De Gids. Jaargang 55(1891)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 567] [p. 567] Uitvaart. Wij dragen hem uit: zijn tijd is daar. Breng aàn uw kransen Van schoone gedachten En daden; laat glansen Wat ge onder hem wrocht als hulde op zijn baar; Zacht roeme Uw mond zijne weldaân; elk woord zij een bloeme Voor 't doode Jaar. De middernacht laat hoog in de lucht Zijn sterren branden Bij de uitvaart des dooden; Onzichtbre handen Breidden zacht het sneeuwen doodenkleed uit. Heur leden Gehuld in de rouwwade, sussen de steden Haar wielgerucht. Vreeze des doods de aarde overspreidt... Voor eene seconde Neigt zich in rouwe Alles in 't ronde, Voelt naadren 't Onzegbre, groot-stille Nacht, Verborgen In schaduw der heemlen, een nacht - zonder morgen? - Huivrend verbeid. [pagina 568] [p. 568] Tree zacht tot de baar. Waar blijft uw groet? Stom zijn uw lippen En ledig uw handen! Uw oog ontglippen Geen tranen. Verbitt'ring daarbinnen woedt, Laat sterven Lichtblijde erinn'ring in de vlamroode verven Van haren gloed! Gij mort, gij lijdt? Van uw lippen laat Dan vallen uw klagen, Nog eenmaal ontboezem Uw hart zijn vragen, Maar - stel u deemoedig voor 't doode jaar, Hef stille De teere balans van uw eigen wille Tot goed en kwaad. En open uw tasch door 't jaar gevuld. Is 't jaar gekomen Met vele beloften, Maar heeft ontnomen Veel meer dan hij eens u beloofde?... Dùrft Gij klagen, Is het aan u of aan hem om te vragen: ‘Aan wien de schuld?’ Nu vlij met ons den doode neer In 't stil Verleden. ...Een jaar van uw leven Is weggegleden! Zaagt gij er vele gaan? Wacht gij er meer? Hun namen Herdenk! Want zij keeren, getuigen eens samen Van uw Weleer. Marie Boddaert. Vorige Volgende