| |
| |
| |
Letterkundige kroniek.
Souvenirs d'âge mûr, par Francisque Sarcey. Paris, Ollendorf. 1892.
‘Être soi c'est l'essentiel.’ Het waarschuwend voorschrift, door Sarcey gegeven, geldt hen die zich wijden aan de moeilijke kunstsoort, welke men de letterkundige conférence noemt, en niemand die het trouwer heeft opgevolgd dan de man zelf, van wien wij hier in 17 hoofdstukken het boeiend verhaal ontvangen van zijne voordrachten in en buiten Parijs, van zijn lange voorbereiding voor het vak, van zijne nederlagen en zijn triomfen.
‘Être soi c'est l'essentiel.’ Niet het minst ook voor hem, die het gedenkschrift van zijn openbaar leven te boek stelt. En alweêr niemand die zich vollediger geeft, vrijer blik gunt in zijn werkplaats dan diezelfde Sarcey, wiens eerste optreden in ons vaderland, nu acht jaar geleden, zeker bij velen nog in levendige herinnering is.
Ziet ge hem niet duidelijk meer voor u, dan zal hij zelf u zijn portret als conférencier in een paar trekken teekenen: ‘Un gros homme, de visage bon enfant, de gestes exubérants, mais sans façon, parlant à la bonne franquette, un peu vulgaire de tournure et de langage, mais si convaincu, si impétueux!’ Elders voltooit hij dit portret door te spreken van ‘mes airs de bonhomie, mes familiarités de langage, mes jovialités d'anecdotes coupées de francs rires, mes phrases inachevées et torrentuenses’, en zegt er van: dat zijn geen ‘procédés’, dat alles ‘fait corps avec moi-même.’ Maar hij weet ook, hoe licht zijn bonhomie in trivialiteit zijn gemeenzaamheid in ongemanierdheid overslaat; hoe hij, als ‘paysan de la Seine,’ - - zooals hij zichzelven betitelt - log en linksch is in zijn bewegingen, en hoe noch zijn stem, noch zijn geheele persoonlijkheid, zich leent tot het maken van fijne toespelingen, tot vernuftige détail- | |
| |
leering of, waar het poëzie geldt, tot het voordragen van die verzen, welke een toon van teeder en innig gevoel vereischen.
Nog naïever klinkt de onbeschroomde openhartigheid, waarmede Sarcey van de qualiteiten spreekt, welke hem als conférencier onderscheiden. Hij zal u verhalen van de welgeslaagde wijze waarop hij in sommige van zijn voordrachten o.a. in de conférence over Polyeucte bij zijn eerste optreden te Amsterdam, de klassieken behandelt, - een manier waarin enkele van zijn confraters, hem te vergeefs hebben trachten na te volgen, - en aarzelt dan niet er, zonder blikken of blozen, bij te voegen: ‘Il y faut un doigté d'une sûreté, d'une adresse et même d'une délicatesse, à laquelle il est fort difficile d'atteindre... une virtuosité rare d'analyste et d'orateur.’ Of hij spreekt met even beminnelijke naïeveteit van de ‘rapprochements, ingénieux et suggestifs tout ensemble’, welke te vinden zijn in zijn feuilletons over Athalie.
Met diezelfde openheid vertelt hij ons hoe hij heeft moeten zoeken en tasten, aleer hij die hoogte in het vak van conférencier bereikte, en ontvouwt hij ons de ‘méthode pour faire une conférence.’
Ik herinner mij de verbazing van het Nederlandsche publiek over den redenaar, die twee uren achtereen met een woordenvloed, een schat van opmerkingen en anecdoten, die nooit uitgeput scheen, de toehoorders aan zijn lippen geboeid hield door zijn geestig betoog, zijn verrassende paradoxen, zonder dat een nog zoo klein cahier of een papier met aanteekeningen een van te voren opgesteld discours verried. Een van buiten geleerde redevoering kon dat niet zijn, daarvoor was de vorm te weinig verzorgd, de toon te gemeenzaam, waren de uit- en invallen te spontaan. Zelfs aan een improvisatie naar een vast, te voren omschreven plan viel niet te denken, wanneer men zag hoe de redenaar, blijkbaar onder den indruk van het oogenblik, vaak enkel naar aanleiding van een oh! of een ah! of van een gullen lach van een zijner toehoorders, een zijweg insloeg, die hem soms mijlen ver van zijn onderwerp afvoerde. Men herinnert zich, uit de vermaarde eerste voordracht in Felix, het portret van Madame Chevé, waarvan het verband met Polyeucte zeker ver te zoeken was....
Wat was het dan? De conversatie van een geestig, goed gehumeurd man over een onderwerp, dat hij lang en ernstig overdacht had, van alle zijden had bekeken, en derhalve volkomen meester was. Waarvan hoofd en hart vol was, vloeide de mond over. En
| |
| |
altijd, werd daarbij het voorschrift in het oog gehouden: zich zelf te zijn, zich te geven met al zijn deugden en zijn gebreken. ‘Geen orgeltoon, maar uw persoon!’ zooals de eisch van den dichter luidt, een eisch - Sarcey zal het ons in zijn Souvenirs vertellen - die men ook bij de voorbereiding niet mag loslaten.
Wees in het bezit van zekere natuurlijke gaven van elocutie - groote welsprekendheid is overbodig! - en heb iets te zeggen: ziedaar de eerste voorwaarden, waaraan de conférencier heeft te voldoen. Dat ‘iets’, hetwelk men te zeggen moet hebben, behoeft niet iets nieuws, iets oorspronkelijks, iets bijzonders te zijn, en het is zelfs beter dat het niet iets nieuws of oorspronkelijks zij. Men overtuigt de menschen het best van datgeen, waarvan zij wel overtuigd willen worden of reeds geheel of gedeeltelijk overtuigd zijn. Een nieuw denkbeeld, dat in botsing komt met een oud vooroordeel of met een algemeen aangenomen gevoelen, is een gevaarlijk element in een conférence. Maar wat men zegt, hebbe men zelf gevonden, zelf gedacht, al moge 't ook zoo oud zijn als de wereld. Dat oude denkbeeld zal nieuw schijnen, omdat gij het in u hebt opgenomen en er uw stempel op gedrukt; omdat gij het, zonder het zelf te willen, gekleurd hebt met de kleuren uwer imaginatie, en er uitdrukking aan geeft met eene overtuiging, waarvan de gloed zich aan uw publiek zal mededeelen.
Hebt ge eens uw onderwerp, en de denkbeelden die het bij u heeft opgewekt, in uw hoofd, dan begint het werk der indeeling, der schikking: der compositie. Een moeilijk werk, die compositie, vooral voor een man als Sarcey, die, gelijk hij ons bekent, het gebrek heeft van niet terstond, met één oogwenk, het onderwerp, dat hij ter behandeling koos, in zijn geheel te kunnen overzien, maar die enkel, naarmate de verschillende onderdeelen achtereenvolgens zich voor hem ontwikkelen, de groote lijnen van het gebouw, het ensemble, vermag te omvatten. Dat zal dan ook wel de reden zijn, waarom hij zich in zijne verschillende voordrachten over hetzelfde onderwerp niet steeds aan dezelfde ordonnantie houdt, maar ook hierin zich door de ingeving van het oogenblik laat leiden.
En nu de litteraire vorm, waarin Sarcey ten slotte zijn denkbeelden kleedt. Wat is hier voorbereid? Het antwoord kan luiden: alles en niets. Sarcey schrijft niets op en leert niets van buiten. Voor dat hij er mee voor het publiek treedt, improviseert hij zijn voordrachten in haar geheel, of een enkel onderdeel er van, drie,
| |
| |
vier, tot tien maal toe, alsof hij tegenover een auditorium stond. Daardoor verzamelt hij een schat van denkbeelden, voorstellingen, inkleedingen, zinwendingen, waarvan geen enkele gememoreerd mag zijn, maar waarvan er, op het oogenblik dat hij ze noodig heeft, altijd in voldoend aantal tot zijn dienst zullen staan, en, al naarmate hij meer of minder gedisponeerd, ‘en veine’ is, in schilderachtiger of minder schilderachtigen vorm, op geestiger of minder geestige wijs ingekleed, te voorschijn zullen treden.
Dat is het geheim van de groote aantrekkelijkheid van Sarcey's voordrachten. Het publiek gevoelt dat de man, die daar voor hem staat, iets te zeggen heeft, hetwelk hij zelf overdacht, in zich opgenomen heeft en waaraan hij een eigen uitdrukking zal weten te geven; maar het ontvangt tegelijkertijd den indruk, dat de vaak gebrekkige, artistiek onvolledige, maar steeds boeiende vorm, waarin de conférencier zijn denkbeelden kleedt, op het oogenblik zelf ontstaat,
Op die wijs sleept Sarcey zijn toehoorders in den stroom van zijne improvisatie meê. Om overgangen van het eene onderdeel zijner voordracht tot het andere bekommert hij zich niet. Is er geen rechtstreeksch verband tusschen beiden, dan - zegt hij - zullen alle, nog zoo vernuftige, kunstmiddeltjes zulk een verband niet doen ontstaan; is er daarentegen wèl verband, dan behoeft ge dat niet uitdrukkelijk aan te toonen; dan behoeft gij geen moeite te doen om tusschen de twee onderwerpen een brug te leggen: spring dan zonder aarzelen van het een op het ander, en het publiek, dat u volgt, zal, even onvervaard, met u meê springen.
Ziedaar de hoofdtrekken van Sarcey's methode. Hoe hij die bij zijn verschillende voordrachten heeft toegepast; welke teleurstellingen en welke verrassingen ze hem heeft doen ondervinden; wat op zijne uitstapjes buiten Parijs: in ‘de provincie’ van Frankrijk, in België en in ons land, zijne ervaringen en indrukken geweest zijn, - ik zal mij wel wachten, het hem na te vertellen. De natuurlijke geest, de opgewektheid en het gezond verstand, welke u uit elke bladzijde van deze Souvenirs te gemoet treden, de gemakkelijkheid en helderheid van voorstelling, de prettige manier, waarop Sarcey alles, tot de eenvoudigste voorvallen toe, weet te vertellen, moet men in het oorspronkelijke genieten.
Ik zou nooit hebben durven beweren, dat Sarcey's stijl, al moge hij ook nog zoo ‘agile et entraìnant’ zijn, ‘est un des meilleurs qu'on ait en France, pour le quart d'heure’; maar zóó luidt het
| |
| |
oordeel van Emile Faguet in de Revue bleue van 27 Februari jl., - en de schrijver van door de Fransche Akademie bekroonde ‘Etudes, littéraires sur le 19e siècle’ kan het weten.
Eén ding is zeker. Men vindt in de Souvenirs d'age mûr de beste eigenschappen van Sarcey, den conférencier, terug; en het Hollandsch publiek, dat in het hoofdstuk ‘En Hollande’ door hem beschreven wordt als ‘un public très courtois, mais très instruit, très intelligent, difficile, délicat même,’ zal al deze goede eigenschappen: zijn hoffelijkheid (tegenover het vleiend oordeel), zijn intelligentie en zijn goeden smaak, kunnen toonen, door aan dit boek een goed onthaal te verzekeren.
|
|