De Gids. Jaargang 56
(1892)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Letterkundige Kroniek.Séance de l'Académie française du 7 Avril 1892. Discours de réception de Pierre Loti. Paris, Calmann-Lévy, 1892.Cela fera du bruit dans Landerneau! Het Fransche gevleugelde woord is afkomstig uit een comedie van Alexandre Duval: Les Héritiers, en de man, die eerst door zijn vermeenden dood, later, als het bericht valsch blijkt te wezen, door zijn in-leven-zijn zulk een gerucht maakt in het Bretagnesch stadje, is een officier der marine, met name Kerlebon. Alsof het tot de eigenaardigheden der marineofficieren behoorde, gerucht te maken in een of ander Landerneau, heeft de luitenant ter zee Jules Viaud (Pierre Loti), met zijne den 7en April uitgesproken intreêrede als lid der Fransche Akademie, het Parijsche letterkundige Landerneau - een betrekkelijk kleinen kring, waarin de afgunst, de babbelzucht, de kleingeestige wrok soms duchtig te keer gaan - een halve week lang in rep en roer gehouden. Wat heeft hij al niet moeten hooren, de jonge romancier, die, met een handvol novellen en schetsen, zooveel mannen met heel wat zwaarder en gewichtiger letterkundige bagage, voorbijsteeg, toen hij, na zonder moeite den top bereikt te hebben, waarnaar forscher gebouwden dan hij nog steeds op weg zijn, uit de hoogte op zijn tochtgenooten neerziende, hun zonder complimenten durfde vertellen hoe hij over hun naturalisme of hun psychologisme dacht. Alsof hij zijne verkiezing niet enkel daaraan te danken had, dat anderen met duchtiger aanspraken - een Bourget, een de Maupassant, bijvoorbeeld - geen candidatuur hadden willen aanvaarden, zoolang niet aan Emile Zola onder den koepel van het Instituut de plaats is ingeruimd, welke dezen zoowel par droit de | |
[pagina 394]
| |
naissance als par droit de conquête toekomt! Wanneer het nog bewezen behoefde te worden, dat het met de intelligentie van het jongste Akademielid poover gesteld is, zou dan niet zijn onbesuisde en onhebbelijke uitval tegen Zola, Bourget en hunne volgers, dat bewijs geleverd hebben? Al wat er kleins en kinderachtigs huist in dit mannetje met zijn tenger lichaam en zijn zwak stemmetje, kwam in deze intreêrede aan den dag. En dan, heeft ooit de ijdelheid zich belachelijker ten toon gespreid dan in dezen jongste der onsterfelijken, die over zijn eigen gewichtige persoonlijkheid niet uitgepraat scheen en zijn voorganger, Octave Feuillet, wiens lofrede hij moest voordragen, alleen gebruikte om zichzelven met hem te vergelijken?..... Zoo ging het eenige dagen voort met al de virtuositeit, welke de pen van een Fransch journalist weet te ontwikkelen, maar ook met al de bitterheid, uitvloeisel van een odium litterarium, die aan het bekende odium theologicum weinig toegeeft. Er moest wel veel jaloezie, of welke minder loffelijke eigenschap men hiervoor in de plaats wil stellen, zich hebben opgehoopt om zulk een spontane uitbarsting van verbolgenheid verklaarbaar te maken. Voor ons heeft dit ‘gerucht’ zeker geene andere aantrekkelijkheid dan die van elk opstootje op het letterkundig marktplein, waarbij mannen van beteekenis betrokken zijn. Wat in de receptie van den schrijver van Pêcheur d'Islande waard is onze aandacht te trekken, is de intreêrede op zich zelf, in hare twee gedaanten. Zooals gewoonlijk, gaven de Parijsche dagbladen reeds weinige uren na de middagzitting van 7 April den tekst der rede, zooals zij werd uitgesproken; maar toen, zeer kort daarna, bij Calmann Lévy het ‘Discours de réception de Pierre Loti’ verscheen, bleek het dat de hier gedrukte tekst ongeveer de helft meer omvang had dan hetgeen de dagbladen publiceerden en inderdaad door Loti gezegd was. Hoe was dit te verklaren? De Fransche dagbladen gaven de volgende uitlegging. De intreêrede van een nieuw benoemd Akademielid pleegt, vóór dat zij in de openbare zitting voorgedragen wordt, gelezen te worden voor eene commissie bestaande uit het bureau der Akademie en enkele, door het lot aangewezen, leden. Die Commissie nu vond Loti's discours de réception, zooals hij het had opgesteld, veel te lang; was bovendien van oordeel, dat verschillende epitheta ornantia aan het adres van het hof der Tuileriën - ‘les grands disparus’, ‘l'idéalement belle impératrice, | |
[pagina 395]
| |
qui était en ce temps-là dans tout son rayonnement charmeur’, ‘l'intimité impériale (qui lui a) laissé de chers et féeriques souvenirs’ - met voeg gemist konden worden, en dat het van al te groote openhartigheid getuigde, wanneer een nieuw lid, geroepen om mede te werken aan het groote werk, dat ‘Le Dictionnaire de l'Académie’ heet, zich aldus uitte: ‘Je fais un égal dédain des étiquetages et des règles, et je laisse disputer, sur la matière, les ergoteurs, impuissants à créer.’ De heeren académiciens, die deze en dergelijke gedeelten schrapten, gaven daardoor - zoo meenden de Fransche dagbladen - een bewijs van gezond verstand, waarmeê men hun geluk mag wenschen. De verklaring was aannemelijk, en werd dan ook - voor zoover mij, tot op het oogenblik dat ik dit schrijf, ter oore kwam - zonder protest aangenomen. Intusschen heeft de zaak zich geheel anders toegedragen. Een lid van de Fransche Akademie verzekert mij, zoo stellig mogelijk, dat de redevoering door Loti in de openbare zitting van 7 April voorgedragen, eensluidend is met die, welke voor de Commissie voorgelezen werd, en dat men na de formaliteit der voorlezing à huis clos den récipiendaire geen enkele aanmerking gemaakt, veelmin iets in zijne rede geschrapt heeftGa naar voetnoot1). Trouwens, dat gebruik gemaakt wordt van het recht van censuur schijnt in de Fransche Akademie tot de groote zeldzaamheden te behooren. Pierre Loti heeft in zijn intreêrede gezegd wat hij zeggen wilde en verzwegen wat hij beter verzwegen achtte, zonder dat hij hierbij met iets anders dan zijn eigen oordeel is te rade gegaan. Wat hij publiceerde is waarschijnlijk het eerste ontwerp, hetwelk hij, toen het hem bleek dat de lezing ervan te lang zou ophouden, en dat wellicht sommige gedeelten, met het onderwerp niet in direct verband staande, aanstoot zouden geven, aanzienlijk verkortte. Wij hebben dus in de beide lezingen van Loti's discours de réception de zeer persoonlijke uitingen van den man, wiens talent juist door het persoonlijke, dat elk van zijn scheppingen kenmerkt, een bijzondere aantrekkelijkheid oefent, maar die, ook daardoor, minder dan eenig ander geschikt lijkt om in den rok met groene palmen, als een der Veertig, onder den koepel van het Institut de France te zetelen. De ‘charme inexplicable de distance et d'étran- | |
[pagina 396]
| |
geté’, welke men in hem geroemd heeft, moest noodzakelijk verbroken worden, het geheimzinnige, phantastische, dat zijn naam en zijn handelingen tot nu toe vergezelde, moest plotseling verdwijnen, nu hij daar in levenden lijve optrad, om, met een blad papier voor zich, de gebruikelijke intreêrede voor te lezen. Dat die intreêrede op geen andere zou gelijken, was te voorzien. Loti zelf voorzag het 't eerst van allen, en in volle oprechtheid ving hij, in het eerste ontwerp, zijn rede aldus aan: ‘Messieurs, je crois que jamais discours moins académique et moins digne de ce nom n'aura été écouté sous cette coupole solennelle’. Zijn ‘parole très novice’ - meende hij - zou verwondering wekken. Nooit een redevoering uitgesproken hebbende, wist hij zelfs niet hoeveel stem hij zou moeten geven, en hoe hij de juiste maat zou kunnen houden tusschen de zachtgesproken causerie, welke hem eigen is, en die lange galmende kreten, ‘encore un peu sauvages’, welke de kommandos zijn van den marine-officier op wacht. In weinige woorden, très simplement, zou hij het leven van Octave Feuillet willen vertellen en zijn diepe bewondering trachten uit te spreken voor het werk van zijn voorganger. ‘Mais je me sens là bien au-dessous de ma tâche, je suis inquiet, - en même temps que charmé avec tristesse, - du grand honneur qui me revient de parler de lui.’ Er is geen reden om de oprechtheid van deze uitingen of Loti's goeden wil in twijfel te trekken. Maar het stond geschreven, dat zijn individualiteit, alle voortreffelijke voornemens ten trots, het akademisch keurslijf zou doen springen, om in deze zeer persoonlijke redevoering, welke tot zooveel ‘gerucht’ en zooveel ergernis aanleiding gaf, haar eigen weg te gaan. Ik noem het een eigenaardig voorrecht, buiten de Fransche letterkundige wereld staande, zonder wrok of partijzucht, Loti's intreêrede te kunnen genieten, voor een deel juist in datgene wat de Fransche critici in haar afkeuren. ‘Hij spreekt te veel over zichzelf’, luidt het verwijt. Maar waarover zou men willen dat Pierre Loti sprak, zoo het niet is over Pierre Loti; en is niet alles wat hij schreef, van Le mariage de Loti af tot zijn laatste werk Fantôme d'Orient, een relaas van eigen leven en lieven? Of had men verwacht, dat in den schrijver van Pécheur d'Islande een essayist verscholen lag, die met akademische welsprekendheid een critischbiographische rede over Octave Feuillet zou houden? | |
[pagina 397]
| |
Ne forçons point notre talent, blijft een voortreffelijke waarschuwing al is ze reeds oud en al klinkt ze daardoor banaal; en de kracht van Loti's talent ligt in zijn geven van zichzelf. Zijn intreêrede heeft dit bevestigd. Tot de minst gelukkige gedeelten behoort dat, waarin het jonge akademielid, onder ik weet niet welke booze ingeving, alle edelmoedigheid tegenover den overwonnen mededinger uit het oog verliezend, zich als criticus stelt tegenover de groote naturalistische beweging van onze eeuw, niet vermoedend dat hij zelf een oogenblik later sceptisch zich zal uitlaten over alle schoolsche onderscheidingen, van een boek alleen eischende ‘d'avoir la vie et d'avoir le charme’. En ook in Loti's beoordeeling van het werk van zijn voorganger is, naast menig fijn, artistiek trekje, te veel onzekers, te veel gezochts, dan dat men er groote waarde aan zou mogen hechten. Maar laat hem nu eens zichzelf mogen zijn, zijn hart lucht mogen geven, mogen spreken over hetgeen hem vervult, zonder terughouding, zonder valsche bescheidenheid, en zie dan of ge u nog kunt onttrekken aan de bekoring, welke van Loti's woord uitgaat. Al aanstonds in den aanhef van de rede, zooals zij uitgesproken werd (in het gedrukt discours, komt dit eerst op blz. 52 voor), die in haren eenvoud zoo artistieke beschrijving van de omstandigheden, waaronder het bericht zijner benoeming tot Akademielid hem bereikte: die blauwe papiertjes (de telegraphische dépêches), welke hij in zijn bootje bij het vallen van den avond tracht te ontcijferen, en waarop de woorden joie, bonheur, naast het woord gloire telkens weêr te voorschijn springen; die soort van bedwelming, welke hem overvalt bij het vernemen van het heugelijk nieuws, een bedwelming ‘qui était plutôt mélancolique et ressemblait presque à de l'effroi’, en welke eerst voor onvermengde vreugde plaats maakt, wanneer de ontvangst aan boord hem doet verstaan, dat deze ‘gloire un peu effrayante’ inderdaad iets gelukkigs is. Voort gaat Loti, in zijne naïeve openhartigheid zich latende ontvallen, dat hij uit een zekere geestelijke traagheid, uit een onverklaarde angst voor de geschreven gedachte, niet leest - de onvoorzichtige, hoe zal men hem dat betaald zetten! -; vertellende van zijne eerste ontmoeting met Octave Feuillet, die na de verschijning van zijn eerste boeken den wensch had uitgesproken, hem te leeren kennen; een zeer vleiend briefje aanhalende, hetwelk Feuillet hem schreef na de ontvangst van Madame Chrysanthème (‘Merci, c'est délicieux. D'ail- | |
[pagina 398]
| |
leurs cela ne m'étonne pas de votre part: vous n'en faites jamais d'autres!’); wijzende op de punten waarin zijn eigen werk (altoos hij!) zich van dat van Feuillet onderscheidt: ‘je n'ai jamais composé un roman, moi; je n'ai jamais écrit que quand j'avais l'esprit hanté d'une chose, le coeur serré d'une souffrance, - et il y a toujours beaucoup trop de moi-même dans mes livres’.... Het zou mij niet verwonderen - en de tweeledige bewerking van zijn redevoering is wel geschikt om mijn vermoeden te bevestigen - wanneer de samenstelling van dit discours de réception Loti meer inspanning en hoofdbrekens had gekost dan eenig ander van zijn werken. Het moet een opluchting voor hem geweest zijn, toen die taak achter den rug was en hij, na zich weken achtereen met een ander te hebben moeten bezighouden - al was die ander dan ook iemand, voor wien hij zooveel sympathie koesterde, als Octave Feuillet - de vrijheid kreeg om weer zijn volle aandacht te wijden aan Pierre Loti. Want dat er ‘veel te veel van hem zelf’ in zijn boeken zou gevonden worden, weet hij wel beter; en de jongste der Onsterfelijken zal geen beter dienst kunnen bewijzen aan zijne onsterfelijkheid - ‘cette durée un peu longue qu'on est convenu d'appeler l'immortalité’, zooals hij het uitdrukt - dan door voort te gaan, aan wat zijn geest en zijn gemoed in beweging brengt uiting te geven op dien eigen persoonlijken trant, welke het leven en de ongeëvenaarde bekoorlijkheid uitmaakt - ‘la vie et le charme’ - van al wat hij tot heden schreef. |
|