met zijn ‘Idyls of the King’ maakte, toont zeker dat velen ook in onze dagen zich in dezen Arthurkring weten te verplaatsen en iets gevoelen voor het eigenaardig ideaal van ridderlijkheid, hetwelk in deze poëemen verheerlijkt wordt. Wij, voor ons, aarzelen intusschen niet te verklaren, dat het ons moeite kost in vervoering te geraken over de lotgevallen van den moedigen Walewein, over het geheimzinnig schaakbord, het uitgangspunt van zijne avonturen, over al de volmaakte schoonheden en ongerepte deugdzaamheden, welke hij op zijn weg ontmoet, en over de slachterseigenschappen, die hij bij verschillende gelegenheden ontwikkelt.
Wanneer een modern dichter een dergelijk onderwerp in modernen versvorm wil behandelen, dan kan hij, naar 't ons voorkomt, niet volstaan met - gelijk de heer Betz deed - de verschillende feiten en bijzonderheden van het oorspronkelijk verhaal, min of meer gevariëerd, nog eens over te vertellen. Een modern dichter zal aan zulk een onderwerp alleen eene bijzondere aantrekkelijkheid vermogen te geven door het licht te laten vallen op wat de middeneeuwsche dichter in de schaduw liet, en, bij de uiterlijke geschiedenis niet langer verwijlend dan strikt noodig is, al zijn kracht te besteden aan de innerlijke geschiedenis van den held of de heldin. In dit geval zouden wij Walewein gaarne een dozijn of wat minder ridders en knechten ‘ontzield en bloedig om zich heen’ hebben zien ‘werpen’, wanneer wij daarvoor getuigen hadden mogen zijn van den zielestrijd, die door hem moet gestreden zijn, toen hij tot de ontdekking kwam, dat hij de schoone Ysabele, welke hij zich verbond voor Amoraan te winnen en naar Amoraan's burchtslot te voeren, voor zichzelven veroverde en door innige liefde aan zich verbond, op die wijze zijn ridderwoord roekeloos schendend.
Kan het gedicht ons om die reden niet tot geestdrift stemmen, de wijze waarop zich de heer Betz van de taak, zooals hij zich zelf die stelde, heeft gekweten, is uitermate knap. De verschillende avonturen van Walewein worden duidelijk en in den rechten toon verteld; de gewone beelden - aan oorspronkelijke beeldspraak bezondigt de dichter zich niet - worden op de rechte plaats aangebracht; de ridders en jonkvrouwen worden op de gebruikelijke wijze, in smaakvolle lijnen en kleuren, voorgesteld; zij handelen en spreken zooals het aan moedige middeneeuwsche ridders en kuische middeneeuwsche jonkvrouwen past; de rijmlooze jamben, eindelijk, gaan den dichter blijkbaar gemakkelijk van de hand.
En dat alles ontvangen wij in den vorm van een prachtwerk met oorspronkelijke teekeningen van Josselin de Jong, waaronder vooral de eerste en de laatste - de verschijning van het geheimzinnig schaakbord in koning Arthur's feestzaal en de aankomst van Walewein en Ysabele aan het slot van koning Armoraan - door op vatting en uitvoering uitmunten.