In Parijs, eene achterkamer op de tweede verdieping van een groot huis; de kamer somber, de meubelgordijnen eenvoudig terzijde weggeschoven, somberrood. Voor het glas bloemen van guipure; de vensters gaan als glasdeuren open naar binnen, met een roestig vergulden kruk; een ijzeren balconhekje krinkelt er laag voor, met éene zelfde arabesk rechts en links.
Ik zie in den cour, die, achter het huis, met eene poort in de Rue de l'Arcade uitkomt; het huis heeft daar een achteruitgang. Over den muur van den cour heen zie ik de façades van de Rue de l'Arcade. Alles is stil, gedempt als in eene provinciestad; het gebruis der boulevards is hier niet te hooren. Eene enkele maal eene zware kar, die eenzaam wegrammelt; een rijtuig, vlug, wiele-ratelend, met een tikkelenden hoefslag van het paard.
In den cour, in tobben, vervelen zich drie groote maagdepalmen. Joseph, een voorschoot voor, staat er fluitende een jas uit te borstelen, een paar schoenen te schuieren.
Op het muurtje is een duiventil; duiven schieten nu en dan door den cour witte zigzagstralen; ze wandelen over de heele smalle randjes, die op den achtergevel van het huis lijsten trekken; ze wandelen er nuffig en draaien met hare vederschouders en bewegen hare gladde kopjes, met kralen van oogen, zenuwachtig heen en weêr. Soms wandelen er een paar, vlak voor mijn raam, voor het hekje. Om ze mak te maken, voor mij, leg ik er een klontje suiker neêr, dat ze doet wegfladderen.
- Ze eten geen suiker, meneer! zegt Joseph, die binnenkomt, met een glimlach, alsof hij de duiven verontschuldigt.
Na eene poos komen ze weêr, de duiven, die twee zelfde. Een witte en een grauwe, met eene roze borst. Ze pikken aan de suiker met neuswijze snebben. Maar ze eten niet.
De suiker blijft een paar dagen liggen, en verregent.
* * *
In Ostende, eene kamer in het Hôtel Continental, met een nauwen driehoek van een loggia, waar alleen een canapé staat. De ramen open. Het zont; alles is zon in wijdte van zee en licht. Onder mijn oogen de Zeedijk: de menschen wandelen er, zomermenschen, bont in de zon.
Het strand daaronder, aquarelachtig gevlakt; allerlei vlakjes, als spatten van penseelen - helrood, violet, zachtblauw, krijtwit,