Bibliographie.
Eene illuzie, door Louis Couperus. L.J. Veen - Amsterdam.
De bundel geeft meer dan de titel belooft. Behalve ‘Eene illuzie’ vindt men er nog in ‘Een zieltje’, ‘Een verlangen’, ‘Uitzichten’, ‘Epiloog’ en ‘Kleine raadsels’, vier van welke stukken voor de lezers van De Gids geen onbekenden zijn.
Met zijn zin voor het subtiele in gedachte en vorm, met zijn voorliefde voor al wat geheimzinnig, ontastbaar is, voor een droomerig halfdonker, voor mystiek, staat Couperus vierkant tegenover wat door menigeen geacht wordt te behooren tot den eigen aard van de Hollandsche letterkunde. Daardoor kunnen velen zich nog altijd niet vinden in die geheel bijzondere kunst, waarvan met eene uitdrukking uit ‘Epiloog’ gezegd zou kunnen worden, dat zij is een ‘exquize kunst, die hem zinnen (laat) neerschrijven als kantwerk van Saksich porcelein.’ Doch niet de vorm alleen, vooral ook de analyse van ongemeene, maar zeker niet onmogelijke zielstoestanden maakt den inhoud van deze stukken zoo belangrijk, dat zij de proef van een herhaalde lezing glansrijk doorstaan.
Hoe treft in haar soberheid de teekening van dat ‘Zieltje’, het knaapje, dat uit gebrek aan genegenheid tot melancholie en zelfmoord vervalt; hoe roerend is in ‘Eene illuzie’ het geval van die Tila, ‘arme gewonde van liefde’, die lijdt omdat haar Carel haar niet gewoon liefheeft als een vrouw, ‘met verliefdheid’, maar in haar steeds iets buitengewoons, ‘iets als een luchtverheveling’ ziet. Ook ‘Kleine raadsels’ hebben ons weer getroffen en wij gelooven niet, dat deze teere waarneming van, als men wil, ‘ziekelijke’ verschijnselen den naam verdient van ziekelijke kunst, dien sommigen er aan geven.