Brieven van Multatuli. Minnebrieven-tijd. 1861. Amsterdam, W. Versluys 1892.
Een verzameling van brieven, waarvan de inhoud vaker terugstoot dan aantrekt, maar die men toch niet ongelezen kan laten, omdat zij in zulk een nauw verband staan tot de Minnebrieven.
De bijzonderheden uit Multatuli's intiem leven hebben alleen aanspraak op onze belangstelling - werd vroeger in dit tijdschrift gezegd - voor zoover zij in onmiddellijk verband staan tot den litterairen kunstenaar, den openbaren persoon; voor zoover zij ons de omstandigheden leeren kennen, waaronder het kunstwerk geboren is en zoo tot verklaring en waardeering van dat kunstwerk dienen. Zoo ook hier. Vol van zijn goed recht - wij zijn in 1861, een jaar na de verschijning van den Havelaar - blijft Multatuli aandringen op rehabilitatie, op herstel in een hooge, eervolle positie; geldgebrek gaat voort hem te irriteeren; en dan treedt er, tusschen, of liever: naast hem en zijne vrouw, een 19jarig meisje met een vurig, hartstochtelijk gestel, geavanceerde begrippen en veel talent: zijn nichtje Sietske, dat haast dagelijks met hem inaanraking komt en bereid zou zijn de plaats van Tine met deze te deelen, een gezindheid die door Dekker schijnt te worden aangemoedigd. Haast naïef zijn Multatuli's uitlatingen tegenover zijne vrouw op dit punt: ‘Hare overgegevenheid aan mij, tegen gewoonte, zeden en omgeving moet je mooi vinden.... Ik heb haar honderdmaal gezegd, dat je een groot gemoed had, dat ik vrij was, dat je geen band voor mij was, maar een steun...’ - en zoo voort.
Maar het belangrijkste, of liever eenig belangrijke, in deze is, dat de verhouding tot dit meisje van invloed blijkt geweest te zijn op de verschijning van de Minnebrieven. Reeds een jaar te voren had Multatuli aan Tine geschreven (Brieven. 1860, p. 108/9): ‘Ik ben puur verliefd op Sietske’ en verder: ‘Denk altijd als ik amourettes heb, of zoo iets, dan heb ik verve... 't is mij de stof waaraan zich de vlam hecht.’ En in overeenstemming daarmede schrijft hij thans: ‘Klaag niet over mijne verhouding met Siet. Zij inspireert mij.’ Van nu af is hij vol van zijn arbeid: de Max zal er niets bij zijn; ‘het is alles: poezie, sarcasme, politiek, wellust, scherpte, logica, godsdienst... in een stijl als bliksems... ze hebben nooit zoo geschreven: muziek en onweer.’ In verband met zijn enthousiasme voor Sietske, en zijn toespelingen op de bestaande verhoudingen, vat Tine niet aanstonds wie Multatuli onder zijn Fancy verstaat. Hij moet het haar uitleggen: ‘Fancy is Fantaisie’, en hij knort op haar, omdat ook zij, net als 't publiek, zijn fancy niet begrijpt, en - jaloersch is op Fancy! ‘Domme meid!’
Zoo blijkt het hoe ook de Minnebrieven, die geniale fantaisieën vol hartstocht en poezie, in enkele weken slechts op het papier geworpen, zich nauw aan Multatuli's leven aansluiten.