Bij dag en nacht op het telegraafkantoor door Willem Otto. Amsterdam, Tj. van Holkema.
Er komen in het leven van een telegrafist meer dingen voor dan waar onze wijsheid ooit van droomde. Wie daaraan nog mocht twijfelen, leze deze schetsen van den heer Otto. Wat hem, van den eersten dag van zijn optreden als seinend klerk, tot heden toe, weervoer, zoowel op het hoofdkantoor te Amsterdam als op kleine plaatsen in Friesland en elders, waar hij, ter vervanging van collega's, tijdelijk werkzaam was, weet hij met zooveel goeden luim en zooveel geest te vertellen, dat deze reeks anecdoten zich als de prettigste novellistische schetsen laten lezen.
Een hoofddeugd van den heer Otto is zijn smaak. Die smaak verhindert hem, bij deze zelf beleefde gebeurtenissen, zijn persoon te veel op den voorgrond of in een te fraai licht te plaatsen, zijne verhalen te breed uit te spinnen of te veel op te smukken; zij bewaart hem voor het ploertige, de klip waarop verhalen van deze soort zoo licht stranden. Het verhaal, hoe hij bij den bakker in het Friesche dorpje in de bedsteê geholpen wordt, zijne beschrijving van den zenuwachtigen vader, die de geboorte van zijn spruit wil telegrafeeren, maar in zijn vreugde tehuis vergeten heeft te informeeren of het een jongen of een meisje is, en tal van andere stukjes zijn humoristische schetsen van de beste soort.
Waar de gebeurtenissen, welke hij in zijne betrekking beleefde, van gewichtigen, ernstigen aard zijn, gelijk in den tijd van den Fransch-Duitschen oorlog, weet de heer Otto alweer den rechten toon te treffen. De enkele bladzijden, waarin hij verhaalt, hoe den 2en September 1870, toen de berichten van het oorlogstooneel over Amsterdam naar Duitschland gingen, de uitslag van den slag bij Sédan door hem het eerst naar Berlijn werd getelegrafeerd; hoe Berlijn eerst geen antwoord geeft, omdat de Berlijnsche telegrafist, dol van vreugde, van het apparaat is weggeloopen om de blijde boodschap aan zijn collegas mede te deelen; hoe daarna het omstandige telegrafische verhaal, door hem overgeseind, telkens door Hurrah's en Hoch's wordt afgebroken; hoe later, wanneer Parijs is ingesloten, de gemeenschap met Amsterdam wordt afgesneden, Parijs niet meer antwoordt, en het toestel, dat nu langen tijd buiten dienst blijven zal, met een witten doek wordt bedekt, als een doode onder een lijklaken, - die bladzijden zijn, in al hun eenvoud, bijzonder treffend.
De heer Otto heeft eer van zijn werk. Hij moge, in een van zijn stukjes, ‘de telegraaf als taalbederver’ schetsen, dat hij zelf van den verderfelijken invloed van de telegraaf is vrijgebleven, kan iedere bladzijde van zijn aardig boekje getuigen.