| |
| |
| |
Uit twee landen.
Paul Bourget. La terre promise. Paris Lemerre 1892.
Paul Bourget. Cosmopolis. Paris Lemerre 1893.
Niet meer enkel uit Parijs, uit het klein en wazig boudoir der rue de Monsieur, zelfs niet meer alleen uit het Zuiden van zijn vaderland, het geliefd Hyères, dagteekent Paul Bourget thans zijne werken. De ‘sensations d'Italie’ zijn allengs iets anders voor hem geworden dan vluchtige indrukken, in het voorbijgaan opgevangen, in een reisboek haastig opgeteekend, en uitgewerkt op de banale schrijftafel van een of ander ‘family-house’ aan gene zijde der Alpen.
Ze hebben zijne ziel vermeesterd, die velerlei aandoeningen, bij elke nieuwe pleisterplaats in het gemoed van den rondtrekkenden reiziger gewekt. Ze hebben hem vastgehouden, lang, heel lang, hem geboeid aan de zachte zonnestralen van Sicilië en aan de schaduw der donkere cypressen, aan de kathedralen der Toscaansche steden en aan het penseel der Umbrische school, aan de bouwvallen van het Forum Romanum en aan den machtigen koepel van San Pietro.
Wel houdt de schrijver met buitengewone zorgvuldigheid het geheim van zijn leven der laatste jaren verborgen voor ons, die hem alleen mogen leeren kennen uit de gedrukte bladen zijner boeken. Wel verraden zelfs voorrede noch opdracht de geringste bijzonderheid omtrent zijne allernaaste omgeving. Wel kunnen we hoogstens een bescheiden gissing wagen aangaande de geestelijke atmosfeer waarin de dagelijksche omgang eener jonge vrouw hem doet ademen. Maar dit éene mogen we dan toch weten, - en Bourget wil bepaald dat we het weten zullen, - dat zijne beide laatste romans grootendeels in Italië
| |
| |
geschreven zijn. In September 1891 begonnen in een der kasteelen van Touraine, is La Terre Promise in April van dit jaar te Rome voltooid geworden, en van Cosmopolis, waarvoor in October ll. te Parijs het ‘imprimatur’ gegeven werd, is het eerste gedeelte te Siena bewerkt.
Ook indien de namen dier plaatsen niet op de laatste bladzijde der beide romans waren afgedrukt, zouden we vermoed hebben dat de zon van Italië op de losse bladen van het handschrift heeft geschenen. Cosmopolis verplaatst ons naar Rome. In de koele paleizen van de heilige stad der pausen, in de breede, zonnige straten der hoofdstad van het moderne Italië, langs de boorden van den Tiber, te midden van de dorre vlakten der Campagna, bewegen zich die internationale figuren wier botsing zulk een geweldig drama van hartstocht en ontgoocheling, van echtbreuk en zelfmoord in het leven roept. En nu moge, volgens de uitdrukkelijke verklaring van den schrijver zelven, zulk een drama even goed gespeeld kunnen worden, bijna met dezelfde ‘chefs d'emploi’ in de hoofdrollen, op de woelige boulevards van Parijs, in den mist der Londensche parken, aan den voet der sneeuwbergen van Sanct Moritz of in den zoelen dampkring van het zonnige Nice, - het was meer dan een eisch zijner esthetiek, het was een innige voorliefde voor de stad der Cesars en der pausen, die Bourget er toe dreef om de handeling van zijn verhaal met ‘ce décor d'un si grand passé’ te omlijsten.
En dan Terre Promise! Hoe ver, mijlen ver, van het gewoel der Fransche hoofdstad voert ons hier de schrijver! Niets van den koortsigen gloed der jagende begeerten die daar ginds oud en jong voortdrijven; niets van het froufrou der peignoirs van kant en zijde, van prikkelende parfums doortrokken. Zacht ruischen de palmen, zoet geuren de rozen van Sicilië. Een adem van stille teederheid ruischt over de bloeiende tuinen van Palermo. En de wreedheid van het pijnlijk drama dat ook hier zich langzaam ontrolt, wordt getemperd door ‘ce décor de solitude, animé uniquement par le frisson des feuillages.’ Is het wonder dat, toen Paul Bourget, den vorigen winter, een zijner Fransche vrienden te Rome ontmoette, hij dezen de gulle bekentenis deed, dat hij Parijs begon te vergeten, dat het Parijsche leven hem vreemd was geworden?
| |
| |
‘Uit twee landen’ komen ditmaal de teekeningen tot onswaarin Bourget de jongste resultaten zijner zielkundige analyse heeft nedergelegd. Maar toen ik de eerste woorden van dezen volzin als titel aan het hoofd dezer bladzijden plaatste, dacht ik minder aan de laboratoria waarin hij gewerkt heeft dan aan dat werk zelf, minder aan de steden waar zijn beide romans geschreven zijn dan aan hun inhoud.
Of ligt niet reeds in de beide titels een scherpe tegenstelling opgesloten?
La Terre Promise luidt de eerste. Het is een bijbelsch woord; en wie het uitspreekt, voor dien verschijnen, in zachten, doorschijnenden lichtglans, al de oorden van zaligheid en rust, van ongestoorde en stille vreugde, van liefdevol en heilig genieten, waarvan het Kanaän der oude Israëlieten, het land ‘overvloeiende van melk en honig’, het blijvend zinnebeeld is geworden. ‘Het Beloofde Land’ van Bourget's roman is het huwelijksleven, in de volheid der jeugd aanvaard, uit innige, door beide harten even sterk gevoelde liefde, in de dagen eener zonnige verloving als in een heilig visioen oprijzend voor de reine verbeelding van een drie-en-twintigjarig meisje, in wier fijn besnaarde ziel tot nog toe alleen de liefde voor een trouw minnende moeder en de aanbidding van een heiligen God de zachtste en innigste aandoeningen hadden gewekt, - oprijzend ook voor het oog van den vier-en-dertigjarigen jongen man als een oord van rust na de stormen der eerste jeugd, als een heilige plek, de eenige waarop hij hopen kon voor goed te worden genezen en ontzondigd, waar het wonder der levensvernieuwing niet onmogelijk zou wezen.
Geen dieper indruk had Bourget kunnen geven van de machtige bekoring die uitgaat van dit Beloofde Land, dan door, op de eerste bladzijde van zijn roman, die eenvoudige wandeling te beschrijven van het jonge paar, op een zonnigen frisschen Novembermorgen, in den tuin der villa Tasca. De moeder van het meisje, nauw van eene borstaandoening hersteld, zit op een bank van gebeeldhouwd marmer, bij een rozenstruik, en ziet ‘haar beide kinderen’ na met een oog vol rustige, dankbare genegenheid. ‘Wandelt gerust wat met elkaar,’ heeft de gravin Scilly tot Henriëtte en Francis Nayrac gezegd, ‘en bekommert u niet om mij; ik zal u hier wel wachten.’ En de gelukkige verloofden hebben van het vriendelijk gegeven verlof dankbaar
| |
| |
gebruik gemaakt. Ze zijn opgewandeld. ‘Leur pas lent, incertain, distrait - ce pas d'un couple heureux et dont les moindres mouvements s'harmonisent, s'épousent, pour ainsi dire d'un incon scient accord, - les éloignait tour à tour et les rapprochait. Ils disparaissaient, puis reparaissaient au tournant des allées. Ils marchaient, s'arrêtaient, marchaient de nouveau Ils se regardaient, parlaient, se taisaient, si délicieusement exaltés et ravis par ce ciel bleu, cette clarté du jour, ces arbres, ces eaux, ces fleurs, par eux-mêmes surtout, par cette magie de la présence aimée, qui mettrait le printemps là où règne l'hiver, et, ajoutée à l'enchantement d'une heure enchantée, peu s'en faut qu'elle ne dépasse les forces de l'âme! Henriette et Francis avaient autour de leurs personnes ce mystérieux rayonnement que projette l'extrême bonheur. Ils étaient comme soutenus, comme soulevés par cet intime esprit de félicité que révèle chaque geste de deux êtres qui se chérissent entièrement, absolument...... C'était comme une vis ion d'un rêverealisé que cette promenade, pour le tendre témoin qui contemplait les deux fiancés, pour cette mère qu'ils n'oubliaient pas même dans leur extase, car à chaque passage près du banc de marbre, Henriette la saluait d'un sourire et d'un regard.’
Helaas! de geurende wandelpaden der villa Tasca loopen uit op een Via Dolorosa; het Beloofde Land wordt niet betreden. Henriette Scilly, den Christus zelven navolgend, aanvaardt vrijwillig een lijden, dat een boete wil wezen voor de schuld van een ander. Francis Nayrac vindt ten slotte geen ander levensdoel dan de vreugdelooze vervulling van een heiligen plicht, in de eenzame, droeve vlakte aan de overzijde van het Beloofde Land.
Een droevige, zeer droevige geschiedenis heeft hun geluk verstoord. Een episode uit het verleden van den jongen man is plotseling dreigend opgerezen tusschen de belofte en hare vervulling. Het beeld eener vroegere liefdesbetrekking, die hij des te eerder had zoeken te vergeten omdat hij, het voorwerp van dien schuldigen hartstocht ten onrechte verdenkend, heeft gemeend dat de ongelukkige vrouw hem schandelijk bedrogen had, - plaatst zich op eenmaal tusschen hem en zijne verloofde; het staat vóór hem, niet alleen als een herinnering, als een verwijt, als een wroeging, maar als een plicht, de onvervreemdbare plicht van den vader tegenover het kind uit echtbreuk geboren.
En toch, hoe pijnlijk die droevige geschiedenis ook moge
| |
| |
wezen, nooit, zelfs niet door de herinnering aan dien schuldigen hartstocht, wordt in Bourget's roman de stemming verbroken waarin de lezer door de eerste bladzijden gebracht was. De beelden die naast Henriette Scilly oprijzen, ook dat der schuldige vrouw, zijn door den kunstenaar zoo fijn, zoo aantrekkelijk geteekend, dat zij aan de reine harmonie der hoofdfiguur niet schaden. Mevrouw Raffraye, de arme teringlijderes, is zoo diep te beklagen dat haar alles vergeven wordt; en de kleine blonde Adèle, het onschuldige kind der zonde, is zoo aanvallig in haar schroom en in haar kinderlijke vertrouwelijkheid, dat zij, naast Henriette gezien, de bekoring dier andere onschuld door de hare slechts verhoogt. Langs welke bouwvallen van eer en geluk, van geloof en onschuld, van liefde en plichtgevoel Bourget zijne lezers ook voeren moge, nooit wordt de gewijde stemming geheel verstoord, nooit leidt hij ons geheel en al buiten de gezichtslijn van het Beloofde Land. Altijd door blijft het aan den horizont zichtbaar, altijd blijven wij ademen in een dampkring doortrokken van de geuren van La Terre Promise.
Een geheel ander land is Kosmopolis. Klinkt die naam niet als de synoniem van het moderne Babylon, reeds in den Bijbel de schrille tegenhanger van de stad der belofte, het hemelsche Jeruzalem? Kosmopolis is de bonte, roezige wereld waarin de rassen elkaar botsend ontmoeten of, door éénheid van belangen en hartstochten gedreven, zich met elkaar vermengen. De oude spraakverwarring heeft opgehouden; de banaliteit van een zelfde bestaan ligt uitgespreid over de oppervlakte van al die levens. Maar op den bodem schuilt het geheim van ieders oorsprong. En wanneer die wereld in beroering komt, dan wordt het geleende en aangepaste kleed van een eenvormig salonleven afgeworpen en treedt ieder op in zijn eigen gestalte. Dan verbreekt elk dier overgeërfde instincten het gladde vernis der conventie, en de disharmonie van al die klanken en kreten, steeds luider en luider zich verheffend, overstemt geheel het eentonig en onbeduidend koorgezang der gewone mondaniteit.
In dit Kosmopolis voert Bourget zijne lezers rond.
Getrouw aan de eigenaardigheid van zijn talent, teekent hij niet, in een honderdtal figuren, de bonte verscheidenheid dier woelige wereld, maar ontleedt hij, in een twaalftal individuen, enkele typen van de rassen die hij hier samenbrengt. Evenmin
| |
| |
als in een zijner vroegere verhalen vermeidt zich de schrijver hier in het luchtig schetsen van nevenfiguren; nagenoeg al de personen die hij laat optreden zijn hoofdpersonen, en hoogstens dienen een paar Italianen tot stoffeering van het tooneel. Ook Cosmopolis is in alle opzichten een ‘roman d'analyse.’
Wie gevoelig is voor de bekoring van Bourget's werken, die kent sinds lang het aantrekkelijke van die soberheid zijner mise-en-scène, van dat rustige en diepe zijner teekening, van dat weinig drukke in het aantal en in de groepeering zijner figuren. Maar het was niet zonder gevaar, die bekende manier, die zich zoo voortreffelijk leent tot het schrijven van boeken als Crime d'amour, Coeur de femme, La Terre Promise, ook te willen toepassen op een schilderij welks titel alleen reeds den eisch scheen te stellen van een breed uitgespannen doek, van een woelige teekening en een weelderig koloriet. Het valt dan ook niet te ontkennen dat het wat leeg is in de straten en op de pleinen van het Rome van Cosmopolis; dat er iets al te eigenaardig typisch, en daardoor allicht iets poseerends is in de enkele figuren die we in die straten zien rondwandelen en achter de zware deuren der ‘palazzi’ zien verdwijnen. Men is zoo licht geneigd, de preocupaties van den schrijver kennend, in Boleslas Gorka ‘l'âme polonaise’ te willen zien, in Caterina Steno ‘l'âme vénétienne,’ in Maud ‘l'âme anglaise,’ in Maitland ‘l'âme américaine’, terwijl dan de Baron Hafner en zijne dochter aan den eenen, Florent Chapron en zijne zuster aan den anderen kant, en zelfs Alba Steno, eigenaardige ‘Mischprodukte’, door kruising van rassen ontstaan, zouden vertegenwoordigen.
Bourget heeft blijkbaar vermoed dat zijne lezers dit gevaar zouden voorzien; en in de opdracht aan zijn vriend, graaf Primoli, wijst hij op de moeielijkheid voor den romanschrijver om een klein aantal personen te laten optreden en toch in elk van hen de eigenaardigheden van een bepaald ras te teekenen. Hij herinnert er zijn vriend aan dat zij beide tal van Venetiaansche, Engelsche en Amerikaansche vrouwen kennen, die niet op Caterina Steno, op Maud en op Lydia gelijken, dat er gansch andere Polen zijn dan Boleslas, en dat zelfs de baron Hafner, een Hollandsch-Duitsche jood die Protestant is geworden, slechts ééne soort vertegenwoordigt van die gelukzoekers waarvan er minstens twintig soorten in Europa te vinden
| |
| |
zijn. Hij erkent zelf dat het woord ‘ras’ een veel te vage uitdrukking is voor een groote verscheidenheid van karaktertrekken dan dat een romanschrijver de pretensie zou kunnen hebben ‘d'incarner dans ces personnages cet ensemble confus de caractères.’ Hij heeft dan ook geen ‘representative people,’ geen zuivere vertegenwoordigers van de verschillende rassen willen teekenen, maar ‘un groupe d' individus.... possibles dans les données de leur race.’
Zoo hij aan dat gevaar, waarvoor de lezer inderdaad beducht kon zijn, - het gevaar van al te abstract te worden in zijne uitbeelding van de eigenaardigheden der verschillende rassen, - werkelijk ontkomen is, dan ligt dit hieraan dat hij zich niet alleen door zijn bekenden zin voor analyse, maar ook door zijn bijzondere gave voor individualiseering heeft laten leiden. Het is bekend dat, zoo de zielkundige ontleding Bourget's methode mag genoemd worden, de individualiseering tot zijne procédés behoort. Zoodra hij een karaktertrek, een neiging, een zedelijk verschijnsel heeft ontleed, zoekt Bourget onder zijne bekenden den persoon wiens afkomst, wiens manieren, wiens levensomstandigheden hem het meest geschikt voorkomen om dit verschijnsel tot ontwikkeling te brengen. Omgang en observatie doen hem op die wijze een soort van psychologisch experiment aan de hand, waarvan hij de resultaten in zijne romans nederlegt.
Op die wijze zullen vast ook de figuren van Cosmopolis ontstaan zijn; voor een deel zijn ze wezenlijk kennissen van den schrijver. En nu mogen de meesten van ons, in het bepaalde geval dat zich hier voordoet, de noodige gegevens missen om het experiment van den schrijver te controleeren, toch moeten de personen van Bourget's laatsten roman op iederen lezer den indruk maken van levende, bezielde gestalten te zijn. Het sterkst zal die indruk natuurlijk wezen bij hen die op hunne reizen een of ander groot of klein Kosmopolis hebben leeren kennen. Maar zij die dit voorrecht missen behoeven zich hun gemis niet al te zeer te beklagen. De schrijver komt hun te gemoet. Telkens maakt hij, ter rechtvaardiging of ter toelichting van zijne teekening, eene opmerking waarvan de juistheid, ook bij gebrek aan ervaring, zich onwillekeurig aan den lezer opdringt, mits deze door zijne lectuur althans eenigszins bekend zij geworden met de landen waaruit de personen die hier optreden zijn voortgekomen.
| |
| |
Ik durf niet bepalen of Bourget's roman ten volle kan genoten worden door hen die nooit Venetië en Rome hebben gezien, die nooit een Pool hebben ontmoet, die nooit gehoord hebben van den ingeboren afkeer der echte Yankees voor de Amerikanen in wier aderen nog een paar droppels zwart bloed zijn overgebleven. Maar ik verbeeld mij dat ieder die iets gevoelt voor ‘cette forte existence anglaise qui vous refait de la vie morale comme la montagne vous refait du sang,’ in de krachtige, nobele Maud, Gorka's wreed bedrogen vrouw, die, als zij verslagen en verwijtend tegenover haren man staat, hem verschijnt ‘à la fois comme la dignité et comme la charité de sa vie’ - een der heerlijkste creaties van den schrijver zal bewonderen.
Misschien moet men wat thuis zijn in de geschiedenis van Venetië om tot in alle kleinigheden zijn teekening van Caterina Steno te kunnen waardeeren, ‘cette dogaresse du XVIe siècle retrouvée intacte dans la Venise de nos jours.’ Maar zooveel kennis en ervaring zal er toch wel niet noodig zijn om ook met bewondering die even krachtige, schoon door-en-door perverse vrouwennatuur gade te slaan in de geweldige openbaringen van haar ontembaren hartstocht, in de energie van haar wil, in de genialiteit van haar koelbloedige huichelarij.
Dat Boleslas Gorka, zoodra hij de ontrouw zijner maîtresse vermoedt, aan niets anders denkt dan aan vechten, dat deze verraden minnaar een duel noodig heeft om dat verraad te kunnen verdragen, zal niemand verwonderen. En voor weinigen zal deze toelichtende opmerking van Bourget bepaald noodig geweest zijn, ‘que les Polonais sont demeurés, à travers des défauts payés bien cher, la race la plus chevaleresquement, la plus follement brave d'Europe.’ Doch raadselachtiger schijnt velen waarschijnlijk de houding die Boleslas aanneemt tegenover zijne arme vrouw, als deze de bewijzen van zijn ontrouw hem voorhoudt. Wanneer hij haar dan antwoordt, ‘avec un frémissement de conviction’: ‘Je vous ai trop menti, et j'en ai trop souffert’, dan zullen de meesten dat woord ‘uit volle overtuiging’ vast liever willen schrappen en den Pool uitmaken voor een tooneelspeler. Daarom is de bladzijde zeker niet overbodig door Bourget gewijd aan den specialen karaktertrek der Slaven (is hij wel zoo uitsluitend Slavisch?), die hierin bestaat, dat zij eene aandoening die hen vluchtig beroert op
| |
| |
eens tot een geweldige proportie kunnen uitzetten en er hun gemoed voor een korten tijd geheel mee kunnen vervullen, een eigenaardig vermogen waarvoor de schrijver deze formule heeft gevonden: ‘une prodigieuse puissance nerveuse d'instantanéité.’
Een soortgelijk geval is het volgende. Er komt in het verhaal eene treurige geschiedenis voor van anonyme brieven, met uitknipsels van couranten en wat lijm samengesteld. Het blijft lang een geheim wie op die onwaardige manier den bedrogen minnaar heeft gewaarschuwd en zelfs het onwetende dochtertje der schuldige vrouw niet heeft ontzien. Ik wil gulweg bekennen dat mijn vermoeden volstrekt niet op Lydia Maitland, de vrouw van Caterina Steno's nieuwen minnaar, gevallen was. En toch had Bourget ons reeds meegedeeld dat deze vrouw eene Amerikaansche was, uit de kruising van blank en zwart geboren. Des te boeiender is de ontleding van het karakter dier Lydia en van haren broeder, die, schoon beide ‘des Américains de la race nègre’, zoo hemelsbreed van elkaar verschillen: hij, als een bulldog aan de voeten van zijn vriend Maitland nederliggend, ‘capable de brûler Rome pour cuire un oeuf au mari de sa soeur,’ - zij, valsch, geslepen, met een gemoed vol wantrouwen, waarin haat en nijd welig kunnen tieren. En verrassend zal menigeen deze oplossing van het raadsel hebben toegeklonken: zij hadden, zooals somtijds gebeurt, den dubbelen karaktertrek van het gemengde ras onder elkaar verdeeld: ‘l'un en avait hérité toute la vertu d'immolation, l'autre toute la puissance d'hypocrisie’.
Indien Cosmopolis al te veel dergelijke bladzijden bevatte, zou het boek misschien interessanter wezen als bijdrage tot de zoogenaamde ‘Völkerpsychologie’ dan als roman. Doch de meeste der andere personen worden gemakkelijker begrepen. Zoo is er niet veel raadselachtigs, - maar hoeveel aantrekkelijks! - in dien ouden marquis de Montfanon, gewezen pauselijk zouaaf, en thans met hart en ziel aan de devotie zich wijdend, doch die de herinnering aan zooveel ‘affaires d'honneur’ uit zijn jonge jaren heeft behouden, dat hij zich er toe laat overhalen om in het duel tusschen Gorka en Florent Chapron als getuige op te treden, en die dan met zooveel voorname nauwgezetheid opkomt voor de authentieke grondregels van het tweegevecht. Licht te begrijpen ook is Ardea,
| |
| |
de Romeinsche edelman, die pausen in zijne familie heeft, doch die zonder schaamte het oud patricisch paleis en zijn schatten tot dekking zijner schulden laat verkoopen en zich laat overhalen tot een huwelijk met de dochter van een millionairen bankroetier. En niet minder Ardea's vrienden, twee Romeinsche clubjonkers, die juist geld genoeg met spelen winnen om nu en dan eens een reisje naar Parijs te maken, en die van daar terugkomen ‘hypnotisés par Paris; et quel Paris!’ Immers, dat de stamboom van oud-adellijke geslachten, wanneer hij in den dampkring van het moderne leven tot kwijnen gedoemd is, ten slotte zulke onwaardige loten voortbrengt, - is een feit waarvoor ook elders dan op de boorden van den Tiber de bewijzen gemakkelijk te vinden zijn.
En dan de figuur van den bankier Justus Hafner, wiens beeld de schrijver van zooveel kanten en onder zoo verschillend licht heeft geschilderd, en wiens silhouet hij reeds in zijn voorrede vluchtig aldus schetste: ‘l'aventurier européen, de qui on ne connaît ni la religion, ni la famille, ni l'éducation, ni le point de départ, ni le point d'arrivée, tant il a traversé de métiers et de milieux déjà différents!’ Zulk een wezen is veel te internationaal, bestaat uit te veel alom bekende elementen, treedt dagelijks op in te veel steden van Europa, dan dat hij uitsluitend in een of ander afgelegen Kosmopolis gekend en bestudeerd zou moeten worden. Wat Bourget voor bijzonders in dien Hafner op het oog heeft wanneer hij, tot twee malen toe, er aan herinnert dat, zoo zijn vader een Berlijnsche Jood was, zijne moeder tot eene Hollandsche protestantsche familie behoorde, zou ik niet durven bepalen. Want, zoo hij den hoofdtrek van ‘l'âme Juive’ aldus karakteriseert: ‘une force singulière dans l'embrassement de ce qu'elle veut et une violence dans le désir qui ne se lasse et ne recule jamais,’ - van ‘l'âme hollandaise’ heb ik nergens in zijn boek de formule gevonden. Dat die twee ‘zielen’ volgens Bourget nauw verwant moeten zijn, zou men bijna afleiden uit de uitdrukking ‘une patience d'Allemand mâtiné d'Israélite et de Hollandais.’ Maar bij dien ‘faiseur international’ ziet men dergelijke psychologische fijnigheden gaarne over het hoofd, om liever op andere kleinigheden te letten, zooals zijn ‘prunelles d'une inquiétude si singulière dans un
personnage si riche,’ die onder de correctheid van den ‘homme du monde’ het dubbelzinnige van zijn verleden verraden.
| |
| |
Evenzeer als deze baron, hoe gecompliceerd ook, een te algemeen bekende figuur is om raadselachtig te kunnen heeten, evenzeer zal dit wel kunnen gelden van den Amerikaanschen schilder Maitland. Het zou mij ten minste niet verwonderen zoo men ook buiten Amerika en buiten Kosmopolis kunstenaars aantrof die een schrijver, wel wat ruw, maar toch geestig, kan noemen ‘un butor, qui a du talent pour peindre comme les éléphants ont une trompe, un outil de génialité cousu à un goujat.’
En hiermede is de lijst der personen - een paar zeer fijne en zeer interessante, waarover straks, ontbreken nog alleen - nagenoeg gesloten. Niet te talrijk dus om niet alle nauwkeurig te worden opgenomen, sommige raadselachtig genoeg om de nieuwsgierigheid van den lezer te prikkelen en hem de psychologische uitweidingen van den schrijver te doen waardeeren, andere dadelijk herkenbaar omdat men ze meer gezien heeft, of gemakkelijk te kennen omdat hunne eigenaardigheid zoo aantrekkelijk en zoo eenvoudig is, - zoo zijn de hoofdfiguren die Bourget in zijn Cosmopolis heeft geteekend.
Het drama dat uit de ontmoeting en de botsing dier figuren geboren wordt, is zeer eenvoudig.
Caterina Steno, de Venetiaansche gravin, heeft twee jaren lang Boleslas Gorka, den Pool, tot amant gehad. Doch zij heeft nu genoeg van hem; door enkel zinnelijken hartstocht gedreven, heeft zij gedurende Gorka's afwezigheid een liaison aangeknoopt met den Amerikaanschen schilder Maitland. De dochter der gravin, de bekoorlijke Alba Steno, bemerkt evenmin iets van die tweede minnarij, die zij onwetend begunstigt door den schilder toe te staan haar portret te maken, als zij iets vermoed heeft van de eerste. Even onkundig van het verraad van haren echtgenoot is Gorka's echtgenoot gebleven, de edele Maud. Maar de vrouw van Maitland, de Amerikaansche mestis Lydia, weet alles, en zal, listig en wreed, alles verraden. Zij waarschuwt den verstooten minnaar, die haastig naar Rome terugkeert met het plan Maitland te dooden. Doch een twist met diens zwager, Florent Chapron, geeft aan zijn wraak een andere richting; het is met dezen dat hij zal duelleeren. Het duel heeft plaats en geeft aanleiding tot de onthulling van het afschuwelijk geheim. Lydia Maitland, even geslepen als laaghartig, verraadt het, niet alleen aan Gorka's vrouw, maar ook aan Caterina's
| |
| |
dochter. Maud's besluit is spoedig genomen; zoodra de wonde van haren man genezen is, reist zij met hem en met haar kind naar Engeland. Alba Steno aarzelt in het hare; doch wanneer haar hoop om in de liefde van een jongen man vertroosting voor haar leed te zoeken, verijdeld is, - gaat zij vrijwillig sterven.
Naast dit drama verloopt een ander, geringer van beteekenis, maar in zijn afloop bijna even treurig. Door de bemiddeling der gravin Steno zal de Romeinsche prins Ardea in het huwelijk treden met de ‘schwärmerische’ dochter van baron Hafner, terwijl deze de schulden van den verloopen edelman zal betalen en het wapenbord van zijn schoonzoon opnieuw zal vergulden. Het plan staat volvoerd te worden; reeds is Fanny Hafner plechtig door een kardinaal gedoopt en heeft zij uit de handen van den Heiligen Vader zelven het eerste misoffer aangenomen, als zij, bijna op hetzelfde oogenblik, de onwaardigheid van haren bruidegom en - ingelicht door den gemeenen Ribalta, Lydia's Corsikaanschen tegenhanger, - ook het lage egoïsme van haren vader ontdekt. Het huwelijk wordt verbroken, en op een afgelegen landgoed in Silezië verbergt het arme meisje haar leed en hare ontgoocheling.
Zal iemand wellicht de opmerking maken, dat deze beide drama's geen bijzonder kosmopolitisch karakter dragen, dat zij evengoed in eene provinciestad, mits niet al te onbeduidend en niet al te pover bevolkt, zouden kunnen verloopen? Zoo Bourget die opmerking vernam, zou hij misschien glimlachend wijzen op dien volzin waarin hij Rome ‘un grand village’ noemt, evengoed een ‘praatnest’ als het kleinste stadje. Maar met meer recht nog zou de schrijver kunnen zeggen, dat de hartstochten en de daden der menschen, althans hunne euveldaden, in hoofdzaak overal dezelfde zijn, dat het verschil van afkomst, ras en opvoeding zich slechts vertoont in de gelegenheden waarbij die hartstochten zich openbaren, in de kracht waarmede zij optreden, in de bijzonderheden die hunne uitbarsting vergezellen. De groote drijfkrachten van het leven werken overal gelijk; in het fijne raderwerk der motieven, in de nuances der neigingen ligt de verscheidenheid. Gelijk alle sterke dieren de zwakke verslinden en uitroeien, maar de tijger het doet met zijn klauwen, de krokodil met zijn kaken, de arend met zijn snavel, de stier met zijn horens, de slang met haar gif en
| |
| |
haar kronkelend lichaam, - zoo is het ook onder de menschen. Overal zijn vrouwen te vinden die aan de drift der zinnen alles opofferen; maar het is misschien alleen eene Venetiaansche die dat leven van hartstocht weet te leiden met zooveel zelf beheersching en het weet te vereenigen met zooveel geestkracht en zooveel voornaamheid. Vrouwelijke Jago's ontbreken nergens; maar misschien moet men toch uit een land als Alabama afkomstig wezen om met geraffineerde perfidie een dochter getuige te maken van de zonde harer moeder. Vrienden die een ander met hun lichaam dekken zijn niet zoo heel zeldzaam; maar aan een doggennatuur als die van Florent Chapron gelooft men alleen bij een negerkind. En al is Maud Gorka niet de eerste vrouw die, diep gekrenkt door de ontrouw van haren man, hare liefde genoeg meester blijft om die zonde niet te vergeven, en toch genoeg vervuld is met de toekomst van haar kind om den zondaar niet geheel te verstooten, - toch willen wij gaarne erkennen dat Bourget gelijk had toen hij in Engeland de vrouwenfiguur ging zoeken die in staat was om zooveel leed, zooveel verontwaardiging en zooveel afschuw met zooveel waardigheid, zooveel wilskracht en zooveel tact harmonisch te verbinden.
Het drama dat hier wordt afgespeeld is, helaas! een van de vele tragedies der menschheid. Maar alleen in Kosmopolis kon het zóó vertoond worden.
Dit aannemelijk te hebben gemaakt is, naast de psychologische beteekenis der ethnologische studies die de schrijver op zoo menige bladzijde heeft gegeven, en naast de litterarische verdienste van zooveel heerlijke tooneelen, - de romantische waarde van Cosmopolis.
Wij zijn ver afgedwaald van La Terre Promise. Toch niet zoo heel ver. Hoe hemelsbreed de beide landen van elkaar verwijderd mogen zijn waarin de Bourget der twee laatste jaren ons binnenvoert, er is één plek, zelfs twee, waar ze aan elkaar grenzen. Ik zou, ten slotte, nog even op dat grensgebied willen verwijlen.
De schrijver zelf wijst er niet heen wanneer hij in de voorede van La Terre Promise het ‘probleem’ aangeeft dat hij n dien roman heeft behandeld. Hij noemt dit met een enkel woord ‘le problême de l'enfant,’ en meent dat daarin ‘toute a moralité de l'amour’ is saam te vatten. Dit probleem zou,
| |
| |
volgens den schrijver, aldus te formuleeren zijn: ‘Jusqu'à quel point le fait d'avoir donné volontairement la vie à un autre être nous engage-t-il envers cet être?’ Francis Nayrac heeft een dochtertje; maar hij weet niet dat het kind zijner vroegere maîtresse, Madame Raffraye, zijn kind is; hij meent zelfs alle reden te hebben om dit te betwijfelen. Doch wanneer hij het aanvallige meisje toevallig ontmoet, dan blijkt hem allengs met onweerstaanbare duidelijkheid dat de kleine Adèle, die zoo sprekend op zijn overleden zuster gelijkt, inderdaad zijn kind is, uit echtbreuk geboren. Het langzaam ontwaken van dit besef is door Bourget meesterlijk geteekend, en even mooi is de bekommernis geschetst die deze ontdekking wekt in het gemoed van den jongen man, zijn diepe smart, wanneer hij het kind zou willen naderen en het niet naderen mag. Later, wanneer zijn huwelijk met Henriette Scilly is afgesprongen en Adèle's moeder gestorven is, wijdt Francis dan ook zijn leven, een droevig, eenzaam leven op ‘l'autre rivage de la Terre Promise’, aan het beschouwen en bewaken - uit de verte, helaas! en zonder het geheim van zijn vaderschap te durven of te mogen verraden, - aan de aanvallige wees.
Maar vergat Bourget niet, toen hij dit probleem het eigenlijk onderwerp van zijn roman noemde, dat Francis Nayrac door de omstandigheden tot die nieuwe levenstaak wordt gedrongen? Niet ter wille van het kind, niet om het kind wordt zijne verloving met Henriette verbroken. Zoo zijne bruid niet onverbiddelijk ware gebleven na de ontdekking van het geheim zijner vroegere relatie, hij zou - nu ja, met wroeging in het hart, maar toch juichend, - met haar het Beloofde Land zijn binnen gegaan. Hij zou misschien even goed voor het kind hebben gezorgd, maar hij zou aan die taak zijn levensgeluk niet ten offer hebben gebracht. Niet van hem, van Henriette komt de beslissing die den toegang tot het Beloofde Land voor hem sluit.
Hoe vreemd het klinken moge, het komt mij voor dat Bourget in dat eerste gedeelte van zijn voorrede het eigenaardige, het bijzondere van zijn voorlaatsten roman niet met volkomen juistheid heeft gekarakteriseerd. En het was, dunkt mij, niet enkel, zooals hij meent, zijn litteraire smaak, maar een zeer gelukkig en zuiver instinct dat hem bewoog om den eerst gekozen titel Le Droit de l'Enfant prijs te geven en zijn roman te noemen La Terre Promise.
| |
| |
De voornaamste beteekenis van dit nieuwe werk zoek ik in iets anders. Het nieuwe ligt, als ik wel zie, in de fijne teekening van Henriette Scilly, in de zielkundige ontleding van een jonge-meisjes-natuur. En zoo ik een zeer hecht punt van aanraking vind tusschen La Terre Promise en Cosmopolis, dan is het dit, dat Bourget in zijn laatsten roman die studie heeft voortgezet, dat hij ook daar zijn talent voor een zeer groot deel gewijd heeft aan de beschrijving en ontleding van twee jonge meisjes, dat Alba Steno, de dochter der Venetiaansche, ten slotte de hoofdpersoon van zijn roman is geworden.
In zijne vorige werken heeft Bourget ‘la jeune fille’ slechts nu en dan even behandeld. De verloofde van René Vincy, in Mensonges, is een zeer vluchtig geteekende figuur; al zeer spoedig dringt de schrijver haar beeld op den achtergrond. In het aangrijpende l'Irréparable en in Le Disciple teekent hij twee jonge meisjes die het slachtoffer worden, de eene van een woesteling dien ze bijna niet kent, de ander van een ‘déséquilibré’ op wien ze verliefd is geraakt. En al is vooral in het laatstgenoemde werk de teekening uitvoerig en fijn, zoo wordt toch in beide het jonge meisje alleen beschouwd als het physieke slachtoffer van zinnelijke lust.
In zijn eerste romans concentreert hij al de kracht van zijn talent op de vrouw, de gehuwde vrouw die overspel bedrijft, de ‘mondaine’ die voor meer dan één liaison plaats heeft in haar leven, de weduwe die een tijd lang haar hart tusschen twee minnaars verdeelen kan. Die vrouw is het hoofdvoorwerp zijner studie in Cruelle énigme, in Crime d'amour, in Mensonges, in Coeur de femme.
Ditmaal is het anders. In La Terre Promise en in Cosmopolis beide bekleedt ‘het jonge meisje’ de eereplaats. Zelden heeft Bourget zulk een bekoorlijke groep geschilderd, en nooit heeft hij zulk een fijne ontleding beproefd van het ‘jugendlich weibliche’ als in het drietal: Henriettte Scilly, Alba Steno, Fanny Hafner.
En is ‘de meeste dezer drie’ niet Henriette?
Hoe fijn is die natuur geteekend! In haar gemoed is alles onschuld, in haar geest is geen enkele onreine voorstelling te vinden. ‘Il n'y a que moi qui connaisse toute la profondeur de son innocence,’ zegt hare moeder tot haren verloofde. En nu wordt dit meisje, dat zoo door-en-door rein en onwetend is, on- | |
| |
willekeurig oorgetuige van de pijnlijkste biecht die een jong mensch kan afleggen. Onwillekeurig had zij de deur half geopend op het oogenblik dat haar verloofde aan hare moeder de droevige geschiedenis vertelde van zijne relatie met Mevrouw Raffraye en van Adèle's geboorte. Alles heeft ze gehoord. Wat heeft ze er van begrepen? ‘Il y a là, zegt Bourget in zijn fijne taal, un phénomène de demi-lueur si délicat, si indéterminé, qu'il est presque indéfinissable.’ Zoo iemand, dan kon deze schrijver beproeven van dien ‘état d'âme’ eene voorstelling te geven die den lezer niet geheel onbevredigd zou laten. En hij heeft het gedaan in een der mooiste bladzijden van zijn boek.
Maar nog veel meer werd er van den fijnen tact en het talent van den schrijver gevergd, toen hij het gesprek moest teruggeven tusschen Mevrouw Scilly en hare dochter dat op die vreeselijke onthulling gevolgd is. Ik zou dit gedeelte van zijn roman zijn grootsten triomf willen noemen. Men zou dat geheele gesprek eigenlijk moeten afschrijven, en dan nog bij iedere uitdrukking den vinger moeten leggen, om zijne buitengewone gaven volkomen te waardeeren. Henriette spreekt over een zonde waarvan het eigenlijke wezen haar duister blijft, maar waarvan ze juist genoeg vermoedt om te gevoelen dat het eene zonde is tegen eerlijkheid en waarheid, een lief hebben van hetgeen een rechtschapen ziel verachten moet. En hoe tactvol laat Bourget de moeder het brutale woord ‘femme adultère’ éénmaal uitspreken, maar.... met eene herinnering aan de geschiedenis der overspelige vrouw uit een der Evangeliën. ‘Toi qui es si bonne chrétienne, rappelle-toi et aujourd'hui et dans l'avenir le mot que Notre Seigneur a dit à la femme adultère: Je ne vous condamne pas non plus ....’ Door dien Bijbelschen klank wordt immers aan het woord zijn ruwheid ontnomen. Daarbij vergeet Bourget niet dat deze engel van reinheid ook vrouw is, en duidelijk laat hij uitkomen dat niet alleen haar onschuld, dat bovenal ook haar liefde doodelijk getroffen is. ‘L'amour seul, avec sa générosité irrésistible pouvait triompher de cette indignation et seul guérir une conscience pure atteinte au plus vif, au plus profond de son rêve de noblesse et de loyauté. Mais en ce moment cet amour ne se faisait sentir à ce coeur blessé que par la souffrance.’ En hoe waar is, in de
beschrijving van Henriette's houding, die uitroep: ‘Je ne peux pas. Je les vois trop... je les vois...’ Bij dat
| |
| |
woord sloot Henriette haar oogen, terwijl de oogleden zenuwachtig trilden. ‘La seule image physique dont son innocence pût nourrir sa jalousie venait de s'offrir à sa pensée: celle de Francis embrassant Pauline.’
De lezers van La Terre Promise weten dat Henriette Scilly, na een langen, bangen strijd, ten slotte met haar geluk ook hare liefde prijs geeft. Zij aanvaardt het leed dat zoo onverwacht haar deel is geworden als een soort van ‘plaatsvervangend lijden’. Hare godsdienstige opvoeding, het enthousiastisch temperament dat ze van haren vader geerfd heeft, hare neiging tot mystiek, maken die oplossing natuurlijk. ‘Elle appartenait à la race de ces âmes qui transportent toute leur sensibilité dans les idées auxquelles elles se donnent.’ Zelve deelt ze haar besluit mede aan den man dien ze heeft liefgehad, den eenige dien ze ooit zal kunnen liefhebben, in een brief, - ‘une lettre naïve où la pauvre enfant avait mis tout ce qu'elle pouvait mettre de son coeur,’ - dien ik naast den bekenden brief van Poyanne uit Coeur de femme zou willen bewaard zien als een der meest volmaakte proeven van Bourget's talent. Na de uitvoerige en zeer knappe ontleding die de schrijver zelf van Henriette's zielestrijd had gegeven, treft die brief, waarin hetzelfde nog eens, maar anders, op kinderlijke wijze, gezegd wordt, door zijn doorzichtigen eenvoud; den schrijver is het blijkbaar gelukt om zijne psychologische analyse, die hij eerst in zijn eigen taal had voorgedragen, nog eens, ditmaal in den vorm eener ongekunstelde, innig vrome ‘Selbstbetrachtung’, te herhalen.
Eene waardige zuster van Henriette Scilly is Alba Steno uit Cosmopolis, ‘la plus gracieuse apparition de délicatesse et de mélancolie dans ce cadre d'un tragique et solennel passé.’ En toch, welk een verschil in afkomst, en bovenal in opvoeding! Alba is de dochter der Venetiaansche gravin en, naar men zegt, van een Rus, Berékiew, Caterina's eersten minnaar. Van dien vader heeft deze ‘Slave Italianisée’ niet alleen een deel van hare aantrekkelijke schoonheid, maar bovenal dien aanleg tot droefgeestigheid geërfd die haar schijnt voor te bestemmen tot zelfmoord. Hare moeder heeft haar ‘in volle vrijheid’ willen opvoeden, ‘à l'Anglaise’; en misschien heeft de invloed eener Duitsche gouvernante - Bourget noemt Fräulein Weber, die op reis is, slechts in het voorbijgaan - die volkomen onafhankelijkheid een weinig getemperd. Doch haar beste schuts- | |
| |
engel bezit Alba - ze is haar poëtischen naam ten volle waardig - in de ongekunsteldheid harer twintig jaren en in haar reine, diepe natuur. Met Henriette Scilly heeft zij dit gemeen, dat zij een afkeer heeft van alle leugen. Die eerlijkheid harer ziel wordt op een zware proef gesteld; want telkens rijzen er in haar gemoed kleine verdenkingen tegen hare moeder. Lang, heel lang weet ze die verdenkingen af te weren door de naïeve overweging, dat de vrouw die zij innig liefheeft toch niet zóó zou kunnen huichelen. En het is een fijne trek in de beschrijving van haar karakter, dat Alba, die toch een scherpen blik toont te hebben en die heel spoedig de listen doorziet waarvan hare vriendin Fanny Hafner het slachtoffer dreigt te worden, in weerwil van allen schijn zoo
goedgeloovig blijft waar het hare moeder geldt.
Helaas! ook hier komt de ontgoocheling, wreed, ruw, afschuwelijk; der dochter wordt het gezicht van de lichtzinnigheden harer moeder niet bespaard. ‘La vision exacte des dessous sinistres de la vie,’ is volkomen geworden; Alba's leven kan nu niet anders meer zijn dan een ondragelijk zielelijden, een niet te stelpen bloeden uit de fijnste vezelen van haar gemoed. Nog ééne hoop is haar gebleven, de wederliefde van den man dien ze liefheeft. Zij belijdt Dorsenne haar liefde, in allen eenvoud, maar met al den drang van een hart dat gered wil worden uit dien maalstroom van onrust, van zonde en verraad. ‘Jamais,’ schrijft Bourget, ‘la pureté absolue de cette charmante créature, née et grandie dans une atmosphère de corruption en y demeurant si intacte, si noble, si franche, n'avait éclaté comme dans cette minute.’ Deze volzin geeft inderdaad volkomen den indruk terug dien de lezer van hare liefdesverklaring ontvangt.
Het antwoord van den jongen man luidt vriendelijk, vol innig mededoogen, maar beslist... ‘Un engagement de toute ma vie?... Non. Non. Je ne le supporterais pas... Il y a des âmes de passage comme il y a des oiseaux voyageurs, et j'en suis une.’ Nu is haar lot beslist. Een paar dagen later bezwijkt Alba Steno aan de moeraskoorts waarvan ze vrijwillig de giftige kiem is gaan inademen op het doodsche meer, ginds in de eenzame Campagna. Alleen de schrijver Paul Bourget kent al de geheimen - en hij beschrijft en ontleedt ze met een aangrijpend realisme - van die ‘obsession du suicide’,
| |
| |
die, uit erfelijkheid geboren, in sommige omstandigheden onweerstaanbaar kan worden en haar arme slachtoffer heendrijft... waarheen? Ergens heen, dit leven uit!
Minder uitvoerig is Bourget's psychologische analyse van Fanny Hafner, ‘une sainte échappée toute vive de la légende dorée.’ Geboren heiligen zijn geen geschikte voorwerpen van een kunstige ontleding; hun ziel is te eenvoudig. Maar zoo hij in dit meisje weinig te verklaren vindt, hij teekent ook haar met zichtbare voorliefde. Al blijft ze in den roman eenigszins op den achtergrond, telkens laat de schrijver hare etherische gestalte even verschijnen, nu eens achter haar gewetenloozen vader, dan eens tegenover den onverschilligen, lichtvaardigen Ardea, soms, als een bekoorlijk pendant, naast Alba Steno.
Ze zijn niet vroolijk, de jonge meisjes van Bourget. Ze zijn zelfs ‘profondément tristes. Fijne, maar brooze en kwijnende bloemen, in eene wereld door giftige dampen verpest, door onreine vlammen verschroeid of door ijskoude winden onvruchtbaar gemaakt, schijnen ze voor de lijdelijke rol van slachtoffers bestemd te zijn. Men zou zoo wenschen dat Bourget door de teekening eener jongere zuster van Maud, van een dier gezonde misses’, zooals hij er vast vele kent, uit een flink Engelsch huishouden voortgekomen, zijn klaverblad had volgemaakt.
Waarom hij dit naliet, is niet moeielijk te raden. De toelichting van zijn standpunt levert hij in den persoon van Dorsenne. Dorsenne is Paul Bourget. Het is niet de eerste maal dat de schrijver zich zelven teekent in zijne romans; in Mensonges gaf hij zelfs twee verschillende portretten van zijn eigen persoon: René Vincy en Claude Larcher. Maar hij had op een bepaalde zijde van zijn eigen natuur nog niet zulk een doorgaande, telkens herhaalde critiek uitgeoefend als hij het ditmaal in Cosmopolis gedaan heeft.
Dorsenne is een ‘intellectuel,’ zelfs een ‘intellectuel excessif.’ De verschillende omstandigheden van zijn leven zijn voor hem slechts ‘des prétextes à sensations.’ Die sensaties wijzigen zich telkens naarmate hij voor een roman of een studie een bepaald voorwerp van observatie en analyse, een bepaalde ‘expérience sentimentale’ noodig heeft. Is die ervaring opgeteekend, heeft zij in een of anderen roman eene gestalte aangenomen, dan kan hij haar door eene nieuwe vervangen. Op
| |
| |
die wijze heeft Dorsenne, voor zijn bijzonder doel, allerlei relaties aangeknoopt, ‘d'innombrables intimités féminines’ opgezocht, om ze weer prijs te geven wanneer zijne ‘jouissance intellectuelle’ voldaan was. Zoo is hij de wereld doorgegaan, allerlei kringen binnentredend, ‘s'y prêtant sans j'amais s'y donner.’ De arme Alba Steno heeft het moeten ervaren: Dorsenne is geen man die beminnen kan, hij is een ‘dilettante.’ Gevoeligheid is zijn zwak niet; maar hij is vatbaar voor de aantrekkelijkheid van gevoelige naturen, want hij is, volgens Bourget's aardige uitdrukking, ‘curieux de sentir sentir.’ En zoo hij zich al een enkele maal door zijn gevoel laat vermeesteren, telkens komt ‘l'excès de la réflexion’ zijne sensibiliteit bederven of dooden. Niet alleen zijn gevoel, ook zijn zedelijk oordeel lijdt onder dit ‘parti pris d'égotisme intellectuel.’ Hij werpt zich niet op als rechter der wereld, hij tracht alleen haar te beschouwen en te begrijpen. In dit begrijpen ligt zijn genot, dat bijna een zingenot voor hem geworden is zoozeer is het voor hem het summum van alle genietingen. En de marquis de Montfanon, die, aan het slot van het boek, een geweldige boetpredikatie houdt, spreekt niet zonder reden van ‘ce petit frisson, ce spasme cérébral’ waaraan een man als Dorsenne zijn besten vriend, zijn vader, zijn moeder zou kunnen ten offer brengen, gelijk hij het Alba Steno gedaan heeft.
‘Vous vous calomniez!’ zou men Dorsenne-Bourget willen toeroepen, wanneer hij op die manier zijn eigen innerlijk ontleedt. Waarlijk, hij is niet alleen een intellectueele reflector van de wereld waarin hij leeft. Hoe dapper neemt hij het op voor Fanny Hafner, wanneer ze door den katholieken markies voor een ‘comédienne’ wordt uitgemaakt! Wat weert hij zich flink om te trachten het duel tusschen Gorka en Florent te verhinderen! En hoe kranig beantwoordt hij met een pistoolschot de beleediging van den Poolschen woesteling!
Maar.... waartoe hem te willen verontschuldigen? Hij wil nu eenmaal liever zelf zijn zonde in haar vollen omvang belijden. ‘Er is veel waars in hetgeen ge daar zegt,’ antwoordt hij op de boetpredikatie van zijn ouden vriend. ‘Doch ge vergist u, zoo ge meent dat die intellectueele débauche ons enkel genot oplevert. We hebben er ook heel dikwijls onder geleden.
| |
| |
Intusschen.... Qu'y faire, hélas! C'est la maladie d'un siècle trop cultivé et elle n'a pas de guérison’.
De markies de Montfanon kent wel een geneesmiddel. En hij wijst den jongen man naar een der wandelpaden van den tuin van het Vaticaan, waar paus Leo xiii, op den arm van een zijner kardinalen steunend, langzaam naar zijn rijtuig wandelt.
Er is iets zeer treffends in dat slot van Cosmopolis: de mannen van het doodend denken genezen door den Vader van alle geloovigen; de zondige ‘Wereldstad’ behouden door den afgeleefden grijsaard wiens bevende hand Stad en Wereld, Urbem et Orbem zegent! Men zou geneigd zijn deze miseen-scène theatraal te noemen, zoo men niet wist dat Bourget ook hier volkomen oprecht is.
Wie aan de oprechtheid dier laatste bladzijde van Cosmopolis twijfelen mocht, herleze La Terre Promise. Aandoenlijker hulde is zelden door een scepticus aan de macht en de waarde van den godsdienst gebracht. Wij wisten trouwens reeds uit het slot van Le Disciple dat Bourget's neigingen naar de zijde van het geloof begonnen over te hellen. Dat zijn geest sints dien tijd in diezelfde richting is voortgegaan, bewijzen zijn beide laatste romans. Waarschijnlijk heeft ook het lange verblijf in Italië, het vergeten van de Parijsche salons, er toe bijgedragen om zijne sympathie voor den godsdienst, met name voor het katholicisme, sterk te doen toenemen. In die sympathie staat Bourget, men weet het, niet alleen. Zijn vriend Melchior de Vogüé heeft reeds ernstiger stappen in diezelfde richting gedaan. En terwijl in de wereld der kunstenaars de mystiek zich hoe langer zoo sterker doet gelden, gewagen ook niet-mystieke naturen, beangstigd door de sociale ellende, bekommerd over het lot der wereld, van een mogelijke herleving van het godsdienstig gevoel, van eene mogelijke vernieuwing der katholieke kerk.
Intusschen, het allerlaatste woord van Dorsenne klinkt in dit opzicht niet bemoedigend. Wanneer de Montfanon hem gezegd heeft, dat de paus martelaar kan wezen omdat hij het geloof bezit, en aan het schoone woord van Tertullianus herinnert: ‘Debitricem martyrii fidem, het geloof is tot het martelaarschap verplicht,’ dan antwoordt de jonge man: ‘Meent ge
| |
| |
dan dat er onder ons, sceptici en dilettantes, één enkele is die het martelaarschap zou weigeren, zoo hij tegelijker tijd het geloof kon bezitten?...’
Dáár ligt de knoop. Zoo het geloof een gave is, kan het dan nog de gave zijn van een eeuw die zooveel meer heeft begrepen dan vroeger ooit begrepen was? die te veel heeft leeren twijfelen om niet in dien twijfel zelven een der krachtigste drijfveeren van het moderne leven te waardeeren? die de macht van het verstand al te zeer ervaren heeft om het ooit meer te kunnen wantrouwen? Per fidem ad intellectum, van gelooven tot begrijpen, dit gaat nog. Maar... per intellectum ad fidem, van begrijpen tot gelooven?
Eerder zou het kunnen gebeuren dat, geloovigen en intellectualisten beiden ten spot, het moderne Kosmopolis, de woelige internationale wereld, haar geweldigen torenbouw zóó vermetel voortzette, dat de tinnen, als die van het oude Babel, nog eens weer tot aan den hemel reikten, - en dat een geheimzinnige macht, de macht der menigte die naar gelijkheid dorst, de hongerwoede der ellendigen, de woeste grillen der bandeloozen, de rassenhaat en de onderlinge naijver der volken, die gansche wereldstad voor goed deed ineenstorten.
En zou het dan - maar ook dán eerst - misschien mogelijk worden, dat het oog der menschen, over de bouwvallen van het trotsche Kosmopolis heen, aan den horizont de kusten zag schemeren van een nieuwe wereld, eene Terre Promise?
A.G. van Hamel. |
|