De Gids. Jaargang 56
(1892)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
President Lincoln.Abraham Lincoln, an Essay, by Carl Schurz, London, G.P. Putnam's Sons 1891.Er zijn namen in de geschiedenis die met de jaren grooter, en er zijn er die kleiner worden. Anderen doorleven bij afwisseling tijdperken van verheerlijking en van smaad, tusschen welke de weegschaal der waardeering op en neder gaat, naarmate er nieuwe bouwstoffen ter beoordeeling aangedragen, of verschillende gezichtspunten ingenomen worden. Zeldzaam zijn zij wier waarde vaststaat van het oogenblik af dat zij ophouden aan levenden te behooren. Zulk een was Abraham Lincoln. In het licht der openbaarheid heeft hij gewandeld en ieder heeft hem gezien zooals hij was. Man van het volk, heeft hij den steun gezocht van het volk; niet van het eene of andere deel, niet bij de uitgezochte minderheid noch bij den grooten hoop; maar bij allen. Hij heeft zich aan hen vertoond ongesluierd en ongemaskerd; diep overtuigd dat indien hem geen vertrouwen geschonken werd in zijne onopgesmukte waarachtigheid, hij geene kracht ontleenen kon aan vermomming. Van daar dat toen de tijding van zijnen dood over het land vloog als de zwarte schaduw eener wolk, er geen weifeling bestond over hetgeen er in hem verloren werd. De martelaarskroon heeft hem verheerlijkt, doch slechts in dien zin dat de glans, die zijnen naam omstraalde, bewaard werd voor verduistering. Ware hij blijven leven, de ongestadigheid der partijschap, om welke volkomen te beheerschen hem geene macht gegeven was, hadde hem kunnen medesleepen. Maar in het ongunstigste geval had, ook dan nog, de onpartijdige geschiedschrijver alleen het dagverhaal der gebeurtenissen behoeven op te slaan, om vast te kunnen stellen in welke | |
[pagina 175]
| |
mate Abraham Lincoln, tot den 14en April 1865, de liefde van zijn volk en de vereering aller rechtvaardigen zich had waardig gemaakt. Dit is de verdienste van het kleine boek van Carl Schurz, dat het over deze dingen het getuigenis bevat van eenen die het weten kan. Bij het uitbreken van den burgeroorlog was Schurz een man van even dertig jaren. Duitscher van geboorte, had hij als student van de Bonner hoogeschool een werkzaam aandeel genomen in de revolutionaire woelingen der jaren 1848 tot '50, en in Baden zoowel als in Pruisen zijn leven gewaagd voor de verdediging van de vrijheid en hare vrienden. In 1852 Amerikaansch burger geworden, nam hij van stonden aan, als dagbladschrijver en redenaar, plaats in het voorste gelid der jonge Republikeinsche partij, die omstreeks 1856 zich begon te vormen om aan de altijd stouter wordende eischen van de beschermers der slavernij het hoofd te bieden. Deze partij vond in den toen ongeveer vijftigjarigen Lincoln een hoofd, dat zij om zijne eerlijkheid en standvastigheid aanvaardde, doch ondanks zijne groote populariteit, wegens zijne bezadigdheid niet zonder ongeduld huldigde. Het is niet onmogelijk dat de bedachtzame Lincoln, eenmaal president geworden, den vurigen partijgenoot niet gaarne in zijne nabijheid zag; hij zond althans Schurz als gezant naar Spanje. Deze was echter de man niet om, terwijl over de beginselen die hij beleed, gestreden werd met bloed en ijzer, op eenen afstand te blijven. Binnen het jaar zag Lincoln hem terug, ditmaal met het verzoek om eene aanstelling bij het leger. Er was toen groote vraag naar hoofd- en opperofficieren, die van den oorlog meer wisten dan uit boeken. Zijn aanzoek werd dus niet afgeslagen en als kolonel, als divisie-generaal en als generaal-majoor heeft Schurz aan de bloedigste veldtochten van den burgeroorlog deel genomen. Na den vrede benoemde president Johnson hem in de commissie, welke in last had het Zuiden te doorreizen, omtrent den staat van zaken onpartijdig verslag te doen, en het Congres voortelichten aangaande de maatregelen tot wederopbouwing van den Statenbond. Op die rondreis heeft Schurz zich kunnen overtuigen met welk eene roekeloosheid de partijschap bezig was de wonden, door den oorlog geslagen, te doen nabloeden. Meer dan eens zal de warme doch eerlijke radicaal zich geschaamd hebben over de gewetenloozen, die zich dragers zijner beginselen noemden en diep zal in zijne overtuiging het besef zich gevestigd hebben hoeveel er verloren was aan den wijzen en zachtmoedigen Lincoln, | |
[pagina 176]
| |
die met woorden van verzoening op de lippen, en het schrandere hoofd vol plannen om den Zuidelijken den terugkeer in de Unie licht te maken, gevallen was. Wij vinden Schurz terug als lid van den Senaat in 1869, als minister onder Hayes' presidentschap in 1877, af en toe een der candidaten voor het presidentschap, en altijd een trouw aanhanger der Republikeinsche partij. Hoe hij tegenwoordig over haar denkt nu zij, andermaal aan het roer gekomen, door hare roekeloosheid en lichtzinnigheid opnieuw vele harer vrienden van zich vervreemdt, kunnen wij niet zeggen. De zekerheid en het gemak, waarmede een man als Schurz in staat is over de gebeurtenissen van zijnen tijd te schrijven, zijn moeilijk te overtreffen; hij is een meester van het woord en het is de geschiedenis zijner eigen daden welke hij verhaalt. In de jaren zijner driftige jeugd zal hij niet behoord hebben onder degenen die de vaste leiding van Lincoln's voorzichtige hand het gewilligst verdroegen. Thans een goede zestiger, op de slagvelden en in de raadzalen van zijn aangenomen vaderland grijs en wijs geworden, is zijn oordeel gelouterd en ziet hij op het leven van den martelaar terug met de aanhankelijkheid van eenen die aan zijne voeten gezeten heeft, doch tevens met de onbeneveldheid van eenen geschiedschrijver. Zijn boekje bevat geen nieuwe bijzonderheden. Alles wat na Lincoln's dood omtrent zijne staatkundige loopbaan aan het licht is gebracht, wordt door Schurz, met zijne eigen wetenschap, verwerkt tot een eind-oordeel, dat als de uitspraak der geschiedenis beschouwd mag worden. Alleen datgene is opgenomen wat in het betoog zijne aangewezen plaats vond; zeer veel blijft onvermeld, en het is daaraan dat wij den lust ontleenen om aan de beschouwingen van Schurz eenige opmerkingen vast te knoopen, die niet binnen den kring van zijn betoog vielen, doch als bijdrage tot het onderwerp hare waarde kunnen hebben. Het is bijna eene gemeenplaats, te spreken van Lincoln's zachtmoedigheid, van zijn verzoenenden geest, van zijne onbaatzuchtigheid, die nooit reiner zich openbaarde dan toen hij, als Hoofd van een machtigen Staat in het verwardste aller tijdperken, de verzoeking om aan eigenbelang het oor te leenen ieder oogenblik had afteweren. Minder algemeen opgemerkt is de nauwe verwantschap tusschen deze karaktertrekken en de eigenaardige richting van zijn verstand, | |
[pagina 177]
| |
zoodanig dat het een met het andere samenwerkte om de taak, die hem als staatsman opgelegd was, te volvoeren. Geboren handwerksman, had Lincoln door eigen studie zich opgevoed tot een van de scherpzinnigste rechtsgeleerden van zijn land. De getuigenissen van geleerde rechters, ten wier aanhooren hij gepleit heeft, laten daaromtrent niet den geringsten twijfel. Zijn kloek gezond verstand behoedde hem voor het loslaten van den vasten bodem der werkelijkheid; maar in scherpte van onderscheidingsvermogen en in vernuft van vinding deed hij niet onder voor in de scholen der spitsvondigste dialectiek grootgebrachte pleitbezorgers. Brengen wij bovendien in rekening zijne vurige vaderlandsliefde, welke hem het gemeenebest der Vereenigde Staten deed houden voor het grootste gewrocht van menschelijke wijsheid, om hetwelk in stand te houden zijn leven een prijs was, dien hij ieder oogenblik bereid was te betalen, dan hebben wij de drijfveeren bijeen die hem geleid hebben bij het verrichten van eene zijner gewichtigste handelingen als Hoofd van den Staat. Niemand heeft bij het uitbreken van den oorlog den duur of de felheid daarvan voorzien. De Zuidelijken meenden dat een weinig sabelgekletter voldoende zou zijn om de spoorwegkoningen en katoenkoopers van het Noorden in hunne schulp te doen kruipen. De door het Zuiden voorgeschreven vredesvoorwaarden zouden - aldus vleiden zij zich - aanvaard, òf wel in de scheuring der Unie zou berust worden. In het Noorden besefte niemand den bloedigen ernst der Zuidelijke veete, en dacht zelfs een staatsman als Seward dat na een paar maanden schermutselens en ten koste van niet veel bloed, het tot een vergelijk zou komen. Lincoln raadde de toekomst zoo min als iemand anders; maar één ding hield hij van den aanvang af vast: de leer dat de Unie niet verbroken was en op de wijze, zooals de Geconfedereerden wilden, nimmer verbroken kon worden. Hij stond in dit gevoelen aanvankelijk geenszins alleen. Alle vertoogen, vóór en na de vredebreuk tegen de scheurmakers gericht, kwamen hierop neer dat van den Statenbond, gesloten krachtens overeenkomst van het volk aller Staten, geen lid ontslagen kon worden anders dan met goedvinden der wederzijdsche partijen. Wie eigendunkelijk poogde zich te onttrekken, kon door de anderen, met geweld des noods, gedwongen worden in de gemeenschap te blijven. In den loop van den oorlog raakten echter velen aan het | |
[pagina 178]
| |
twijfelen. Naarmate zij de afgescheiden Staten meer daden van souvereiniteit zagen verrichten, hen leeningen zagen sluiten, legers aanwerven, schepen uitrusten, bondgenootschappen zoeken, overwinningen behalen en na nederlagen zich herstellen, begonnen zij aan het denkbeeld van hunne zelfstandigheid gewend te raken. Toen de oorlogskans nu begon te keeren, toen de kring van ijzer en vuur te land en te water de Geconfedereerde Staten al dichter en dichter omsloot, de kansen op ontzet van buiten altijd kleiner werden en hunne onderwerping, als noodzakelijk gevolg hunner volkomen uitputting, nog slechts eene vraag van tijd ging worden, toen raakte de overtuiging van de ongeschondenheid der Unie geheel op den achtergrond. De overwonnenen werden nu beschouwd als leden der gemeenschap, die zichzelf afgesneden hadden. Weder opgenomen te worden in den Bond was nu eene gunst, waar betaling voor gevorderd kon worden. Betaling in onderworpenheid en vernedering; betaling vooral - fluisterden wraak- en hebzucht - in voordeelen voor den overwinnaar. Lincoln alleen bleef onverwrikbaar. Hij had het recht tot afscheiding geloochend vóór de vredebreuk; hij had niet toegegeven dat er afscheiding bestond in den tijd toen de legers der Geconfedereerden hem het verblijf in het Witte Huis te Washington onveilig maakten; hij erkende niet dat er afscheiding was geweest, dus ook niet dat er sprake kon zijn van voorwaardelijke of onvoorwaardelijke wederopneming, toen de oorlog zichtbaar ten einde liep. Hij werd in deze stelling bestreden door invloedrijke leden zijner partij, wier kracht versterkt werd door de velen, die op de taaiheid van den president hunne hoop op buit na den oorlog vreesden schipbreuk te zien lijden. De gevatheid en de waakzaamheid waarmede Lincoln zijn beginsel staande hield in groote en in onbeduidende gevallen, in staatsstukken, brieven en gesprekken, waren den pleitbezorger niet onwaardig, die zoo dikwijls de rechters verwonderd had doen staan over zijne scherpzinnigheid en wetkennis. Maar er was nu geen rechter die na een zegevierend pleidooi aan het geding een einde kon maken; ook waren het tegenstanders van geheel ander gehalte dan de advokaten die hij te Springfield te weerleggen had, en werden de beslissende slagen in den partijstrijd geleverd zonder dat hij, als Hoofd van den Staat, bij machte was persoonlijk de wapenen te voeren. In 1864 gelukte het zijnen tegenstanders een wetsvoorstel doortedrijven, waardoor het Congres | |
[pagina 179]
| |
alleen bevoegd gemaakt werd om in de opgestane Staten, na hunne onderwerping, bestuur en wetgeving te herstellen. Lincoln weigerde de bill te bekrachtigen. ‘Deze wet - schreef hij - en de redeneering dergenen, die haar voorgesteld en verdedigd hebben, bevatten, naar het mij voorkomt, dewijl zij verklaren dat de opgestane Staten geen deel meer van de Unie uitmaken, de verderfelijke erkentenis dat Staten, zoodra zij het goedvinden, hunne verbintenis met de Unie mogen verbreken. Die erkentenis is ons doodvonnis (we cannot survive). Indien dat waar is, ben ik geen president, zijn de voorstellers en verdedigers dezer bill geen Congresleden.’ De bill bleef liggen, want aan het bijeenbrengen eener meerderheid van tweederde der stemmen, om haar tegen het veto van den president in te doen aannemen, viel niet te denken; maar de strijd hernieuwde zich bij de eerste gelegenheid de beste. De staat Louisiana was door de Unie-troepen heroverd; er had zich een bestuur gevormd; de gekozen leden van den Senaat vorderden toegang tot dat staatslichaam. Louisiana wenschte vóór het einde van 1864 zijne rechten als lid van den Statenbond weder uit te oefenen, en als antecedent was het, voor de toelating der later volgende Staten, van het hoogste gewicht, dat daaraan werd voldaan. Lincoln deed wat in zijn vermogen was om de gekozenen hunne plaats te doen innemen; maar rechtstreeks kon hij den Senaat niet dwingen, en de beslommeringen, welke het naderende einde van den oorlog hem oplegde, waren zóó verpletterend, dat hij buiten machte was aan ééne zaak al zijne kracht te besteden. Het jaar 1864 ging voorbij; drie maanden van 1865 waren reeds verloopen; het Congres was niet meer bijeen; nog altijd was Louisiana niet tot het mede-uitoefenen der wetgevende macht toegelaten.
Den 3den April 1865 was Richmond gevallen en den 9den had het hoofd-leger der Geconfedereerden de wapenen nedergelegd. Nu was het Goede Vrijdag, de 14deGa naar voetnoot1). Het stond in het boek des noodlots geschreven, dat op den avond van dien dag de president der republiek in zijne schouwburgloge door eenen sluip- | |
[pagina 180]
| |
moordenaar gedood zou worden. Des morgens werd er ministerraad gehouden. In deze laatste bijeenkomst met zijne raadslieden sprak Lincoln nog eens met nadruk over het beginsel, dat hij sedert den aanvang der beroering met onvermoeibare taaiheid had vast gehouden. Hij legde zijne geheimste gedachten bloot. Het was, zeide hij, een groot geluk dat het Congres op dit oogenblik, nu de vrede gesloten was en het er op aankwam, orde en rust terug te doen keeren, geen zitting had. Indien het uitvoerend gezag voorzichtig en voortvarend te werk ging, dan kon het er veel aan toebrengen dat in de Zuidelijke Staten bestuur en wetgeving spoedig weder op den ouden voet hersteld werden. Het Congres vergaderde eerst in December, er was dus tijd genoeg om overal het constitutioneele raderwerk aan den gang te brengen. Wel was het Congres, volgens de Constitutie, uitsluitend bevoegd te beslissen over het toelaten van gekozen leden, en lag dus het zitting-nemen van afgevaardigden uit de vroegere Geconfedereerde Staten buiten den machtskring van het Uitvoerend Gezag. Maar indien het Congres, bijeenkomende, orde en rust in het Zuiden overal hersteld en de Zuidelijke Staten in geregelde betrekking vond tot het Bondsbestuur, dan zou geen meerderheid het hart hebben hen langer buiten de Unie te sluiten. Niemand kan beweren dat Lincoln bij deze gelegenheid zijnen invloed overschatte. Zijn vierjarig bestuur, zijne bijna eenparige herkiezing tot president, en het ten einde brengen van den oorlog hadden zijn overwicht onweerstaanbaar gemaakt. De Republikeinen zouden het niet gewaagd hebben, tegen zijn verklaarden wil in, aan gedachten van weerwraak en partijschap den teugel te vieren. Ware zijn toeleg gelukt, welk een lijden zou aan het Zuiden, welk eene schande zou aan de republiek bespaard zijn gebleven! In het Congres toegelaten, hadden de afgevaardigden uit het Zuiden, de hand reikende aan de Democraten van het Noorden, de politiek van roof en geweld onmogelijk kunnen maken, die gevolgd werd nu zij buiten de wet stonden. Lincoln's plaatsvervanger, de eerlijke, maar onstuimige Andrew Johnson, was niet in staat iets voor het Zuiden te doen. Gewantrouwd als een, die zelf uit de opgestane gewesten afkomstig was, werd tegen hem, ofschoon hij niets anders wilde dan de richting opgaan, die Lincoln aangewezen had, de beschuldiging van verraad geslingerd. Zijn verzet maakte de verbittering tegen het Zuiden slechts grooter. Niemand dan Lincoln zelf was in staat Lincoln's denkbeelden uit te voeren. Hij | |
[pagina 181]
| |
alleen bezat het onweerstaanbare overwicht, dat een onvoorwaardelijk vertrouwen in zijne rechtschapenheid en zijn doorzicht hem in Noord en Zuid had doen verwerven. Aldus heeft hij niet al de hulpmiddelen van zijne scherpzinnigheid en zijne wetkennis, het beginsel van de onschendbaarheid der Unie staande gehouden. Men zou dit voor een hardnekkig vasthouden aan eene theorie, voor een droog doctrinairisme kunnen houden, indien niet de gewichtige gevolgtrekking, die hij na het einde van den oorlog uit het beginsel afleidde, zijne standvastigheid als eene daad van hooge, vooruitziende staatsmanswijsheid kenmerkte. Wat niemand voorzag of wilde beletten, heeft Lincoln geraden en met moed bestreden: het opkomen der booze hartstochten na de overwinning. Toen wraak- en hebzucht dreigend zich verhieven, haalde de staatsman het zorgvuldig in het tuighuis bewaarde wapen te voorschijn, om de demonen machteloos te maken. Toen roekelooze partijschap de eer der republiek zou gaan bezoedelen, hief de president zijn beginsel omhoog, om haar wapenschild voor smetten te bewaren. Treffend spreekt zijne goedertierenheid uit de laatste woorden, die hij in den laatsten ministerraad tot zijne bewindslieden richtte. ‘Ik wil niet, dat er iemand in het Zuiden vervolgd worde. Er is bloed genoeg gevloeid. Geen der aanvoerders van den opstand worde gedood, ook de schuldigste niet. Maakt hen bang, indien dat voor hun behoud het beste is; zet de deuren open; houdt uwe oogen gesloten; jaagt hen voort’ - en zijne uitgespreide, groote, knokige hand maakte het gebaar van eenen herder, die eene kudde schapen voor zich heendrijft. Zien wij op dit indrukwekkende oogenblik Lincoln's eigenschappen als mensch en als staatsman in schoone overeenstemming samenwerken, tot kenschetsing zijner voortreffelijkheid als regeerder in ruimer zin, geven wij aan Schurz het woord. ‘Nooit sedert Washington's dood - schrijft hij - is er zóó eenparig hulde gebracht aan de deugden en de verdiensten van één man, en het in de eerste dagen uitgesproken oordeel is in den loop der jaren onveranderd gebleven. Het licht der geschiedenis heeft zijne eigenschappen, bekwaamheden en daden eer helderder doen uitschijnen dan flauwer doen worden. Wanneer wij het volste recht laten wedervaren aan zijne groote medewerkers, aan Seward voor zijn buitenlandsch beleid, aan Chase voor zijn bestuur | |
[pagina 182]
| |
der geldmiddelen, aan Stanton voor het torschen van den bijna bovenmenschelijken last van het oorlogsbestuur; wanneer wij gereedelijk erkennen, dat zonder de bekwaamheid en de geestkracht der opperste legerbevelhebbers en zonder de dapperheid hunner soldaten, het goede einde niet bereikt had kunnen worden, - dan nog staaft de geschiedenis, dat Lincoln's wil en oordeel geenszins overheerscht zijn geworden door hen, die hem ter zijde stonden. De gewichtigste maatregelen werden genomen op zijne ingeving; hij was de geest, die leidde en besliste; hij was het bovenal, wiens schranderheid en karakter, te midden van alle wisselingen der fortuin, de regeering den steun, het vertrouwen en de genegenheid van het volk deden behouden. Wij hebben kunnen opmerken dat zelfs over oorlogsaangelegenheden zijn inzicht verwonderlijk juist was, en dat zijne raadgevingen en voorschriften aan de bevelvoerenden op het oorlogsterrein, den bekwaamste hunner tot eer gestrekt zouden hebben. De geschiedenis geeft, zonder eene enkele zijner tekortkomingen en dwalingen over het hoofd te zien, te bemantelen, of te vergoelijken, aan Lincoln eene der eerste plaatsen te midden der behouders van de Amerikaansche Unie en der bevrijders van den slaaf. Geen president onzer republiek is ooit met zulk eene macht toegerust geweest, en wij hopen dat het nimmer noodig zal zijn er ooit meer éénen zooveel macht te geven; maar nooit was eenig man zóó machtig, wien de verleidelijkheid der macht minder op eenen dwaalweg kon brengen. Van hem mag naar waarheid gezegd worden, dat onder zijne leiding ons Gemeenebest behouden werd voor scheuring en ons land gezuiverd van de schandvlek der slavernij; maar tevens, dat hij het hem toevertrouwde gezag, hetgeen bijna dat van eenen dictator evenaarde, gebruikt heeft zóó, dat onze vrije staatsinstellingen ongekrenkt gebleven zijn in alles, wat de rechten en vrijheden der burgers raakt. Hij voelde levendig, welk een gevaar zij liepen, en in zijne eerste Boodschap aan het Congres heeft hij het op de hem eigene, puntige manier aangeduid: “Is het - schreef hij - onvermijdelijk, dat eene regeering òf te machtig zijn moet om de vrijheden van het volk ongeschonden te laten, òf te zwak om haar eigen bestaan te verzekeren? Lijdt elke republiek noodwendig aan dit aangeboren euvel?” Uit naam van ons groote Gemeenebest, en met meer recht dan iemand anders, heeft Lincoln deze vragen beantwoord met een zegevierend: “Neen!” ’ Hier dan, in deze woorden van Schurz, vernemen wij de eind- | |
[pagina 183]
| |
uitspraak der geschiedenis. Blijft er, na hem, voor den belangstellende in de gebeurtenissen onzer eeuw, aan Abraham Lincoln niets meer te ontdekken over? Indien het geoorloofd is eene persoonlijke meening uittespreken die gegrond is op de lectuur van het meeste dat in den laatsten tijd over Lincoln in het licht gegeven is, dan gelooven wij dat wij voor onze waardeering van zijne staatkundige loopbaan de Essay van Schurz, zonder meer, tot gids kunnen nemen. Hetzij men in de Lincoln-literatuur is blijven staan bij het lijvige boek van RaymondGa naar voetnoot1), dat in het jaar van Lincoln's overlijden werd uitgegeven en later, belangrijk aangevuld, opnieuw het licht heeft gezien; hetzij men kennis heeft gemaakt met Chittenden's ambtelijke herinneringenGa naar voetnoot2); hetzij men de ontzaglijke verzameling stukken en berichten heeft doorgewerkt, die Nicolay en Hay de wereld ingezonden hebbenGa naar voetnoot3), men zal er, behalve in feitenkennis, niet veel wijzer door geworden zijn. Lincoln's rang in de wereldgeschiedenis stond op den 15en April 1865, toen hij den laatsten adem uitblies, vast. Eene onuitputtelijke aantrekkelijkheid bezit daarentegen zijn persoon. Schurz, die verplicht was deze zijde van zijn onderwerp op den achtergrond te houden, heeft haar niettemin terdege gekend. ‘Het was - zegt hij - bepaaldelijk het ongelijksoortige en grillige geheel zijner eigenschappen en vermogens; het verhevene naast het alledaagsche; het edele naast het ruwe; datgene wat hij geworden was met datgene wat hij nooit ophield te zijn; het was dat alles waardoor Lincoln zulk eene onweerstaanbare macht over zijne tijdgenooten uitoefende.’ Diezelfde aantrekkelijkheid is hem in de toekomst verzekerd. ‘Naarmate - schrijft Schurz weder - de maatschappelijke omgeving, waarin Lincoln is opgegroeid, verdwijnen zal, zal de wereld met grooter verbazing vernemen van dezen man, die geboren werd in den allernederigsten stand, en de eenvoudigste en bescheidenste onder de burgers bleef, maar die verheven werd tot eene macht welke in | |
[pagina 184]
| |
onze geschiedenis zonder voorbeeld is. Hij was de zachtmoedigste en vredelievendste onder de menschen, hij kon geen schepsel zien lijden zonder dat hij zelf in zijn hart er pijn door voelde, en hij werd plotseling geroepen om den geweldigsten en bloedigsten onzer oorlogen te voeren. Hij stond aan het hoofd der regeering toen onbuigzame vastberadenheid en standvastige kracht de eisch waren van ieder oogenblik, en niettemin heerschte hij over de gemoederen en geesten van zijn volk door de teedere aandoenlijkheid van zijn hart. Hij was door zijnen aanleg en door de richting van zijne gedachten een voorzichtig en behoudend man, en hij werd genoodzaakt de geweldigste en diepste maatschappelijke hervorming van onzen tijd tot stand te brengen. Hij behield zijne gemeenzame wijze van spreken en zijne kleinburgerlijke manieren toen hij de hoogste waardigheid bekleedde, en hij heeft daardoor den spot der fijngemanierden op zich geladen; maar er zijn oogenblikken geweest waarin hij de ziel der geheele menschheid heeft doen trillen door het uitspreken van bewonderenswaardig schoone en verhevene gedachten. Hij was de oprechtste vriend van het overwonnen Zuiden, en werd gedood dewijl een onzinnige dweper hem voor den bittersten vijand der Zuidelijken hield. Hij werd, zoolang hij het opperste gezag bezat, gewetenloos belasterd en bespot door woedende tegenstanders en door ontevreden geestverwanten, maar aan zijn graf zijn vriend en vijand bijeengekomen om hem hulde te brengen als een van de grootste burgers van Amerika en als een van de beste onder de menschen.’ Van dezen man een karakterbeeld te scheppen, dat, onafhankelijk van de plaats die hij in de geschiedenis inneemt, hem zal doen kennen in zijne belangwekkende persoonlijkheid als mensch, is eene taak die, nadat Carl Schurz den staatsman geteekend heeft, te doen overblijft. De bronnen zijn toegankelijk; de bouwstoffen voorhanden. Het komt er maar op aan of iemand, die noch roman noch politieke geschiedenis wil schrijven, het werk onderneemt.
H.L.F. Pisuisse. |
|