De Gids. Jaargang 55
(1891)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
Amerikaansche toestanden.IV.Ga naar voetnoot1)In de vorige gedeelten van dit opstel gaf ik een kort overzicht van de staatsinstellingen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Daarbij moest ik reeds telkens wijzen op den grooten invloed der politieke partijen. Bryce zegt, dat zij voor de werkzaamheid van het bestuur zijn, wat stoom is voor een locomotief. De Noord-Amerikaansche partijen onderscheiden zich van de Europeesche vooral door haar organisatie, welke, schijnbaar democratisch, in werkelijkheid een oligarchisch karakter draagt. Terwijl in schijn alle macht uitgaat van de in kleine vergaderingen ingedeelde souvereine burgers, bewegen deze zich inderdaad als marionetten naar den wil van de partijleiders of ‘draadtrekkers’. Alvorens over te gaan tot de beschrijving dezer organisatiën, wensch ik met een enkel woord de klasse te schetsen, welke men in Amerika gewoon is met den naam van ‘politicians’ aan te duiden. Men is in Amerika ‘politician’, zooals men schoenmaker of timmerman is. De politiek is eene broodwinning, een middel van bestaan voor honderdduizenden. Men spreekt niet van ‘politicians’ maar van ‘the politicians’ juist omdat het woord eene afzonderlijke maatschappelijke klasse aanduidt. In deze klasse worden de leerjaren doorgebracht met het verrichten van verkiezingswerk, waartoe vele krachten noodig zijn; want niet alleen is het aantal verkiezingen zeer groot, maar daarenboven gaat aan elke verkiezing eene benoeming tot | |
[pagina 243]
| |
candidaat der partij vooraf. Hier verwerft men aanspraak op openbare betrekkingen of op andere voordeelen, welke door tusschenkomst van de machthebbenden zijn te verkrijgen. Dit verkiezingswerk is noch een aangename, noch een eervolle arbeid, en in de laagste rangen der politicians vindt men dan ook niet alleen zeer vele kroeghouders en advocaten zonder practijk, die in dit leger de corvées vervullen met de kans tot den rang van generaal op te klimmen, maar, daar beneden nog, een uit misdadigers en deugnieten bestaand gepeupel, dat geduld wordt om de diensten, welke het aan de partij bewijst. In de hoogere rangen treft men vele volksvertegenwoordigers en ambtsbekleeders van Unie, Staten en gemeenten, partijleiders of ‘bosses’, en lobbyisten aan. De band tusschen de politicians is zoo sterk, dat men het klassenbelang somtijds zwaarder ziet wegen dan de belangen der partij; als het bedreigd wordt, vereenigen de politicians der beide groote partijen zich niet zelden tegen den gemeenschappelijken vijand. De organisatie der partijen gaat uit van kleine kiezersvereenigingen, ‘primaries’ genaamd. Men zou die vergaderingen, naar het voorbeeld onzer staatsregeling van 1798Ga naar voetnoot1), grondvergaderingen kunnen noemen. Zij zijn samengesteld uit de tot de partij behoorende kiezers van de kleinste electorale eenheden. Voor de verkiezingen, in deze kringen te doen, wijzen de grondvergaderingen zelven de candidaten aan. Voor de overige verkiezingen benoemen die vergaderingen afgevaardigden. Deze vormen te zamen de ‘nominating conventions’, dat is districtsvergaderingen voor de aanwijzing der partijcandidaten. Zoo ontstaan dus conventies voor gemeentelijke verkiezingen; voor die van de leden van elk der beide kamers in elken Staat; voor die van leden van het federale Huis van afgevaardigden, terwijl eene conventie gevormd door gedelegeerden van alle grondvergaderingen uit elken staat zich bezig houdt met het stellen der partij-candidaten voor de verkiezing van den gouverneur en van andere staatsambtenaren. Eindelijk is er eene Nationale conventie voor de verkiezing van den candidaat voor het presidentschap der Unie. De conventies der congressioneele districten benoemen in de Nationale conventie te zamen tweemaal zooveel afgevaardigden als het aantal leden van | |
[pagina 244]
| |
het federale Huis, in den Staat te verkiezen, bedraagt, en de Staatsconventie voegt daaraan dan harerzijds nog vier afgevaardigden toe. Eene tweede belangrijke werkzaamheid der grondvergaderingen is de vaststelling van de kiezerslijst, of liever van de lijst dergenen, die als partijgenooten stem in de vergadering zullen hebben. Als iemand bij de laatste verkiezingen niet met de partij gestemd heeft of bekend staat als lid der tegenpartij, wordt hij van de lijst geweerd. Door het eischen van allerlei toezeggingen en van gehoorzaamheid aan hun gezag weten voorts de partijleiders personen, die een lastige neiging tot onafhankelijkheid bezitten, uit de grondvergaderingen te houden. Dikwijls gaat men nog verder en beslist de meerderheid der grondvergadering naar willekeur over de toelating van nieuwe leden. Deze vergaderingen komen overigens, evenals de districtsvergaderingen of conventies, alleen bijeen tot het kiezen der candidaten. Het spreekt echter van zelf dat voor het verkiezingswerk meer noodig is. Alle primaries en conventies benoemen dan ook eene commissie van bestuur, zoodat men hier wederom een netwerk van commissiën voor de verschillende verkiezingen verkrijgt. En de commissiën voor de Staats-verkiezingen en de presidentskeuze benoemen dan nog een klein comité van uitvoering, dat het eigenlijke werk doet. De verschillende commissiën roepen de partijvergaderingen bijeen en doen de voordrachten tot benoeming van candidaten en van afgevaardigden uit de grondvergaderingen naar de districtsvergaderingen. Deze afgevaardigden hebben in de conventies met betrekking tot de aanwijzing der candidaten in theorie gemeenlijk eene zekere mate van vrijheid, maar in de practijk volgen zij gehoorzaam de bevelen der raddraaiers, die hen tot afgevaardigden hebben doen benoemen. Want eene primary is gewoonlijk ‘une salle faite’. Zij bestaat voor het grootste gedeelte uit politicians van lageren rang, die van de partijleiders betaalde diensten bij de verkiezingen of aanbevelingen ter benoeming tot de eene of andere betrekking verwachten. De primaries worden in de steden zeer dikwijls in kroegen gehouden; fatsoenlijke lieden vinden daar eene omgeving en een gezelschap, die hun niet aanstaan. De president der vergadering leidt de werkzaamheden op eigendunkelijke wijze; hij is natuurlijk een raddraaier of ‘draadtrekker’ en maakt van zijne praesidiale macht | |
[pagina 245]
| |
gebruik om eventueel verzet tegen zijne plannen te keeren. Desnoods worden er standjes gemaakt, en verdaagt hij de vergadering ten einde in eene volgende beter tegen de oppositie gewapend te zijn. Het wordt als eene schande beschouwd, indien de commissie van bestuur hare candidaten niet doet kiezen. De keuze der candidaten en afgevaardigden naar de conventies is dus zoo goed als geheel in handen van de lieden, die van de politiek hunne broodwinning maken. Intusschen hebben de leiders te letten op de publieke opinie, aangezien het niet helpt candidaten te proclameeren, in dien zij bij de eigenlijke verkiezingen geen voldoenden steun vinden, maar veel beteekent deze beperking hunner macht niet. Want de kiezers hebben het in den regel te druk met hun eigen zaken om veel te vragen naar de kunde of de zedelijkheid der candidaten. Dit is ook wegens het groot aantal der te vervullen plaatsen zeer lastig. Een stedelijk kiezer heeft te benoemen president-kiezers; leden van het Congres; leden van de beide huizen van het staatsparlement; verschillende hooge staatsambtenaren; ambtenaren van het graafschap; bestuurders van het schooldistrict; stedelijke rechters en ambtenaren. Deze benoemingen geschieden zooveel mogelijk op één biljet, en er zijn dus bij de meeste verkiezingen vele namen in te vullen. Ook kan de kiezer niet eenvoudig stemmen op menschen, die hij voor zich zelven geschikt acht, want dan werpt hij zijne stem weg, en kan hij even goed thuis blijven. Hij moet gelijkgezinden zoeken om invloed uit te oefenen, en dat is een moeilijk, tijdroovend werk, wanneer eene vaste organisatie ontbreekt. Intusschen gebeurt het wel eens dat een aantal fatsoenlijke lieden zich vereenigen om, tegenover de machtige organisatiën der groote partijen, een eigen candidatenlijst te maken. Met name geschiedt dit, waar eene stad door een club (‘Ring’) van politicians op ergerlijke wijze bestolen en geplunderd wordt. Ook kan een aantal kiezers zich vereenigen met het doel om aan de leiders der groote partijen eischen te stellen, en deze wijze van handelen is gemakkelijker. Zoo verschafte de steun van vele onafhankelijke kiezers in den Staat New-York aan Cleveland het presidentschap der Unie, nadat zij aan de Democratische partij de belofte hadden afgeperst om in de federale administratie verbetering te brengen. De regel is echter, dat de kiezers zich houden aan de candi- | |
[pagina 246]
| |
daten hunner partij, en de partijband is zoo sterk, dat zij gewoonlijk bij de verkiezingen trouw opkomen. Daartoe werkt de voorliefde der Amerikanen voor allerlei soorten van wedstrijden mede. Eene verkiezing is een wedloop, en ook hier ontbreekt het niet aan weddingschappen omtrent den uitslag. Daarenboven wordt niets verzuimd om de kiezers tot stemmen op te wekken. Het lawaai, dat in Europa bij gelegenheid van verkiezingen gemaakt wordt, is nog niets bij de moeite, die men zich in Amerika geeft. Tot de middelen, die gebruikelijk zijn, behoort vooral het houden van groote optochten met muziek en fakkellicht. Daaraan wordt ook door de hoogere klassen der maatschappij deelgenomen. Bryce verhaalt hoe bij gelegenheid van de presidentsverkiezing van 1884, toen Cleveland en Blaine tegenover elkander stonden, te New-York een optocht gehouden werd van 25000 business-men. Daaronder waren bijv. advocaten (8000), bankiers, beursspeculanten, juweliers, petroleumhandelaars, enz. Er viel een aanhoudende regen en de straten waren zoo smerig als zij alleen in de slecht bestuurde steden van Amerika zijn kunnen. Maar regen noch modder waren, in staat de geestdrift van dit leger te temperen. De optocht trok door de geheele stad onder het zingen van verschillende verkiezingsdeunen, met name van dit schoone vers: Blaine, Blaine, James G. Blaine,
We don't care a bit tor the rain.
O - O - O - O - HI - O!
Bryce merkt op dat deze lieden zich niet belachelijker gevoelden dan een Engelsch edelman, die buigingen maakt voor zijn souverein. ‘Te doen zooals het volk doet, is eene hulde aan de majesteit des volks.’ Hij had met meer recht den optocht eene hulde aan de Republikeinsche partijleiders kunnen noemen, want het doel was aan hun candidaat, den politician Blaine, de overwinning te bezorgen. Op de benoeming van allerlei soorten van ambtenaren, van de hoogste federale betrekkingen tot die van stedelijk politieagent of straatwerker, oefenen de politicians grooten invloed uit. De door hen op het kussen gebrachte volksvertegenwoordigers en hooge ambtenaren hebben immers, als de korte termijn, waarvoor zij werden benoemd, verstreken is, hunne hulp weder | |
[pagina 247]
| |
noodig om herkozen te worden of eene andere betrekking te verwerven. Gemeenlijk luistert derhalve de verkozene met volgzaamheid naar de voorstellen, welke de machtige ‘draadtrekker’ hem omtrent benoemingen of andere zaken doet. De partijleiders dragen in Amerika den naam van ‘bosses,’Ga naar voetnoot1) en er zijn er van verschillenden rang. De hoogste is de State-boss, de man, die de partij in een geheelen staat beheerscht. Machtig is ook dikwijls de City-boss: de verkiezingen der stedelijke vertegenwoordiging en der hooge stedelijke ambtenaren geschieden naar zijne bevelen en hij beschikt door tusschenkomst der verkozenen dikwijls weder over de stedelijke schatkist. Niet zelden vereenigen zich de voorname politicians eener partij tot een club, Ring genaamd. Zie hier hoe naar de beschrijving van Bryce zulk een Ring te werk gaat. ‘Bij de nadering van de jaarlijksche of tweejaarlijksche stedelijke of staats-verkiezingen komen de leden samen ten einde over de verdeeling der ambten te beraadslagen. Ieder mag iets voor zichzelf vragen, tenzij voor hem reeds op overvloedige wijze gezorgd is, en in elk geval vraagt ieder iets voor zijn vrienden. Het gewone soort wordt geholpen met kleine plaatsen, welke ter begeving staan van den een of anderen ambtenaar, tot de plaatsen van politieagent of portier of besteller toe, die goed genoeg worden geacht voor den gewonen “wijk-werker”. Betere lieden bekomen eene bureaubetrekking of toezegging van eene plaats bij de douane of de posterijen, welke verkregen zal worden door de hulp van federale autoriteiten. Nog belangrijker lieden dingen naar de electieve posten, naar een zetel in het staatsparlement of den gemeenteraad of naar eenig hoog stedelijk ambt, misschien zelfs naar eene plaats in het Congres. Al de posten, die bij de aanstaande verkiezingen te vervullen zijn, worden overwogen met het doel om een partij-ticket te verkrijgen, dat is eene lijst van candidaten, die de partij bij de stemming zal steunen, nadat zij zullen zijn goedgekeurd in de verschillende partijvergaderingen. Een der voornaamste leden, waarschijnlijk de Boss zelf, maakt eene schets van de verdeeling der posten, en als die verdeeling geheel is uitgewerkt, komt men zoo tot eene Lei, dat is eene lijst van candidaten, | |
[pagina 248]
| |
die voor de verschillende posten zullen worden voorgedragen.Ga naar voetnoot1) Het kan gebeuren dat de Lei niet overeenkomt met ieders wenschen. Een lid van den Ring, een plaatselijke Boss - de meeste leden van den ring zijn Bosses in hun eigen district, zooals de leden van een ministerie hoofden van departementen zijn of de kardinalen bisschoppen van diocesen in de buurt van Rome en priesters en dekens van de parochiale kerken dier stad - beklaagt zich wellicht, dat voor hem en zijne vrienden niet voldoende gezorgd is en vraagt dus meer. In dat geval zal de Lei waarschijnlijk eenigszins worden gewijzigd om de goede verhouding en de algemeene tevredenheid te verzekeren, en dan gaat de Lei naar de partijvergaderingen. Maar er is somtijds een ernstiger moeilijkheid te overwinnen. Eene partij in een Staat of stad kan verdeeld zijn in twee of meer facties. De overwinning bij de verkiezingen zal enkel mogelijk zijn indien die facties dezelfde candidaten stellen. Somtijds zal iedere factie haar lijst maken en dan moet de strijd in de partijvergaderingen worden uitgevochten. Het is echter voor de hoofden der facties veiliger de zaken in eene geheime bijeenkomst te schikken. Ieder komt daar om voor zijn vasallen te krijgen wat hij kan, maar gevoelt tevens de noodzakelijkheid van eene schikking. Door middel van “dickering” (loven en bieden) wordt, als de verschillende aanbiedingen en voorstellen alle gedaan zijn, eene lijst vastgesteld, waarover de hooge contracteerende partijen het eens zijn. Dit is een “Deal” of “Trade”, een verdrag, hetwelk tijdelijk aan de vijandelijkheden een eind maakt en eendracht brengt. Deze aldus vastgestelde lijst is nu eene Lei, tenzij een ontevreden magnaat bezwaar maakt en dreigt met het terugnemen zijner goedkeuring. Zoo iets te doen heet: de Lei breken. Indien zulk een spelbederver volhoudt, kan eene scheiding volgen, met akelig onheil voor de partij; maar gewoonlijk wordt dan eene nieuwe | |
[pagina 249]
| |
ijst opgemaakt, waarover men het ten slotte eens wordt. De aangenomen Lei is nu klaar om door de partijmachine in een stembriefje te worden veranderd, en er blijft niets over dan het voeren van de verschillende deelen van het briefje door de partijvergaderingen, welke de partijcandidaten hebben aan te wijzen. Inwendige twisten tusschen de hoofden zijn het eenige gevaar; de partij moet, het koste wat het wil, bijeengehouden worden, want de macht van eene vereenigde partij is ontzettend groot. Zij heeft niet alleen een talrijk, maar ook een uitnemend gedrild en gedisciplineerd leger in hare ambts-bekleeders en ambts-jagers en zij kan haar kracht concentreeren op elk punt, waar verzet dreigt voor de eigenlijke aanwijzing der candidaten, b.v. door primaries te vullen met partijgangers uit een ander district, die een behulpzame president toelaat en misschien mede laat stemmen. Al de ambts-bekleeders en ambts-jagers zijn niet alleen wakker uit eigenbelang, maar zij gevoelen ook den teugel der vrees, welke elk opkomend gevoel van onafhankelijkheid onderdrukt. De tucht is zeer streng in dit leger. Zelfs stadspoliticians moeten een zedeleer hebben en eene norm van zedelijkheid inachtnemen. Het is niet de zedelijkheid van den gewonen burger, die buiten het beroep staat. Zij verbiedt niet het plegen van valschheden, of malversatie, of het knoeien met stembussen of het herhaaldelijk stemmenGa naar voetnoot1). Maar zij veroordeelt apathie en lafhartigheid, ongehoorzaamheid en bovenal, verraad aan de partij. Hare eerste deugd is “solidity”, vastheid, eenheid van hart, geest en inspanning onder de werkers, blinde gehoorzaamheid aan de partijleiders en eerbied voor het stembriefje der partij. Wie zijn eigen meening volgt, is een “Kicker” of “Bolter” en wordt niet alleen met ernst, maar met wraakzucht gestraft. De weg tot bevordering is voor hem gesloten; hij wordt uit de primary geworpen; hij behoeft niet meer te hopen tot afgevaardigde naar eene partijconventie gekozen te worden; hij wordt ontslagen uit elk ambt, dat hij bekleedt en waarover de partij heeft te beschikken..... Wat te Rome de client was voor zijn patroon, wat de vasal was voor zijn Heer in de middeneeuwen, dat zijn de werkers (heelers and workers) voor hun boss in de groote Amerikaansche steden. Zij bewijzen een persoonlijken feudalen dienst, welken hun | |
[pagina 250]
| |
souverein terugbetaalt in den vorm van een middel van bestaan; en de verhouding is te inniger, omdat de Heer geeft wat hem niets kost, terwijl de vasal gevoelt dat hij zijn post alleen kan behouden door de gunst van den Heer.’ Het spreekt van zelf dat de verkiezingen in Amerika aan de partijen veel geld kosten. Niet alleen omdat de drukte, die men maakt, uitgaven met zich brengt; omdat zalen gehuurd, dure optochten georganiseerd, aanbevelingen gedrukt moeten worden en wat dies meer zij; maar vooral omdat, inzonderheid bij belangrijke verkiezingen, vele kiezers moeten worden gekochtGa naar voetnoot1). Verscheidene schrijvers melden dat bij de presidentskeuze van 1888 in Indiana en New-York - de Staten, van wier stemmen de uitslag geacht werd af te hangen - de stemmen op groote schaal werden verhandeld. Ook moeten natuurlijk de verkiezingsagenten betaald worden. Van waar komt al dit geld? Van de vrijwillige bijdragen van de candidaten en partijgenooten, van de giften van rijke kooplieden en industrieelen, die door de verkiezingen op de verkozenen willen werken; van de belastingen, welke door de partij gelegd worden op de schouders van de ambtenaren van Unie, Staten, graafschappen en steden, die tot de partij behooren en aan haar hunne betrekking te danken hebben; van subsidies uit staats- en stadskassen, die men in de rekeningen niet terugvindt en eindelijk van den verkoop der betrekkingen, waarvoor de verkiezingen gehouden worden. ‘De prijs van eene plaats in het staatsparlement wordt gezegd in sommige staten van 500 tot 1000 dollars te bedragen; die van sommige rechtersplaatsen wel 5000 dollars’ zegt Bryce (II bdz. 466). ‘Voor eene Commissie uit het parlement van New-York verklaarde een county-clerk, dat zijn jaarlijksch inkomen 80,000 dollars bedroeg, maar hij gaf met verfrisschende openhartigheid toe, dat het ambt slechts in naam door hem werd vervuld en dat een plaatsvervanger, die een klein vast salaris had, al het werk deed. Daar de county-clerk voor drie jaren gekozen wordt, zou hij in naam 240,000 dollars ontvangen, maar denkelijk gaat ⅔ van het geld naar de partijclub, waarmede de man in | |
[pagina 251]
| |
betrekking staat’ (ibidem). ‘In sommige Staten’, - zegt de Economiste français - ‘heeft men een bepaald tarief voor de candidatuur tot verschillende ambten. Voor rechter bij het hoogste gerechtshof van den Staat wordt gevraagd 20,000 d.; voor strafrechter 10,000 d.; voor stedelijk rechter 50.000 d.; voor districts-rechter 30,000 d., voor surrogate en attorney van een district 10,000 d.; voor controleur der belastingen 25,000 d.; voor staats-senator 5000 d.; voor afgevaardigde 1500 d.; voor lid van den gemeenteraad 1000 d.; voor president van den raad 2500 d. Dit zijn de naaste prijzen. De organiseerende commissiën weigeren nadrukkelijk het voor minder te doen. Voor district-attorney wordt in beginsel 15,000 d. gevraagd, maar men weet dat het mogelijk is te transigeeren voor 10,000 d. Zoo is ook het tarief voor controleur 40,000 d., maar de makelaars zullen genoegen nemen met 25,000 d.’ Waar de ambten gekocht en de reeds in functie zijnde ambtenaren gedwongen worden om het geld, voor de partijmachine benoodigd, te helpen bijeenbrengen, is het verklaarbaar, dat de ambtenaren trachten uit hun ambt, dat zij iederen dag weder kunnen verliezen, zooveel winst te maken als mogelijk is. De Noailles zegt puntig: ‘les élections font les fonctionnaires et les fonctionnaires font les élections, d'ou résulte une étroite solidarité de corruption réciproque.’ Hoe erg in de Unie de corruptie reeds in 1838 was geworden, blijkt op treffende wijze uit den destijds bij gelegenheid eener enquête aan den minister van financiën gegeven raad om die ambtenaren, welke hun buit al beet hadden, niet te ontslaan, aangezien nieuwe ambtenaren nog veel meer zouden stelen (Noailles II 289). In 1877 schatte eene commissie van enquête de verliezen der Unie op de inkomsten der Douanes op 40 %; de malversatiën werden op 50 à 100 millioen dollars geschat (Ibidem blz. 290). ‘Een minister van Oorlog ontvreemdde levensmiddelen en uitrustingen voor het leger. Een minister van Marine vond gelegenheid om ten zijnen bate 31 schepen van de Unie te verduisteren, hetgeen niet belette, dat hij later tot lid van het Congres werd benoemd’ (Ibidem blz. 289). In het bestuur van de Staten en de steden is de toestand nog treuriger dan in dat van de Unie, en het spreekt van zelf dat de talrijkheid der misbruiken op de publieke zedelijkheid gaandeweg een ongunstigen invloed uitoefent. Een | |
[pagina 252]
| |
lid van eene jury uit Georgia motiveerde eens zijne weigering om een lid van zijne partij te veroordeelen, die van belangrijke malversatiën overtuigd was, met deze woorden: ‘Corruptie is een misdaad naar de regels van het geweten, ik geef het toe, maar niet naar de regels van de politiek’. Zoo denken velen; zij volgen de ‘regels der politiek’.
Als men nu vraagt, of de groote nationale partijen der Republikeinen en Democraten geene programma's hebben, dan is het antwoord, dat zulke programma's wel bestaan, maar dat daaraan bijna geene beteekenis meer kan worden toegekend. Ook volgens Bryce bestaat er tegenwoordig tusschen de stellingen dier partijen zoo goed als geen kenmerkend onderscheid. Vroeger was dit anders. Toen was de partij, die thans de democratische heet, democratischer dan de andere. Toen streed de democratische partij voor de rechten der bijzondere Staten, de republikeinsche voor die der Unie. Maar thans zijn beide partijen even democratisch, terwijl na den grooten burgeroorlog de suprematie der Unie over de Staten en de onbevoegdheid der Staten om zich van de Unie af te scheiden niet meer worden betwist. Wel bespeurt men nog eenige nawerking van die groote quaesties, maar overigens kan men enkel zeggen, dat de Democraten eenigszins gematigder zijn in hunne protectionistische politiek dan de Republikeinen, en dat de republikeinsche partij een eenigszins meer protestantsche kleur heeft dan de democratische, zoodat de Iersche emigranten zich meestal bij de laatste aansluiten. Toch worden door de nationale Conventies, welke om de vier jaren samenkomen tot aanwijzing van een candidaat voor het presidentschap, steeds programma's vastgesteld. Maar daarbij geldt alleen het streven om de publieke opinie zooveel mogelijk te behagen. Ten aanzien van die quaesties, waarmede de openbare meening zich bezig houdt, kiest men die zijde, waardoor men rekent de meeste stemmen te zullen winnen, of zorgt men, indien partijkiezen gevaarlijk is, zich niet te compromitteeren. Onder deze quaesties staat voorop de wettelijke bestrijding van het gebruik van sterken drank, waarvoor eene groote partij, voor een deel uit vrouwen bestaande, met warmte strijdt. Daarentegen zijn de Iersche en Duitsche emigranten vijanden van staatsbemoeiing ter zake van het gebruik dat zij van alcohol bevattende dranken gelieven te maken. Beide partijen | |
[pagina 253]
| |
zorgen dus zich over deze quaestie niet al te stellig uit te laten. Met het oog op de Iersche stemmen is verder eene vijandelijke houding tegenover Engeland niet ongebruikelijk. Hoe groot de invloed der Ieren is, kan blijken uit hetgeen Goldwin Smith zeide in de Times van 23 April 1889, waar men leest: ‘Als onder den druk der Iersche stemmen het Congres en de wetgevende lichamen der Staten even onoprechte als ongepaste verklaringen van sympathie aannemen met revolutionair verzet in een bevriend land; als onder den druk der Iersche stemmen een president der Vereenigde Staten (Cleveland) een partij-programma aanneemt, waarin wordt aangedrongen op ongerechtvaardigde bemoeiing met de zaken van eene vreemde natie, en terstond daarna diezelfde natie gevoelig beleedigt op grond dat haar gezant zich aan juist dezelfde fout had schuldig gemaaktGa naar voetnoot1); als onder den druk der Iersche stemmen de nieuwe president der Vereenigde Staten (Harrison) een adres aan Gladstone teekent, waarin opstand en bloedstorting worden gebillijkt als noodzakelijke gevolgen van onderdrukking; als onder den druk der Iersche stemmen een Senator van de Vereenigde Staten, die aanspraak maakt op hooge beginselen van moraliteit, de moorden in het Phoenix-park verontschuldigt; als onder den druk der Iersche stemmen de Senaat een tractaat over de visscherij verwerpt, waarvan de billijkheid door niemand ontkend wordt en een uitleveringsverdrag te niet doet, in hooge mate bevorderlijk aan de belangen van den handel en de zedelijkheid; als onder den druk der Iersche stemmen de president een Ierschen brandstichter, van wiens naturalisatie-akte de inkt nog niet droog is, met een diplomatieke betrekking vereert; als onder den druk der Iersche stemmen de groene vlag, na een korte vlaag van nationaal zelfbewustzijn, weder in triomf geheschen wordt van de tinnen van het stadhuis van New-York | |
[pagina 254]
| |
en de burgemeester, die weigerde deze vlag te doen wapperen, gestraft wordt met eene nederlaag bij de stembus; als onder den druk der Iersche stemmen de Senaat met zelfzuchtige lafhartigheid weigert eer te bewijzen aan de nagedachtenis van John Bright; dan moeten alle echte Amerikanen zich schamen over de Republiek.’ Oefenen dus de emigranten grooten invloed uit op de partijen, een ander belangrijk punt in de houding der partijen is de verbetering van den burgerlijken Staatsdienst. Er zijn natuurlijk in Amerika vele lieden, die met leede oogen aanzien, hoe de benoemingen geschieden om de politicians te believen, en hoe de ambtenaren meer de partij dan het algemeen belang dienen. Republikeinen en Democraten zijn dan ook kwistig met betuigingen van sympathie voor de hervorming van den burgerlijken dienst. Maar aangezien de bestaande toestand het werk der politicians is en hunne belangen bevordert, blijft het zooveel mogelijk bij betuigingen. De bedoeling der uitingen van sympathie is enkel stemmen te winnen van de belangrijke groep van Mugwumps of onafhankelijken, die van deze quaestie hun shibboleth hebben gemaakt. Deze groep bezorgde in 1884 aan Cleveland het presidentschap, omdat men meende te mogen verwachten dat die staatsman hun streven zou steunen. Cleveland heeft aan die verwachting voldaan, in zooverre hij in den beginne veel gematigder is geweest in het ontslaan van federale ambtenaren op grond van politieke overwegingen. Gaandeweg is hij echter denzelfden weg opgegaan als zijne voorgangers.Ga naar voetnoot1) Zijn opvolger Harrison, die zijne verkiezing voor een deel te danken had aan het verzet, gewekt door de niet geslaagde pogingen der Democraten om het tarief van inkomende rechten eenigszins te verlagen, schijnt zelfs niet beproefd te hebben om het recht zijner partij op den buit te betwisten. Gelijk met deze quaesties, is het met vele andere. Het zijn enkel wapenen in den strijd om de meerderheid. De slotsom is geen andere dan deze: there are no politics in politics. Ondanks het gebrek aan zaken, waarvoor de beide groote partijen met warmte strijden, is hare samenhang zeer sterk. Dit is vooral het gevolg van hare uitstekende organisatie, | |
[pagina 255]
| |
welke de macht brengt in handen van de politicians, die omtrent den gang van zaken onverschillig zijn, maar enkel op de winsten letten. Dit is zoo waar, dat de partijmenners somtijds liever de overwinning aan de tegenpartij gunnen dan gehoor te geven aan de eischen van onafhankelijke lieden om verbeteringen aan te brengen. Hun grootste belang is den toestand te houden zooals hij is, opdat zij en hunne kameraden van de tegenpartij, met wie zij op veel beteren voet staan dan met lastige lieden, die het algemeen belang stellen boven het partijbelang, de macht in handen houden. Van de goede verstandhouding tusschen de leiders van de beide partijen bestaan curieuse voorbeelden. Zoo zeiden bij de presidentskeuze van 1888 de Republikeinen te New-York tot eene der beide facties van de Democraten: indien gij op onzen candidaat voor het presidentschap stemt, zullen wij stemmen op uwe candidaten voor het Gouverneurschap van den staat en het burgemeesterschap van de stad. De Democraten namen dit aan, omdat de burgemeester door zijne benoemingen beschikt over 50 millioen en de president der Unie slechts over 1 millioen dollars 's jaars (Serre, Harrison et Cleveland, Nouvelle Revue van 1 Maart 1889). De democratische partij heeft hare groote kracht in het Zuiden, waar zij altijd meester is geweest. Na den burgeroorlog kende men den negers het stemrecht toe ten einde de republikeinsche partij, die hun de vrijheid had bezorgd, te steunen. Dit doel is niet bereikt. De blanken behielden het overwicht. Tot hun eer wordt gezegd, dat zij ter handhaving van hun macht niet meer geweld en bedrog gebruiken dan volstrekt noodig is! De negers hebben onlangs eene conventie gehouden ten einde te protesteeren tegen de intimidatie en de misbruiken, die hun de macht ontnemen, waarop zij krachtens hun aantal aanspraak hebben, en bij het Congres, waar de Republikeinen thans de meerderheid hebben, is een wetsontwerp aanhangig bestemd om de eerlijkheid der verkiezingen beter te verzekeren. Het eigenlijk doel is natuurlijk daarmede den Democraten afbreuk te doen. Al heeft men den negers deel gegeven in de souvereiniteit, zij worden overigens door de blanken met groote minachting bejegend. In de grondwetten van vele Staten vindt men zelfs bepaald, dat kinderen van negers en van blanken niet op dezelfde school zullen worden toegelaten. En toen men in Ohio beproefde de kinderen van | |
[pagina 256]
| |
negers toegang te geven tot de scholen voor blanke kinderen, ontstonden er hevige onlusten. De republikeinsche partij heeft hare kracht meer in het Noorden, ofschoon de groote steden, waar vele Ieren wonen, veelal democratisch gezind zijn. Er zijn nevens de twee groote partijen verschillende andere opgekomen en ondergegaan. Men heeft nu nog de partij van het vrouwen-stemrecht, bijna uitsluitend bestaande uit vrouwen, doch die veel sympathie vindt bij de partij der afschaffers. Voorshands hebben de vrouwen weinig kans om ten aanzien van staatkundige rechten met de mannen op ééne lijn gesteld te worden. Wel gaf men haar in enkele staten het stemrecht voor de schoolbesturen en de gemeentelijke verkiezingen met het recht om gemeentelijke ambten te bekleeden. Wel is de gelijkstelling zelfs aangenomen in WyomingGa naar voetnoot1), dat onlangs in de rij der Staten werd opgenomen, maar als nationale partij heeft deze groep weinig te beteekenen, niettegenstaande voor haar het krachtige argument geldt dat het niet aangaat aan de Amerikaansche vrouwen te weigeren, wat men gaf aan de negers. Meer beteekenis hebben de arbeiders-partijen, maar zij missen voor politieke doeleinden de noodige organisatie en centralisatie. Men vindt onder hen socialisten, communisten, anarchisten, voorstanders van landnationalisatie, van progressieve inkomstenbelastingen, vijanden van het kapitaal, tegenstanders van emigratie enz. Voorop staat tegenwoordig wettelijke beperking van het aantal werkuren. Bryce houdt steeds vol dat er in Amerika geen politieke tegenstelling bestaat tusschen rijken en armen. Hier heeft hij, geloof ik, ongelijk, zooals, naar ik mij vlei, nader duidelijk genoeg blijken zal. Ook ontstaan er telkens partijen, die zich de bevorderingder belangen van de landbouwers ten doel stellen. Zulk eene partij is ook nu weder in opkomst. Maar deze partijen lossen zich telkens op in die der Republikeinen of der Democraten. Voordat ik van de bespreking der politieke partijen afstap, zij ten slotte nog een woord gewijd aan de ‘nominating conventions’ der beide groote partijen, welke om de vier jaren bijeenkomen tot het benoemen van een candidaat voor het presidentschap der Unie. | |
[pagina 257]
| |
Ik vermeldde reeds dat deze nationale conventies bestaan uit afgevaardigden van alle Staten en territoriën. Zij worden gehouden in eene of andere groote stad, in de maand Juni of Juli, welke aan de in November van hetzelfde jaar plaats hebbende presidentskeuze voorafgaat, en bestaan uit 7 à 800 afgevaardigden. Elke staatsdelegatie vormt een geheel, heeft haar president en de leden logeeren in hetzelfde hotel. Daar is haar hoofdkwartier, daar houdt zij de bijeenkomsten, waarin omtrent hetgeen haar bij de verkiezing te doen staat beslist wordt. De afgevaardigden komen eenige dagen vóór de opening der conventie. ‘Sommige,’ zegt Bryce, ‘zijn vergezeld van eene troep vrienden en volgelingen en worden aan het station door de politicians der stad ontvangen met muziek en in tegenwoordigheid van eene bewonderende menigte. Zoo kwam in Juli 1884 Tammany Hall, de beroemde Democratische club van New-York, zeshonderd man sterk, met twee extra-treinen te Chicago. Eene groote volksmenigte wachtte hen op en zij marcheerden achter hun Boss van den trein in optocht naar hun hoofdkwartier in “Palmer House”; ieder van hen droeg een onderscheidingsteeken, evenals de volgelingen van graaf Warwick den Koningmaker gewoon waren hem door de straten van Londen te volgen met zijn wapen op hun mouwen. Minder dan twintig van die zeshonderd waren afgevaardigden; de anderen waren gewone leden van de club, die medekwamen om hun zedelijken en anderen steun te geven.’ De afgevaardigden ter conventie worden gekozen met het uitdrukkelijk of geimpliceerd mandaat om op een bepaalden persoon te stemmen, maar zij behouden toch eene zekere vrijheid, die trouwens onmisbaar is, want als het zich laat aanzien, dat de aangewezen aspirant-candidaat toch niet gekozen zal worden, dient de afgevaardigde wel op een ander te stemmen. In elk geval, naar een mandaat wordt in de conventie niet gevraagd; de stem des afgevaardigden geldt, al strijdt zij met zijne instructie. De Democratische partij telt alle stemmen van elken Staat ten gunste van den candidaat, die de meerderheid dier stemmen verkrijgt. De Republikeinen daarentegen laten de stem van elken afgevaardigde gelden, zonder te vragen, hoe de overige gedelegeerden uit denzelfden Staat stemmen. Eigenaardig is dat de afgevaardigden van Staten, waar de tegenpartij de meerderheid heeft, en de afgevaardigden van de territoriën waarvan de ingezetenen geen stemrecht bezitten, in | |
[pagina 258]
| |
de nationale conventie evenveel te zeggen hebben als de afgevaardigden van de Staten, waar de partij de meerderheid heeft. Deze gelijkheid dient om overal het partijleven krachtig te houden. Maar de afgevaardigden van de Staten, waar de partij in de minderheid is, behooren in den regel tot een lager soort van politicians dan die uit de andere. De methode is daarom niet in het belang van de eerlijkheid en de deugdelijkheid van het werk der conventie. Als nu de afgevaardigden, met hun nasleep van vrienden en nieuwsgierigen, zijn aangekomen, beginnen de zaken met wederzijdsche visites van de delegaties aan elkander, en van de zaakwaarnemers der verschillende aspirant-candidaten aan de afgevaardigden. De aspiranten zelven vertoonen zich in den regel niet, maar zij blijven, desnoods door middel van eene afzonderlijke telegrafische verbinding, steeds in correspondentie met hunne procureurs. Naarmate de opening der conventie nadert, vermenigvuldigen zich de bijeenkomsten en de intrigues. ‘De lucht is vervuld met verhalen over complotten en knoeierijen’; zegt Bryce, ‘geen politician vertrouwt zijn buurman, want het gerucht spaart niemand.’ De conventie wordt gehouden in eene groote zaal, waar, behalve voor de afgevaardigden, dikwijls plaats is voor een twaalf duizend toeschouwers. Een muziekkorps speelt populaire deunen, maar daarvan wordt weinig gehoord. Er is veel rumoer en weinig orde. Iedere delegatie heeft hare plaats, welke aangewezen wordt door de Staatsvlag. In tegenwoordigheid van die duizende toeschouwers moet nu het partijprogramma vastgesteld, en de candidaat voor het presidentschap gekozen worden. Het werk begint met een gebed. Dan komt de verkiezing van den voorzitter en van verschillende commissiën, voorts de vaststelling, van het programma, dat natuurlijk vooraf is gereed gemaakt. Vervolgens gaat men over tot het dikwijls dagen durende werk der verkiezing. Volgens Bryce onderscheiden zich de Amerikanen door eene vereeniging van opgewondenheid en ordelijkheid. Zoo hevig de opgewondenheid zijn moge, zij duurt kort en maakt spoedig weder plaats voor ordelijkheid. De afgevaardigden en het publiek geven van deze eigenschappen volgens den schrijver in de conventies afdoende bewijzen. De wanorde, het rumoer, de verwarring is ontzettend; toch is er orde genoeg om het werk te doen. | |
[pagina 259]
| |
Hoe nu die candidaat verkozen wordt, is niet gemakkelijk in korte woorden te zeggen. Men moet zich verbeelden een wedren van paarden bij te wonen; de taal, waarin de zaak besproken wordt, is aan de wedrennen ontleend. De aspirant-candidaten worden verdeeld in Favourites, Favourite Sons en Dark Horses, dat is ongeveer zeer bekende, bekende en weinig bekende personen. Een Favourite is een man van buitengewone begaafdheid, wiens naam overal in de Unie bekend is. Een Favourite Son is iemand die als vertegenwoordiger van zijn Staat dienst heeft gedaan en binnen den kring van dien Staat een bekend persoon is, maar die de aandacht der geheele natie niet heeft getrokken. Een Dark Horse is een middelmatig, fatsoenlijk man, die weinig geprononceerde meeningen heeft. In de renbaan zijn zelden meer dan twee Favourites, voorts eenige Favourite Sons en een onbekend aantal Dark Horses. De laatsten komen dikwijls onverwacht mederennen. Zoo ging het o.a. met Garfield, die eerst bij de vier- en dertigste stemming meer dan twee stemmen verkreeg en bij de zes- en dertigste met 399 stemmen verkozen werd. Blaine en Grant waren destijds de Favourites. Toen de eerste zag dat hij het toch niet winnen kon, telegrafeerde hij zijn vrienden om op Garfield te stemmen en het was daardoor dat dit ‘obscure paard’ president van de Unie werd. De verkiezing wordt ingeleid door hoogdravende redevoeringen, waarin de aspiranten worden aangeprezen. De warmte der toejuichingen, waarmede die redevoeringen worden ontvangen, geldt als een barometer, die de kansen der aspiranten aanwijst. Somtijds duurt het gejoel wel vijftien minuten. Bij de stemming worden de Staten een voor een afgelezen en de voorzitter van elke delegatie deelt dan mede, hoe de afgevaardigden stemmen, b.v. 6 stemmen voor A, 5 voor B, 3 voor C; tenzij de meerderheid over de stemming der geheele delegatie beslist, zooals, gelijk ik zeide, bij de Democratische partij regel is. Een aspirant moet bij de Republikeinen de volstrekte meerderheid, bij de Democraten eene meerderheid van ⅔ hebben om verkozen te zijn. Het duurt soms zeer lang eer het zoover is. Compromissen en omkooperijen, die vóór en onder het stemmen plaats hebben, zijn de gewone middelen om tot eene beslissing te geraken. Het publiek dat in de tribunes zit volgt den wedstrijd met | |
[pagina 260]
| |
ingespannen aandacht. De bezoekers weten hoeveel afhangt van de daar beneden plaats hebbende conferenties en gesprekken, en begrijpen het belang van elke fluctuatie der stemmingen. De verbitterde strijd eindigt met wat men een ‘Stampede’ pleegt te noemen. De aanhangers der verliezende aspiranten loopen dan over naar de overwinnaars en vereenigen zich met dezen om den winnende toe te juichen. Als de procureur van een aspirant een Stampede ziet naderen, is het eenige wapen, dat hij over heeft, verdaging van de vergadering te verkrijgen, opdat de paniek ophoude en tijd voor nieuwe combinatiën verkregen worde. Maar dit gelukt gewoonlijk niet; de stemming over de verdaging is in den regel feitelijk eene stemming over den winnenden candidaat en de Stampede wordt dan wel onderbroken, maar niet vermeden. Deze methode om tot de keuze van een candidaat voor het presidentschap te komen is zeker verre van fraai. Merkwaardig is wat Blaine, de tegenwoordige Secretaris van Staat, die meermalen voor het presidentschap in aanmerking kwam, in zijn Twenty Years of Congress zegt omtrent de verkiezing van Lincoln: ‘Bij eene ontleding van de redenen en krachten, welke de candidatuur van Lincoln veroorzaakten, moet groot gewicht gehecht worden aan den invloed uitgeoefend door de plaats, waar de conventie gehouden werd en aan de pressie van de omgeving. Duizenden Republikeinen uit Illinois waren in de stad tegenwoordig. De macht van het gepeupel op de openbare meening is niet te bepalen. In monarchiën heeft die macht koningen onttroond en in republieken dicteert zij candidaten. Ware de conventie elders gehouden, dan zou Seward naar alle waarschijnlijkheid verkozen en in elk geval Lincoln niet verkozen zijn.’ | |
V.Nadat Bryce duidelijk en uitvoerig heeft aangetoond, hoe groot en verderfelijk de macht der politicians in Amerika is, tracht hij te betoogen, dat de publieke opinie van het Amerikaansche volk zich kenmerkt door gezondheid en oprechtheid, en dat zij een zeer grooten invloed op den gang van zaken uitoefent. Dit laatste te verklaren noemt hij de moeilijkste taak voor dengene, die over Amerikaansche toe- | |
[pagina 261]
| |
standen schrijft. De beschouwingen, die hij aan de publieke opinie wijdt, zijn belangrijk. Hij geeft eene lange beschrijving van het Amerikaansche volk; deelt mede welke denkbeelden of nog meer welke gevoelens dat volk in de verschillende gedeelten van het groote rijk het meest bewegen. Met groote uitvoerigheid bespreekt hij daarbij de moreele macht, welke in eene democratie de meerderheid heeft; hoe zij langzamerhand als eene natuurkracht wordt beschouwd; hoe van die meerderheid, gelijk van de natuur zelve, gaat gelden de spreuk: non nisi parendo vincitur, alleen door gehoorzaamheid wordt zij overwonnen. In dit deel van zijn werk trof mij vooral de innerlijke tegenspraak waarop ik in den aanhef van dit opstel doelde. Het is alsof er in den schrijver twee zielen wonen. De eene is onder den indruk van de kracht der democratische denkbeelden en gevoelt geneigdheid tot vereering van den Demos; de andere is aristocratisch in den goeden zin des woords, doordrongen van het besef, dat regeeren niet de zaak is van iedereen. Hij, die niet ophoudt te herhalen, dat de publieke opinie in Amerika eerlijk, oprecht, gezond is; dat de meening eener geheele natie, wanneer zij zich na wellicht lange onzekerheid uitspreekt, alleszins bevoegd is om over de doeleinden der nationale politiek te beslissenGa naar voetnoot1), hij verklaart tevens dat in een land, waar de publieke opinie regeert, een vaderlandslievend staatsman moet trachten die opinie te leiden, des noods te wêerstaan en haar uit hare zelfbehagelijkheid te wekken door haar aan hare feilbaarheid te herinneren, maar, voegt hij hieraan toe, ‘ongelukkig zijn moed en onafhankelijkheid planten, welke een grond, doortrokken van het geloof aan de wijsheid der menigte, niet geschikt is voort te brengen en er is aan staatslieden geene kunst bekend, waardoor haar groei bevorderd kan worden.’ Op eene andere plaats komt de tweestrijd nog duidelijker te voorschijn. ‘Na langen tegenstand van degenen, die volhielden dat zij beter wisten wat goed was voor het volk dan het volk zelf, is men het eindelijk eens geworden, dat, aangezien “the masses” betere rechters zijn omtrent hetgeen tot hun geluk kan leiden dan de boven hen ge- | |
[pagina 262]
| |
plaatste “classes”, zij de bevoegdheid moeten hebben om de doeleinden aan te wijzen. Dit is inderdaad het wezen eener vrije of populaire regeering en de rechtvaardiging voor het geven van macht aan de menigte.’ Zie hier, zou men zeggen, de krasse overtuiging van een door en door democratisch gestemd gemoed. Maar wat voegt de schrijver er nu onmiddellijk aan toe? ‘Aangenomen echter dat het doel bepaald is, wie is het best in staat de middelen tot bereiking daarvan te kiezen? Daarvoor behoeft men in vele gevallen eene kennis der feiten, eene bekwaamheid in het verklaren daarvan, eene macht om de uitkomst van maatregelen te voorzien welke voor de menigte onbereikbaar is. Zulke kennis is te hoog voor haar. Zij is slechts verkrijgbaar voor daartoe opgeleide economisten, juristen, staatslieden. Indien de menigte beproeft die kennis te verwerven, zal zij vergissingen begaan niet minder ernstig dan die, welke iemand overkomen, die, een proces voerende, er op staat eene ingewikkelde quaestie zelf te behandelen in plaats van dat over te laten aan zijn procureur en advocaat. Maar in democratiën is men geneigd deze onderscheiding tusschen doel en middelen voorbij te zien. Dikwijls kan zij niet scherp worden gemaakt, omdat sommige doeleinden middelen zijn tot verdere doeleinden, en omdat sommige middelen niet alleen belang hebben ter wille van het doel, maar ook in zichzelf. De gewoonte om op eigen wijsheid te vertrouwen en eigen macht te genieten, waarin de menigte wordt gesteund door hare leiders en dienaren, doet haar niet alleen de onderscheiding lichtelijk uit het oog verliezen, al is zij duidelijk, maar veroorzaakt ook, dat aan de rechtstreeksche beslissing van het volk zaken worden opgedragen, die het volk onbekwaam is te beoordeelen en die het veilig kon overlaten aan zijn deskundige ministers of vertegenwoordigers. Zoo bevinden wij dat de onmiddellijke regeering der menigte gevaarlijk kan worden, niet alleen omdat de menigte deelt in de gebreken en dwaasheden der gewone menschelijke natuur, maar ook omdat zij het noodige begrip mist voor het fijne werk van de dagelijksche regeeringstaak, dat is voor het kiezen en met kracht en voortvarenheid nemen van uitvoerende maatregelen. Het feit dat het volk met een afzonderlijken naam wordt aangeduidheeft menigeen doen vergeten dat volk niets meer beteekent dan zoo vele millioenen individuen.’ Men ziet hoe | |
[pagina 263]
| |
hier de anti-democratische begrippen van den schrijver weder de bovenhand hebben: met gebruik van de onderscheiding, die hij tusschen doel en middelen maakt, kan men het volk inderdaad alle recht op medespreken ontzeggen. De alinea is echter nog niet uit. Op nieuw neemt de schrijver eene wending. ‘Dat het volk wijzer is dan de wijste mensch is waar in zekeren zin. Maar wat waar is van zijn eindoordeel, na verloop van den tijd, noodig voor rijpe discussie, is niet even waar van beslissingen, die spoedig genomen moeten worden.’Ga naar voetnoot1) Derhalve het volk is wijs genoeg, als er slechts genoeg tijd is om over eene quaestie te discussieeren. Wie een proces voert kan advocaat en procureur zeer goed missen, als hij gelegenheid heeft gehad om over de rechtsvraag te praten! Discussie over dingen, waarvan men geen verstand heeft, brengt wijsheid! Dat de openbare meening in Amerika grooten invloed uitoefent, spreekt van zelf. Deze anonyme macht doet zich, bepaaldelijk ten aanzien van quaesties, waarbij het gevoel medespreekt, overal gelden en haar invloed is in eene democratie misschien grooter dan in landen, geregeerd door de hoogere klassen der maatschappij. Het spreekt ook van zelf dat in een staat, waar het volk als de hoogste macht wordt beschouwd, de openbare meening voortdurend wordt gevleid en dat het volk daardoor niet beter wordt. Maar de macht der openbare meening en hare goede eigenschappen leveren geenszins grond op om de Amerikaansche regeeringsvormen goed te keuren. Veeleer het tegendeel. Want indien het beste volk niet in staat is zich te verlossen van het juk der politicians, dan ligt het voor de hand te besluiten, dat het volk de macht, welke het stelsel hem geeft, niet weet te gebruiken. De openbare meening in Amerika moge zoo voortreffelijk zijn als men wil, zij duldt met lijdzaamheid misbruiken, welke in Europa onbekend zijn en welke de minder machtige publieke opinie in dit werelddeel niet zou verdragen. Hoe dat komt, is ook uit Bryce's uiteenzettingen wel op te maken. Vooreerst houden de Amerikanen zich weinig of niet bezig met de politiek. ‘Een scherpzinnig opmerker’, zegt Wilson, ‘verklaarde te recht, dat er in Amerika eene klasse van duizenden en tienduizenden der beste burgers is, die het mogelijk | |
[pagina 264]
| |
achten de vruchten van een goed bestuur te genieten, zonder daarvoor iets te doen’. Voor velen is geldverdienen levensdoel, en dit streven gelukt hun zoo goed, dat de hooge belastingen, die zij tengevolge van de knoeierijen en geldverspillingen van de machthebbenden moeten opbrengen, hen niet zoozeer bezwaren. De gewone burgers schijnen voor de grove misbruiken, die hun niet ontgaan, een troost te vinden in het besef, dat de politicians alleen krachtens hun gedoogen knoeien, en de streken der bosses als een grap te beschouwen, die meer tot vroolijkheid dan tot verontwaardiging aanleiding geeft. Zij zijn gewoon geraakt aan de beslissingen der meerderheid en gezind aan te nemen dat de meerderheid gelijk heeft. Vandaar een sterke neiging tot berusting in hetgeen geschiedt. Zij vertrouwen dat alles op den duur wel van zelf terecht zal komen, en vinden alleen dat een volksvertegenwoordiger, senator of ambtsbekleeder niet denken moet dat hij het beter weet dan het volk. Zij hebben een zeer groot vertrouwen op de voortreffelijkheid hunner instellingen, al heeft de vroeger algemeene opvatting dat alle dingen in Amerika veel beter zijn dan in Europa, plaats gemaakt voor de overtuiging, dat het bestuur der openbare aangelegenheden heel wat te wenschen overlaat. Scherper critiek dan de Amerikanen zelven tegenover de wandaden der politicians in allerlei geschriften en in de dagbladen uitoefenen, is niet te leveren. Het is een Amerikaan, die de staatsinstellingen, van zijn land met den naam van kakistocratie aanduidde. En in eene rede van Senator Hoar bij de behandeling van het proces tegen den minister van Oorlog Belknap, zeide deze o.a. het volgende: ‘Mijn openbaar leven overschrijdt de zes jaren van het mandaat eens Senators slechts even. Maar in dien korten tijd heb ik gezien hoe vijf rechters van een gerechtshof van hunne zetels werden verjaagd, omdat men hen bedreigde met vervolging wegens omkooping en slechte rechtsbedeeling. Ik heb zelfs uit de meest bevriende monden niets dan treurige woorden gehoord, toen de wereldtentoonstelling van Philadelphia alle volken opriep om de bewijzen van hun vernuft en hun arbeid voor de oogen der wereld uit te stallen. Het eenige product, herhaalde men telkens, waarmede Amerika onbetwistbaar de overwinning behaalt, is zijne corruptie.’ Er is kritiek genoeg, maar dikwijls is die kritiek partijdig. De eene partij heeft niets dan kwaad te zeggen van de andere, en omgekeerd. Op het volk maken | |
[pagina 265]
| |
de wederzijdsche beschuldigingen juist daarom weinig indruk. De publieke opinie is ook volgens Bryce in Amerika zeer toegevend tegenover het gedrag van degenen, die zich met publieke zaken bemoeien. De dagbladen beschuldigen iedereen: de gewone burger kan zelden zeggen, wie schuldig en wie onschuldig is. Hij maakt in zichzelf een soort van compromis door niemand voor geheel zwart, maar iedereen voor grijs te houden. En hij meent dan verder dat hetgeen iedereen doet niet slecht kan zijn (II 173). Dit zachte oordeel is voor de politicians weder eene gelegenheid om, ook in eigen boezem, de dingen niet te strikt te nemen. Er vormt zich zoo voor deze lieden eene eigen moraliteit, vol toegevendheid voor de overtredingen waartoe hun beroep uitloktGa naar voetnoot1). Overigens is het niet te ontkennen, dat de Amerikaansche democratie groote gevaren met goeden uitslag heeft doorstaan. De verhouding tusschen de Unie en de enkele Staten heeft tot vele ernstige geschillen aanleiding gegeven. Van die geschillen is voor het oogenblik niet veel meer te bespeuren. Geweldiger oorlog dan die tusschen het Noorden en het Zuiden naar aanleiding van de slavenquaestie ontbrandde is misschien nimmer gevoerd. Het zuiden werd eindelijk geslagen en de hand der Unie drukte in den eersten tijd zwaar op de zuidelijke staten. Men ging zoover het stemrecht toe te kennen aan de drommen negers, die op sommige plaatsen de meerderheid der bevolking uitmaakten. Toch is alles terechtgekomen. Thans is de verbittering der Noordelijke en Zuidelijke burgers geheel geweken. De Unie is sterker geworden en niemand denkt er aan den onderlingen band te verbreken. Dit alles is wel een bewijs van de kracht van het Amerikaansche volk, van de gematigdheid, welke in moeilijke tijden de hartstochten wist te beteugelen, van het gezond verstand der regeerders van die dagen. | |
[pagina 266]
| |
Bryce zegt terecht, dat een jong volk dwaasheden kan doen, die een oudere natie zich niet straffeloos zou veroorlooven. Maar dit alles neemt niet weg, dat de politieke toestand van de Vereenigde Staten zeer veel te wenschen overlaat: dat de wetten gebrekkig zijn; dat de wetgevende lichamen beheerscht worden door in het geheim werkende en knoeiende commissiënGa naar voetnoot1); dat het bestuur vol ongerechtigheden is; dat de natie de misbruiken ziet en ze toch duldt; dat de zoogenaamde regeering des volks feitelijk is uitgeloopen op de heerschappij van eene klasse van personen, die, in het duister werkende, veelal van hunne macht misbruik maken, en dat die heerschappij alleen beperkt wordt, als de publieke opinie in hare grilligheid zich warm maakt voor eene of andere zaak, of na lang stilzitten zich verzet tegen de knoeierijen der politicians. Herbert Spencer zeide: Gij behoudt de vormen der vrijheid, maar, zoover ik kan nagaan, is er van het wezen veel verloren gegaan. Het is waar dat degenen die u regeeren het niet doen door middel van gewapende huurlingen; maar zij doen het door regimenten van lieden, gewapend met stembiljetten, die het commando even vast volgen als de vasallen der oude feudale edellieden, en die aldus hunne leiders in staat stellen te heerschen boven den wil des volks en de gemeenschap met evenveel zekerheid aan hunne eischen te onderwerpen als die oude voorgangers deden. Blijkbaar hebben de makers van uwe Grondwet nooit gedroomd dat 20000 burgers naar de stembus zouden opgaan onder bevel van een boss. (Aangehaald bij Strong blz. 136.) | |
VI.Sedert vele jaren is in Noord-Amerika als een politiek axioma aangenomen, dat de Staat zich met de kerk niet heeft te bemoeien, en dat de vraag tot welk christelijk kerkgenootschap | |
[pagina 267]
| |
iemand behoort, alleen hem zelven aangaat. Vroeger was dit anders. De uit Engeland en Holland gekomen Puriteinen en Calvinisten beleden geheel andere beginselen. Aan vervolging om der wille van het geloof heeft het in vroegere eeuwen dan ook in de Amerikaansche koloniën niet ontbroken en nog in het begin dezer eeuw bestonden er staatskerken. Thans zijn de kerkgenootschappen echter zonder uitzondering gewone burgerlijke instellingen. Voor de tractementen van predikanten en geestelijken wordt door geen enkel openbaar bestuur iets uitgegeven. Alle kerkgenootschappen zijn met dezen toestand tevreden. Ook de Roomsch-Katholieke geestelijkheid schijnt in dat opzicht geene verandering te wenschen; alleen wordt zij beschuldigd den invloed dien zij op de verkiezingen uitoefent te gebruiken om uit de openbare kassen subsidie te erlangen voor onderwijs en armenzorg, welke inderdaad tot bestrijding der kosten van den eeredienst zijn bestemd. De maatschappij is in Amerika over het algemeen meer kerksch dan in Europa. Het is niet fatsoenlijk tot geene kerkelijke gezindte te behooren. De president der Unie schrijft bid- en dankdagen uit; de vergaderingen van het Congres worden geopend met een gebed, en hetzelfde geschiedt, gelijk ik reeds vermeldde, in de nationale conventies, waarin de partijcandidaten voor het presidentschap worden aangewezen. In de neutrale openbare scholen wordt de Bijbel gelezen, zonder dat dit veel aanstoot geeft. Tegenover het ongeloof houdt de Staat zich echter nog niet geheel neutraal. In zes zuidelijke Staten zijn van het bekleeden van ambten uitgesloten degenen, die het bestaan van een Opperwezen loochenen. Pennsylvania en Tennessee verklaren iedereen onbenoembaar tot ambten, die niet gelooven in God en aan de onsterfelijkheid der ziel. Maryland en Arkansas verbieden zelfs zoo iemand als lid eener jury of als getuige op te treden. En dat deze bepalingen nog geen doode letter zijn, blijkt uit een besluit van de Tweede Kamer van Noord-Carolina van 24 Februari 1875, waarbij een afgevaardigde van zijn zetel wordt ontzet, omdat hij in een publiek geschrift had verdedigd ‘de godslasterlijke leer van het atheïsme, een leer, die rechtstreeks gekant is tegen de Grondwet van Noord-Carolina en tegen de openbare zedelijkheid.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 268]
| |
Dergelijke beperkingen van de individueele vrijheid zullen echter wel geen lang leven meer hebben. Zij zijn niet Amerikaansch. Want de Amerikaan ziet - zooals Bryce zegt - in den Staat niet eene moreele macht, wier taak het is invloed uit te oefenen op het zedelijk leven der individuen, maar enkel eene soort van vennootschap voor de bezorging van bepaalde belangen. De protestanten zijn verdeeld in een zeer groot aantal genootschappen. Daaronder zijn er eenige van ongewonen aard. De bekende secte der Mormonen is in Amerika zeer gehaat, niet zoozeer omdat zij de polygamie toelaat, maar meer omdat hare leer een streng theocratisch karakter heeft.Ga naar voetnoot1) De Shakers prediken het celibaat en de gemeenschap van goederen; zij begrijpen intusschen dat dit leerstellingen zijn, die niet voor iedereen passen, en zoeken dan ook geene propaganda te maken. Deze kleine maar merkwaardige secte onderscheidt zich door de zedelijkheid harer adepten, terwijl de practijk van het communisme in dien kleinen, uitgezochten kring geen groote bezwaren schijnt op te leveren.Ga naar voetnoot2) Het feit, dat de predikanten door de leden van elk genootschap worden gesalarieerd, bevordert natuurlijk de verdeeling der Protestanten in allerlei kleine vereenigingen. Belangwekkend is in het land der vrijheid en gelijkheid de positie der Roomsch-Katholieke Kerk. Zij heeft zich gedurende den loop dezer eeuw in de nieuwe wereld, ook tengevolge van de immigratie van Ieren en Duitsche Katholieken, op zeer krachtige wijze ontwikkeld. In 1830 waren er bijna 500,000 Katholieken op eene bevolking van 13 millioen. Thans wordt hun aantal op 8 à 10 millioen geschat, terwijl de bevolking tot 64 millioen steeg. Reeds vóór eene halve eeuw verklaarde Gregorius XVI, dat, buiten den Kerkelijken Staat, hij zich nergens meer paus gevoelde dan in de Vereenigde Staten. Maine zegt in zijn ‘Popular Government,’ op het voetspoor van de Tocqueville, dat de Roomsche Kerk eene school | |
[pagina 269]
| |
van gelijkheid is. Dit moge zoo wezen met betrekking tot het geloof - dat het op staatkundig gebied niet zoo behoeft te zijn, is in Europa wel gebleken. Maar in Amerika schijnt de Kerk zich naar de beginselen der politieke gelijkheid zeer goed te kunnen schikken. Men vindt verschillende uitingen van hooggeplaatste Amerikaansche geestelijken, die van groote sympathie voor de vrijheid getuigen. Zoo noemde kardinaal Gibbons eene in 1649 door de katholieke meerderheid der wetgevende macht van Maryland vastgestelde wet, waarin gezegd werd dat ‘niemand die beleed te gelooven in Jezus Christus, zou worden gemoeid of gehinderd wegens zijn godsdienst of de uitoefening daarvan, noch tegen zijn wil zou worden gedwongen tot een ander geloof of tot uitoefening van eenigen anderen godsdienst’ besprekende, die wet een ‘edel statuut, dat onverwelkbaren roem zal opleveren voor den Staat Maryland, zoolang de vrijheid in de harten der menschen geliefd wordt.’ Diezelfde prelaat wist van den paus intrekking der beslissing te verkrijgen, waarbij de vereeniging der Ridders van den Arbeid werd veroordeeld. In zijn pleidooi voor de Congregatie beriep hij zich op de stelling van kardinaal Manning, dat in de toekomst de kerk niet meer zou hebben te doen met de vorsten, maar met het volk. En zoo zeide bij de viering van het eeuwfeest van de invoering der katholieke hierarchie in Amerika, de aartsbisschop Ireland het volgende: ‘De wachtwoorden van onze eeuw zijn de rede, het onderwijs, de vrijheid, de materiëele verbetering van het lot der lagere klassen. Die wachtwoorden zijn geen ijdele klanken. Zij duiden op werkelijke dingen, waarvoor de eeuw lof verdient.... Ondanks zijn gebreken en vergissingen houd ik van mijn tijd. Ik heb zijn streven en zijn bedoelingen lief. Ik juich in zijne daden van moed, in zijne industrieën en in zijne ontdekkingen. Ik ben hem dankbaar voor de vele weldaden die hij bewees aan mijne medemenschen, meer aan het volk dan aan vorsten en regeerders. Ik zoek niet terug te reizen door de zee des tijds. Ik wil voorwaarts gaan. Of in Amerikaanschen stijl: laat ons vooruitgaan (let us go ahead)! Wat maakt het uit indien wij ons somtijds vergissen? Als wij niets wagen, zullen wij niets winnen. Het conservatisme dat altijd veilig wil zijn, is droog en rot. | |
[pagina 270]
| |
Vreest het nieuwe niet, mits de beginselen in waarde gehouden worden. Het is een tijd van nieuwe dingen; godsdienstige handelingen moeten, om in overeenstemming te blijven met den tijd, nieuwe vormen en richtingen aannemen. Laat er individueele handeling zijn. Leeken behoeven niet te wachten op den priester, noch de priester op den bisschop, noch de bisschop op den paus. De angstigen gaan in troepen, de moedigen afzonderlijk. Als vereeniging van krachten noodig is, staat dan gereed en zijt steeds klaar om te gehoorzamen, als er bevelen gegeven worden; maar toch er is ruimte genoeg voor individueele actie en goeds genoeg daardoor te verkrijgen. Wij behooren te leven in onzen tijd, dien te kennen en daarmede in aanraking te blijven. Er zijn Katholieken, meer in Europa evenwel dan in Amerika, die het tegenwoordige niet zullen leeren kennen dan lang nadat het reeds het verleden geworden is. Ons werk ligt in het heden, niet in het verleden. Het is onzinnig de dertiende eeuw beter te verstaan dan de negentiende eeuw; meer bekend te zijn met de dwalingen van Arius of Eutyches dan met die van de hedendaagsche ongeloovigen; of de oorzaken der ketterijen van de Albigensen of van Luther beter te bestudeeren dan de oorzaken van de sociale beroeringen van onzen eigen tijd. De wereld is in eene nieuwe phase gekomen; het verleden zal niet terugkeeren; reactie is de droom van menschen, die niet zien en niet hooren, die aan de poorten der kerkhoven zitten te weenen over graven, welke niet weder zullen worden geopend, en die de achter hen liggende wereld geheel vergeten. Wij behooren tot onzen tijd te spreken van de dingen, die de tijd gevoelt en in eene taal, die de tijd verstaat. Wij behooren in en van den tijd te zijn, indien wij gehoor wenschen te vinden. Om dezelfde reden is er innige sympathie noodig met het land. De kerk van Amerika moet natuurlijk even katholiek zijn als te Jerusalem of Rome, maar in zooverre hare kleeding de kleur der plaats aanneemt, moet zij Amerikaansch zijn. Laat niemand hare wenkbrauwen verwen met vreemde verf of haar mantel voeren met vreemde voering.... De kracht der kerk is thans in alle landen, vooral in Amerika, het volk. Onze tijd is van aard een democratische tijd.... Hij die de menigte beheerscht, regeert,’ enz. | |
[pagina 271]
| |
Ik ontleen deze woorden aan een belangrijk artikel, getiteld The Catholic democracy of America, in de Edinburgh Review van April 1890 en neem die over, omdat zij, beter dan eenig verhaal kan doen, aantoonen hoezeer ook de katholieken gehecht zijn aan de staatsinstellingen van Amerika.Ga naar voetnoot1) Bryce zegt dat de Katholieke bisschoppen evenals de Protestantsche geestelijken, den Europeeschen bezoeker verzekeren, dat indien eene staatskerk hun werd aangeboden, zij de vrijheid, die zij thans genieten, zouden verkiezen boven alle voordeelen, welke de Staat hun zou kunnen verschaffen, en dat de zucht naar gelijkheid in godsdienstige, gelijk in wereldlijke zaken, in Amerika veel te sterk is om te worden getrotseerd. Niets verwekt volgens hem meer algemeene afkeuring dan eenige poging van een kerkgenootschap om op staatkundig gebied invloed uit te oefenen. Laat mij hieraan nog toevoegen, dat de Katholieken, ook kardinaal Gibbons, in Amerika gelijk in Europa opkomen tegen de neutraliteit van het openbaar onderwijs. In de decreten van het laatste concilie van Baltimore (1884) is aan dat onderwijs de oorlog verklaard. (Zie Strong blz. 49 en Jannet blz. 82.) | |
VII.Bryce spreekt weinig, te weinig, over de sociale quaestie. Het is m.i. ook voor de beoordeeling der politieke toestanden bepaald noodzakelijk kortelijk na te gaan wat in de laatste vijftig jaren op sociaal gebied in Amerika geschied is.Ga naar voetnoot2) Dat in dien tijd zeer groote veranderingen hebben plaats gehad, is voor een deel het gevolg van de omstandigheid, dat de geheele inrichting van verkeer en industrie door den aanleg van spoorwegen en door allerlei groote uitvindingen van technischen aard in den grond gewijzigd is. Maar daarbij kwamen andere dingen. Vóór vijftig jaren was de Noord-Amerikaansche Unie in de eerste plaats een landbouwende staat. Er waren nog groote uitgestrektheden vruchtbaar land beschikbaar. De bevolking was nog gering; de klassenstrijd nog niet begonnen; de politieke corruptie nog niet zoo groot als zij thans is. Allengs begon | |
[pagina 272]
| |
alles echter anders te worden. De bevolking nam met snelheid toe. In 1830 telden de Vereenigde Staten 13, in 1890 64 millioen inwoners. Er openbaarde zich meer en meer eene verhuizing van het platteland naar de steden. In 1840 hielden zich van 4,796,407 arbeiders 3,777,756 met den landbouw bezig, in 1880 van 17,392,099 slechts 7,670,493. Thans is Noord-Amerika in de eerste plaats een land van industrie en handel. De vruchtbare landerijen zijn bijna geheel in bezit genomen. In de groote industrieele middelpunten zijn tusschen 1860 en 1890 de arbeiders even afhankelijk van de werkgevers geworden als in Europa. ‘Er ontstonden twee naties in dezelfde natie; de eene werd de regeerende natie, de andere de geregeerde; de regeerende natie ging de geregeerden vreezen, de geregeerde natie de regeerders haten; de belangen en denkbeelden der twee naties werden zoo verschillend, dat zij in weerwil van de taalgemeenschap elkander niet meer verstaan.’ Deze beweging schreed met groote snelheid voort. ‘Reeds zijn er twee publieke opinies, gesteund door eene kapitalistische pers en eene arbeiderspers; reeds begint een klassenstrijd om de politieke macht; de onderscheidingen der godsdienstige denkbeelden worden, en zijn in onze groote steden reeds in onrustbarende mate geworden, tevens maatschappelijke onderscheidingen, en vele werklieden meenen, dat de kerk der werkgevers niet de hunne kan zijn en dat de God der rijken niet is een God, dien zij kunnen aanbidden.’Ga naar voetnoot1) Naarmate zich op het gebied van den arbeid toestanden ontwikkelden, welke met die van Europa zeer groote overeenkomst hebben, vormden zich allerlei soorten van vak- en arbeiders-vereenigingen, waarvan vele de Engelsche ‘trades unions’ tot voorbeeld namen, met dit onderscheid dat in Amerika geen onderscheid wordt gemaakt tusschen ‘skilled labour’ en minder soort van werk. Die lichamen vereenigden zich weder tot allerlei verbonden, waarvan the Federation of organized trades and labor Unions of the United States and Canada, welke eenige honderdduizende leden telt, de voornaamste is. Bekend is ook de vereeniging der ‘Knights of labor,’ die eveneens 4 à 500000 leden heeft en aan wier hoofd thans de veel genoemde Powderly staat. Deze vereenigingen wisten in | |
[pagina 273]
| |
den loop der jaren, niet het minst door middel van strikes, voor hare leden niet zelden betere loonen en korter arbeidstijd te verkrijgen. Nevens vereenigingen, die, zonder principieel verzet tegen de bestaande wetten en instellingen, de belangen harer leden, meer dan die der arbeidende klasse in het algemeen, behartigen, ontstonden gaandeweg andere, welke de bestaande maatschappelijke inrichting in beginsel bestrijden en op grond van theoretische leerstellingen eene nieuwe orde van zaken gevestigd wenschen te zien. Deze vereenigingen gingen vooral uit van Duitsche emigranten, waaronder zich vele krachtens de socialistenwet uit Duitschland verbannen personen bevonden. Gelijk in Europa, openbaarden zich ook in Amerika twee richtingen, die der sociaal-democraten, welke de productiemiddelen in handen der gemeenschap wenschen te brengen, en die der anarchisten, welke kapitaal en eigendom hatende met een volkomen haat, den socialen oorlog prediken en een beteren toestand alleen meenen te kunnen vestigen nadat de bestaande orde van zaken door middel van geweld zal zijn omvergeworpen. De vraag, hoe die nieuwe staat van zaken behoort ingericht te worden kan naar hun inzien eerst aan de orde gesteld worden, als er tabula rasa gemaakt is. Deze beide richtingen staan in beginsel lijnrecht tegenover elkander. De sociaal-democratie is inderdaad socialistisch, zij streeft naar eene krachtige gemeenschap; voor geleidelijke invoering van hare beginselen is geweld en revolutie niet strikt noodzakelijk. Het anarchisme is individualistisch; het stelt tegenover het kapitalisme de politiek der wanhoop. Naarmate de beide richtingen zich in Amerika ontwikkelden, liepen zij meer uiteen en bestreden zij elkander met grooter heftigheid. De sociaal-democratie bleef tot dusverre voor het overgroote deel bestaan uit Duitschers; zij vond bij de geboren Amerikanen, die van den Staat luttel verwachten, zeer weinig ingang. Maar onder de Duitsche immigranten verwierf zij langzamerhand grooten aanhang en het schijnt dat hare denkbeelden, in zooverre die gericht zijn tegen de bestaande maatschappelijke orde, langzamerhand toch veel ingang vinden bij de geheele arbeidende klasse, zoodat de invloed der socialisten de verscherping van den klassenstrijd sterk in de hand werkt. Ook voor de desperate leerstellingen van het anarchisme | |
[pagina 274]
| |
werden in Amerika volgelingen gevonden. Naarmate de tijdsomstandigheden ongunstiger waren voor den arbeid, nam het aantal der aanhangers toe, om weder te verminderen, zoodra de industrieele crisis geweken was. De anarchisten ondervonden groote moeilijkheden in het organiseeren eener partij; hunne beginselen laten niet toe aan de leiders groote macht te geven, en de verschillende anarchistische vereenigingen vielen telkens uiteen. In 1886, toen te Chicago eene groote beweging ten gunste van den achturigen arbeid was op touw gezet, meenden de anarchisten, dat de tijd voor de groote revolutie gekomen was. Er werden te midden van de tot handhaving der orde opgetrokken politie-agenten eenige bommen geworpen, die vele slachtoffers maakten. De hoofden der anarchisten werden echter gevat en sommige hunner boetten hun misdaad met de galg. Sedert dien tijd is de beteekenis der partij als zoodanig zeer verminderd. In 1877 gaven de ongunstige economische omstandigheden aanleiding tot bloedige botsingen tusschen werkstakers, werkloozen en het zich daarbij aansluitend gepeupel eenerzijds en de politie, militie en vrijwilligers anderzijds. Een wind van revolutie woei over het geheele gebied der Vereenigde Staten. In meer dan honderd plaatsen ontstonden onlusten; te Pittsburg en St. Louis waren de opstandelingen eenige dagen meester; in eerstgenoemde stad werden vele eigendommen vernield en vielen er vele slachtoffers. De militie of schutterij maakte bij deze oproerige bewegingen een treurig figuur; haar optreden kenmerkte zich door lafhartigheid en door gebrek aan tucht en takt. Hier en daar sloot zij zich bij de muiters aan. Het dempen der opstanden geschiedde dan ook voornamelijk door de politie en de vrijwilligers, welke uit de bezittende klassen werden gevormd, terwijl op enkele plaatsen ook bondstroepen optraden. De socialisten en anarchisten hebben aan deze onlusten slechts in geringe mate deelgenomen. De aangestipte gebeurtenissen van 1877 en 1886 werkten intusschen de verbreiding van socialistische en anarchistische denkbeelden in de hand en wekten tevens bij de bezittende klassen groote ongerustheid. Van de zijde der laatsten begon men op versterking van het staatsgezag en van het bondsleger aan te dringen. Aan deze eischen is tot dusverre geen gevolg gegeven. Maar er heeft zich eene private politie gevormd, die | |
[pagina 275]
| |
in verscheidene deelen der Unie tot bescherming van eigendommen werkzaam is en die bepaaldelijk bestemd is fabrikanten en industrieelen tegen hunne arbeiders te beschermen. In eene circulaire eener door zekeren Pinkerton opgerichte maatschappij leest men: ‘Vennootschappen en personen, die de gezindheid hunner arbeiders wenschen na te gaan, wanneer de laatsten geneigd zijn het werk te staken, of behooren tot geheime vereenigingen, zooals die der Ridders van den arbeidGa naar voetnoot1), kunnen steeds bij ons een geschikten detective bekomen, die zich onder de arbeiders mengt en hen over hun bedoelingen uithoortGa naar voetnoot2)’. Een der Ridders van den arbeid verklaarde, dat er in bijna elke vergadering te Chicago een of meer Pinkertonianen aanwezig plegen te zijn, die als arbeiders gekleed binnensluipen en alles wat voorvalt hebben te berichten. Dat het staatsgezag de statuten van de Pinkertonsche vereeniging goedkeurde en haar toeliet, spreekt naar Amerikaansche denkbeelden vanzelf. Het bestaan dezer bijzondere gewapende macht bewijst wel, dat de staatszorg voor orde en veiligheid in Amerika te wenschen overlaat. Onder de arbeiders houden sommige vereenigingen zich overigens met onderlinge oefening in den wapenhandel bezig. De revolutionaire elementen hebben natuurlijk beproefd deze soort van volkswapening te bevorderen. Wat verder in hooge mate heeft medegewerkt tot verscherping van den strijd tusschen de bezittende en de niet-bezittende klassen is de steeds toenemende concentratie der kapitalen. Concurrentie wordt op het gebied van industrie en handel in steeds klimmende mate door coalitie vervangen. Dit merkwaardig verschijnsel uit zich vooral in de vorming van syndicaten of ‘trusts’. Door het samenbrengen van kapitaal en het centraliseeren van het beheer zoekt men langs dezen weg de productiekosten te verminderen, de loonen der werklieden te verlagen en van de gebruikers hooger prijzen te bedingen. Veelal beginnen de trusts met een oorlog tegen de concurrenten, die met de combinatie niet mede willen doen; de prijzen der fabri- | |
[pagina 276]
| |
caten en goederen worden door de trust verlaagd, om die concurrenten te dwingen tot de vereeniging toe te treden of om hen onschadelijk te maken. Dan volgt eene beperking der productie, welke de trust in staat stelt de loonen te verlagen en den prijs der producten te verhoogen. En daarna is het slechts de kunst de prijzen zoo hoog mogelijk te houden, terwijl overigens het fabriceeren op vaak reusachtige schaal en de sterke centralisatie in het beheer gelegenheid geven om goedkooper te produceeren. Men meene niet, dat het hier een verschijnsel geldt van gering belang of van kleinen omvang. De lijst, die gegeven wordt van de artikelen, die in handen zijn van trusts, is zeer lang en bevat vele artikelen, zooals suiker, petroleum, melk, die tot de eerste levensbehoeften behoorenGa naar voetnoot1). Welk eene groote macht zeer groote opeenhooping van kapitaal in handen van enkele individuen of vereenigingen geeft, behoeft geen betoog. Strong zegt: ‘eenige weinige menschen kunnen, als zij willen, hongersnood brengen in duizende huisgezinnen, en de spoorweg-, olie-, suiker- en veekoningen van Amerika zijn machtiger dan de vorsten van Europa’. Zij zijn rijk genoeg om op de volksvertegenwoordiging in stad, staat en Unie overwegenden invloed uit te oefenen.
Herinneren wij ons nu dat de lagere klassen der maatschappij bestaan uit souvereine burgers, fragmenten van de souvereiniteit, dan doet de vraag zich op, waarom beheerschen zij den Staat niet? Zij vormen toch de numerieke meerderheid en kunnen, zou men zeggen, de rijke lieden gemakkelijk overstemmen. Niets is minder waar gebleken dan dit. Het algemeen stemrecht geeft feitelijk nergens de beslissing aan de lagere klassen. De gelijke staatsrechtelijke bevoegdheid wordt ten slotte door het maatschappelijke verschil van kennis en bezit in ongelijkheid veranderd en de arbeiders zijn in landen met algemeen stemrecht tot dusverre niet machtiger dan in andere. Eene nieuwe sociale wetgeving ziet men in Europa evenzeer tot stand | |
[pagina 277]
| |
komen in landen, waar zij medestemmen als waar zij niet medestemmen. In Duitschland kwamen wetten ter bevordering van de belangen der werklieden tot stand niet omdat de arbeidende klasse die eischte, maar omdat de Regeering ze noodig achtte; in Engeland, Oostenrijk, België en Nederland, zonder dat het algemeen stemrecht werd toegekend. De onderscheiding tusschen de bezittende en de niet-bezittende klassen is dan ook met betrekking tot de politiek niet veel meer dan eene onderscheiding op papier. Had men twee geordende vereenigingen, bestaande uit de bezittenden eenerzijds en de nîet-bezittenden anderzijds, dan zou het algemeen stemrecht inderdaad de macht geven aan de laatsten, maar waar dit geenszins het geval is en voor het stemwerk afzonderlijke, politieke organisaties bestaan, daar brengt de uitbreiding van het stemrecht volstrekt niet mede, dat de lagere klassen den Staat gaan beheerschen. De klassenstrijd moet nog veel vinniger, de scheiding tusschen bezittenden en niet-bezittenden veel scherper worden dan zij is, voordat die uitkomst wordt verkregen. In Amerika heeft het algemeen stemrecht niet verhinderd, dat ten aanzien van de verhouding tusschen kapitaal en arbeid, met de groote ontwikkeling van industrie en handel, hetzelfde gebeurde als in Europa en de pogingen der werklieden om door hun stemmen invloed te oefenen op den gang van zaken hebben tot dusverre luttel uitgewerkt. De politieke organisaties blijven de stembus beheerschen. De anarchisten hebben dit steeds ingezien. ‘Het is niet twijfelachtig’ zeide een hunner bladen ‘dat, indien het algemeen stemrecht een geschikt middel ware tot bevrijding van het volk, onze tyrannen het reeds lang zouden hebben afgeschaft. Hier in Amerika is het gebleken slechts het werktuig te zijn, dat onze meesters gebruiken om hervormingen tegen te houden. De Republikeinsche partij wordt geregeerd door roovers en is gericht op roof; de Democratische partij wordt geregeerd door dieven en is gericht op diefstal; stemt dus niet meer.’ Most, de bekende leider der anarchisten, verklaarde dat Amerika een republiek van bourgeois was, waarin de arbeiders op nog schaamteloozer wijze worden uitgezogen dan in Europa. Soortgelijke uitspraken verneemt men sedert jaar en dag van de zijde der socialisten, maar deze hebben desniettemin herhaalde malen beproefd hunne zaak te bevorderen door deelneming aan de verkiezingen. Ten slotte | |
[pagina 278]
| |
hebben zij echter begrepen, dat zij steeds beet werden genomen door de politicians, die met schoone beloften en onbeteekenende daden hunne stemmen wisten te vangen, en dat het stemrecht in de tegenwoordige omstandigheden voor hen in elk geval niets meer kan zijn dan een middel van agitatie. Voor de politicians zijn de arbeiders een belangrijk kiezersfonds. Zij zorgen, dat hunne lieden deel uitmaken van de arbeidersvereenigingen en dat in de politieke programma's eenige voor de werklieden sympathieke zinsneden worden opgenomen. Meer is niet noodig; met hare krachtige organisatie en ruime geldmiddelen behoeven de politieke partijen bij de verkiezingen in den regel voor de macht der arbeidende klassen niet bevreesd te zijn. Slechts eenmaal heeft de deelneming der arbeiders aan de verkiezingen een resultaat van eenige beteekenis opgeleverd. In 1886 verkreeg namelijk Henry George 67699 stemmen bij de verkiezing van een burgemeester van New-York, terwijl de Democratische candidaat verkozen werd met ongeveer 90.000 stemmen. Hier was de constellatie intusschen voor den werkmanscandidaat bijzonder gunstig. Vooreerst werd George algemeen beschouwd als een eerlijk man en vond hij daarom sympathie bij degenen, die strijden tegen de politieke corruptie. Maar vooral was hier van invloed de steun, dien hij verkreeg van Mc. Glynn, een Katholieken priester, die zich aangetrokken gevoelde door de christelijk-sociale tint, welke de geschriften van George kenmerkt. Deze geestelijke wist voor den arbeiders-kandidaat vele Iersche stemmen te winnen. Ook vond George steun bij de socialisten, die beproefden van de ontstane beweging ten hunnen bate voordeel te trekken. In 1887 was de nieuwe George-partij echter reeds weder in staat van verval. Het kwam tot eene scheiding tusschen George, Glynn en de socialisten. Glynn, die intusschen door den Paus was geëxcommuniceerd,Ga naar voetnoot1) werd Republikein, George Democraat. Overigens zijn er in de Staten vele wettelijke maatregelen | |
[pagina 279]
| |
genomen, welke voor de arbeidende klassen van belang zijn. De van overheidswege verrichte arbeid is in verschillende Staten tot acht uren daags beperkt; voorschriften omtrent den arbeid van vrouwen en kinderen zijn vastgesteld, maatregelen tegen spoorwegondernemingen en trusts zijn genomen. Ook zijn wettelijke bepalingen in het leven geroepen tot beperking der emigratie; de werklieden van Amerika beginnen meer en meer op te komen tegen de concurrentie van hunne Europeesche vakgenooten, in het bijzonder van Italianen en Polen, wier levensstandaard vrij wat lager is dan de hunne; men verbood den toegang tot Amerika daarom aan degenen, die krachtens contract overkomen.Ga naar voetnoot1) Maar de uitvoering van al die wetten is veelal gebrekkig en zij gaan overigens niet veel verder dan de nieuwere sociale wetgevingen van Europa. De politieke macht is en blijft in handen der politicians. De strijd der werklieden tegen de werkgevers over loonen en werktijd wordt vooral op maatschappelijk gebied gevoerd. | |
VIII.In hoeverre zijn de gebreken en misbruiken, welke in Noord-Amerika op het gebied der openbare aangelegenheden bestaan, het gevolg van democratische denkbeelden en praktijken? De vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden. Men kan veilig constateeren, dat de democratie het ontstaan van die gebreken en misbruiken niet heeft belet, en dat de democratische regeeringsvorm op zichzelve dus niet voldoende is om een gezond politiek leven te waarborgen. Maar te zeggen in welke mate de onbevredigende toestand als het gevolg van de heerschappij der democratische denkbeelden moet beschouwd worden is een minder gemakkelijke zaak. Ik meen intusschen, dat er | |
[pagina 280]
| |
goede gronden bestaan om aan te nemen dat het geloof aan de gelijkheid der menschen, de daarmede in nauw verband staande onderwerping van eigen oordeel aan de beslissing der numerieke meerderheid en het algemeen stemrecht op de geschetste bedroevende uitkomsten grooten invloed gehad hebben. Het beginsel der gelijkheid geldt in Amerika als een onaantastbare waarheid. Zonderlinger geloof bestaat er, zou ik denken, niet. Iedereen weet dat de menschen in karakter, aanleg, moraliteit, kunde, lichaamskracht verschillen. Geef aan verschillende menschen dezelfde som geld, hetzelfde onderricht; verschaf hun gelijke gelegenheid om zich te ontwikkelen, om zich een middel van bestaan te verwerven; de uitkomsten zullen zeker uiteenloopen. De vrijheid van ieder zal altijd leiden tot het ontstaan van ongelijkheden in ieders positie en toestand. Hoe meer vrijheid, des te sterker zal de sterke, des te zwakker zal de zwakke, des te grooter zal de onderlinge ongelijkheid zijn. Aan de stelling dat alle menschen gelijk zijn een anderen gezonden zin te hechten dan dat alle menschen.... menschen zijn, schijnt niet mogelijk. Maar zoo is de leer niet opgevat. Zij is gebezigd om als onrecht te brandmerken ongelijkheden, welke de natuur zonder ophouden blijft in het leven roepen. Waar aan de ongelijkheid niet te veranderen viel, beduidde de theorie weinig. Wilde men uit de gelijkheid der menschen b.v. die der neuzen afleiden, het feit is nu eenmaal dat wipneuzen eene bijzondere richting hebben, en ieder dient zijn neus wel te nemen, zooals hij is. Maar op sociaal gebied had de leer meer beteekenis. Als minder door het geluk bedeelde personen anderen goede dingen zien verwerven, die zijzelven ook zouden hebben kunnen verkrijgen, dan zal de overtuiging, dat de menschen van nature gelijk zijn, allicht leiden tot verzet tegen hen, die in betere positie zijn. Iemand die ƒ 1000 bezit, verdraagt gemakkelijk dat een ander slechts ƒ 100 heeft, maar als hij ziet dat er zijn die ƒ 10,000 of ƒ 100,000 hebben, dan herinnert hij eerder, dat alle menschen gelijk zijn en dat hij evenveel recht op alle goede dingen heeft als ieder ander. Wie een ambt bekleedt, vindt er geen kwaad in het te behouden, maar de burgers die een ambt zoeken zijn geneigd te vinden, dat naar het stelsel der gelijkheid ‘rotation in offices’ niet mag ontbreken. Ergerlijk is het voor den gelijken mensch te moeten ondervinden dat er zijn, die meenen beter dan hijzelf | |
[pagina 281]
| |
in staat te zijn om een ambt te bekleeden. Als de souvereine burger zich uit noodzaak heeft nedergelegd bij de opdracht van een ambt aan een ander, dan dient die ander toch in het oog te houden dat hem eene gunst is bewezen; te erkennen dat alleen omdat het niet anders kon eene ongelijkheid is in het leven geroepen. Hij beseffe vóór alles de begunstigde en de dienaar, en niet de meester te zijn. Het beginsel van gelijkheid heeft dus een antisociaal karakter; het bevordert nijd en afgunst; het brengt telkens de vraag op den voorgrond of elk individu wel krijgt wat hem voordeelig is; het vergt van degenen die in Amerika - want men zal begrijpen dat ik bezig ben te schetsen, welken invloed het beginsel der gelijkheid op het volk der Vereenigde Staten kan gehad hebben - ambten en betrekkingen bekleeden eene onderwerping en eene soort van bescheidenheid, die allerbedenkelijkste gevolgen hebben. Onafhankelijkheid is eene fout in den Amerikaanschen staatsman; wie met open vizier zijn deskundig oordeel tracht te handhaven, hij verwerft zich geen aanspraak op het behoud van ambt en rang, maar maakt zich schuldig aan schennis van de majesteit der openbare meening, welke het plicht is te volgen, en niet te leiden. In een fragment, getiteld ‘the colors of good and evil’ komt Bacon ook te spreken over de stelling, dat de deugd is een bonum theatrale. Als, gelijk de stoïcynen beweren, het geluk in de deugd gelegen is, dan, zeiden de Epicuristen, is dit geluk dat van een tooneelspeler, namelijk afhankelijk van de toejuiching van het publiek. Bacon zegt dat men, tegen die stelling willende opkomen, hare juistheid geheel kan ontkennen door te zeggen dat de ware deugd niet wordt gezocht om de gunst des volks. Maar, zoo gaat hij voort, al zou de deugd niet gezocht worden, indien daaraan geene roem en eer verbonden ware, hieruit volgt nog niet, dat het voornaamste motief der keuze niet de deugd zelve zou zijn. De roem kan zijn eene bijkomende reden en niet de wezenlijke, eigenlijke reden. Het kan zijn dat het eene paard harder loopt dan het andere, indien men beide laat loopen zonder sporen te gebruiken, maar dat daarentegen het andere harder loopt, indien men de sporen wel gebruikt en dan is, volgens Bacon, het laatste paard het beste, omdat sporen het gewone instrument van paardrijders zijn. De waarheid kan zich, zegt hij, | |
[pagina 282]
| |
dus doen gelden ook daar, waar men haar niet zou volgen, indien de handeling geheim bleef. Hoe men over deze beschouwing denken moge, het is in elk geval eene goede politiek de zaak der plichtsbetrachting te versterken door aan die betrachting, zoo mogelijk, eenig geoorloofd voordeel te verbinden. Het komt mij voor, dat de staatsinstellingen van Amerika juist het tegenovergestelde teweegbrengen, en dat in dit opzicht de gewoonten van Europa verre de voorkeur verdienen. Een volksvertegenwoordiger, die zich b.v. in Engeland veel moeite geeft voor de bevordering van het algemeen belang, die groote krachten inspant voor een goed doel, vindt zijne belooning niet enkel in eigen boezem, maar verwerft zich aanspraak op behoud van zijne plaats in het parlement of op eene benoeming tot minister. Een ambtenaar, die goed zijne taak vervult, kan in den regel op waardeering en bevordering rekenen. Adellijke titels en ridderorden, ofschoon feitelijk ook aan onwaardigen gegeven, hebben geen ander doel dan hen te onderscheiden die zich verdienstelijk gemaakt hebben voor het algemeen welzijn; deze dingen mogen eene speculatie zijn op de ijdelheid der menschen, die minder edele eigenschap wordt dan toch dienstbaar gemaakt om het goede te bevorderen. Maar hoe is het in Amerika? Degenen, die zich met staatszaken bemoeien, vinden geen enkele aansporing om het staatsbelang boven het hunne te stellen. Roem en aanzien zijn gevaarlijk en doen afbreuk in de gunst des volks. Eerlijk, open streven voor het algemeen welzijn is zelfs belachelijk; men gelooft daaraan niet. Het schijnt natuurlijk, dat men zijne positie gebruikt ter wille van zichzelven. Het ambt is iets dat men verkrijgt als een recht, als iets dat den gelijken burgers op hunne beurt niet mag onthouden worden; men gebruikt dit recht op dezelfde wijze als een eigendom; toewijding te vergen aan het algemeen welzijn komt niet te pas. En terwijl de Engelsche volksvertegenwoordiger door werkzaamheid en bekwaamheid zich eene zekere aanspraak verwerft op herkiezing, komt de uit het beginsel der gelijkheid voortvloeiende Amerikaansche regel der ‘rotation of offices’ herkiezing ook van verdienstelijke lieden bemoeielijken. De Engelsche staatsman beseft dat hij het beter weet dan Jan, Piet of Klaas en durft dat te toonen. Hij gevoelt in zich de macht om de publieke opinie te leiden en het initiatief te nemen. De Ame- | |
[pagina 283]
| |
rikaansche staatsman is bang dat Jan, Piet en Klaas zoodanige houding niet behoorlijk zouden vinden en weet dat staatsdienaren niet hebben te leiden, maar te volgen. Als onbaatzuchtige en ijverige behartiging van het algemeen belang geene eer en geen aanzien medebrengt; als de verhouding tot de kiezers de gekozenen dwingt om hetgeen men doet zooveel mogelijk in het geheim te doen; als besef van eigenwaarde benadeelt en misbruik van politieke macht een dagelijksch verschijnsel is, dan is het natuurlijk dat de beste burgers zich van de politiek afwenden; dan wordt de heerschappij van lieden, die met meer of minder handigheid en met meer of minder oneerlijkheid de politiek als een beroep uitoefenen, onvermijdelijk en onaantastbaar tevens.
Indien alle menschen gelijk zijn en de meening van ieder hunner evenveel waarde heeft, dan blijft er geen ander middel over om eene beslissing te verkrijgen omtrent de gemeenschappelijke belangen dan de numerieke meerderheid. In het dagelijksch leven komt het voor dat iemand, die niet weet wat te doen, zegt: ik zal mijn knoopen tellen. Hij laat de beslissing over aan het toeval en hoe groot het aantal knoopen is, doet niets af. Het is slechts eene vraag van even of oneven. Aan zulk knoopen tellen doen staatkundige verkiezingen mij altijd denken. Ik weet wel dat er zekere algemeene beginselen zijn, die de kiezers aan den een de voorkeur doen geven boven den ander; dat er geen beter middel bestaat om hen aan te wijzen, die wetgevende bevoegdheid zullen hebben uit te oefenen en om eene zekere harmonie te verkrijgen tusschen regeering en volk; dat men derhalve de gebreken van kiesstelsels voor lief dient te nemen. Maar in elk geval is het niet onverschillig welke zin aan de uitoefening van het stemrecht gegeven wordt. Is het enkel te doen om aanwijzing van de meest geschikten, dan kan de gewone burger, van degenen die met hem in algemeene geestesrichting overeenstemmen uitkiezende die hem het best bevalt, met eenig oordeel des onderscheids te werk gaan. Maar als allen gelijk zijn, dan is er geen onderscheid en dan is het ten slotte eene volkomen onverschillige zaak wie gekozen wordt. Dan kan men even goed dengene kiezen, die door de partijleiders wordt vooropgesteld als een ander. ‘Het is een feit,’ zegt Bryce, ‘dat de Amerikanen hunne par- | |
[pagina 284]
| |
lementen en ten deele ook hun administratiën geregeld hebben, alsof er tusschen de bekwaamheid van den een en den ander geen verschil bestond. Zij onderschatten de moeilijkheid van het regeeren en overschatten de beteekenis van het gezond verstand. Groot zijn de zegeningen der gelijkheid, maar hoeveel dwaasheden worden in haar naam bedreven!’ Zoo bevordert een stemrecht, dat aan allen gegeven wordt, omdat allen gelijk zijn, de heerschappij van de staatkundige partijen en van de personen die in Amerika van de politiek eene broodwinning maken. Ook uit een ander oogpunt heeft het algemeen stemrecht in Amerika bedenkelijke gevolgen gehad. In Europa is men gewoon het stemrecht van alle volwassen mannen aan te prijzen wegens de verkeerdheden, waaraan de wetgevende lichamen, die aan een beperkt stemrecht hun bestaan ontleenen, zich hebben schuldig gemaakt.Ga naar voetnoot1) Zij worden gezegd zich te veel te laten leiden door de belangen van de hoogere klassen. Degenen, die zoo spreken, zullen wel niet ontkennen, dat als men aan de lagere klassen een invloed wil geven, geevenredigd niet aan hare maatschappelijke beteekenis, maar aan hare getalsterkte, dit waarschijnlijk ook zal leiden tot misbruik van macht ten behoeve van die klassen. Uit een zedelijk oogpunt mogen renteniers, winkeliers en boeren niet beter zijn dan werklieden en arbeiders, het omgekeerde zal toch wel evenmin beweerd worden. Nu is het echter een feit dat de bezittende klassen, de ‘satisfaits,’ minder hebben te verlangen dan de niet bezittende. Daarom is de invloed van de egoïstische neigingen der laatste ten slotte gevaarlijker. Als de niet bezittenden voor een goed deel beslissen over de gelden, door de bezittenden opgebracht, dan staat het te vreezen, dat zij niet zullen streven naar zuinigheid en nauwgezetheid in het besteden van die gelden en dat zij de beschikking daarover gereedelijk zullen overlaten aan degenen, die hen vleien of die hun op de eene of andere wijze eenig voordeel bezorgen. Dat dit geen ijdele vrees is, heeft de ondervinding in Amerika bewezen. De hechtste steun der politicians is het algemeen stemrecht. De laagste volksklassen zijn voor hen de willigste werktuigen. Gelukt het niet stemmen te werven door goedkoope declamatiën, welke de hartstochten, ik zeg niet van | |
[pagina 285]
| |
eerlijke werklieden, maar van proletariërs en havelooze immigranten, in beweging brengen, dan staat hier de deur voor omkooperij wijd open. Welgestelde kiezers mogen uit een zedelijk oogpunt wederom niet beter zijn dan arme, de verleiding om zijn stem te verkoopen is kleiner voor hem, die een goed middel van bestaan heeft dan voor dengene, die nauwelijks zijn honger kan stillen. En tegenover de macht van over ruime geldmiddelen beschikkende, gewetenlooze politicians, is het stemrecht voor de bevordering der belangen van de lagere klassen een wapen van geringe beteekenis. Voorts heeft het geloof aan het recht der numerieke meerderheid en aan de souvereiniteit van het volk in Amerika geleid tot groote vermeerdering van het aantal verkiezingen en tot het aannemen van korte termijnen van ambtsbekleeding. Niet alleen wetgevers, maar ook allerlei soorten van ambtenaren en rechters worden door het volk gekozen. Hierdoor wordt van de kiezers te veel gevergd. Telkens moeten zij hun oordeel uitspreken over de benoeming van een groot aantal personen, die zij niet kennen. Zij stemmen daarom te gereedelijker op de candidaten, die de partijleiders voor hen hebben uitgezocht. De korte termijnen van ambtsbekleeding dienen als herinnering dat de kiezers de meesters zijn. Zij verhinderen het aankweeken van wetgevers en ambtenaren, die ondervinding en technische bekwaamheid bezitten. Eigenaardige moeilijkheden levert het stemrecht op, waar een geheel werelddeel moet samenwerken tot het benoemen van een president der Unie. Het is duidelijk dat zulk eene stemming zonder eene sterke partij-organisatie zoo goed als onmogelijk is. Men weet dat het daaraan niet ontbreekt. De kolossale partijmachines werken dan met volle kracht. Om de vier jaren heerscht eene kunstmatig opgewekte verkiezingskoorts door het geheele land. Schatten gelds worden uitgegeven om het volk te doen zeggen wat elke partij den souvereinen burgers in den mond geeft. | |
IX.De natuurlijke overeenstemming der bijzondere belangen vormt en behoudt den Staat. Groot is de som van willekeur, onkunde, domheid, eigenbaat, welke het openbaar bestuur in alle tijden en in alle landen heeft gekenmerkt, en gebrekkig is de toe- | |
[pagina 286]
| |
stand ook daar, waar hij betrekkelijk goed is. Niet licht zijn mijns inziens de gebreken te tellen, welke de staatsinstellingen van Noord-Amerika aankleven; zij verzwakken zonder eenigen twijfel de macht en het prestige van het openbaar gezag in alle zijne rangen. Maar een bepaald gevaar leveren die gebreken vooralsnog niet op. Het gezond verstand en de praktische zin der Amerikanen weten een zeer onbevredigenden toestand dragelijk te maken. Daarenboven verkeeren de Vereenigde Staten in eene zeer gunstige positie. Zij hebben geene machtige naburen, geene behoefte aan een groot leger, met behulp waarvan een handig staatsman het gebouw der democratie op zijne wijze zou kunnen bekroonenGa naar voetnoot1). Daarenboven bekommeren de Amerikanen zich weinig om den Staat. Zij doen hun zaken, betalen hun belastingen en roepen niet gaarne de tusschenkomst van de overheid in. Het staatsgezag is zwak en bedorven, maar men heeft met die zwakheid en met dat bederf vrede. Het is evenwel zeer de vraag of dit op den duur zoo blijven zal; of als het bederf steeds voortwoekert, de achting voor de overheid steeds afneemt en de druk der belastingen steeds zwaarder wordt, het staatsgezag niet al te zwak zal worden, wanneer aan den anderen kant, tengevolge van de verscherping van den klassenstrijd, voor de handhaving van orde en veiligheid de behoefte aan een krachtig staatsgezag meer wordt gevoeld. In 1857 schreef Macaulay aan den Amerikaanschen schrijver H.S. Randall den volgenden brief: ‘Waarde heer, Gij zijt verwonderd te vernemen, dat ik den heer JeffersonGa naar voetnoot2) geen groot man vind, en ik ben verwonderd over | |
[pagina 287]
| |
uwe verwondering. Ik ben zeker dat ik nooit een letter schreef en dat ik nooit, in het parlement, in gesprekken of zelfs in eene kiezersvergadering - eene plaats waar het mode is aan de menigte het hof te maken - een woord uitte waaruit zou kunnen worden afgeleid dat naar mijne meening het hoogste gezag in een Staat behoort toevertrouwd te worden aan de meerderheid der naar hoofden getelde burgers, in andere woorden aan het armste en onwetendste deel der maatschappij. Ik ben sedert langen tijd overtuigd dat zuiver democratische instellingen, vroeger of later, de vrijheid of de beschaving of beiden moeten vernietigen. In Europa met zijn dichte bevolking zou het gevolg van zulke instellingen bijna onmiddellijk voor den dag komen. Wat kort geleden in Frankrijk geschiedde is een voorbeeld. Gij kunt meenen dat uw land tegen die ongelukken gewaarborgd is. Ik beken openhartig dat ik van eene geheel andere meening ben. Ik geloof dat uw lot zeker is, al wordt het uitgesteld door eene natuurlijke oorzaak. Zoolang gij een onmetelijke uitgestrektheid vruchtbaar land hebt, dat niet in bezit is genomen, zal uwe arbeidende bevolking beter af zijn dan de arbeidende bevolking der oude wereld, en zoolang dit het geval is, zal de politiek van Jefferson bij voortduring gevolgd kunnen worden zonder eenige noodlottige catastrophe te veroorzaken. Maar de tijd zal komen waarin Nieuw-Engeland even dicht bevolkt zal zijn als Oud-Engeland. De loonen zullen even laag zijn en evenzeer varieeren bij u als bij ons. Gij zult uwe Manchesters en Birminghams hebben en in die Manchesters en Birminghams zullen somtijds honderd duizende arbeiders zonder werk zijn. Dan zullen uwe instellingen eigenlijk op de proef gesteld worden. Ellende maakt den ar- | |
[pagina 288]
| |
beider overal oproerig en ontevreden, en beweegt hem me ingenomenheid te luisteren naar opruiers, die hem vertellen dat het een schandelijke ongerechtigheid is, dat de eene mensch een millioen heeft, terwijl de andere niet genoeg te eten krijgt. In slechte jaren is hier veel gemor en somtijds eenige oproerigheid, maar het doet niet veel af, want de lijders zijn niet de regeerders. De hoogste macht is in de handen van eene wel talrijke, maar toch uitgezochte klasse, van eene beschaafde klasse, van eene klasse die groot belang heeft, en weet dat zij groot belang heeft, bij de zekerheid van den eigendom en de handhaving van de orde. Derhalve worden de ontevredenen op strenge, maar zachte wijze bedwongen. Men komt door den slechten tijd heen, zonder dat de rijken geplunderd worden om de armen te helpen. De bronnen van den nationalen voorspoed beginnen spoedig weder te vloeien; er is weer werk genoeg en alles is kalm en opgewekt. Ik heb in Engeland drie of vier malen zulke kritische tijdperken bijgewoond als ik beschreef. Zulke tijdperken zullen ook voor de Vereenigde Staten in den loop der volgende eeuw, indien niet van deze, aanbreken. Hoe zult gij die doorkomen? Ik wensch u van harte een goeden afloop. Maar mijn verstand en mijn wenschen strijden met elkander en ik kan niet nalaten het ergste te voorspellen. Het is zeer duidelijk dat uwe regeering nooit in staat zal zijn eene ellendige en ontevreden meerderheid te bedwingen, want bij u is de meerderheid de regeering en zijn de rijken, die altijd de minderheid uitmaken, geheel aan hare genade overgeleverd. De dag zal komen, waarop in den Staat New-York eene volksmenigte, van welke niemand een voldoend ontbijt genoot of meer dan een half middageten te wachten heeft, een wetgevend lichaam zal kiezen. Is het mogelijk te betwijfelen welke soort van wetgevers gekozen zal worden? Aan de eene zijde staat een staatsman, die geduld, eerbied voor verkregen rechten, strikte inachtneming van publieke eerlijkheid predikt. Aan de andere staat een volksmenner, die doorslaat over de tirannie van kapitalisten en woekeraars en die vraagt waarom het iemand geoorloofd zou zijn champagne te drinken en in een rijtuig te rijden, terwijl duizende eerlijke menschen het noodige missen om te leven. Wie van deze beide candidaten heeft de beste kans om gekozen te worden door een | |
[pagina 289]
| |
werkman, die zijne kinderen om meer brood hoort schreeuwen? Ik vrees ernstig dat gij in zulk een tijdperk van tegenspoed als ik beschreef dingen zult doen, welke den voorspoed zullen beletten terug te keeren. De eene of andere Caesar of Napoleon zal met eene sterke hand zich van de teugels der regeering meester maken, of wel uwe republiek zal in de 20ste eeuw op even vreeselijke wijze geplunderd en verwoest worden door barbaren, als de Romeinsche republiek in de vijfde eeuw; met dit verschil alleen, dat de Hunnen en Vandalen, die het Romeinsche rijk verwoestten, van buiten kwamen en dat uwe Hunnen en Vandalen binnen uw eigen land door uwe eigene instellingen zullen zijn voortgebracht. Zoo denkende kan ik Jefferson natuurlijk niet rekenen onder de weldoeners der menschheid, al geef ik gereedelijk toe, dat zijne bedoelingen goed en zijne bekwaamheden zeer groot waren’Ga naar voetnoot1). Deze merkwaardige woorden werden geschreven toen er van een klassenstrijd in Amerika nog weinig te bespeuren was. Sedert dien tijd is er veel gebeurd, wat Macaulay's voorspellingen schijnt te bevestigen. Terwijl de emigratie van het oostelijk naar het westelijk deel der Vereenigde Staten wordt beperkt door de omstandigheid, dat de vruchtbare landen van het Westen bijna geheel in bijzonder eigendom zijn overgegaan, bestaat aan die emigratie meer behoefte, naarmate de bevolking toeneemt. De industrie heeft zich op groote schaal ontwikkeld. De positie der lagere klassen is veel slechter geworden. De scheiding tusschen rijken en armen nam het karakter van een klassenstrijd aan. Kapitaal en ar eid organiseerden en coaliseerden zich, ieder op zijne wijze.Ga naar voetnoot2) Het socialisme wint veld in de gemoederen der werklieden, en zijn invloed vertoont zich steeds meer buiten | |
[pagina 290]
| |
den kring van degenen, die den naam van socialisten dragen. Men weet niet wat ten slotte sterker is geworden: het georganiseerd kapitaal of de georganiseerde arbeid. Beide machten wapenen zich meer en meer, de laatste tot den aanval, de eerste ter verdediging. Het kapitaal beheerscht den Staat, maar de Staat is in handen van lieden, die over het algemeen èn in eerlijkheid èn in bekwaamheid achterstaan bij de regeeringen van andere landen. Het staatsgezag wordt gebezigd als middel tot bevordering van bijzondere belangen. Het respecteert zichzelf niet en wordt niet gerespecteerd. Ernstig waren reeds de oproeren van 1877; ernstig was, vooral in zijne gevolgen, de aanslag der anarchisten te Chicago van 1886. Wat zal geschieden, indien de klassenstrijd steeds scherper en scherper wordt en op gunstige tijden telkens tijden van crisis en depressie blijven volgen? De vraag mag herhaald worden, of de Staat in Amerika op den duur sterk genoeg zijn zal om tegenover de botsingen der beide geweldige maatschappelijke machten de orde en de beschaving te handhaven en te redden; of men middelen zal vinden om den Staat te versterken als de noodzakelijkheid daarvan blijkt. De energie en de praktische zin der Amerikanen geven aanleiding het te hopen, maar er is toch ook alleszins reden om te vreezen. Toen de Spanjaarden in 1526 in Utah kwamen, vonden zij daar bouwvallen van steden en irrigatiewerken, welke bewezen, dat het land eenmaal door een beschaafd volk bewoond geweest was. Onmogelijk kan men het mijns inziens niet noemen, dat van de tegenwoordige Amerikaansche beschaving eenmaal niet anders te vinden zal zijn dan in de aarde overgebleven stukken steen en ijzer. | |
X.Het oude Europa lijdt op sociaal gebied aan dezelfde kwalen, als Amerika, maar het heeft eene andere geschiedenis. Men moge hier democratische instellingen aanprijzen of zelfs invoeren, | |
[pagina 291]
| |
men kan het verleden niet wegnemen en van Europeanen geen Amerikanen maken. Al past men de praktijk der democratie toe, de theoretische denkbeelden, welke in Amerika gangbaar zijn, laten zich op den ouden Europeeschen stam minder gemakkelijk enten. De Europeesche Staat is sterker dan de Amerikaansche, niet zoozeer omdat hij beveelt over een grooter leger, maar omdat hij een beter gevestigd en een meer geeerbiedigd gezag uitoefent. Ook hier ontbreken op het gebied der politiek onzedelijkheid en bederf in geene deeleGa naar voetnoot1), maar de macht van eerlijkheid en bekwaamheid is toch op dit gebied veel grooter dan in Amerika. De sociale revolutie vindt hier in den Staat een krachtigen tegenstander; de onnatuurlijke en verwarrende leer der gelijkheid een onvruchtbaren bodem. Onwaarschijnlijk schijnt het mij niet, dat men eenmaal in | |
[pagina 292]
| |
Europa ten aanzien van de gevolgen der Amerikaansche democratie zal kunnen zeggen: wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Dit kan thans reeds gezegd worden van menig land met betrekking tot de Fransche revolutiën van 1789 en 1848, of, om een kleiner voorbeeld te nemen, van Nederland ten opzichte van de invoering der jury. De in andere landen opgedane ondervinding beveiligt ons tegen eene democratische instelling, welke elders - niet het minst in Amerika - allertreurigste uitkomsten oplevert, omdat ook hier vergeten werd dat om iets goed te doen kennis en ondervinding noodig zijn. De democratie berust ten slotte op geene andere stelling dan deze, dat het bezorgen van de belangen der Staats-gemeenschap de zaak is van iedereen.
A.R. Arntzenius. |
|