De Gids. Jaargang 56
(1892)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De strijd tegen den alcohol in Zweden en Noorwegen.Het Gothenburgsch stelsel.Het is thans ruim een kwart eeuw geleden, dat een Commissie, door den Raad der stad Gothenburg uit zijn midden benoemd om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van het pauperisme te dier stede, in dat gedeelte van zijn merkwaardig verslag, hetwelk over de armoede als gevolg van drankmisbruik handelt, aan den Raad in overweging gaf den verkoop van sterken drank in 't klein op te dragen aan een maatschappij, welke, zonder eigen winstbejag te bedoelen, slechts het welzijn van den arbeidenden stand zoude beoogen. Een twintigtal der voornaamste ingezetenen der stad boden zich daarop gelijktijdig aan, om zulk een maatschappij op te richten, ten einde de denkbeelden, neergelegd in het verslag der commissie, in practijk te brengen. Bedoelde maatschappij is den 1en October 1865 tot stand gekomen; en sedert hebben, niet alleen in Zweden maar ook in Noorwegen, de meeste steden en stadjes het voorbeeld van Gothenburg gevolgd en tapperij maatschappijen volgens het zoogenaamd ‘Gothenburgsche stelsel’ opgericht. Nu dit stelsel aldus op een ruim 26-jarig tijdperk van bestaan - en laat het ons reeds aanstonds vermelden - op de meest verrassende uitkomsten kan wijzen, mogen het doel, de wording en de ontwikkeling dezer Zweedsche en Noorweegsche philantropische maatschappijen hier een nadere uiteenzetting vinden. Vooraf echter, ten einde aantetoonen in welke hooge mate het nemen van doortastende maatregelen tegen het drankmisbruik in de beide Scandinavische landen een noodzakelijkheid geworden was, het een en ander omtrent den toestand in beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijken sedert den tijd, dat de brandewijn er als volksdrank bekend werd, tot in de jaren aan het uitvaardigen der hier bedoelde maatregelen onmiddellijk voorafgaande.
Zoowel het bereiden als het nuttigen van brandewijn dagteekent in Zweden, naar men aanneemt, reeds uit het midden der 16de eeuw. Vermoedelijk is de kunst van een alkoholischen drank uit koren te bereiden er het eerst uit Rusland overgebracht, waar het reeds bij het einde der 15de eeuw algemeen burgerrecht verkregen had, getuige een oud-kroniekschrijver uit het jaar 1500, die, van de Russische boeren sprekende, zegt: ‘zij verstaan het brandewijn drinken gelijk de koeien koud water’. In elk geval moet het gebruik en ook het misbruik van brandewijn reeds in Zweden bekend geweest zijn in de tweede helft der 16de eeuw, te oordeelen naar een paragraaf van het in 1571 door den beroemden bisschop Laurentius Petri (Lars Pedersson) uitgevaardigde kerkreglement,Ga naar voetnoot1) waarin hij ‘brandewijn uit koren verkregen’ bij de bedwelmende dranken opnoemt, tegen welker gebruik met ernst dient gewaakt te worden. Niettegenstaande deze waarschuwing van den Zweedschen kerkvorst neemt het verbruik van brandewijn in den loop der 17de eeuw reusachtige afmetingen aan en verdringt deze meer en meer den echten Skandinavischen volksdrank: het in alle helden-saga's zoo hoog geprezen bier, niet alleen bij de lagere volksklassen maar bij alle standen der maatschappij, met inbegrip der geestelijkheid. Zoo krijgt deze laatste het o.a. in 1660 van de Regeering gedaan een rescript uittevaardigen, waarbij het strafbaar verklaard wordt, indien gemeentelijke of provinciale autoriteiten eenen geestelijke verbieden, zijn graan tot het bereiden van brandewijn te bezigen en hem willen dringen, er brood van te bakken. Iets later noopt de adel de regeering, hare toestemming te geven tot het houden van tapperijen op de adellijke goederen; terwijl poorters en boeren voortdurend met elkander wedijveren om hunne privilegies tot het distilleeren en schenken van brandewijn telkens meer uit te breiden; veelal met gunstig gevolg. Zoo klaagt de gouverneur der noordelijkste Zweedsche provincie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norrland er in een memorie van het jaar 1683 over, dat niet alleen alle landbouwers hun eigen brandewijn stoken, maar dat, als God het land met een goeden oogst zegent, ook elke losse arbeider en ander losloopend volk zich op het branden van koren in het klein gaat toeleggen, en daardoor het verbruik van brandewijn in die mate onder alle in de provincie wonenden doet stijgen, dat de bebouwing des lands voor den nieuwen oogst wordt verwaarloosd, de soldaten hun plichten verzuimen, en slechts verarming, vechten, doodslag en andere ‘ongeriefelijkheden’ als zichtbare gevolgen der zegeningen des hemels overblijven. Kortom, het was alsof de door Luther als de bijzondere duivel der Germanen genoemde ‘Drankduivel’, ook in de Zweden dier dagen gevaren was. Wel werden er van tijd tot tijd verbodsbepalingen uitgevaardigd tegen het bezigen van graan in distilleerderijen, maar deze maatregelen hadden, - wanneer men die, tijdens de regeering van Gustaaf Adolf genomen, uitzondert, - veelal hun oorsprong in het mislukken van den oogst en werden dan ook gewoonlijk reeds na een kort ‘van kracht zijn’ weder ingetrokken. Nadat de brandewijn-productie, onder koning Gustaaf III en diens opvolger Gustaaf IV, beurtelings de phases van het staats-monopolie- en het verpachtings-stelsel had doorgemaakt, werd de bevoegdheid tot branden en distilleeren, zoogenaamd ‘tot eigen verbruik’, in het einde der vorige eeuw weder geheel vrijgelaten, met het schoone gevolg, dat in het begin van onze eeuw bijkans geen boerenhuisje of hutje werd aangetroffen of het had zijn eigen brandewijn-ketel. Het aantal branderijen, groote en kleine tezamen gerekend, werd dan ook op ruim 177.000 geschat. In 1830, het jaar, van hetwelk men gewoonlijk de ommekeer in de begrippen omtrent drankgebruik en drankmisbruik rekent, bedroeg het jaarlijksche verbruik van sterken drank in Zweden ruim 54 liter per hoofd der bevolking. Ook in Noorwegen, dat, zooals bekend is, tot in het jaar 1814 een provincie van het koninkrijk Denemarken uitmaakte, is het verbruik van sterken drank, voornamelijk brandewijn, reeds vroeg bekend geweest. Meer nog dan in Zweden, waar men slechts na mislukte graanoogsten aan het bereiden van brandewijn-fabricage hindernissen in den weg legde, schijnt de Deensch-Noorsche regeering in het onzekere geweest te zijn omtrent het standpunt door haar intenemen tegenover het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brandewijn-vraagstuk, getuige de vele tegenstrijdige bepalingen door de verschillende regeerders dier dagen uitgevaardigd. Terwijl de ééne koning alle productie en consumptie van het ‘aqua vitae’Ga naar voetnoot1) door eenvoudige verbodsbepalingen trachtte tegen te gaan, meende een ander weder alles in het werk te moeten stellen om ‘in het belang der landbouwende klassen’ het branden van granen tot brandewijn te bevorderen, of geschiedde het aanmoedigen van dit laatste ten einde de schatkist de voor de vele oorlogen dier tijden zoo hoog benoodigde inkomsten aan accijns op de brandewijn-productie te verzekeren. In de laatste helft der vorige eeuw hadden de verbodsbepalingen wederom de overhand en was het bereiden van brandewijn op het platteland in Noorwegen verboden, en in de steden slechts geoorloofd in enkele bevoorrechte kleine distilleerderijen. Na 1807 werd het oprichten van nieuwe inrichtingen niet meer toegestaan; het invoeren van brandewijn uit andere landen dan het moederland Denemarken, was niet geoorloofd. Invoer van wijn had zoo goed als niet plaats. Na de onafhankelijkheidsverklaring van Noorwegen en de daarop volgende unie met Zweden werd het brandewijn-distilleeren vrij gelaten, echter met het voorbehoud voor de plattelands-distrikten, dat dáár als grondstoffen slechts de op het eigen land gewonnen aardappelen of granen mochten gebezigd worden. Aan deze bepaling werd slecht de hand gehouden. In de steden werd het oprichten van nieuwe distilleerderijen geoorloofd, terwijl de verbodsbepaling tegen het invoeren van vreemde waar niet alleen gehandhaafd bleef, maar ook van kracht verklaard werd tegenover brandewijn uit Denemarken afkomstig. Het stoken van brandewijn uit koren, maar voornamelijk uit aardappelen, nam na de vrijgevige nieuwe wet spoedig een vrij hooge vlucht, voor het grootste gedeelte in zeer kleine stokerijen en met zeer onvolledige toestellen. Het geproduceerde artikel was bijkans zonder uitzondering van slechte hoedanigheid, niet gereinigd en werd voornamelijk op en bij de plaats van productie verteerd. Evenals in Zweden, werd hier dus de bereiding van brandewijn als huisbedrijf tot eigen verbruik aangetroffen. In het jaar 1833, het eerste waaromtrent officieele cijfers bekend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, werden in de steden 151, en in de plattelands-distrikten 9.576, in geheel Noorwegen dus 9.727 brandewijnketels of retorten aangetroffen, en bedroeg het verbruik ongeveer 19 millioen liters of per hoofd der bevolking ruim 16 liters. Terwijl, zooals wij zagen, de bereiding van brandewijn, zoowel in Zweden als in Noorwegen, in de eerste helft dezer eeuw aan een minimum van beperking onderworpen was, was het met den verkoop van sterken drank in 't klein in Zweden als volgt gesteld: Bij hoeveelheden van meer dan 1 kanna (= 2.6 Liter) was de verkoop geheel vrij; bij geringere hoeveelheden echter slechts geoorloofd op plaatsen, waar steeds tegelijkertijd ook toebereid eten te verkrijgen zijn zou. Een uitzondering hierop werd gemaakt voor de landbouwers, die het recht hadden aan hunne arbeiders en andere personen in hunnen dienst sterken drank te verkoopen bij kleinere hoeveelheden dan 1, maar niet onder ¼ kanna (= 0.65 Liter). Het aantal dezer detailhandelplaatsen werd jaarlijks door den Gouverneur der provincie, - in steden, na den Magistraat en den Raad, ten platte lande, na den geestelijke en de oudste raden van 't kerspel gehoord te hebben, - vastgesteld. Slechts aan lieden van goeden naam en die konden geacht worden geschiktheid te hebben, mocht het bedrijf worden toegestaan. Voor het vergunningsrecht werd geen ander recht of belasting geheven dan jaarlijks, naarmate van den omzet, een som in eens van 20 tot 100 Riksdalers Banco (ongeveer gelijke bedragen in nederlandsche guldens), door deskundigen te bepalen. Bij gebrek aan nadere voorschriften voor het toezicht is het begrijpelijk, dat bovenstaande bepalingen in de praktijk ongeveer gelijk stonden met algemeene vrijheid om sterken drank in 't klein te verkoopen. In Noorwegen was het debiet van sterken drank ongeveer geheel vrij. Bovenstaande regelen mogen voldoende zijn om aan te toonen hoe allernoodzakelijkst het was - vooral in Zweden maar toch ook in Noorwegen -, dat er iets gedaan werd, om aan dezen toestand een einde te maken. Gelukkig mag het geacht worden, dat men dit in beide landen reeds betrekkelijk vroegtijdig in deze eeuw is gaan inzien en middelen en wegen heeft weten te vinden om het kwaad op grondige wijze tegen te gaan. Een nadere uiteenzetting te geven van de in beide landen genomen maatregelen is het doel van dit opstel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Dat naast het ongehoorde groote drankmisbruik in het Zweden en Noorwegen van de eerste helft dezer eeuw, ook een strooming bestond, welke dit volkseuvel trachtte te bestrijden, ligt voor de hand. Een bruikbaren vorm neemt de strijd tegen den alkohol echter zoowel in het eene als het andere land eerst aan omstreeks het jaar 1830, na de oprichting van matigheidsvereenigingen, in navolging van het sedert 1826 te Boston bestaande Amerikaansche matigheids-verbond Merkwaardig is het, bij een studie der toestanden dier dagen, na te gaan, in welke een verbazende snelle ontwikkeling deze vereenigingen zich hebben mogen verheugen. Het was, - schrijft een ijverig geheel-onthouder uit die dagen - alsof beide volkeren eensklaps door een enkelen trompetstoot uit den laap aan den rand van een afgrond werden gewekt, en, onmiddellijk opspringende, zich haastten een veiliger verblijfplaats te gaan zoeken. Terecht van het beginsel uitgaande, dat het er in de eerste plaats op aankwam de volksmeening te hervormen, werden agenten uitgezonden tot in de verst afgelegene distrikten om door woord en voorbeeld tot onthouding van alle alkoholische dranken optewekken; voordrachten werden gehouden in de steden en in de grootere provinciale centra, populaire tijdschriften en vlugschriften werden in grooten getale verspreid om den schadelijken invloed van het overmatige en zelfs zoogenaamd matige gebruik van sterke dranken, zoowel op den menschelijken geest als op het menschelijk lichaam, aan te toonen. Ook de mannen der wetenschap, onder welke de meest bekende geneeskundigen dier dagen, sloten zich bij de beweging aan en steunden door hunne beschouwingen over de gevolgen van het drankmisbruik ijverig de pogingen der matigheidsvereenigingen. Als voorbeeld van de kracht, welke van die plotseling hervormde en nog met het vuur der eerste liefde bezielde volksmeening uitging, worde hier aangestipt, hoe het Noorweegsche parlement, de Storthing, na in de jaren 1833 en 1836 voorstellen van wet, waarbij dronkenschap strafbaar zoude gesteld worden, in geval van herhaling zelfs met 3 jaar tuchthuisstraf, verworpen te hebben, in 1842 op aandrang der kiezers een wetsvoorstel van een groot aantal zijner leden aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nam, waarbij alle productie en elken verkoop van brandewijn en daarmede gelijktestellen dranken in geheel Noorwegen werd verboden. Den koning, Oscar I, kwam deze radicale maatregel bedenkelijk voor; weshalve hij er zijne sanctie aan onthield. Ook de volgende Storthings schijnen na rijper beraad van zulk een absoluut verbod te hebben afgezien, tenminste de zaak werd niet opnieuw ter sprake gebracht.Ga naar voetnoot1) Dat zulk een besluit echter, al was het ook slechts ééns, in een vergadering van 114 afgevaardigden een meerderheid mocht verwerven, spreekt genoegzaam voor de overtuiging, welke toen ter tijde heerschte, omtrent het noodzakelijke van met den bestaanden toestand op grondige wijze te breken. In Zweden ging men op een meer praktische wijze te werk. De leiders der beweging erkenden daar te recht, dat met een hervorming der openbare meening alléén niet kan volstaan worden, en dat op den duur evenmin heil te verwachten zoude zijn van krasse verbods-bepalingen, waartegen binnenkort weder een nieuwe beweging zoude in het leven worden geroepen; maar dat het er bovenal op aankwam door een praktisch-uitvoerbare en toch zoo krachtdadig mogelijke wettelijke regeling te trachten de zaak in een ander spoor te leiden. Algemeen werd als de hoofdfout der bestaande wetgeving beschouwd de boven besproken vrije bevoegdheid om brandewijn te bereiden en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid van toezicht te oefenen op het verbruik ervan. Tegen de betere inzichten op dit punt, waarin alle klassen der maatschappij het eens waren, kon deze wetgeving het niet lang meer uithouden. De Zweedsche Rijksdag van 1853-54 nam twee door eenige zijner leden uitgewerkte wetsvoorstellen, de ééne betrekking hebbende op het bereiden van brandewijn, de andere op het verkoopen van sterke dranken, beide voorstellen met diep ingrijpende hervormingen, met groote meerderheid aan. Deze voorstellen, waarmede zich de regeering vereenigde, werden den 15 Januari 1855 tot wet verheven. De nieuwe regeling der brandewijn-bereiding kwam in hoofdzaak hierop neer, dat de vrije bevoegdheid, om - quasi tot eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbruik - brandewijn te bereiden, werd ingetrokken en dat het stoken en distilleeren van sterke dranken voortaan slechts in onder staats-contrôle staande fabrieken en gedurende enkele maanden des jaarsGa naar voetnoot1) zouden worden toegelaten. In de wetgeving op den detailhandel kwamen de volgende veranderingen. In de eerste plaats werd de minimum-hoeveelheid, welke zonder speciale vergunning mocht verkocht worden, van 1 kanna (2.6 Liter) op 15 kannor (39.15 Liter) gebracht en werd de voor landbouwers gemaakte uitzondering, om hoeveelheden van ¼ kana aan hunne arbeiders te verkoopen, opgeheven. Dan werd, tusschen den vrijen handel in partijen van tenminste 15 kannor en het eigenlijke tapperijbedrijf, nog een derde soort van détail-verkoop ingeschoven, waarbij vergunning verleend werd sterke dranken bij hoeveelheden van tenminste ½ kanna te debiteeren, evenwel zonder dat het aldus verkochte op de plaats zelf mocht genuttigd worden. Het doel van deze nieuwe bepaling was, aan hen, die brandewijn in 't klein wenschten te koopen, daartoe de gelegenheid te geven, zonder hen te noodzaken een tapperij te bezoeken. Aan alle tappers en restaurateurs, welke bij het in werking treden dezer wet in het bezit waren van een burgerschapspatent als zoodanig of zich op vroeger verleende privilegien konden beroepen, werd het tapperijrecht voor den duur van hun leven gelaten; tevens werd echter bepaald, dat voortaan zulke patenten en privilegies niet meer zouden worden verleend. Alle andere vergunningsrechten werden ingetrokken. Wenschte de gemeentelijke overheid er toe overtegaan meer vergunningsrechten te verleenen, dan zouden deze in publieke veiling, telkens voor een tijdperk van ten hoogste 3 jaar, aan dengeen worden toegewezen, welke aanbood de per verkochte kan berekend wordende belasting over de grootste hoeveelheid te betalen. Van deze laatste bepaling kon, voor zooverre het toewijzen na opbod in publieke veiling betreft, echter worden afgeweken, indien zich in een stad eene maatschappij vormde, die aanbood, alle vergunningsrechten in het geheele stadsgebied overtenemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan zulk een maatschappij konden dan, eveneens telkens voor hoogstens 3 jaar, alle vergunningen onderhands worden overgedragen, echter onder voorwaarde, dat daarbij geen lagere uitkeering mocht worden bedongen dan hetgeen bij openbare uitbesteding zoude verkregen zijn. Bij een latere wet is bepaald, dat deze afwijking slechts mag geschieden voor maatschappijen, die zelf geen winstbejag beoogen en zich verplichten, het geheele bedrag der nettowinst jaarlijks ten algemeenen bate aftestaan. Ten einde den prijs van den in de tapperijen te debiteeren brandewijn te doen stijgen, zonder tegelijkertijd dien der sterke dranken, bij hoeveelheden van ½ kanna en daarboven verkocht, te treffen, werd de belasting voor elke kanna, in een tapperij verkocht, op 12 Skilling Banco, die op een der bedoelde détailhandel-plaatsen gedebiteerd op 8 Sk. gesteld. Van de jaarlijks voor de vergunningsrechten te storten belastingen zoude ⅕ gedeelte aan de ‘Huishoudings-Maatschappij’Ga naar voetnoot1) in de provincie worden uitgekeerd, terwijl de resteerende ⅘ gedeelten, al naardien de belasting was opgebracht in een stad of in een plattelandsgemeente, aan de gemeentelijke of de provinciale kas zouden ten goede komen; in het laatste geval ter verdeeling onder de verschillende kerspelen der provincie, naar verhouding van elks aantal inwoners. De wet hield daarenboven nog voorschriften in omtrent het uitoefenen van het tapperij-bedrijf: zooals de verplichting om op zon- en feestdagen, onder kerktijd steeds, en gedurende het overige gedeelte van den dag op die uren, door den Magistraat aangewezen, de tapperijen gesloten te houden; de verplichting van steeds toebereid eten verkrijgbaar te hebben, enz.; verder, bepalingen omtrent de verantwoordelijkheid van den tapper, voorschriften ter voorkoming van misbruik, en dergelijke; eindelijk, de mededeeling, dat al hetgeen in de wet bepaald was aangaande den verkoop van brandewijn, ook van toepassing zijn zoude op alle andere gebrande of gedistilleerde binnen- en buitenlandsche sterke dranken en daarmede gelijktestellen vloeistoffen. Voor de plattelandsgemeenten in Zweden, waar de nieuwe begrippen omtrent matigheid en onthouding het diepst wortel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschoten hadden, zijn de beide wetten van 15 Januari 1855, op de bereiding en op den verkoop in 't klein van sterken drank, van ontzaglijk groot gewicht geweest. Niet alleen werden zij in betrekkelijk korten tijd van de groote menigte kleine branderijen bevrijd, maar ook niets meer verhinderde de ophefing van een groot aantal, naar de overtuiging harer bestuurders schadelijke, kleine tapperijen en kroegen. En niets geeft een duidelijker bewijs van de hervorming der zedelijke begrippen bij de Zweedsche plattelands-bewoners en hunne bestuurders dier dagen dan het feit, dat, terwijl vóór het in werking treden der bovengenoemde wetten zoogoed als elk huis en hut kon geacht worden een tapperij in 't groot of in 't klein te zijn, reeds in het jaar volgende op dat der invoering niet meer dan 625 vergunningen in de gezamenlijke plattelandsgemeenten werden aangetroffen, waaronder 411 berustende op oude privilegien en 132, welke voor het tijdvak van één jaar waren verleend. Terwijl de nieuwe wet op den verkoop in 't klein aldus een zegenrijken invloed op de plattelands distrikten oefende, bleek hare uitwerking een geheel andere te zijn op de steden. Daar werden toch bij het invoeren der wet en de beide daarop volgende jaren niet minder dan 1912 tapperijen aangetroffen, een aantal, dat in verhouding tot het betrekkelijk geringe cijfer der stedelijke bevolking, schrikbarend hoog mag genoemd worden. Terwijl de plattelandsbevolking, welke toen ter tijde ruim 88 % van het geheele Zweedsche volk uitmaakte, een totaal aan tapperij-vergunningen had van 625, bestonden er in hetzelfde jaar in de steden, met hunne 12 % der bevolking, 1912 tapperijen of driemaal zooveel als in de landgemeenten. Deze voor de steden zoo ongunstige toestand werd aan verschillende oorzaken toegeschreven. In de eerste plaats daaraan, dat de nieuwe begrippen omtrent matigheid en onthouding op verre na niet in die mate tot de onderste klassen der stadsbevolking waren doorgedrongen, als dit op het platteland bleek het geval te zijn. Verder waren de meeste stedelijke autoriteiten huiverig, om, waar zij toch zelf grootendeels van den handel leefden, hindernissen aan de uitoefening van een tak van handel, die van den brandewijnshandel, in den weg te leggen. De oude begrippen van achting voor een zaak van handel of nijverheid, welke zich op welke wijze dan ook tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zekere hoogte had weten op te werken, waren hier zeker niet vreemd aan. Wellicht kwam daar nog bij de twijfel, of de beoogde maatregelen wel eenig praktisch resultaat zouden opleveren in de steden, waar de grootere afstand naar een tapperij, al sluit men ook het grootste gedeelte dier inrichtingen, toch uit den aard der zaak voor een drinker geen beletsel zijn zoude om aan zijn drankzucht te voldoen. En waar deze twijfel niet den doorslag gaf, was het wellicht weder de vrees, dat bij een veel geringer aantal tapperijen de overvulling der dan bestaande in dezelfde verhouding zoude toenemen en aanleiding geven tot gedrang en nog grootere onordelijkheid dan vroeger. Maar ook daar waar de stedelijke overheden geneigd waren de zaak met ernst aantepakken en van het hun bij de nieuwe wet verleende recht tot intrekking van een gedeelte der vergunningen gebruik te maken, stootte men veelal op het bezwaar, dat vele der bestaande tapperij-vergunningen op oude privilegies berustten, en dus niet aanstonds konden ingetrokken worden. Van de 1170 tapperijen, welke in de jaren 1855-56 in de steden werden aangetroffen, konden niet minder dan 688 zich op oude rechten beroepen. Ook bleek het dikwijls, dat aan het uitoefenen der eveneens bij de wet verleende bevoegdheden, bijv. om door inkrimping van den verkooptijd, sluiting des Zaterdags-middags, te trachten een weldadigen invloed te oefenen, zoovele bezwaren verbonden waren, dat daartoe moeielijk kon worden overgegaan Alle deze omstandigheden werkten mede om te verhinderen, dat de bevolking der steden, met name de arbeidende klasse in de steden, de door den wetgever van 1855 bedoelde voordeelen deelachtig werden. Dat dit voornamelijk het geval was in de groote steden van Zweden ligt voor de hand. In Gothenburg, de tweede stad des Rijks, werden bij het in werking treden der wet in de daarop volgende vijf jaren 72 vergunningen tot handel in 't klein en 65 tapperijen aangetroffen, op een bevolking van slechts 35000 zielen. Men kan hieruit eenigszins afleiden welk een hoogte het verbruik van sterken drank aldaar in genoemde jaren moet bereikt hebben. Op Zon- en feestdagen behoorden gansche scharen van beschonkenen in de straten der stad tot de gewone verschijnselen, en algemeen werd er over geklaagd, dat het grootste gedeelte van het dikwijls zuur verdiende weekgeld aan den avond van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag volgende op den Zaterdag, waarop het den arbeider was uitbetaald, reeds naar de lade van den kroeghouder verhuisd was. Dat, waar de wet van 1865 blijkbaar hare werking miste, iets anders moest geschieden om het volkseuvel te beteugelen, werd algemeen erkend. De stoot hieraan gaf de eerste geestelijke aan de Domkerk te Gothenburg, de in Zweden algemeen bekende Dr. Peter Wieselgren, door in 1862 een oproeping te doen tot teekening van een door hem opgesteld adres aan den Raad der Stad, waarin op een algemeene sluiting der tapperijen op Zon- en feestdagen werd aangedrongen. Met ruim 9000 handteekeningen, grootendeels van lieden uit den arbeidenden stand, voorzien, werd het adres ingezonden, - om echter door de vroede vaderen ad acta gelegd te worden. Beter onthaal vond het daaropvolgende jaar, na een nieuwe raadsverkiezing, een voorstel, om aan een raadcommissie een onderzoek op te dragen naar de oorzaken en den werkelijken omvang van het pauperisme in het stadsgebied. Het is deze commissie, reeds in den aanhef van dit opstel met een enkel woord genoemd, welke in het begin van 1865 haar rapport omtrent de armoede als gevolg van drankmisbruik van een voorstel deed vergezeld gaan, om den verkoop van sterken drank in 't klein optedragen aan een op philantropischen grondslag opterichten maatschappij welke de moeder geworden is van het zoogenaamde: ‘Gothenburgsche stelsel.’ ‘Het is ons gebleken’ luidt de aanhef van het rapport - ‘dat bij alle onderzoekingen naar den aard, den omvang en de oorzaak van de armoede steeds het misbruik van brandewijn wordt aangetroffen als een der machtigste factoren van den hoogst treurigen moralen, physieken en ekonomischen toestand, waarin zich het grootste gedeelte der armoede-lijdende bevolking bevindt. Een menigte van feiten, waaronder van diep aangrijpenden aard, zijn door ons verzameld geworden, welke, indien dit nog noodig ware, het door geestelijken, geneesheeren, rechters, menschenvrienden en anderen zoo dikwijls verkondigde ten volle staven, namelijk dat de drankzucht, zij het in korten, zij het in langeren tijd, hare slachtoffers met merkwaardige nauwkeurigheid toch steeds daardoor in 't verderf stort, dat zij hun geestkracht en hun rechtsgevoel benevelt, de gezondheid ondermijnt, onverschilligheid voor alle huiselijke plichten en voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
familieleven kweekt en als gevolg daarvan weder ongevoeligheid en twist tusschen echtelieden, wanorde, verminderden voorspoed en huiselijke ellende zelfs in die gezinnen doet rijpen, waar vroeger godsdienstzin en goede orde tehuis waren. Om een dusdanigen vijand, die armoede, ellende en misdaad als noodzakelijk gevolg met zich voert, te overwinnen, daartoe mag de gemeente zich waarlijk wel met alle beschikbare krachten aan het werk begeven.’ Na verder mede te hebben gedeeld, hoe het haar gebleken is, dat van de 60 voor het stadsgebied verleende vergunningen tot verkoop van sterken drank per glas 10 op oude privilegien berusten, eveneens 10 volgens de wet van 1855 voor een tijdvak van 3 jaar in openbare veiling verpacht geworden zijn, en de overige 40 slechts per jaar verleend zijn en jaarlijks moeten vernieuwd worden, stelt de Commissie voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegelijk met dit rapport ontving de Raad der stad eene aanbieding van eene door een twintigtal der eerste handelsfirma's en particulieren opgerichte maatschappij, de ‘Göteborgs Utskänknings Aktiebolag’ (Gothenburgsche Tapperij-Maatschappij) genaamd, welke aanbood den verkoop van sterke dranken in het geheele stadsgebied op de in het voorstel van de Raadscommissie genoemde voorwaarden overtenemen, onder voorbehoud, dat door haar bestuur zoude worden bepaald van hoe vele der aan haar over te dragen vergunningsrechten zoude worden gebruik gemaakt, op welke plaatsen in de stad tapperijen zouden worden opgericht en op welke wijze de netto-winst der onderneming, na aftrek van de uitkeeringen aan de gemeentekas en aan de ‘Huishoudings-maatschappij’, ten behoeve der arbeidende klasse zoude worden aangewend. Wat de maatschappij met haren werkkring beoogde omschrijft zij duidelijk in den aanhef van haar schrijven aan den Raad aldus: ‘De zedelijkheid en de welvaart onzer arbeidende klassen hebben in den brandewijn een gevaarlijken vijand. Echter is het niet alleen de bedwelmende drank zelf en het onmatige gebruik daarvan, welke de zeden bederven en de armoede doen voortwoekeren, ook het slechte voorbeeld, de gelegenheid en de verleiding van allerlei aard tot het kwade, de wanordelijkheden, alle gevolgen van het kroegleven, dragen in hooge mate het hunne daartoe bij. Hiertegen vermogen wetsbepalingen en politietoezicht weinig uitterichten, zoolang het tappen van sterke dranken aan lieden wordt overgelaten, die voordeel er bij hebben tot drinken aantesporen, zonder op den ouderdom of de armoede der gasten te letten. Om tot een gewenschte verbetering ten minste in dat opzicht te geraken hebben de ondergeteekenden zich aaneengesloten en de Tapperij-maatschappij opgericht.’ Zoowel het voorstel der Commissie als het aanbod der nieuwe Maatschappij werd door den Raad der stad aangenomen en door het provinciale bestuur bekrachtigd; de koninklijke goedkeuring werd op de statuten verleend en den 1sten October 1865 kon de Gothenburgsche Tapperij-Maatschappij haar werkkring beginnen. Haar eerste besluit was, van de haar toegewezen 40 vergunningen slechts 23 in exploitatie te brengen. Later zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de aanvankelijk verpachte 10 vergunningen en, na de vereeniging van de dicht bevolkte voorstad Majorna met Gothenburg ook 11 van de daar bestaande 12 rechten (een was er gepriviligieeerd) aan de Maatschappij gekomen. Van deze 61 rechten had de Maatschappij in 1880, niettegenstaande de bevolking der stad toen in vergelijking met 1865 bijkans verdubbeld was, slechts 39 in gebruik. Hiervan waren 23 eigentlijke tapperijen en de overige 16 clubs, restauraties enz. Onafgebroken heeft de Maatschappij haren werkkring in de thans verloopen 26 jaren voortgezet; sedert 1874 bovendien in vereeniging met den zoogenaamden klein-detail-handelGa naar voetnoot1) in sterke dranken, waartoe haar in genoemd jaar alle vergunningsrechten werden verleend. ‘Het doel der Gothenburgsche Tapperij-Maatschappij’ - zoo luidt § 2 harer statuten - ‘is, in de stad Gothenburg en hare voorsteden, indien de vergunning daartoe behoorlijk verleend wordt, het geheele tappersbedrijf en den kleinhandel in brandewijn en spiritus, zoomede van alle andere gestookte of gedistilleerde, zoowel binnen- als buitenlandsche, dranken, ook van zoodanige dranken, welke daaruit worden bereid, en waartoe het recht of de vergunning anders aldaar in openbare veiling werd aangeboden, op zich te nemen, zoomede het gemelde bedrijf, zonder eigen winstbejag, uit te oefenen.’ En § 15 van deze statuten bepaalt: ‘Aangezien de Maatschappij, met het drijven van hare zaken, enkel en alleen het algemeen welzijn beoogt, zoo volgt hieruit dat de aandeelhouders geenerlei aanspraak hebben op de winst der Maatschappij; doch wordt die, na aftrek van alle kosten van beheer en van 6 pct. interest 's jaars over het gestorte aandeelenkapitaal, alle jaren aan de stedelijke kas afgestaan, ter zoodanige verdeeling, als in de bestaande regeling is of zal worden vastgesteld.’Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belangrijk zijn verder de contracten, welke de Maatschappij met de kasteleins of bestuurders harer eigenlijke dranklokalen aangaat. Wij laten hier een dier contracten volgen, en voegen daarbij eene vertaling van het Reglement van orde, dat in elk lokaal op een duidelijk zichtbare plaats moet opgehangen zijn. De Gothenburger Tapperij-Maatschappij, die opgericht is met het doel om het tappersbedrijf en den kleinhandel in brandewijn in onze stad, overeenkomstig de tijdsomstandigheden, te regelen en zorgvuldig te handhaven en die zich tevens verbonden heeft, dat bedrijf met het oog op het welzijn der arbeidende klassen, op zedelijke en oeconomische wijze uit te oefenen, zonder eigen winstbejag, stelt tot bestuurder aan van de tapperij No..... in het huis No..... N.N. in de gegronde hoop, dat hij ijverig en krachtdadig zal medewerken tot verwezenlijking van het voormelde doel en daarbij de navolgende voorschriften tot richtsnoer zal nemen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reglement van orde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Directie.
Andere kontrakten, gesloten met de kasteleins van de kosthuizen der maatschappij, bevatten de bepaling, dat slechts brandewijn mag geschonken worden als zoogenaamde ‘Appetit-schnapps’ vóór het middag- of avondeten (een gewoonte, welke bij nagenoeg alle standen in Zweden wordt aangetroffen), òf slechts, indien gelijktijdig een of ander eetwaar, ten minste tot een gelijk bedrag als de verlangde sterke drank, wordt besteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Welke zijn nu de gevolgen geweest van het optreden der Gothenburgsche en van de op haar voorbeeld in andere Zweedsche steden opgerichte Tapperij-Maatschappijen? Hierop had men in de eerste 10 jaren na 1865 zeer uiteenloopende antwoorden ontvangen. Zoowel in de stad Gothenburg zelf als in het overige Zweden trof men naast de voorstanders, die geen woorden genoeg konden vinden om de groote verdiensten van het systeem te verkondigen, lieden van gezag aan, die onomwonden verklaarden, dat de geheele zaak minstgenomen een groote vergissing was. Men leze bijv. het door den Engelschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezant te Stockholm voor een Commissie uit het Huis der Lords in 1876 opgesteld rapport, eindigende met de conclusie, dat zijns inziens de geheele zaak hierop neerkwam dat de profijten op de onmatigheid der bevolking in de stadskassen vloeiden, in plaats van in de zakken der kroeghouders, en dat het systeem ‘had proved a failure’ (House of Commons returns, Nos 135 en 149, 1877). Tot staving der beweringen, dat het systeem zijn doel gemist had, of zelfs zooals eenigen meenden een hoogst nadeeligen invloed oefende, werd toen voornamelijk op het volgende gewezen. Het aantal der wegens openbare dronkenschap veroordeelden, evenals het aantal der in de ziekenhuizen verpleegde lijders aan delirium tremens, is, na eenige jaren afnemende geweest te zijn, thans in de laatste vier jaren opnieuw vrij ras stijgende. De voorstanders meenden deze op officiëele cijfers gebaseerde bewering grootendeels te kunnen ontzenuwen door er op te wijzen, dat geheel Zweden, en vooral handelssteden als Gothenburg, juist in die jaren bijzonder voorspoedig geweest waren, dat de arbeidsloonen aanzienlijk gestegen waren en dus grootere bedragen dan vroeger door de bevolking aan sterken drank konden besteed worden. Zij waren echter verplicht toetegeven, dat het systeem in zooverre niet kon geacht worden geslaagd te zijn, zoolang niet de boven reeds genoemde klein-detailhandel eveneens onder contrôle der maatschappij was gebracht. De ervaring had namelijk geleerd, dat de hoeveelheid sterke drank, welke de wet als minimum toestand bij verkoop in klein-detail (toenmaals ½ kanna = 1.3 Liter, thans 1 Liter) te gering was om, zooals men met de bepaling bedoeld had, den werkman van het koopen bij grootere hoeveelheden dan per glas en van het drinken bij zich tehuis aftehouden. Integendeel gaf de lagere prijs, tegen welken brandewijn op grond van het geringere vergunningsrecht in klein-detail winkels kon verkocht worden, er juist aanleiding toe, dat verscheidene personen zich vereenigden om de bij de wet bepaalde minimum hoeveelheid ½ kanna aanteschaffen, en het aldus gekochte òf onderling verdeelden om in eigen huiselijken kring te verteeren, òf tot gelijk doel medenamen naar kleine clubs, waarvan toen ten tijde een groote aantal bestonden en welke eigenlijk met geen andere bedoeling waren opgericht dan om den leden de gelegenheid aantebieden zich binnenshuis en tot lageren prijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan in een tapperij een roes te kunnen drinken. Wel was dit koopen van ½ kanna ter onderlinge verdeeling verboden, in de praktijk bleek het echter, hetgeen begrijpelijk was, een onmogelijkheid om hierop toezicht te oefenen. Ten einde nu dit euvel eveneens te kunnen bestrijden, bood de Gothenburgsche Tapperij-Maatschappij, nadat eene in 1871 uitgekomen aanvullingswet dit mogelijk gemaakt had, in 1874 aan ook de ‘klein-detail’-vergunningen voor hare rekening in exploitatie te nemen. Eerst van dien tijd af kan het systeem geacht worden een fair trial gekregen te hebben. Dat dit met succes bekroond werd, wordt thans algemeen erkend. Nu wij in onze dagen de ondervinding van een verder tijdvak van zestien jaren te onzer beschikking hebben om over het Gothenburgsche systeem te oordeelen en ook om het min of meer gegronde in de beweringen der toenmalige tegenstanders te overwegen, komt het ons voor, dat een groot gedeelte der oppositie der eerste tien jaren na het eerste in praktijk brengen van het systeem, daarin gelegen heeft, dat men te veel van de genomen maatregelen verwachtte: eigentlijk niet meer of minder dan een verhindering van het gebruiken, ten minste van het misbruik maken van sterken drank. Dit echter is, zooals men thans algemeen erkent, een geheel onjuiste opvatting der bedoeling van de oprichters der tapperij-maatschappijen geweest. Uit het boven-aangehaalde gedeelte van het schrijven der eerste Gothenburgsche Maatschappij aan den Raad der Stad blijkt toch duidelijk, dat geenszins een onmogelijkmaken van het drinken beoogd werd door eenvoudig geen brandewijn per glas verkrijgbaar te stellen. Bij het vrijlaten aan het individu om al dan niet sterken drank te willen nuttigen, wenschte zij slechts de vele van buiten tot hem komende verleidingen weg te nemen, welke hem maar al te dikwijls zijns ondanks tot drinken brachten. Direct is dus het stelsel, als men wil, niet tegen het drankmisbruik gericht; indirect echter zooveel te meer, daar het uit den aard der zaak moet bijdragen tot een vermindering van het drankgebruik. Het ligt toch voor de hand, dat reeds veel verkregen is, waar het gelukt den prikkel van het eigenbelang weg te nemen, welke tot vermeerdering van het debiet en daardoor tevens van het winstcijfer aanspoort; waar het mogelijk wordt te verhinderen, dat op crediet, met of zonder onderpand, verkocht wordt; waar de vroegere be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dompte, vuile, zich verschuilende, tot allerlei gemeenheid opwekkende tapperijen plaats maken voor lichte, gezonde, ruime voor een ieders oog openliggende lokalen, welke meer tot het nuttigen van spijzen dan tot het verteren van drank uitnoodigen. Men verwachte echter niet meer dan dit van het stelsel. Wanneer de werkman of elk ander, die de tapperij bezoekt, zonder uitnoodiging of aansporing den eenen borrel na den anderen bestelt en geen de minste lust betoont om ook gelijktijdig een of anderen spijs te nemen, wanneer hij het gedronkene oogenschijnlijk zonder beschonken te worden verdragen kan, wanneer zijn beurs gevuld genoeg blijkt te zijn om het gekochte aanstonds te betalen, dan is het stelsel, - de ijverigste voorstanders zullen dit onmiddellijk toegeven - geheel machteloos; want het gaat van het beginsel uit, dat, waar de wet de bedwelmende dranken als handelswaar kent en erkent en meent het debiet er van aan particulieren te mogen overlaten, het geenszins kan geacht worden gerechtigd te zijn om aan een volwassen, in nuchteren toestand verkeerende persoon tegen contante betaling sterken drank te weigeren. Dit neemt niet weg, dat in de praktijk aan het stelsel andere gevaren kunnen verbonden zijn; met name is het gevaar niet gering te achten, dat de gemeentebesturen en de maatschappijen met het oog op de - later nader te noemen - uitkeeringen alles in het werk zullen stellen om het debiet van sterke dranken en daardoor ook het winstcijfer te verhoogen. Waar dit gebeurt, kan men echter aanstonds zeggen, dat de allereerste bedoeling van het Gothenburgsch stelsel over het hoofd gezien is, en hetgeen volgens dit stelsel heet ingericht te zijn, ten onrechte den naam er van draagt. Opmerkelijk is het te zien, hoe spoedig, nadat de tapperij-maatschappijen ook den klein-detail-handel in handen gekregen hadden, de meesten der tegen het stelsel gekeerde meeningen veranderd zijn. Het duidelijkst blijkt dit uit de rapporten, uitgewerkt door de gouverneurs der verschillende provinciën, naar aanleiding van eene hun door een Koninklijke Commissie tot herziening der drankwet in 1878 gedane vraag: ‘Welke zijn de resultaten, zoowel op zedelijk gebied als met het oog op de goede orde, van het overdragen van den brandewijnverkoop in 't klein aan de zoogenaamde tapperij-maatschappijen?’ Zonder uitzondering berichtten allen, dat waar het stelsel be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorlijk werd toegepast, (en, op zeer enkele uitzonderingen na, bleek dit het geval te zijn,) slechts op gunstige uitkomsten kon gewezen worden. Dit thans wat Zweden betreft. Duidelijkheidshalve zullen wij voor Zweden de cijfers, waarover wij beschikken kunnen, ter staving van het bovengezegde, dat het Gothenburgsche systeem werkelijk heilzaam gewerkt heeft en nog werkt, tegelijk geven met die, welke op Noorwegen betrekking hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Het voorbeeld door Gothenburg, weldra eveneens door andere Zweedsche steden gegeven, bleef, hetgeen bij de daar heerschende beschouwingen begrijpelijk was ook in Noorwegen niet onopgemerkt. Wij zagen reeds tot welke uiterste maatregelen men in 1836 en 1842 zijn toevlucht wenschte te nemen, om het drankmisbruik uitteroeien. Van meer praktischen zin getuigden de voorstellen, waarmede zich de Storthing en de Regeering weinige jaren later vereenigden en welke in 1845 en 1848 tot wet werden verheven. Alvorens de eerste dier beide wetten, die van 1845, betrekking hebbende op den verkoop van sterke dranken in 't klein, nader uitéén te zetten, geven wij hier, evenals wij zulks bij de Zweedsche wet op de bereiding van brandewijn deden, in weinige woorden den inhoud weder van de wet van 1848 op het branden en distilleeren. Ten einde het eigenlijke huisbedrijf, het bereiden van brandewijn zoogenaamd tot ‘eigen verbruik’ te treffen, eensdeels om de schadelijke gevolgen er van te niet te doen, maar ook ter wille van de contrôle met het oog op een in 1840 ingevoerde accijns, werd het branden en distilleeren in retorten van geringeren inhoud dan 100 Potter (96 Liter) bij de nieuwe wet verboden verklaard en voorts bepaald, dat het bereiden van brandewijn slechts gedurende 6 maanden des jaars, nl. van 15 October tot 15 April, zoude geoorloofd zijn, terwijl het minimumbedrag aan accijns te voldoen door elke branderij of distilleerderij, welke gedurende genoemd tijdvak in werking geweest was, zoude berekend worden over een veertiendaagsche productie van tenminste 1500 Potter (1450 Liter) daags. Aan de - vele duizenden - eigenaren van retorten van geringeren inhoud dan 100 Potter zoude de waarde aan metaal, vermeerderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met 10 pCt., bij aflevering dezer ketels aan de daartoe aangewezen ambtenaren vergoed worden. Wel werd het branden boven den huiselijken haard aanvankelijk in stilte nog voortgezet, maar de gestrengheid, waarmede men bij geconstateerde overtredingen optrad, deed dit spoedig ophouden. Het aantal distilleerderijen, dat in 1840 bij het in werking treden der accijns-wet 1387 bedroeg, was dan ook in 1850 reeds gedaald tot 40, welke allen fabriekmatig gedreven werden en in of bij de steden gevestigd waren. Bij de tweede der bovengenoemde wetten, die van 1845, den verkoop van sterken drank regelende, zullen wij, daar zij 't uitgangspunt van gelijke maatregelen geweest is als die, welke in Zweden genomen zijn, langer stilstaan. Nadat de detailhandel, d.i. de handel in geringere hoeveelheden dan 40 Potter (39 Liter), reeds in het voorafgaande tiental jaren herhaaldelijk door beperkende bepalingen en verhoogde belastingen getroffen was, bepaalde de wet van 1845, dat voortaan geen vergunningsrecht meer mocht worden verleend aan dengene, die daarnevens een ander bedrijf uitoefende, waartoe een ‘burgerschapsrecht’ (patent) vereischt werd. Alleen degenen, die bij het in werking treden der wet reeds naast een ander bedrijf het recht verkregen hadden om brandewijn in 't klein te verkoopen, zouden dit recht tot hun dood mogen behouden. Hiermede werd een einde gemaakt aan het zeer veelvuldig voorkomende kwade gebruik van bij elken inkoop in winkels of op markten op een glaasje brandewijn, hetzij tegen geringe betaling of gratis, te trakteeren, en werd het eigenlijke debiet van sterke dranken wederom teruggebracht naar herbergen en tapperijen. Aan de gemeentelijke autoriteiten in de steden werd de bevoegdheid verleend het aantal plaatsen te bepalen, waar verkoop in 't klein, na vooraf verkregen vergunning, zoude mogen worden uitgeoefend. Slechts aan personen van onbesproken gedrag en welke geacht konden worden voor hun bedrijf de noodige geschiktheid te bezitten, mocht zulke vergunning, en slechts voor een tijdvak van ten hoogste 5 jaren, worden verleend. In den verkooptijd werd de beperking gemaakt, dat alle tapperijen gedurende Zon- en feestdagen geheel, en op dagen, daaraan voorafgaande, van af 5 uur des namiddags, moesten gesloten zijn; dat 's ochtends vóór 8 uren geen sterke drank mocht worden verkocht, en na 10 uur 's avonds geen bezoeker meer in een drank- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lokaal mocht aanwezig zijn. Slechts in logementen, welke vergunning bekomen hadden, mocht van deze regels ten behoeve der tijdelijk daar vertoevende reizigers worden afgeweken. Voor den verkoop ten platte lande werd bepaald, dat alleen aan winkeliers, (‘landhandelaars’) en aan logementhouders vergunningsrecht mocht worden verleend, en wel slechts dan, indien de geestelijke en de oudste raden van het kerspel hunne toestemming daartoe hadden gegeven. Aan logementhouders werd het verboden, aan andere personen dan aan reizenden, brandewijn te tappen. Bij een in 1871 uitgevaardigde aanvullingswet is verder bepaald, dat het vergunningsrecht voor den kleinhandel in sterke dranken ook kan verleend worden aan maatschappijen, welke zich verplichten geen hooger dividend op de aandeelen uittekeeren dan 5 pCt. 's jaars en het resteerende winstsaldo afstaan voor doeleinden van algemeen nut; leden (aandeelhouders) eener dusdanige maatschappij kunnen zij zijn, die op eigen naam geen vergunningsrecht hadden kunnen verwerven. Door deze wetsbepaling werd de deur geopend voor het Gothenburgsche systeem. Aan de stad Christianssand komt de eer toe de eerste Noorweegsche Tapperij-Maatschappij en wel reeds in hetzelfde jaar, dat de wet de gelegenheid daartoe aanbood, te hebben opgericht. De andere steden volgden weldra dit voorbeeld. Volgens de laatste jaarcijfers, gepubliceerd door het Rijks-Bureau voor de Statistiek, bestonden in 1889 dusdanige maatschappijen in alle steden des lands waar verkoop van sterken drank plaats heeft, op drie zeer onbeduidende plaatsjes na; in 5 stadjes wordt in 't geheel geen vergunningsrecht verleend. Een der eerste handelingen der meeste maatschappijen is geweest het aantal verkoopplaatsen op ongeveer de helft te brengen.Ga naar voetnoot1) Ten einde het verdwijnen te bespoedigen der vóór 1845 verleende vergunningsrechten, welke, zooals wij zagen bij het leven van den toenmaligen eigenaar, onaantastbaar waren, kent een in 1880 uitgekomen nieuwe aanvullingswet aan de stedelijke autoriteiten de bevoegdheid toe, om deze geprivilegieerde vergunningen, na vooraf verkregen koninklijke goedkeuring, intetrekken tegen uitkeering eener door vier deskundigen te bepalen jaarlijksche vergoeding, en die aan de tapperij-maatschappijen overtedoen. Gewoonlijk worden de gemiddelde verdiensten der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste drie jaren als basis bij de berekening der te betalen vergoeding aangenomen, doch de deskundigen kunnen hierin verandering brengen, indien bijzondere omstandigheden deze verdiensten in genoemde jaren grooter of kleiner hebben doen zijn dan voor de naaste toekomst mag aangenomen worden. Dat de hier besproken maatregel - merkwaardig genoeg bestaat er geen dergelijke in het land, waar het systeem ontstaan is, in Zweden - nuttig gewerkt heeft, om de verschillende geprivilegieerde kroegen, welke de bedoelingen der maatschappijen in vele gevallen tegenwerkten, van het tooneel te doen verwijnen, behoeft geen betoog. Een in 1881 uitgevaardigde wet kent aan de stadsbesturen een dergelijke bevoegdheid toe met betrekking tot de geprivilegieerde vergunningen voor den verkoop van bier, wijn, moutwijn en eider in 't klein. Op verschillende plaatsen zijn ook deze rechten genaast en aan de betrokken tapperij maatschappij overgedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Wij gaan thans over tot het mededeelen van eenige cijfers, waaruit de vooruitgang in beide landen, wat het drankvraagstuk betreft, ten duidelijkste blijkt.Ga naar voetnoot1) In de eerste plaats de gemiddelde per hoofd der bevolking jaarlijks verteerde hoeveelheid sterke drank. Wij brengen hierbij in herinnering, dat deze hoeveelheid in 1830 in Zweden geraamd werd op 56 Liter, in Noorwegen op 16 Liter. In de na te noemen jaren bedroeg zij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De resultaten, in een enkele stad verkregen, nagaande, vinden wij dat het gemiddelde quantum in Gothenburg bedroeg:
In het eerst- en het laatstgenoemde der bovenvermelde jaren bedroegen de gevallen van delirium tremens, behandeld in de openbare ziekenhuizen der stad:
Met het oog op de intusschen toegenomen bevolking, wijst dit een verbetering aan van 81 %. Letten wij op het aantal der voor den klein-detailhandel en voor het eigenlijke tapperij-bedrijf verleende vergunningsrechten, dan blijkt ons, wat Zweden betreft, dat deze in de reeds meermalen genoemde jaren als volgt bedroegen: In de steden:
Ten platte lande:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geheele Rijk:
Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat het aantal vergunningsrechten, (hierin zijn die, welke tijdelijk aan restauraties op stoomschepen, aan badplaatsen enz. verleend worden, niet begrepen) in 't genoemde vijftiental jaren, niettegenstaande de toeneming der bevolking met 9 %, van 1468 tot 1113 of met 14 % verminderd is; in de steden bedraagt deze vermindering in genoemd tijdvak 12 %, in de plattelands gemeenten 55 %. Gedurende het tijdvak 1874-80 zien wij het aantal der aan de tapperij-maatschappijen verleende vergunningen aanzienlijk stijgen, ongeveer in dezelfde verhouding als de in openbare veiling verpachte en de geprivilegieerde rechten afnemen. Voor een groot gedeelte is dit toe te schrijven aan het optreden der Stockholmsche tapperij-maatschappij in 1877, nadat in het voorafgaande jaar een groot aantal der geprivilegieerde tapperijen bij minnelijke schikking tegen een jaarlijksche vergoeding, varieerende tusschen 500 en 2000 kronen, door de stad waren overgenomen. Van af 1886 zien wij het aantal der door de tapperij-maatschappijen geexploiteerde rechten, door vrijwillige sluiting, bij een gelijktijdig afnemen, zoowel der uitbesteden als der geprivilegieerden, steeds verminderen. Voor Noorwegen zien wij ons, bij gebrek aan opgaven dienaangaande, niet in staat de correspondeerende cijfers medetedeelen; dit is te meer te betreuren, daar het verminderen der in exploitatie zijnde vergunningsrechten na het optreden der maatschappijen daar vermoedelijk van nog meer beteekenis is dan in Zweden. Ook, uit een handelsoogpunt beschouwd, zijn de zaken zoowel der Zweedsche als der Noorweegsche tapperij-maatschappijen zeer voordeelig. Wij laten hier een opgaaf volgen der door de gezamenlijke Zweedsche maatschappijen, na aftrek van ten hoogste 6 % interest op de aandeelen en van alle administratie- en andere kosten, in de jaren 1885 tot 89 afgestane winstsaldo's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Zweedsche wet schrijft voor op welke wijze deze winstsaldo's, evenals de gelden, voor de vergunningsrechten zelven gestort, tusschen de steden, de plattelands-gemeenten, de provinciën en de ‘Huishoudings-Maatschappijen’ in de provinciën moeten verdeeld worden. Ten einde te kunnen opgeven, welke voordeelen de vier genoemden uit den verkoop van sterken drank in 't klein ontvangen, laten wij hier de bedragen volgen in de jaren 1885-89 voor de vergunningsrechten betaald:
Tezamen met bovenvermelde winstsaldo's, en verdeeld onder de steden en gemeenten, de provinciën en de ‘Huishoudings-Maatschappijen’, krijgen wij de volgende cijfers:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling met Noorwegen, waar, zooals wij zullen zien, jaarlijks een opgave verstrekt wordt der doeleinden van algemeen nut, waartoe de winstsaldo's der tapperij-maatschappijen zijn aangewend geworden, hebben wij geene gegevens dienaangaande wat Zweden betreft tot onze beschikking. Ofschoon hier niet direct tehuis behoorende, laten wij toch volledigheidshalve een opgave volgen der baten, welke geheel Zweden nl. het Rijk en de reeds meermalen genoemde vier onderdeelen, uit de brandewijn-productie en brandewijn-handel trekt. Wij vermeerderen daartoe bovengenoemde totaalcijfers der ontvangen winstsaldo's en der gestorte sommen voor de vergunningsrechten met de bedragen in het vijftal jaren 1885-89 aan accijns op de productie en aan invoerrechten, na aftrek der restitutie bij uitvoer, ontvangen en krijgen dan voor
of wel verdeeld over de in genoemde jaren verteerde hoeveelheden sterke drank, resp. groot 29.570.674, 31.964.588, 33.275.155, 37.009.697 en 39.364.133 Liter een gemiddelde opbrengst per elken door de bevolking gedronken liter van
Ook in Noorwegen gaan de zaken der tapperij-maatschappijen, financieel beschouwd, zeer goed. Ziehier de bedragen der door het volgende aantal hunner in de jaren 1885-89, na betaling van 5 % interest op de aandeelen en van alle onkosten en belastingen, na afschrijving op vaste eigendommen en stortingen in de reservefondsen, ter verdeeling afgestane winstsaldo's:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekent men bij deze bedragen de sommen door de maatschappijen voor de vergunningsrechten in de gemeentekassen gestort, dan krijgt men de volgende totalen:
zijnde de baten, door de steden verkregen bij den kleinhandel in brandewijn, enz. Tot welke doeleinden ‘van algemeen nut’ de netto-overschotten der tapperij-maatschappijen gebruikt worden, blijkt bijv. uit volgende opgave omtrent het jaar 1889, het laatste, waaromtrent tot dusver de cijfers bekend gemaakt zijn. Bij de beschikbare netto-winst, welke, zooals wij zagen, dat jaar Kr. 1.084.501 beliep, kwam nog een disponibel saldo van 1888, groot Kr. 21.252.- tezamen dus beschikbaar Kr. 1.105.753.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals men bemerkt neemt onder de doeleinden, welke de grootste uitkeeringen uit de baten der tapperij-maatschappijen ontvangen hebben, het schoolwezen de eerste plaats in en wel met Kr. 132.766 of, rekent men de aan huisvlijt en dergelijken scholen verleende subsidies er ook bij, dan Kr. 203.279. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien dient opgemerkt te worden, dat vele bijdragen, zoo als Museums en Verzamelingen, Bibliotheken enz., het schoolwezen eveneens ten goede komen. Ruim 18% is dus aan het onderwijs besteed, waarbij nog dient vermeld te worden, dat nagenoeg alle Maatschappijen hieraan hebben bijgedragen. Daarop volgen de gestichten tot opneming en opvoeding van kinderen met 7¼ %; schouwburgen, enz. met 6¾ % enz. Als bijzonderheid vermelden wij hier, dat een der Noorweegsche Maatschappijen, die te Christianssand, (zooals wij zagen de oudste daar te lande,) ten einde het volk het drinken van brandewijn te ontwennen, een eigen brouwerij exploiteert, waar een goed, maar zeer weinig alkohol bevattend bier gebrouwd wordt en dit produkt in hare lokalen tegen lageren dan den kostenden prijs verkoopt; het nadeelig saldo wordt door een gedeelte van het voor ‘doeleinden van algemeen nut’ beschikbare winstsaldo gedekt. Eene andere maatschappij, die te Bergen, laat nauwkeurig aanteekening houden van de personen, aan wie wegens minderlarigheid of dewijl zij teekenen van dronkenschap vertoonden, het tappen van sterken drank geweigerd is; dit aantal bedraagt jaarlijks om en bij de 20.000. Terecht vraagt men zich af: aan hoevelen van deze lieden zouden wel een of meer glaasjes onder het vrije tapperij-stelsel geweigerd zijn? De gezamenlijke finantieele positie der Noorweegsche tapperij-maatschappijen was aan het einde van het jaar 1889 als volgt:
De voordeelen, welke aan het stelsel der tapperij-maatschappij verbonden zijn, thans resumeerende, zien wij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij eindigen dit opstel met een zinsnede aan te halen, uit hetgeen de zoogenaamde ‘Reise Commission’ van de Duitsche Vereeniging tegen drankmisbruik over de Zweedsche en Noorsche tapperij-maatschappijen gerapporteerd heeft: ‘Das Gothenburger System, sowie wir es hier nach den gesammelten Materialien aus seiner Verwirklichung in Schweden und Norwegen zu schildern versucht haben, ist unzweifelhaft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eine der erfolgreichsten Maassregeln zur Hebung der öffentlichen Sittlichkeit und Ordnung, von denen die Geschichte der europaïschen Culturvölker weisz. Bei zwei der freiheitliebendsten Nationen des Erdballes hat es die locale Monopolisirung des Branntweinverkaufes zu einer nationalen Institution erhoben, welche bisher durch Angriffe im Bewusstsein der Bevölkerung sich nur fester gesetzt hat. Die Mängel und Fahrlichkeiten denen es ausgesetzt ist, können auch in den Augen unbefangener fremden Beobachter unseres Erachtens nicht dazu führen, dass man seine weit uberwiegenden Vorzüge zurrückstelle.’ Wij onderschrijven dit oordeel ten volle.
G.F. Egidius. |
|