilleeren van zee- of sloot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
water is niet doenlijk wegens het enorme kolenverbruik; de hoop van sommigen, dat het boezemwater met geringe kosten drinkbaar zou zijn te maken, zal door de inundaties geheel verijdeld worden, terwijl bovendien de aanvaller voor zooveel noodig zal zorg dragen, dat het brakke water voor Amsterdam komt. Ook op de vechtwaterleiding zou - zelfs voor het geval, dat het water aan hygiènische eischen geheel voldoet - niet ten allen tijde kunnen worden gerekend. De Regeering, meenende de oplossing voor dit zoo hoogst belangrijke vraagstuk te hebben gevonden in het aanleggen van zoetwatervijvers, stelde in den herfst van het afgeloopen jaar voor, om over te gaan tot den bouw van die vijvers en wel ten Noorden van het Noordzeekanaal, in den zuidelijken hoek van den Zaandammer polder, ten westen van de Hembrug, en voorts, ten zuiden van dat kanaal, in den meest zuidelijken hoek van den grooten IJpolder ten zuiden van den Sloterdijker tocht, waar zij op een voldoenden afstand van den verdedigingslijn zouden zijn gelegen om tegen 's vijands vuur beveiligd te kunnen heeten. Bij de Hembrug werden ontworpen 2 vijvers elk inhoudende 25000 M3; de 8 vijvers in den IJpolder zouden eveneens ieder 25.000 M3 kunnen bevatten, deze te vullen door de Amsterdamsche waterleiding, gene door de Zaansche. In het geheel zou dus in geval van nood kunnen beschikt worden over 250.000 M3, een kolossale hoeveelheid, die echter van minder beteekenis wordt, wanneer men nagaat, dat dagelijks ongeveer 2500 M3 zal benoodigd wezen, alleen om hen te drenken, die nu over duinwater kunnen beschikken, alsmede voor spijsbereiding enz. De watervoorraad zou derhalve voldoende zijn voor 100 dagen; het tekortkomende zou dan gevonden moeten worden in de reeds bestaande en tijdelijke, geimproviseerde regenbakken enz. Hier nu in het midden latende in hoeverre het water in die vijvers drinkbaar zal blijven en - ook met het oog op besmettelijke ziekten - voldoende kan worden gezuiverdGa naar voetnoot1) mag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch niet onvermeld blijven, dat voor het vullen van die vijvers betrekkelijk zeer veel tijd noodig zal zijn, en wel voor de noordelijke 16 à 18 dagen en voor de zuidelijke 10 à 12 dagen terwijl dan nog het water gedurende de vulperiode aan particulieren door de waterleidingen te leveren moet beperkt worden tot de helft van hetgeen thans daartoe beschikbaar is. Wanneer wij dat tijdsverloop van twee à drie weken beschouwen in verband met de meening van den oud-minister van Marine Dyserinck, ‘we kunnen onmiddellijk na de oorlogsverklaring de vijandelijke schepen voor onze kusten verwachten’Ga naar voetnoot1), dan stemt het al mede tot nadenken. Zeer zeker zal door den aanleg van die vijvers - met machines en filter begroot op eene uitgave van ƒ 1.100.000 - voor een groot deel kunnen worden voorzien in den zoo dringenden waternood binnen de thans te voltooien stelling volgens het regeeringsplan; doch al zullen die vijvers in elke stelling blijven passen, omdat de mogelijkheid van het tijdelijk onbruikbaar worden der duinwaterleiding nimmer uit het oog mag worden verloren, toch blijft het de overweging waard of de drinkwaterquaestie niet is en zal blijven een gewichtig argument te meer tot uitbreiding van de linie, eene uitbreiding waarbij dan de thans (zoogenaamd voorloopig) te voltooien linie als enceinte de sureté, moest het zijn, als reduit kan dienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Mocht ik er reeds veertien jaar geleden op wijzen, dat het niet juist is, Amsterdam een reduit te noemen, dat niet kan worden aangevallen, zoolang de Hollandsche waterlinie nog in onze handen isGa naar voetnoot2), de generaal den Beer Poortugael heeft het onlangs in zijn ‘openbaren brief’ opnieuw betoogd. De stelling, zegt hij, ligt niet geheel in 2e linie, voor den vijand, die geland is, ligt zij in eerste linie. Mocht men tien jaren geleden nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een reduit-stelling spreken, ‘altijd een landing wegredeneerende, nu niet meer. Sedert de brisante springmiddelen en de juistheid van het werpvuur der artillerie schijnt het geraden de nieuwe Hollandsche waterlinie slechts te beschouwen als een sperlinie, hoogstens als een voorlinie van de Amsterdamsche stelling, zooals eertijds de Grebbe-linie was van de Nieuwe Hollandsche. Het is goed niet te veel er op te bouwen, dat dáár lang een ernstige tegenstand zal kunnen worden volgehouden.... als alles medeloopt, zullen wij het er wellicht nog geruimen tijd in kunnen uithouden, maar dat is volstrekt niet zeker.’ Hoe men nu over de waarde van de Nieuwe Hollandsche waterlinie ook denke, het is zeker, dat zij bij een eventueelen oorlog - voor zoolang de vijand niet op onze kusten verschijnt - het ons mogelijk maakt de stelling van Amsterdam voldoende voor te bereiden. Geheel anders wordt dit, wanneer de aanvaller ook van de zeezijde ons bedreigt, want alhoewel eene landing niet gemakkelijk is, blijft zij in de meeste gevallen zeer goed mogelijk. Zelfs al kunnen wij dagen op haar voorbereid zijn, dan nog valt zij moeilijk te beletten, omdat de verdediger zoo lang in het onzekere blijft omtrent de plaats, waar geland zal worden. De geheele kust moet worden bewaakt en de troepen moeten zoodanig zijn gelegerd, dat zij in den kortst mogelijken tijd op ieder gewild punt beschikbaar kunnen wezen. Die taak is moeielijk en voor een klein leger meestal ondoenlijk: wij zullen dan ook de droeve mogelijkheid moeten aanvaarden, dat het den aanvaller zal gelukken zijne troepen aan land te brengen. Intusschen make men zich van die landing geene overdrevene voorstelling; wordt de troepenmacht, die de aanvaller in de gunstigste gevallen hier aan land zou kunnen zetten, door sommigen geschat op 30.000, door anderen op 60.000 man - de nieuwste krijgsgeschiedenis levert te weinig gegevens op om daaromtrent een juister oordeel te kunnen vellen -, de vijand zal het toch niet wagen geschut van eenigszins zwaar kaliber te ontschepen, terwijl het steeds toenemend munitie-verbruik hem tot omzichtigheid stemt, wijl hij niet zeker is ten allen tijde gemeenschap met de vloot te kunnen houden. Hij zal ook daardoor gedwongen zijn, om dadelijk na de landing zich meester te maken van een plaats of streek, die althans gedeeltelijk in zijn behoefte aan proviand kan voorzien. Hoe grooter de troepenmacht, des te moeielijker de approviandeering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten Zuiden van het Noordzeekanaal landende en vasten voet verkrijgende, vindt hij de Residentie open liggen, de omvangrijke militaire werkplaatsen en magazijnen te Delft tot zijn beschikking, het welvarend Westland tot voorraadschuur; daarenboven bedreigt hij den verdediger van de Nieuwe Hollandsche waterlinie in den rug en zal hij zich meester maken van Rotterdam, - de zeegaten evenwel vindt hij afgesloten door onze marine. Ten Noorden van dat kanaal voet aan wal zettende, verkrijgt hij het groote voordeel, dat hij zich onmiddellijk kan meester maken van een der welvarendste streken van Noord-Holland terwijl hij bovendien de stelling van den Helder aan de landzijde, waar deze nu juist niet uitmunt in passieve sterkte, en een betrekkelijk groote troepenmacht vordert, kan aanvallen. Gelukt het hem die stelling te vermeesteren, zoo vindt hij in de haven van Nieuwediep een uitstekende gelegenheid om alles te debarqueeren, wat hij voor een aanval op de stelling van Amsterdam noodig heeft. In beide gevallen zal hij echter onmiddellijk beproeven het Noordzeekanaal over te trekken, ten einde de Amsterdamsche linie geheel te kunnen omsingelen. Hieruit volgt al dadelijk, dat het behoud van het kanaal voor ons van groote beteekenis is. Eene tweede niet minder belangrijke factor komt daarbij, ik wees er straks reeds met een enkel woord op. Het Noordzeekanaal toch is, zoodra de aanvaller zich ook Noordwaarts van de stelling heeft genesteld en dus meester is van een deel van het Noord-Hollandsche kanaal, voor ons de eenige verbinding met de buitenwereld. Wel zal de vijand onze kusten blokkeeren, en ons het uitloopen bijna onmogelijk maken, doch de Noordzee zal ons vaak zijn een vriend in nood, die nu eens het blokkade-eskader zal dwingen zich ver van onze onbetrouwbare kusten te verwijderen, dan eens dat eskader een offer zal vragen; onze stoere visscherlui zullen dan van de gelegenheid weten gebruik te maken en het ruime sop kiezen of het gat binnenloopen, straks gevolgd door blokkadebrekers, die belust zijn op de goed geronde hollandsche guldens, misschien wel in wedstrijd met allerlei particuliere stoombooten, die in snelheid de vijandelijke kruisers den loef afsteken. En zal onze Marine buitengaats weinig vermogen, een enkele torpedoboot zal het misschien gelukken der vijandelijke vloot eenig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadeel toe te brengen, een gering stoffelijk maar een veel beteekenend moreel voordeel. Ook hier weer: geen lijdelijke rol à outrance, maar actie en nogmaals actie; ook hier geldt de spreuk, dat rust roest, dat afwachten afmat en doet verslappen. - Telkens en telkens moet worden beproefd, om zich uit de ketenen los te scheuren; de nederlaag van heden, kan de overwinning van morgen worden. En waar wij dan altijd hopen, dat een bevriende natie ons de hand zal willen toesteken, door mogen wij ons zelven niet aan banden leggen en iederen toegangsweg versperren!
Heeft de Regeering verklaard, dat er ‘alleen na de voltooiing van den thans onder handen zijnden kring der stelling, gedacht zal kunnen worden om de nabijverdediging zooveel mogelijk te vermeerderen, ten einde niet alleen den overgang van dat kanaal te beletten, maar ook te trachten de kanaalboorden zoolang mogelijk in ons bezit te houden’Ga naar voetnoot1), men mag niet voorbijzien, dat sommige deskundigen die meer directe kanaalverdediging op die wijze niet wel mogelijk achten. Volgens hen kan er alleen gedacht worden aan eene uitbreiding der stelling. Zooals wij vroeger zagen, werd reeds bij de behandeling der ontwerp-vestingwet van 1871 in de afdeelingen de aandacht gevestigd op eene uitbreiding van de stelling in het Zuiden, en wel van Leymuiden naar de Noordzee, een denkbeeld dat voor een groot deel belichaamd werd in het plan van 1876. De heer Rooseboom, van oordeel zijnde, dat ‘alleen dan, wanneer de stelling van Amsterdam aan beide zijden van het kanaal tot aan zee wordt doorgetrokken, zij kan geacht worden te voldoen aan de eischen, die men stellen kan aan een laatst reduit van een staat als Nederland, rijk in geld, rijk in tradities en fier op het bestand zijner onafhankelijkheid’, kwam verder tot de conclusie: ‘- wanneer er geoordeeld wordt, dat thans geene gelden beschikbaar gesteld kunnen worden om beide versterkte liniën te maken, dan voorloopig de noordelijke alleen tot stand gebracht: de positie van Amsterdam wordt daardoor niet bedorven. Hoogst verkeerd zou het zijn, thans door eene misplaatste zuinigheid en eene bekrompen opvatting het behoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der verbinding van Amsterdam naar zee in oorlogstijd voor de toekomst onmogelijk te maken.’Ga naar voetnoot1) De kolonel BerendsGa naar voetnoot2) noemde de lijn Leymuiden - Noordwijk a/Z. ‘over het geheel voldoende, en beantwoordende aan de eischen die men redelijkerwijs kan stellen’; ook hij achtte de uitbreiding in het Westen zeer gewenscht, en trok in het Noorden de verdedigingslijn van Uitgeest af, langs den spoordijk naar Beverwijk tot aan de lunetten - de voormalige linie van Beverwijk - en van daar naar zee, al erkende hij, dat hier het middengedeelte, ten noorden van Beverwijk en ter breedte van ongeveer 4000 M., niet sterk is, tengevolge van het bedekte terrein in de richting van Heemstede. De plannen van den Generaal den Beer Poortugael - die in de beide laatste jaren het denkbeeld tot uitbreiding der linie meer op den voorgrond heeft gebracht - kennen wij thans uit de officiëele bescheiden der Regeering.Ga naar voetnoot3) De noordelijke verdedigingslijn zou daarbij moeten loopen van het fort in den Dorregeestpolder (fort III, zie het kaartje) - boven Uitgeest - langs Castricum en Bakkum om voorts over het Vogelwater, ongeveer bij strandpaal 43 de Noordzee te bereiken, daar zouden alsdan verrijzen vijf forten en wel: ten Noorden van Castricum; bij Bakkum, oostwaarts van den straatweg; bij Bakkum, westwaarts van den weg; bij het Vogelwater; en aan het strand. De lijn in het Zuiden wordt voldoende aangegeven door de aldaar ontworpen versterkingen, als: bij Kalslagen; bij Veldenlust; aan het Braassemermeer; in den Googerpolder, ten Noorden van den Kleipoel; in den Lakerpolder; op het snijpunt van den Warmondschen weg en den straatweg naar Sassenheim; aan de trekvaart; tusschen den Noordwijker- en den Achterweg; nabij den Koepel; en een aan het strand bij paal 83. (Zie verder het kaartje.) Als een der hoofdbezwaren is tegen het plan den Beer Poortugael aangevoerd, dat het zooveel nieuwe werken zou noodig maken, zelfs forten in hoog terrein, die bijzonder kostbaar zouden worden, terwijl het benoodigd aantal levende strijdkrachten niet te vinden zou zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al dadelijk zij hier opgemerkt, dat elke ernstige poging om het kanaal van IJmuiden in bezit te houden - en ten slotte schijnt thans niemand meer dit kanaal te willen prijsgeven - een troepenmacht zal vorderen, veel grooter dan door velen wordt vermoed. En dit kanaal moeten wij behouden, willen wij niet komen voor de mogelijkheid, dat de aanvaller bij hooge standen van het zeewater te IJmuiden (in Dec. 1883 tot + 2.85) een groot deel van Noord-Holland laat verdrinken, waarbij men zich herinnere de bezwaren, die in der tijd tegen de doorgraving van Holland op zijn smalst werden aangevoerd. De Oranjesluizen kunnen dan al het overtollige water niet afvoeren, wijl hare capaciteit geringer is dan die van IJmuiden, terwijl tevens bij Schellingwoude in dit geval de Zuiderzee even hoog, zoo niet hooger zal staan dan de Noordzee te IJmuiden. Dit kanaal moeten wij behouden, willen wij niet iedere bevriende mogendheid de gelegenheid afsnijden ons ter hulpe te komen; dit kanaal moeten wij behouden, willen wij niet onmiddellijk de geheele stelling door den aanvaller omvat zien. Verdedigen wij nu dit kanaal rechtstreeks, doch geven wij het terrein westwaarts van de thans getraceerde stelling prijs, dan zullen wij niet alleen in de treurige noodzakelijkheid komen om Haarlem plat te schieten, maar laten wij ook den aanvaller, die zuidwaarts om de Haarlemmermeer heen al dadelijk de hooge terreinen zal bezetten, de vrije hand over de uitstekende land- en waterwegen, waarmede hij naar Haarlem kan trekken en zijn zwaarste geschut vervoeren, om dan de sluizen bij Spaarndam - die voor een groot deel onze inundatien beheerschen - te vernielen. De prise d'eau der waterleiding bij Vogelenzang valt onmiddellijk in zijne handen, en waar wij in ‘onse laghe landen bie der See’ van onze troepen maar al te spoedig zullen moeten getuigen - evenals Maurits de Brasiliaan bij de verdediging der Vectlinie in 1672 - ‘qu'ils se ruinent à cause du mauvais air et la maladie’, laten wij den aanvaller onze gezondste terreinstrooken; - ‘wij bieden hem een paradijs, een logies, misschien beter dan hij thuis had’, dat wij zoo uitstekend hadden kunnen benuttigen opdat onze strijders achtereenvolgens weer frissche krachten zouden opdoen na weken te zijn gelegerd in het drassige polderland met zijne vaak doodelijke miasmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan toch zijn wij verplicht 10500 van de 18000 bunders der Haarlemmermeer onder water te zetten. Het productievermogen van dien meerpolder zelfs buiten beschouwing latendeGa naar voetnoot1) dan nog zullen de finantieele voordeelen van het niet-inundeeren der Haarlemmermeer van groote beteekenis blijven, want waar wij het zuidelijk deel onder water zetten, tot een betrekkelijk laag peil, daar belet niets den aanvaller om b.v. door de sluizen van Katwijk, dat peil op te voeren, waarna hij zal beproeven onze inundatiekade te vernielen, zoodat ten slotte ook het noordelijk deel zal onderloopen. Wel hoopt men door den bouw van nieuwe machines aan den Lynden dit groote bezwaar eventueel te kunnen verminderen, doch een bezwaar zal het altijd wel blijven, hetgeen dan door een uitbreiding der stelling is te voorkomen.Ga naar voetnoot2) Een ander hoofdbezwaar tegen het plan den Beer Poortugael aangevoerd is de lange kuststrook in het Westen, nl. van paal 43 tot 83, dus met een lengte van 40 kilometers. Bewaken kunnen wij die lijn wel, doch wij kunnen er geen landing beletten. Zou het dan den aanvaller kunnen gelukken hier vasten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voet aan wal te krijgen, het zal hem althans niet gemakkelijk vallen. Ene landing toch tusschen Castricum en Noord wijk heeft voor hem het zeer groote bezwaar, dat hij hier niet onmiddellijk zich meester kan maken van een rijke landstreek, doch een duinenreeks vindt die - behalve bij Wijk aan Zee - overal zeer breed is, op sommige plaatsen bijna een uur gaans; gelukt het ons hem hier staande te houden, dan wordt zijne positie al spoedig zeer hachelijk, zoo niet onmogelijk. Die kans in rekening brengende, zal hij hoogst waarschijnlijk besluiten om niet hier, doch zuid- of noordwaarts van de stelling te landen, waar hij vermoedelijk spoediger zich in het bezit van een haven kan stellen, en zonder die haven vermag hij weinig. Doch al gelukte het hem die breede duinenreeks te doorworstelen en onze troepen te verdrijven, dan nog wordt zijne positie niet zóó veel beter, immers hij stuit nu op de thans ontworpen linie - wier waarde als enceinte de sureté niet te miskennen valt - terwijl hij zich zuid noch noordwaarts kan uitbreiden, wijl wij hier vasten voet houden. Met de Noordzee in den rug zal zijn lot niet te benijden wezen, vooral niet, wanneer wij zoo min mogelijk passief blijven. Om nu aan dit bezwaar van die lange kustlijn te gemoet te komen, werd door den heer Rutgers van Rozenburg in de Kamerzitting van 20 December ll. voorgesteld een verbinding met de Noordzee in een lijn van strandpaal 73 tot Hoofddorp in het Zuiden, en van het ontworpen fort Beverwijk nagenoeg recht op Wijk aan Zee, dus ongeveer in de richting als door den kolonel Berends werd voorgesteld, in het Noorden. Voor die noordelijke aansluiting valt voorzeker veel te zeggen; iets anders is het met de zuidelijke, niet alleen omdat dáár de duinrand een breedte heeft van 4 kilometer, doch ook omdat alsdan het zuidelijk deel van de Haarlemmermeer weer wordt prijsgegeven. De heer Rutgers van Rozenburg wil dan verder, ‘binnen den duincliff of buitenduinrand, alzoo onttrokken aan het oog van den vijand uit zee, een parallel spoorweg aanleggen, tot vervoer van geschut en troepen naar elk fort, dat met eene landing wordt bedreigd. In vredestijd zou men langs dien spoorweg van kwart KM. tot kwart KM. geschutsopstanden met korte spruitlijntjes aan den doorloopenden spoorweg verbinden.’ Alhoewel niet nieuw, verdient dit voorstel zeker nadere overweging, waarbij men in het algemeen moet betreuren, dat bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den aanleg van spoor- en tramwegen en kanalen, vaak te weinig op de defensiebelangen is gelet, hoe menig particulier ook klaagt over de bezwaren ‘door Oorlog’ in het midden gebracht.Ga naar voetnoot1) Heeft nu de minister van oorlog in de Kamer niet onduidelijk te kennen gegeven, dat ‘in het vervolg deze vleugelstelling... zal worden onderzocht’, de geldquaestie kan zeker niet de overwegende zijn. In de eerste plaats mogen wij de indirecte voordeelen niet buiten beschouwing laten; wij zijn niet gebonden aan een zekere som; en ook kan men voorop stellen: liever een tracee, dat wat meer moet kosten, doch goed is, dan een zoodanig, dat goedkooper maar minder verkieselijk is. Het plan-den Beer Poortugael is zeer goed uitvoerbaar; aan de zuidzijde is de duinstrook zeer smal - ongeveer 700 meter; in het noorden is zij evenwel breeder. De forten of werkjes in de inundatie behoeven m.i. niet kostbaar te worden, omdat hier niet direct zwaar geschut voor de linie is te verwachten, en - ik trachtte het hierboven te betoogen - de aanvaller zal wel nimmer er toe besluiten om een geschutstrijd aan te vangen, die hem niet verder brengt, wijl wij telkens weer uit de inundatie en achter de kaden opduiken. De groote duurte zou dan alleen veroorzaakt worden door de forten in hoog terrein, doch ik acht over de noodzakelijkheid van kolossale forten het laatste woord nog niet gesproken; in tegendeel, de strijd begint pas, en alleen de oorlog zal afdoende kunnen bewijzen, wie gelijk heeft. Maar als wij er toe kunnen besluiten, om ons niet alleen te bepalen tot een passieve rol, en nimmer den aanvaller rust laten, dan zal wellicht eenmaal bij Noordwijk of Castricum een tweede Manpad zijn aan te wijzen. Van meer beteekenis - ik tel de kosten volstrekt niet licht, doch waar wij 27 millioen voor de stelling van Amsterdam zullen voteeren, daar kan een millioen meer of minder niet doen aarzelen het goede voorbij te zien - van meer beteekenis dan is de quaestie der benoodigde strijdkrachten. De generaal den Beer Poortugael rekent aanvankelijk met een troepenmacht van 60,000 man - waarvan 20 duizend als algemeene reserve - te kunnen volstaan. De kolonel Berends kwam - zonder die reserve - tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conclusie, dat voor de thans ontworpen linie ongeveer 50 en voor de uitgebreide stelling ongeveer 70 duizend man noodig zou wezen. Volgens het onlangs verschenen ontwerp voor de organisatie der levende strijdkrachten verklaart de Regeering, dat de totale sterkte der korpsen van het leger zal moeten bedragen 13400 vrijwilligers en 52,700 miliciens (totaal dus 66,100 man, met een reserve van oud-gedienden (7e, 8e en 9e lichting) geschat op eene sterkte van 16,260. De schutterijen zullen, volgens die organisatie, tellen 114,000 man, met een reserve (depôt-reserve en aanvullings-reserve) van bijna 30 duizend man. Dus te zamen een levende strijdmacht van meer dan twee honderd duizend man. Nu zal zeker op de waarde van die schutterij als krijgsmacht in de eerste tijden veel zijn af te dingen, doch de stelling behoeft niet van den eersten dag af volledig bezet te zijn door een goed geoefende krijgsmacht. Zeer zeker zal alles er op moeten zijn ingericht om onmiddellijk en onverwijld de strijdkrachten te kunnen mobiliseeren en concentreeren, - geen uur, geen minuut mag worden verzuimd, doch hoe meer wij daarvan overtuigd zullen zijn, en hoe eerder wij dientengevolge den aanvaller gewapend kunnen afwachten, des te grooter zal de zekerheid worden, dat wij niet voor niets schatten aan onze liniën besteden. Wij kunnen niet ten allen tijde over een leger beschikken, dat zich onmiddellijk met een sterken vijand zou kunnen meten, maar wel kunnen wij zorgen den vijand voor te zijn, hem beletten om met ongemobiliseerde korpsen ons terug te drijven en ons op te sluiten in de liniën. Het leger moet dienen om den eersten stoot te pareeren, opdat de burgerij zich kan wapenen en zich aangorden om verder, met dat leger en gesteund door de linies, den aanvaller het verder doordringen te verhinderen, hem terug te drijven, overal waar het maar eenigszins mogelijk zij. Heeft de burgerij de waarachtige overtuiging, dat ook op haar de verplichting rust mede te werken tot het behoud onzer zelfstandigheid, dan behoeven wij geen vrees te dulden, dat ons in de ure des gevaars de noodige krachten zullen ontbreken. Alleen de bevolking der stelling, kan, wanneer zij dit ernstig wil, het benoodigde personeel leveren. Enkele cijfers kunnen dit nader aantoonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de uitkomsten der volkstelling van 1889 was het aantal mannelijke bewoners in de provincie Noord-Holland 300.631, daarvan hadden 175.024 of 43.4 % den leeftijd van 18 tot en met 50 en 204.075 of 50.9 % den leeftijd van 18 tot en met 60 jaar bereikt. Blijkens de jaarverslagen der provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, bedroeg de bevolking der gemeente binnen den kring der thans ontworpen verdedigingslinie 267,425 M., en die der linie volgens de denkbeelden van den generaal den Beer Poortugael 325,159 M., alzoo zijn beschikbaar in de
Nu zelfs aannemende dat 40 % dezer laatsten niet bruikbaar zouden zijn om in het geweer te komen, dan nog zouden wij kunnen beschikken over 100,000 strijdbare mannen, terwijl wij dan toch zeker verder op 10 à 20 duizend mannen zouden kunnen rekenen voor schans-arbeid enz., alles ongeacht de troepen, welke wij uit de andere deelen des lands binnen de stelling mogen verwachten. Maar willen wij over die strijdbare mannen kunnen beschikken, dan dienen wij hen voor te bereiden, dan dienen wij dien landstorm te oefenen; hetgeen vandaag niet mogelijk is en morgen nog niet geheel verwezenlijkt kan worden, moet toch ten spoedigste mogelijk worden gemaakt. Niet genoeg kan worden herhaald, dat wij vóor alles noodig hebben levende strijdkrachten, zonder welke de millioenen, aan de doode weerkrachten ten koste gelegd, nutteloos zullen zijn weggeworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Slaan wij een blik op de 25 jaar, die achter ons liggen, dan kunnen wij - hoezeer wij ook het gemis aan een voldoend aantal levende strijdkrachten, die iets meer zijn dan soldaten op het papier, betreuren - toch op enkele lichtpunten wijzen. De Amsterdamsche linie heeft eene belangstelling gewekt, die haar alleszins ten goede komt; zij is iets meer dan een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linie op het papier, wat lijnen en stippen op de kaart; en - last not least - het vraagstuk der approviandeering wordt meer en meer tot oplossing gebracht. Liet de heer Kromhout die approviandeering in zijne studie nog buiten beschouwing, de nog altijd geciteerde opstellen van de heeren den Beer PoortugaelGa naar voetnoot1) en Gijsberti HodenpijlGa naar voetnoot2) wekten anderen op om deze levensquaestie nader te beschouwen, en de ‘Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap’, schreef in Febr. 1886 eene prijsvraag uit, waaraan wij het werk van den heer Roldanus te danken hebben.Ga naar voetnoot3) Ook de Regeering talmde nu niet langer en in de ‘Memorie van antwoord’ op de vestingbegrooting, dienst 1890 - nadat in het ‘Voorloopig verslag’ was gevraagd: ‘Is voor de approviandeering van de stelling van Amsterdam alles voorbereid? Is er wel gedacht aan den noodigen voorraad van zout en steenkolen’ - kon dan ook worden medegedeeld, dat ‘de samenstelling van ontwerpen met kracht was ter hand genomen’, waarbij werd opgemerkt, dat voor de verzameling van statistieke gegevens en andere onderzoekingen eene omvangrijke voorbereiding noodig is. Wie ooit het vraagstuk der approviandeering eenigszins van nabij heeft beschouwd, zal dit gaarne toegeven: de totale absentie van kennis aangaande de voedingskanalen der hoofdstad in vredestijd, maakt het schier onmogelijk alleszins betrouwbare gegevens te verkrijgen omtrent de werkelijke behoefte. Zondert men zout, vleesch en petroleum uit, dan ontsnappen alle levensmiddelen en huishoudelijke behoeften aan de waarnemingen van den statisticus. Verder doet zich al dadelijk de vraag voor: welke zal de vermoedelijke tijdsduur der insluiting zijn? Vrij algemeen neemt men aan dat de stelling voor den tijd van zes maanden zal moeten geapproviandeerd worden, doch deze meening is eigenlijk op niets gegrond. Men moet evenwel een basis aannemen, maar de onbetrouwbaarheid van dien grondslag wijst er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m.i. alweer op, hoe verkeerd het mag heeten, zich in de stelling op te sluiten en daar steeds een lijdelijke positie aan te nemen. Wat zal er dan wel zes maanden nà de insluiting der stelling moeten gebeuren: zich overgeven? Nu wil niemand dit harde woord hooren. Zal de aanvaller binnen die 180 dagen, na ons te hebben opgesloten en een gemakkelijk leven te hebben geleid op kosten van ongelijk, zich ten slotte gaan vervelen, en schouderophalend den terugmarsch aannemen? Of gelooft men dat de niet vijandig gezinde naties eindelijk medelijden met ons zullen krijgen en zich in den strijd zullen mengen, daar zij niet in staat zullen wezen ons bedekt te ondersteunen, nu wij zelf elken toegang afsloten? Ik kan dit alles niet gelooven, veeleer wil ik aannemen, dat zij, die de zes maanden als een maximum voor den tijd der belegering aannamen, uitgingen van het denkbeeld, dat wij agressief optredende ten slotte den aanvaller zullen dwingen tot een eervollen vrede. Intusschen er moet een basis zijn, en op grond van het algemeen geloof in die 180 dagen, kunnen wij daarop eenige cijfers gronden, die natuurlijk verband houden met de bevolking. Deze nu is wel bekend, doch niet constant; in het vijfjarig tijdperk nam zij in de engere stelling (die volgens het Regeeringsplan) toe met meer dan 66500 inwoners. Amsterdam droeg daartoe het meeste bij. Volgens de provinciale verslagen over 1891 telt de bevolking:
Stellen wij het aantal troepen voor dien engeren kring en de meer uitgebreide stelling respectievelijk op 40 en 60 duizend en tellen wij die bij de voorgaande cijfers op, zoo krijgen wij wel het juiste aantal hoofden, doch dan dient tevens rekening gehouden te worden met den aanwas der bevolking. Sommige schrijvers houden ook rekening met de vluchtelingen, die zich binnen de stelling zullen vestigen, daarbij wordt echter vergeten, dat zich ook velen vóór het beleg uit de stelling zullen verwijderen, terwijl de ervaring bovendien schijnt te leeren, dat tijdens eene insluiting het aantal geboorten afneemt en het aantal sterfgevallen het normale overschrijdt. Nu slechts met die vermeerdering door aanwas der bevolking rekening houdende, stel ik het aantal hoofden, in ronde getallen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of - in verband met de uitkomsten der volkstelling, dat in Nederland elk gezin gemiddeld vijf personen telt - respectievelijk 120,000 en 144,000 gezinnen (bovendien de troepen). Hierbij dient in aanmerking te worden genomen, dat van de bevolking ⅖ tot de kinderen kan worden gerekend, alzoo per gezin op 2 kinderen. De commissie, belast met de beoordeeling van de antwoorden op de zooeven genoemde prijsvraag, meende het ration vleesch ‘niet beneden de 250 gr. per dag te moeten stellen; een beter vleeschvoeding toch’ - oordeelde zij - ‘zou desgevorderd eene vermindering op de overige spijzen toelaten, en heeft, uit een moreel oogpunt, bij een ingesloten stelling groote waarde.’Ga naar voetnoot1) Het ration der troepen zal dan verder wel blijven op de officieel voorgeschreven hoeveelheid van 0.4 Kg. dierlijk voedsel. Per dag is alzoo noodig:
Blijkens de gegevens mij welwillend verstrekt door den Directeur van 's Rijks landbouwschool te Wageningen, kan in de twee stellingen, hier verder aan te duiden door E en W worden beschikt over:
waaruit volgt, dat de stelling E dan een voorraad heeft voor 90 en de stelling W voor 105 dagen; neemt men echter aan, dat de naburige gemeenten haar vee in de stelling zullen drijven, dan wordt de hoeveelheid dierlijk voedsel vermeerderd met 4952470 Kg. of wel de stelling E voor 31 en de stelling W voor 24 dagen; die stellingen zouden dus daarmede geapproviandeerd zijn respectievelijk voor 121 en 129 dagen. Het is evenwel te verwachten, dat in stelling E vee zal worden gevoerd uit de gemeenten behoorende tot de strook waarmede zij vergroot zou worden, indien de linie ware doorgetrokken tot de Noordzee; waaruit wij dan de conclusie kunnen trekken, dat de beide stellingen aan dierlijk voedsel zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn geapproviandeerd voor ongeveer 130 dagen. Er zouden op de gestelde 180 dagen alzoo 50 te kort komen, hetgeen nochtans van minder beteekenis wordt, wanneer men bedenkt, dat onder de hier in rekening gebrachte zielen nog zeer kleine kinderen voorkomen, terwijl verder blijkens de statistiek van het abattoir te Amsterdam het gemiddeld vleeschverbruik in de hoofdstad kan gesteld worden op 0,129 Kg. per dag en per hoofd, waarbij dan evenwel niet mag worden vergeten, dat in gewone tijden visch, geconserveerd vleesch enz. het versche vleesch vervangt. Hoe nu dit en het dan nog verder aan te voeren vee te voeden? De Beemster is geinundeerd, vele landerijen binnen de stelling zullen drassig worden, alles hangt dus af van de hoeveelheid hooi die aanwezig zal zijn, hetgeen met de hooiprijzen in verband staat. Zal hier een omvangrijk onderzoek noodig wezen, a priori kan het tevens eene vingerwijzing zijn om den Haarlemmermeerpolder niet te inundeeren, al mag daarbij niet worden vergeten, dat de opeenhooping van het vee bij veeziekten tot schromelijke gevolgen aanleiding kan geven. Wellicht zal hierin ten tijde van nood kunnen voorzien worden door het conserveeren van vleesch, hetzij in pekel of in bussen. Het is te hopen, dat het particulier initiatief daartoe krachtdadig de hand aan het werk sla. Levert de becijfering voor zooverre het dierlijk voedsel betreft tot geen verontrustend resultaat, omtrent het brood zijn minder bepaalde uitkomsten te verkrijgen. Stelt men op wetenschappelijke gronden de hoeveelheid brood voor een man op 0.6, eene vrouw op 0.5 en een kind op 0.25 Kg., dan meen ik de hoeveelheid brood voor een gezin te mogen stellen op 2.15 Kg. per dag (3 volwassenen en 2 kinderen per gezin), en voor elk man der troepen volgens het voorschrift op 0.75 Kg., alzoo zoude benoodigd zijn per dag:
Blijkens de gegevens mij welwillend verstrekt door den heer C.V. Gerritsen, is de hoeveelheid graan te Amsterdam zeer verschillend, de hoeveelheid tarwe toch varieerde in de laatste elf jaren van 0 tot 5383 Last, de rogge van 1802 tot 17936 met sterke wisselingen, aan de Zaan waren die hoeveelheden voor de tarwe van 129 tot 1824 voor de rogge van 100 tot 6355 Last. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl nu voor de hoeveelheid brood noodig is (op grond dat voor elk pond brood gemiddeld vereischt wordt ⅔ pond meel)
of wel, het gewicht van een H.L. meel op 75 Kg. stellende,
zal voor den tijd van zes maanden dus respectievelijk noodig zijn 15354 en 18396 Last. Op den voorraad meel bij particuliere bakkers valt niet te rekenen, zelfs niet op die der broodfabrieken; zoo heeft de broodfabriek de Volharding te Haarlem gewoonlijk niet meer dan ± 2500 Kg. meel, en ‘de Haarlemsche brood- en meelfabriek’ 200,000 Kg. meel en 22 last graan, dus eene hoeveelheid voor nog geen twee dagen. Nog moeielijker wordt deze quaestie, wijl de graanprijzen te veel aan fluctuatien onderhevig zijn, om van de Regeering te mogen verwachten, dat deze steeds den vermoedelijk ontbrekenden voorraad zal opslaan; waarschijnlijk zal de oplossing gevonden kunnen worden door tegen vergoeding een groote hoeveelheid in entrepôt op te leggen. Dat opleggen van graan wordt door sommige schrijvers bezwaarlijk geacht, omdat daartoe de geschikte ruimte zou ontbreken; m.i. heeft de Regeering bergruimte genoeg, en het voorbeeld van den heldhaftigen verdediger van Belfort moge leeren, hoe men zich in dagen van strijd kan behelpen. Wat het zout betreft, kan op grond der statistiek van de accijnzen gerekend worden noodig te wezen 0.03 Kg. per hoofd en per dag; de geheele hoeveelheid benoodigd zout voor 180 dagen zal derhalve zijn:
De heer Roldanus - die hoeveelheid veel geringer stellende, waarbij hij nog wijst op de noodzakelijkheid om zout voorhanden te hebben voor het eventueel pekelen van vleesch - deelt mede, dat in de stelling - met inbegrip van hetgeen door de zoutziederijen te Haarlem, Muiden, Alkmaar, Edam Hoorn en Utrecht direct kan worden afgeleverd - slechts voorhanden is eene hoeveelheid van 1.5 millioen K.G.; het totale productie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermogen der vier ziederijen binnen de linie kan gesteld worden op ongeveer 165.000 K.G. per week, alzoo in een half jaar op 4½ millioen, dus voldoende; doch dit leidt als van zelf tot de vraag, of de hoeveelheid steenkolen binnen de stelling ook in deze geen bezwaar zal opleveren. Naar schatting is die hoeveelheid zeer gering en zelfs de voornaamste fabrieken hebben voor eigen gebruik slechts een voorraad, die afwisselt van 14 dagen tot 2 maanden; doch die fabrieken kunnen niet onmiddellijk het werk staken, nog gezwegen van hetgeen binnen de linie zal moeten worden gefabriceerd, wanneer de toevoer van allerlei behoeften (hier ook te denken aan oorlogsmaterieel) zal zijn afgesloten. Naar ik evenwel met zekerheid meen te weten, wordt door de Regeering daaromtrent gedeeltelijk voorzien door het in depot doen houden van kolen, wat te minder bezwaar zal hebben, daar het Rijk o.a. voor zijn zeemacht dagelijks behoefte heeft aan die brandstof, terwijl verder proeven worden genomen met turf, uit veenslik geperst. Dat gebrek aan steenkolen wijst er al weer op, hoe belangrijk de drinkwaterquaestie blijft, immers van distilleeren zal wel geen sprake kunnen zijn. Ik schatte hierboven de waterbehoefte op 2500 M5 per dag, hierbij werd echter alleen rekening gehouden met het aantal hoofden, hetwelk nu zich aan drinkwater mag laven (te Amsterdam, het stadsdeel van Nieuwer Amstel en de bewoners der Zaanstreek) vermeerderd met de troepen, te zamen een 500,000 met een hoeveelheid van 5 L. per dag. Achten enkelen - o.a. de kolonel Berends - 2 L. voldoende, anderen - zich baseerende op de verbruikte hoeveelheden aan boord der schepen - wenschen 8 L. per dag en per hoofd beschikbaar te hebben; de heer WinckelGa naar voetnoot1) gaat nog verder en wil, omdat de Amsterdammer gewoon is aan overvloed van water, de dagelijksche portie op 10 L. stellen, waarbij dan rekening gehouden is met het benoodigde voor spijsbereiding, brood enz. Al neemt men nu aan, dat tijdens een beleg ook veel regenwater zal worden opgevangen, men mag niet uit het oog verliezen dat in tijd van epidemiën het noodig kan zijn ook buiten Amsterdam duinwater beschikbaar te stellen, daar de bevolking op het platte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land voor een deel nog slootwater gebruikt en bij droge zomers in plaatsen, waar uitsluitend regenwater wordt gedronken, watergebrek geen zeldzaamheid is. Kunnen wij dan de prises d'eau binnen de stelling brengen, zoo verkrijgen wij ook met het oog op de drinkwater-quaestie een groot voordeel. Van veel beteekenis is mede de verlichting; de gasfabrieken zullen al spoedig niet meer over steenkolen kunnen beschikken, en dus zal uitsluitend petroleum als lichtbron moeten benuttigd worden; de benoodigde hoeveelheid stellende op 1 L. per gezin en per dag, voor de troepen op 0.1 L. per hoofd en per dag, en dan voor algemeen gebruik (verlichting van straten, wegen enz.) mede 1 L. per gezin en voor de troepen 0.1 L., dan wordt vereischt:
Volgens den heer Gerritsen kan men aannemen, dat te Amsterdam gewoonlijk zijn opgeslagen van 200 tot 300 duizend vaten, welke hoeveelheid des winters zal reduceeren tot 150.000 vaten (à 180 Liter.) Blijkens officieele mededeelingen werd te Amsterdam ingevoerd:
Volgt hieruit, dat de invoer sterk toeneemt - in dit jaar met ongeveer 50 % - er volgt tevens uit, dat binnen de stelling - op een gegeven moment bij een geringe hoeveelheid opgeslagen olie den toevoer belettende - geen petroleum genoeg voorhanden zal zijn, waarbij verder niet mag worden vergeten, dat voor militaire doeleinden hoogstwaarschijnlijk zeer veel petroleum zal noodig wezen.
Waar ik hier in enkele cijfers eene beschouwing gaf over de eerste levensbehoeften, daar zal ik de andere - veelal niet minder onontbeerlijk - als aardappelen, rijst, koffie, thee, boonen, erwten, suiker, tabak enz. enz. verder buiten beschouwing laten. Hetgeen ik mededeelde, zal zeer zeker voldoende wezen om te doen zien voor welk hoogst belangrijk en moeielijk vraagstuk wij hier staan. - Gouverner c'est prévoir, o zeker, maar de Regeering kan niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Legende.Werken, behoorende tot het tegenwoordig ontwerp.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroeger geprojecteerde werken, thans als zoodanig vervallen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitbreiding der Stelling tot aan Zee, volgens het plan van den Generaal den Beer Poortugael:In het Noorden.
(III. Fort ten N. v. Uitgeest.)
In het Zuiden.
A. Ontworpen Zoetwatervijvers bij de Hembrug. B. id. id. bij Sloterdijk.
* Werkjes, behoorende tot de voormalige linie van Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles. Ja, de voorbereiding kan zij regelen, maar als Amsterdam zich voldoende zal kunnen approviandeeren, dan dient ook de natie mede te werken, dan dient de bevolking meer en meer den toestand, waarin zij geplaatst kan worden, onder de oogen te zien. De oorlog is een van die vreeselijke ziekten, welke veeleer voorkomen dan verjaagd kunnen worden; is eenmaal die cholera binnen onze landpalen dan helpen geen redeneeringen meer, dan kan het verzuimde slechts hoogst moeielijk worden hersteld, dan zullen schrik en vreeze de luchthartigen van straks met ontzetting slaan, want die oorlog treft te sneller en te zekerder naar gelang hij minder werd verwacht, naar mate men minder op hem was voorbereid. Dwaas, die gelooft, alleen dien geesel te kunnen weren door geldelijke offers! - Wat wij zoo noodig hebben, dat is de belangstelling der natie, wie niet genoeg voor oogen kan worden gehouden het si vis pacem, para bellum. Hebben wij den vrede werkelijk lief, zoo bereiden wij ons op den oorlog voor, dien wij te gemakkelijker zullen voorkomen, naar mate wij ons te beter hebben voorbereid. En waar de natie soms zou willen klagen dat millioenen zijn verspild, daar had zij dan door meer belangstelling, door een beter begrip van de defensiezaken, die verspilling kunnen en moeten voorkomen. Niet door te liefhebberen op militair gebied en soldaatje te spelen, maar door zich wat meer kennis te vergaren omtrent de vaak zoo eenvoudige waarheden der defensie. En die kennis èn die belangstelling zijn noodig, zullen de zin voor onafhankelijkheid, de liefde voor de vrijheid en de nationale trots nog iets meer zijn dan banale phrasen.
A.N.J. Fabius. |
|