De Gids. Jaargang 55
(1891)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Amerikaansche toestanden.James Bryce, The American Commonwealth. London Macmillan and Co. 1888.In antwoord op de uitbundige verklaring van den schoolschen Wagner, dat het een groot genot is zich door de studie van geleerde geschriften te verdiepen in den geest der tijden, zegt de hooghartige Faust: Mein Freund, die Zeiten der Vergangenheit
Sind uns ein Buch mit sieben Siegeln,
Was Ihr den Geist der Zeiten heiszt
Das ist im Grund der Herrn eigner Geist
In dem die Zeiten sich bespiegeln.
Da ist 's denn wahrlich oft ein Jammer,
Man läuft euch bei dem ersten Blick davon.
Wat is eigenlijk die ‘geest der tijden’, waarover Faust spreekt? Hij ontkent het bestaan daarvan niet, doch schijnt te meenen, dat de menschen, althans zij, die Wagner wijs noemt, niet in staat zijn dezen geest te begrijpen. Wanneer men zegt, dat de geest des tijds iets eischte, bedoelt men meer dan dat dit ‘iets’ in de gegeven omstandigheden kon gebeuren of behoorde te geschieden; men wil daarmede, als ik mij niet bedrieg, zeggen dat de eene of andere gebeurtenis een bestanddeel uitmaakt van den noodzakelijken gang der dingen. Men beproeft uit hetgeen men weet omtrent het gebeurde af te leiden dat het zoo en niet anders moest gebeuren; als dit betoog geleverd is, zal men zeggen bewezen te hebben dat de geest des tijds de gebeurtenis eischte. Zoo doet men niet enkel met ‘die Zeiten der Vergangenheit’, maar ook met de toekomst. Men brengt hetgeen men meent | |
[pagina 31]
| |
te weten omtrent het gewordene in verband met hetgeen men meent te weten omtrent het wordende, en besluit dan dat het een of ander zoo en niet anders moet geschieden. Op deze wijze verschaft men den wil een sterken steun, want het is gemakkelijk te strijden vóor, ijdel daarentegen te strijden tegen hetgeen noodzakelijk is. Het beroep op den geest des tijds bevat dus de erkentenis, dat de handelingen der menschen niet toevallig, maar noodzakelijk zijn, en onderstelt tevens dat het mogelijk is den noodzakelijken loop der dingen te leeren kennen. Faust betwijfelt juist die mogelijkheid. Hij spreekt intusschen nog slechts enkel van het verledene. Hier komt de moeilijkheid nog niet zoo sterk uit: het is gemakkelijker te betoogen dat hetgeen gebeurde moest gebeuren dan aan te toonen dat iets zal moeten geschieden. Men ziet in boeken dikwijls met veel vertoon van zekerheid uiteengezet, waarom eene gebeurtenis niet kon uitblijven. Maar zulke beschouwingen berusten, zegt Faust, slechts op eene zeer gebrekkige afspiegeling van den tijd in den geest des schrijvers. Nog veel meer komt echter de moeilijkheid om den geest des tijds te verstaan uit, waar men met de toekomst te doen heeft. Kon men inderdaad leeren kennen wat, noodzakelijker wijze, moet geschieden, de kunst van voorspellen ware gevonden, hetgeen volstrekt niet het geval is. Men heeft het niet verder gebracht dan tot raden en gissen. De onzekerheid der menschelijke kennis moest, zou men zeggen, het gevolg hebben dat ook het beroep op den geest des tijds niet dan met groote voorzichtigheid en twijfel aan eigen inzicht werd gedaan. Het tegendeel is waar. Naar mijne overtuiging althans zijn de begrippen omtrent den geest of de eischen des tijds op sociaal gebied eene machtige drijfveer van de menschelijke handelingen. Men ziet denkbeelden omtrent zoogenaamde ‘faits providentiels’ over eischen des tijds op denkende menschen eene soort van geestelijke tyrannie uitoefenen, zoo sterk dat de inzichten, die anders uit hun karakter en hunne ondervinding zouden voortspruiten, worden verstikt. Hoe komt dit? Laat ons beproeven het na te gaan. Het zoeken naar de eischen des tijds is een eerbiedwaardig streven. Het is de erkentenis der menschelijke onmacht om op sociaal gebied in den eigen geest het noodige en het nuttige | |
[pagina 32]
| |
uit te vinden; het is een gevoel van zwakheid, hetwelk doet roepen om een steun van buiten. Welke middelen heeft men nu om zich eenige zekerheid te verschaffen? Men onderzoekt de feiten; men bestudeert de gevoelens en denkbeelden der medemenschen. Als men dit ten koste van groote inspanning gedaan heeft; als men met volharding gestreefd heeft naar het vinden van punten, welke men zal kunnen vasthouden, wanneer de tijd van handelen gekomen zal zijn, dan is het eene groote teleurstelling eenvoudig te besluiten dat men iets geleerd heeft. De intellectueele steun, dien men zoekt, is van zoo hooge waarde, de behoefte aan vastheid, die men te midden van de ingewikkeldheid der dingen en de overal heerschende verwarring en onzekerheid van denkbeelden gevoelt, zoo groot, dat men allicht meent meer zekerheid te hebben verkregen dan werkelijk het geval is. Uitgaande van het onvoldoende van eigen begrippen, gaat men aan die van anderen te veel hechten; de een ziet ten slotte den geest des tijds afgespiegeld in de denkwijze van den ander. Navolgen, die menschelijke eigenschap, neemt de plaats van onderzoeken in, en mode wordt motief. Het zoeken naar den geest des tijds, gevolg van het besef der individueele zwakheid, wordt de oorzaak van eene nieuwe zwakheid; de zoeker meent eene zekerheid verkregen te hebben, en nu leidt hem die vermeende zekerheid tot handelingen waarvan hij het gevaarlijke of verkeerde niet meer inziet. Elke onderscheiding tusschen de kracht en het gehalte der dingen verdwijnt. Wat de geest des tijds wil, moet geschieden en het is ijdel te vragen of het noodzakelijke goed of niet goed is. Het doet er ten slotte niet toe, wat men zelf denkt en oordeelt; het eenige wat te doen overblijft is te luisteren naar de stem van het orakel, dat men te hulp riep. Zoo kan het beroep op den geest des tijds leiden tot verlamming van eigen kracht, tot blinde gehoorzaamheid aan een gezag, dat men niet kent en waarvan men de bevelen niet kan verstaan. Maar met het scheppen van een woord komt men ten slotte niet verder. Onzeker en onvast blijft het menschelijk inzicht en geen geest des tijds kan ons de waarheid geven. Zelf meêdrijvende met den stroom des tijds, mist de mensch het hooge standpunt, noodig om te zien, waarheen die stroom hem voertGa naar voetnoot1). | |
[pagina 33]
| |
Onder de eischen des tijds staat bij velen sedert betrekkelijk langen tijd de invoering van democratische regeeringsvormen en de huldiging van democratische denkbeelden voorop. Reeds noemde de Tocqueville in zijn beroemd werk over de Democratie in Amerika de gelijkheid der standen een ‘fait providentiel’. Hij achtte het onmogelijk den stroom der democratische denkbeelden te keeren, ofschoon hij het wel doenlijk vond dien stroom te leiden. Sedert zijn werk het licht zag, is de kracht der democratische denkbeelden sterk toegenomen en de meening dat de verwezenlijking daarvan door den geest des tijds werd geëischt, ontelbare malen uitgesproken. Het is niet noodig daarvan voorbeelden aan te halen; hier zij enkel de getuigenis vermeld van den staatsman, wiens naam aan het hoofd van dit opstel is genoemd. In eene redevoering die professor Bryce, als lid van het Engelsche parlement op 17 Mei 1889 uitsprak bij eene discussie over de reorganisatie van het Hoogerhuis, verklaarde hij eene Eerste Kamer niet te beschouwen als bestemd om den golf der democratie te beteugelen. Die golf was zijns inziens reeds over zijn vaderland heengevloeid, en geen land was meer democratisch dan EngelandGa naar voetnoot1). Men ziet hier het beeld van de Tocqueville herhaald; de stroom is alleen een golf geworden; de meening dat de zegepraal der democratie onvermijdelijk is, wordt op nieuw uitgesproken. Het ware eene dwaasheid te ontkennen dat voor deze meening veel te zeggen is: de feiten, waarop zij steunt, liggen voor de hand. Wat men wel mag doen is, zou ik meenen, te betwijfelen, of het aangaat de democratische denkbeelden als voortreffelijk te beschouwen, omdat hare zegepraal onvermijdelijk zou wezen, en de mogelijkheid te stellen dat de kennismaking met de uitkomsten, welke de toepassing der democratische denkbeelden heeft opgeleverd, tot wijziging van het geloof aan die zegepraal zal leiden. Erkent men, dat de regeering der menigte niet is een ideaal waarvan de verwezenlijking aan allen ten goede zal komen; blijkt het, dat die verwezenlijking elders daarentegen allernadeeligste gevolgen heeft gehad, dan zal men zich | |
[pagina 34]
| |
afvragen, waarom men zich daartegen niet met alle macht zou verzetten. Langs dien weg zal de kracht der democratische denkbeelden zeker verminderen. Niets immers verzwakt zoozeer als de overtuiging dat verzet onmogelijk is. In Noord-Amerika heeft men ten aanzien van de democratie thans eene ondervinding van eene eeuw. Ik meen op eenige belangstelling te kunnen rekenen, wanneer ik, met gebruik van het voortreffelijke boek van Bryce: ‘the American Commonwealth’ hier het een en ander omtrent de daar opgedane ervaring mededeel. Bryce is professor aan de Universiteit van Oxford; hij is tevens een staatsman van beteekenis. Als Parliamentary Undersecretary for foreign affairs maakte hij deel uit van het laatste ministerie Gladstone en de Edinburgh Review zegt dat zijne verdediging van de Home Rule Bill van 1886 het beste was wat men van de zijde der Regeering tot de oplossing van een groot probleem werd aangevoerd. Thans is hij lid van het parlement voor Aberdeen. Hij schreef een werk over ‘the holy Roman Empire’, waarvan een achtste -, eene reisbeschrijving, getiteld ‘Transcausasia and Ararat’, waarvan eene derde uitgave het licht zag, en eene studie, getiteld: ‘The predictions of Hamilton and de Tocqueville,’ welke als een voorlooper van zijn groot werk over Amerika kan worden beschouwd. Voordat hij dit laatste boek uitgaf, is hij driemalen daarheen gereisd, in 1870, 1881 en 1883-84. Van de eerste reis kwam hij, zooals hij mededeelt, terug met eene reeks algemeene stellingen, waarvan hij de helft na de tweede liet varen. Na de derde vielen er nog eenige af. De vermeerderde kennis bracht voorzichtigheid met zich. Bryce vertelt verder, dat hij onder de leden van de beide groote Amerikaansche partijen intieme vrienden heeft mogen verwerven. Ook zegt hij beproefd te hebben de verlokkingen der deductieve methode te weerstaan en de feiten voor zichzelven te doen spreken. Deze mededeelingen zijn voor de beoordeeling van zijn werk niet zonder belang. Ik geloof dat hij niet ten onrechte gewaagde van de verlokkingen der deductieve methode, en dat het hem niet gelukt is die verlokkingen te weerstaan. Het boek geeft eene groote massa feiten, op heldere wijze en met veel scherpzinnigheid uiteengezet; maar het is er verre af, dat de schrijver die feiten voor zichzelven zou doen spreken. Integen- | |
[pagina 35]
| |
deel. Het werk is vol algemeene beschouwingen over het verband van oorzaken en gevolgen ten aanzien van allerlei belangrijke quaesties. Professor Bryce volgt ten deze eene eigenaardige methode. Hij zet den lezer telkens een stel syllogismen voor om de voordeelen en nadeelen der Amerikaansche theorieën en praktijken aan te toonen. Zijne manier doet somwijlen denken aan de Voorloopige Verslagen der Nederlandsche Kamers, die intusschen samenvattingen zijn van de meeningen van verschillende personen, terwijl men hier te doen heeft met de meening van een en denzelfden persoon. Hij bekijkt eene zaak eerst van de eene zijde en bewijst, dat zij zwart is, daarna gaat hij aan den anderen kant staan en toont aan dat zij wit is. En dan komt er nog eene beschouwing om te zeggen, dat zij wel zwart is aan de eene zijde, maar wit aan de andere. Ik overdrijf om te doen uitkomen, hoezeer Bryce zich vermeit in algemeene beschouwingen, maar het blijft mijns inziens waar, dat hij zijn oordeel te veel heeft verborgen en versnipperd door beschouwingen over het voor en het tegen, welke, van dezelfde feiten en van denzelfden persoon uitgaande, een eenigszins verwarrenden en zonderlingen indruk geven. Ook is er in die uiteenzettingen een streven waar te nemen om de overigens met onpartijdigheid medegedeelde feiten, welke het Amerikaansche staatsleven in een onvoordeelig daglicht stellen, te vergoelijken. De sympathie die hij voor de Amerikanen gevoelt, de banden van vriendschap, die hij aan gene zijde van den Oceaan heeft aangeknoopt, de overtuiging, dat de democratische denkbeelden die der toekomst, zoo al niet van het heden, zijn, dit alles heeft, als ik mij niet vergis, samengewerkt om eene zekere mate van tegenstrijdigheid te doen ontstaan tusschen de eindstrekking van de deducties van den schrijver en de door hem medegedeelde feiten. De methode om telkens zich te verdiepen in eenzijdige algemeene beschouwingen heeft verder het boek veel langer gemaakt dan noodig was. Deze 2000 bladzijden bevatten een groot aantal belangrijke uiteenzettingen van feitelijken en theoretischen aard, maar ook vele herhalingen. Hiermede is nu gezegd, wat mijns inziens op het werk van Bryce valt aan te merken. Laat mij daaraan dadelijk toevoegen, dat het mij desniettemin voorkomt te zijn een boek voor alle tijden. Het is het werk van een scherpzinnig denker en van een bekwaam staatsman, voortreffelijk van inhoud, uitnemend van vorm. Ieder | |
[pagina 36]
| |
hoofdstuk doet zien dat Bryce een man is van groote geleerdheid. De staatsinstellingen van alle landen en van alle eeuwen leveren hem, in verband met zijn onderwerp, stof tot vergelijkingen en opmerkingen. Maar zijne geleerdheid is geene schriftgeleerdheid. Hij blijft niet staan bij de letter van constituties, wetten en reglementen; hij toont aan, wat zij in werkelijkheid beteekenen, wat de praktijk daarvan gemaakt heeft. Al is hij een vriend van deductieve redeneeringen, hij is tevens een scherp opmerker, en hij heeft zoo veel en zoo goed waargenomen, dat hij den lezer in staat stelt zijne redeneeringen te controleeren. Boeken of opstellen over boeken te schrijven is een gevaarlijk werk: kennis uit de tweede hand is altijd gebrekkig, maar dit bezwaar weegt hier minder, omdat de schrijver de feiten in groote menigte, met groote nauwkeurigheid en met onmiskenbare waarheidsliefde heeft te boek gesteld. Dit komt ook zeer duidelijk uit, wanneer men zijn werk vergelijkt met Becker's ‘Die hundertjährige Republik,’ dat geheel den indruk geeft van een streng requisitoir tegen het Amerikaansche volk; Bryce moge eenigermate als advocaat van dat volk optreden, hij is een advocaat, die van de handelingen van zijn cliënt niets verzwijgt, en de zaak volledig toegelicht aan 's rechters oordeel wil onderwerpen.
Eene reis naar Noord-Amerika moet voor een Europeaan, die de staatkundige en maatschappelijke toestanden in zijn werelddeel, zoo niet door eigen aanschouwing, dan toch door studie en dagelijksche lectuur tot op zekere hoogte kent, eene groote verfrissching zijn. Hij komt inderdaad in eene nieuwe wereld. Hij vindt een volk, behoorende tot een staat van zeer grooten omvangGa naar voetnoot1) en dat een sterk besef van zijne nationaliteit bezit. Het klimaat heeft een eigenaardig opwekkenden en versterkenden invloed, het land vloeit over van allerlei natuurlijke rijkdommen. Onmetelijke uitgestrektheden vruchtbaar land leveren | |
[pagina 37]
| |
gelegenheid voor landbouw en veeteelt; rijke mijnen verschaffen groote hoeveelheden van elk metaal, van petroleum, aardgas; de macht der machine in den vorm van fabrieken en spoorwegen overtreft alles, wat daarvan in Europa te zien is. Vele inrichtingen voor comfort, vrucht van Amerikaansche uitvindingen, ziet de reiziger allerwege toegepast. Hij vindt bij de menschen eene rustelooze opgewektheid en energie, die, al is zij vooral gericht op het verkrijgen van rijkdom, scherp afsteekt bij de apathie van vele Europeanen. Het eenige wat hij niet of bijna niet vindt zijn renteniers en lediggangers. Hij bespeurt overal eene welvaart, welke ook bij de lagere klassen die van zijn vaderland verre overtreft, en alleen in de groote steden en in de fabrieksdistricten gaat hij langzamerhand bemerken, dat ook in Amerika veel armoede geleden wordt en dat zich ook daar erfelijke klassen van arme lieden en proletariërs vormen. Ook op het gebied der staatkundige denkbeelden wachten hem nieuwe ondervindingen. Hij komt uit de landen van het parlementarisme met of zonder algemeen stemrecht. Hij heeft het hoofd vol van de kritiek, waartoe de groote macht der Europeesche parlementen aanleiding geeft. Hij is wellicht vervuld met democratische sympathieën, maar toch heeft hij geleefd onder de nawerking van het Europeesch verleden. Hij komt nu in een land, waar de gelijkheid van alle menschen bestanddeel van de volksovertuiging is geworden; waar de democratische denkbeelden zoo ver als eenigszins doenlijk is, of nog verder, zijn toegepast; waar het parlementarisme niet bestaat. Hij bemerkt intusschen dat men in Amerika over het staatsbestuur ook lang niet tevreden is. Wel treft hem de algemeene gehechtheid aan de Grondwet van 1787 en de vaderlandslievende gezindheid van het volk, maar al spoedig zal hij uit den mond van Amerikanen vernemen, dat fatsoenlijke lieden zich gemeenlijk met de zaken van den staat niet inlaten. Hij ondervindt dat er eene groote minachting bestaat voor de ‘politicians’, de ‘wirepullers’, de ‘lobbyists’, in één woord voor allen, die van de politiek hun beroep maken en feitelijk de macht in handen hebben. Het zal hem verwonderlijk voorkomen dat een krachtig en energiek volk de heerschappij duldt van lieden, die het veracht, en ten slotte zal hij zich afvragen of op het gebied van den staat die landen van Europa, welke niet, zooals Frankrijk | |
[pagina 38]
| |
en Spanje, vervallen zijn in een toestand van intermittente revolutie, niet van betere conditie zijn dan de hoog geprezen Vereenigde Staten van Noord-Amerika. | |
I.Toen in 1787 de afgevaardigden van 12 der 13 staten, die zich van Engeland hadden losgescheurd, bijeenkwamen om eene Constitutie te ontwerpen voor de Vereenigde Staten, was de bedoeling in de eerste plaats den veel te lossen band, die reeds bestond, aan te halen en boven deze langs de kust van den Atlantischen Oceaan gelegen kleine republieken, die te zamen eene bevolking van niet meer dan drie millioen zielen hadden, een centraal gezag te stellen, dat zijn eigen uitvoerende macht, zijn eigen rechters, zijn eigen ambtenaren zou hebben. De Statenbond zou door een Bondstaat vervangen worden. De mannen, die in deze conventie zitting hadden - ik noem slechts Washington, Hamilton, Morris, Madison, den 81jarigen Franklin - behooren tot de uitnemendste, welke Amerika heeft opgeleverd, en het werk, dat zij zamenstelden is behoudens enkele wijzigingen tot op den huidigen dag in wezen gebleven. De Grondwet van 1787 is geworden het voorwerp van den eerbied, de trots van het Amerikaansche volk. Dat die Grondwet het bestuur der Vereenigde Staten nog beheerscht, ofschoon de bond der 13 kleine staten de uitgestrekste staat der wereld geworden is en ofschoon de bevolking van 3 tot 64 millioen zielen is aangegroeid, is op zichzelf een merkwaardig verschijnsel, en een bewijs van de vrijheid van ontwikkeling, die eene Grondwet, welke zich tot hoofdzaken bepaalt, laten kan. Behalve het streven om de Unie te versterken, stond bij de ‘Vaders der Constitutie’ bescherming van de vrijheid der individuen tegen het staatsgezag op den voorgrond. De wijze, waarop Engeland zijne Amerikaansche koloniën behandeld had, lag nog versch in ieders geheugen; men wist bij ondervinding, hoe zwaar de druk van het staatsgezag kan zijn. De Conventie zocht de individueele vrijheid vooral te beschermen door verdeeling der staatsmacht, en de wijze waarop zij dit deed, levert het bewijs, dat zij eenerzijds rekening hield met de in de Amerikaansche koloniën bestaande staatsinstellingen, en anderzijds veel gewicht hechtte aan de inrichting van het Engelsche | |
[pagina 39]
| |
staatswezen, of wel aan de leerstellingen, daaromtrent door Montesquieu in zijn destijds in Amerika groot gezag hebbend werk over den Geest der wetten verkondigd. De organen, aan welke in de Unie de wetgevende en de uitvoerende macht werden opgedragen, behoorden naar hun inzien ieder op zichzelf weinig te kunnen doen Bijna altijd is samenwerking van verschillende factoren noodig om het gezag van den staat in werking te brenggen, en waar die samenwerking ontbreekt, is de staat machteloos. Mochten de wetgevende en uitvoerende autoriteiten samenwerken tot onderdrukking der vrijheid en tot schending der Constitutie, eene krachtige rechterlijke macht is daar om tegenover zoodanige handelingen der beide andere machten de vrijheid te beschermen en de Constitutie te handhaven. De Grondwet van 1787 is aldus geworden een samenstel van bepalingen bestemd om het staatsgezag sterk genoeg en niet te sterk te maken. Alvorens verder te gaan zij nu even herinnerd, dat wij hier te doen hebben met een Bondstaat, dat is met een staat, waarvan de deelen eene meer dan gewone zelfstandigheid bezitten. De bestuurstaak is verdeeld tusschen de Unie en de bijzondere Staten. De Unie bedient zich voor de uitvoering van wetten, de heffing van belastingen en de uitvoering van rechterlijke uitspraken niet van de overheid der verschillende Staten, maar zij heeft voor dit alles hare eigene ambtenaren, terwijl zij buiten hetgeen tot haar gebied behoort geenerlei toezicht op het bestuur der Staten uitoefent. Unie en Staten hebben ieder een eigen taak en gaan onafhankelijk van elkander te werk. De Grondwet maakt de scheiding tusschen beider werkkring, en het spreekt van zelf dat dit geene gemakkelijke zaak is. Met sommige dingen mag de Unie zich niet bemoeien, andere behooren tot de uitsluitende bevoegdheid der Staten; weder andere behooren slechts tot het gebied der Staten, als de Unie zich onthoudt; nog andere zijn buiten den werkkring van Unie en Staten gesteld. Het zou mij te ver voeren over deze punten in bijzonderheden te treden. Tot de zorg der Unie behooren die zaken, welke geacht worden uit haren aard de geheele gemeenschap aan te gaan, met name de buitenlandsche zaken, de quaesties van vrede en oorlog, het leger en de vloot, de regeling van het verkeer tusschen de bijzondere staten, het geldwezen, het copyrecht en de octrooien, de posterijen en de handhaving van rust en | |
[pagina 40]
| |
orde, waar de staten onvermogend blijken om daarin te voorzien. Daaraan is dan toe te voegen de heffing van federale belastingen en de federale justitie. Tot den werkkring der Staten behoort bepaaldelijk de regeling van het privaat- en strafrecht en alles wat in ruimen zin tot politie kan gebracht worden; het onderwijs, de armenzorg, de regeling van sociale zaken. De Unie kan slechts handelen, waar de grondwet haar uitdrukkelijk eene bevoegdheid geeft; de Staten hebben zulk eene uitdrukkelijke toekenning van bevoegdheid niet noodig. Keeren wij thans tot het bestuur der Unie terug.
De makers der constitutie achtten concentratie der uitvoerende macht in ééne hand noodig. Zij gaven haar aan den president der Unie, wiens ministers geen zelfstandig gezag hebben. De president, dat is de uitvoerende macht, is alleen verantwoordelijk aan het volk en niet aan de wetgevende macht. Zie hier de eerste eigenaardigheid van het Amerikaansch stelsel. De makers der constitutie hadden voor zich het voorbeeld van de gouverneurs der Kolonien, die, evenals de gouverneur van Suriname bij ons, verantwoordelijk waren aan den overzeeschen koning, maar niet aan het koloniale parlement. De constitutie stelde nu het volk in de plaats van den koning en voerde eene scheiding tusschen wetgevende en uitvoerende macht in, welke in beginsel verschilt van hetgeen in Europa geldtGa naar voetnoot1). De president mist ook het recht om wetsontwerpen bij het congres in te dienen; hij noch zijne ministers hebben daar zitting. De constitutie zegt enkel, dat hij van tijd tot tijd aan het congres verslag zal doen van den staat der Unie en aan de overweging van het congres zal aanbevelen de maatregelen, die hij noodig en nuttig zal achten. Daarmede houdt, buiten het recht van veto, zijne bemoeiing met de wetgeving op. Hij mist daarenboven de bevoegdheid het congres te ontbinden, terwijl het congres zijnerzijds de uitvoerende macht niet ter | |
[pagina 41]
| |
verantwoording kan roepen of tot heengaan dwingen. Moties van afkeuring, verwerping van door de regeering gewenschte regelingen, zij kunnen den president onaangenaam zijn, maar deeren hem niet in zijne positie. In Engeland is de regeering feitelijk in handen van eene commissie uit de politieke partij, welke in het lagerhuis de meerderheid vormt; in Amerika is de uitvoerende macht onafhankelijk van het parlement en doet het er niet toe, of de meerderheid in de beide huizen van het congres al dau niet tot de partij behooren, waarvan de president lid is. Ontstaan in Engeland conflicten tusschen ministerie en parlement, dan kan het ministerie het parlement ontbinden. Helpt het beroep op de kiezers niet of wordt het niet ingesteld, dan treedt het ministerie af. In Amerika bestaan deze middelen tot oplossing van conflicten eenvoudig niet. Daarentegen is in Amerika het recht van veto, dat den president toekomt, een krachtig wapen, juist omdat hij onafhankelijk is van het congres, terwijl dat recht in Engeland door onbruik vervallen is, omdat het niet meer te pas komt, waar de regeering slechts is eene commissie van het parlement. Indien de president der Unie zijn veto uitspreekt, kan het congres het wetsontwerp andermaal aan eene stemming onderwerpen, en indien dan in elk der beide huizen zich eene meerderheid van ⅔ der aanwezige leden daarvoor verklaart, verkrijgt het toch kracht van wet. Zulk eene meerderheid is intusschen in de Vereenigde Staten, waar de beide groote partijen gewoonlijk bijna tegen elkander opwegen, slechts zelden te vinden. Het recht van veto is dus een gewichtig onderdeel van de macht van den president. Miste hij deze bevoegdheid, het congres zou zijne vrijheid door administratieve bevelen in den vorm van wetten zoozeer kunnen beperken, dat daarvan zoo goed als niets overbleefGa naar voetnoot1). | |
[pagina 42]
| |
De president behoeft, dit recht in ruime mate gebruikende, voor afkeering van de zijde der publieke opinie niet bevreesd te zijn. Integendeel: de openbare meening is steeds geneigd aan te nemen, dat het Congres onverstandige of verkeerde dingen gedaan heeft en men pleegt den president hooger te schatten, naarmate hij meer wetsontwerpen in den prullemand doet terecht komen. Onafhankelijk als hij is van de wetgevende macht, kan de president intusschen, evenals alle burgerlijke ambtenaren der Unie door het huis van afgevaardigden in staat van beschuldiging gesteld worden, ingeval hij zich schuldig maakt aan ‘verraad, omkooping of andere zware misdaden of wanbedrijven’, en wordt hij door den senaat schuldig bevonden, dan verliest hij zijn ambt. Maar dit zware wapen is moeilijk te hanteeren en alleen te gebruiken als de president de misdrijven begaat, welke de grondwet op min duidelijke wijze aangeeft. Slechts eenmaal is eene vervolging tegen een president beproefd en toen heeft zij tot niets geleid, omdat ééne stem minder dan de vereischte meerderheid van ⅔ zich voor zijne veroordeeling verklaarde. Voor degenen, die aan Europeesche toestanden gewend zijn, is eene uitvoerende macht, die aan de eene zijde tegenover het parlement niet verantwoordelijk is, en aan de andere zijde geen recht heeft tot het indienen van wetsvoorstellen een vreemd verschijnsel. Men ziet dadelijk dat deze methode het voor partijen of facties in het parlement onmogelijk maakt telkens tot het aftreden van ministeries te dwingen, maar het is moeilijker te begrijpen hoe een parlement werken kan, indien de regeering zich van het indienen van wetten geheel onthoudt; hoe de noodige wetten tot stand komen, indien er niet eene macht is aangewezen om daarvoor te zorgen. Hierover nader bij de bespreking van het Congres. Overigens spreekt het van zelf, dat al is de regeering uit het Congres gebannen, zij daar toch wel invloed heeft, vooral wanneer de meerderheid tot hare partij behoort. De administratie heeft vele ambten te begeven; vele contracten te sluiten; een veto kan voor de belangen vaa sommige leden nadeelig of voordeelig zijn. Kortom er is aanleiding genoeg voor wederzijdsch dienstbetoon. Laat ik hier nog even opmerken, dat ministers in Amerika eene geheel andere positie hebben dan in Europa. Hier komt | |
[pagina 43]
| |
het aan op hun contraseign, daar zijn zij de dienaren van den president. Een kabinet vormen zij in Amerika niet; de president kan hen samenroepen ter bespreking van belangrijke aangelegenheden, maar een votum van zoodanige vergadering kan zijne macht niet beperken. Hij behoeft hunne medewerking niet om iets te doen, wat tot zijne bevoegdheid behoort. In de praktijk legt het gevoelen van de hoofden der ministerieele departementen echter natuurlijk veel gewicht in de schaal en dit is te meer het geval, omdat de ministers dikwijls personen van meer beteekenis zijn dan de president zelf. Is den president door het recht van veto een aandeel in de wetgeving toegekend, aan den anderen kant heeft de Senaat een aandeel in de uitvoerende macht. Niet alleen wordt voor tractaten met vreemde mogendheden goedkeuring door eene meerderheid van ⅔ der aanwezige leden gevorderd, maar daarenboven - en hier zijn wij geheel op het gebied der Regeering - zijn de benoemingen van federale rechters en ambtenaren door den president slechts geldig, indien de Senaat die goedkeurtGa naar voetnoot1). In 1867 nam het Congres, dat destijds in een scherp conflict gewikkeld was met den president, eene wet aan, waarbij ook voor het ontslag van door den president benoemde ambtenaren, zelfs van ministers, toestemming van den Senaat werd gevorderd. De grondwettigheid van deze regeling is steeds sterk betwijfeld. Reeds in 1869 werd deze wet belangrijk gewijzigd; in 1887 werd zij ingetrokken. Belangrijk is overigens de macht van den president op het gebied der buitenlandsche zaken, welke uit haren aard buiten het bereik der wetgevende macht vallen. Maar hier heeft hij toch te rekenen met den Senaat en zijne commissie voor buitenlandsche aangelegenheden, omdat dit lichaam over de goedkeuring van tractaten heeft te beslissen. De administratie zorgt gewoonlijk dat de Senaat op de hoogte blijft van hetgeen er met betrekking tot het buitenland geschiedt, en dat zij met den president van de genoemde senaats-commissie, die op den gang der zaken een zeer grooten invloed oefent, op een goeden voet blijft. Het recht van oorlogsverklaring behoort aan het Congres, maar | |
[pagina 44]
| |
de president heeft het opperbevel over het leger der Vereenigde Staten, dat slechts 25000 man telt, en over de vloot. Hij beschikt over het leger en ook over de militie van alle Staten, wanneer hij die krachten noodig heeft tot herstel van de rust in een Staat, die zijne tusschenkomst inroept. Voor de benoemingen bij het leger is de toestemming van den Senaat niet noodig. Dit feit heeft op die benoemingen een gunstigen invloed gehad. Het algemeen wantrouwen, dat in Amerika altijd tegenover de dragers van het staatsgezag heeft bestaan, vertoont zich ten aanzien van den president ook in het feit, dat hij voor slechts vier jaren gekozen wordt. De constitutie heeft herkiezing niet verboden, maar de constante praktijk is dat zij hoogstens slechts eenmaal plaats heeft. Grant beproefde zich een tweede maal te doen herkiezen, maar dit wekte een zoo sterk verzet op, dat er niets van kwam. Hoe wordt nu de president gekozen? Rechtstreeksche verkiezing door het volk scheen den makers van de constitutie gevaarlijk; die wijze van benoeming zou huns inziens eene bedenkelijke beroering in het land verwekken en te veel kans geven op verkiezing van populaire personen, ongeschikt om zich op het hooge onpartijdige standpunt te plaatsen, hetwelk men den president wenschte te zien innemen. De benoeming aan het congres op te dragen was in strijd met de heerschende denkbeelden omtrent de trias politica en zou den president gemaakt hebben tot den vertegenwoordiger der bovendrijvende partij. Men besloot de keuze op te dragen aan een aantal kiezers, die, naar men onderstelde, wegens hunne verdiensten daartoe zouden worden geroepen. In elken Staat worden op de wijze, als de staatswet uitmaakt, aangewezen evenveel kiezers, als het aantal vertegenwoordigers van den Staat in de beide huizen van het Congres bedraagt. Hunne stemmen worden bijeengeteld, en president is wie van alle in de verschillende Staten uitgebrachte stemmen de volstrekte meerderheid verkreegGa naar voetnoot1). | |
[pagina 45]
| |
Het streven om de keuze te doen plaats hebben door verstandige lieden, die zouden vragen wie de meest geschikte persoon is om het boven den strijd der politieke partijen verheven ambt uit te oefenen bleek zeer spoedig ijdel te zijn geweest. Reeds in 1800 werd de benoeming van den president geheel door de politieke partijen beheerscht. De presidentskiezers zijn eenvoudig stemmachines geworden. En terwijl in den beginne de benoeming dier kiezers veelal geschiedde door de wetgevende macht der Staten, geldt thans ook hier het algemeen stemrecht, in dier voege, dat elke Staat ten deze een enkel kiesdistrict vormt. Zoodra bekend is, wie in de verschillende Staten bij de op een en denzelfden dag gehouden verkiezingen tot presidentskiezers gekozen zijnGa naar voetnoot1), staat het dus ook vast, wie president zal worden. De presidentskiezers worden aangewezen om te stemmen op een bepaalden persoon als president, en nimmer heeft iemand het gewaagd zich aan die zedelijke verplichting te onttrekken. Nu moet ik hieraan nog toevoegen, dat hier, gelijk bij alle overige keuzen, aan de officieele verkiezing eene verkiezing binnen den boezem der partij voorafgaat. Op die partijkeuzen kom ik nader terug. Voorshands zij geconstateerd, dat de bezwaren, die de makers der Grondwet voorzagen, niet zijn uitgebleven. De verkiezing van den president brengt om de vier jaren eene diepgaande beroering in het geheele land, en de president wordt gekozen als de uitverkorene eener politieke partij. Die partij kiest hem niet omdat hij zal zijn de beste president, maar omdat hij is de beste candidaat, hetwelk geheel iets anders is. Krachtige persoonlijkheden, die zich in staatszaken verdienstelijk hebben gemaakt, hebben dikwijls vele vijanden en worden daarom in den regel niet gekozen, ofschoon ieder staatsman in Amerika zijn best doet zich niet op den voorgrond te stellen en wat hij te doen vindt, zooveel mogelijk in het | |
[pagina 46]
| |
geheim en achter de coulissen doet: hij weet, dat het altijd bezwaarlijk is het volk, van hetwelk alle politieke macht uitgaat, te bewegen zijne stem te geven aan iemand, die zou durven doen blijken, dat hij, al is het enkel in de kunst van regeeren, meent meer te zijn dan een ander. De beste candidaat is gemeenlijk degeen, die zich niet heeft uitgelaten over quaesties, waarover in den boezem der partij of door daartoe niet behoorende personen, wier stemmen men gaarne zou verkrijgen, verschillend gedacht wordt; degeen dien men niet benijdt om zijne kundigheden of positieGa naar voetnoot1); degeen in één woord die kans heeft op de meeste stemmen. Een voordeel is het ook een candidaat te kiezen, behoorende tot een grooten Staat, als de overwinning der partij in dien Staat onzeker is. Door een ingezetene van zulk een Staat voorop te stellen vermeerdert men de kans om de stemmen van dien staat voor de partij te winnen. Zoo zijn er meer voor- en nadeelen aan de keuze van een candidaat verbonden, welke geenerlei betrekking hebben op zijn geschiktheid voor het presidentschap. In den regel worden dan ook tot president benoemd personen van den tweeden of van minderen rang, of althans personen, wier voortreffelijkheid eerst bleek in de uitoefening van het hun opgedragen ambt. Op den 4den Maart aanvaardt de gekozen president zijne hooge en gewichtige betrekking. Hij is dan te Washington aangekomen en heeft bezit genomen van zijne onder den naam van het Witte Huis bekende woning. Aangenaam is die eerste tijd niet. Hij wordt op allerlei wijzen belegerd en bestookt door tot zijne partij behoorende intriganten en ambtsjagers, die twee deviezen voeren: 1o. aan den overwinnaar behoort de buit; 2o. aangezien een zoo groot mogelijk aantal burgers deel moet hebben in den buit, behoort ieder zijne beurt te krijgen, dat wil zeggen: de ambtenaren die in functie zijn behooren ontslagen en wij in hunne plaats benoemd te worden. Die deviezen gelden sedert 1828 bijna als politieke axiomas. De president moet nu beginnen zijne ministers te kiezen. Hier krijgt hij te doen met de groote lui van zijne partij; met vertegenwoordigers van groote materieele belangen, b.v. met de eigenaars der zilvermijnen, met de door hooge invoerrechten | |
[pagina 47]
| |
bevoordeelde fabriekanten of met andere door die rechten benadeelde fabriekanten en producenten, enz. Hij loopt gevaar door het benoemen of niet benoemen van ambitieuse persoonlijkheden zich in het Congres lastige vijanden op den hals te halen. Stel, hij is geslaagd, en de Senaat heeft op de benoeming der ministers zijne goedkeuring gegeven, wat die vergadering ten aanzien van deze staatsdienaren altijd doet. Nu is er nog te beslissen over een zeer groot aantal andere benoemingen. Er zijn ongeveer 120000 federale ambtenaren, die, behalve de rechterlijke, voor korten termijn benoemd en, al is die termijn niet afgeloopen, elk oogenblik kunnen ontslagen worden. De benoeming van een goed deel dier ambtenaren is echter krachtens bij de Grondwet gegeven bevoegdheid niet aan den president, maar aan anderen opgedragen. Eene bijzondere positie nemen zekere categoriën van ambtenaren in, wier benoeming afhangt van vergelijkende examens, tengevolge van eene in 1883 aangenomen wet, welke eene kleine concessie was aan het streven van degenen, die van de hervorming van den burgerlijken dienst hun politiek shibboleth maken. Want in Amerika ontbreekt het natuurlijk niet aan lieden die begrijpen, dat eene administratie, welke om de vier jaren een geheel nieuw personeel heeft, onmogelijk goed kan zijn. De bedoelde wet geeft den president gelegenheid den kring der ambtenaren, die onder hare bepalingen vallen, uit te breiden. Maar van die gelegenheid is slechts een zeer spaarzaam gebruik gemaakt. Het partijbelang, de kracht der meeningen omtrent het recht der partijen op de goede dingen houdt die uitbreiding tegen. De president is intusschen ten aanzien van ontslag en benoeming tot een groot aantal der federale ambten en ambtjes vrij gebleven. Vrij in theorie, want in de praktijk heeft hij te rekenen met zijne partij. Inzonderheid met de senatoren uit den Staat, waarin de ambten zijn te begeven, want het is eene gewoonte, bijna een recht, van die Senatoren te beschikken over de posten, die de administratie in zijn Staat heeft te vervullen. Ook maken de leden van het Huis aanspraak op een aandeel in de benoeming van ambtenaren in de districten, waaruit zij zijn gekozen. Het eerst worden natuurlijk op zij gezet ambtenaren die tot de tegenpartij behooren, maar daarbij blijft het niet altijd, indien de ambtsjagers en hunne vrienden niet bevre- | |
[pagina 48]
| |
digd zijnGa naar voetnoot1). Ook partijgenooten worden verwijderd, opdat anderen eens van de staatsruif kunnen eten. Sommige presidenten, met name Garfield, die echter spoedig na zijn optreden door een teleurgestelden ambtsjager vermoord werd, hebben zich tegen zoodanige wijze van handelen verzet. Ook Cleveland heeft aanvankelijk geweigerd geschikte ambtenaren alleen om politieke redenen te verwijderen, maar verder dan tot een zekere matiging der misbruiken heeft hij het niet gebracht, en gaandeweg zijn de ambten meer en meer gekomen in de handen van lieden van zijne kleur. Tot die uitkomst werkt ook mede de omstandigheid, dat het leger federale ambtenaren een groote kracht ontwikkelt bij de verkiezing van een nieuwen president of de herkiezing van den bestaanden. In Amerika spreekt men evengoed als in Frankrijk van den candidaat der administratieGa naar voetnoot2). Als nu het gros der nieuwe ambtenaren benoemd is, en het leger ambtsjagers, dat gedurende eenige weken de hôtels van Washington heeft gevuld, afgetrokken is, kan de president aan andere dingen gaan denken, ofschoon de zorg voor het ontslaan en het benoemen van ambtenaren gedurende den geheelen tijd zijner ambtsvervulling een zijner belangrijkste en lastigste plichten blijft. In gewone tijden is de macht van den president niet zeer groot, | |
[pagina 49]
| |
maar als er binnenlandsche onlusten ontstaan, verwacht men van hem uitkomst. Lincoln was meer een dictator dan een president. Het ambt wordt uitgeoefend met republikeinschen eenvoud. Het tractement bedraagt niet meer dan 50,000 dollars; van een hof is geen sprake en de president heeft zelfs niet den titel van Excellentie. Laat ik hier nog even een zonderlingen plicht aanstippen, dien hij in gezelschap van zijne vrouw heeft te vervullen. De president en zijne gemalin moeten aan ieder, die hunne wekelijksche recepties bezoekt, eene hand geven en de handen zijn legio! De domme vertooning geeft aan het volk, dat daarin eene bevestiging ziet van het beginsel der gelijkheid, een gevoel van bevredigenden trots. Andrew Carnegie, een in Amerika genaturaliseerde Schot, die zich tot millionair heeft opgewerkt en zichzelf hooger schat dan alle koningen van Europa te samen, zegt in zijn blufferig boek: ‘Triumphant Democracy or fifty years' march of the Republic’ letterlijk het volgende: ‘de president is de dienaar van het volk in een land, waar alle burgers gelijk zijn; en de nederigste burger heeft hetzelfde recht om hem te bezoeken en eene hand te geven als de meest gedistingueerdeGa naar voetnoot1), daar hij van den een evenzeer de dienaar is als van den ander. Door dergelijke veelbeteekenende gewoonten wordt de machtige president herinnerd aan hetgeen in dit land inderdaad niemand vergeten kan; aan het feit dat de souvereiniteit der republiek niet berust bij de dienaren van den Staat, maar bij de staatsburgers die allen in die souvereiniteit een gelijk aandeel hebben. Het betaamt derhalve de ambtenaren te letten op de gevoelens en de verlangens van den burger.’ De Coriolanus van Shakespeare zou zeggen: Eerbied, gij staatsdienaren, hoeden af voor het ‘fragment’ Carnegie!
Het Congres is samengesteld uit twee huizen. Het huis van afgevaardigden, ook wel enkel het ‘Huis’ genaamd, vertegenwoordigt de bevolking der Unie naar den grondslag van het zielental; de Senaat vertegenwoordigt de Staten. De leden van het Congres hebben een salaris van 5000 dollars en daarnevens reiskosten naar en van Washington à 20 cent | |
[pagina 50]
| |
per mijl, benevens 125 dollars voor bureaukosten. Dat de leden van het parlement tractement genieten spreekt voor de Amerikanen van zelf. Zij vinden dat alle werk, in dienst van den staat verricht, behoort beloond te worden. Cynische menschen, zegt Bryce, voeren daarbij aan, dat de leden van het Congres nog erger zouden stelen dan zij al doen, indien zij geen tractement ontvingen. In 1873 nam het Congres eene wet aan tot vermeerdering van verschillende tractementen. De wedde der leden werd daarbij op 7500 dollars gebracht en men had de onbeschaamdheid aan de wet, alleen ten opzichte van deze verhooging en niet van de andere, terugwerkende kracht te geven. De zaak wekte evenwel zulk eene algemeene verontwaardiging op, dat de geheele wet door het volgend Congres werd ingetrokken behoudens handhaving van de verhooging der tractementen van de federale rechters. De Constitutie bepaalt dat de benoeming der Senatoren zal geschieden door de wetgevende macht van elken Staat. Vóór 1866 werd de wijze van verkiezing geregeld door staatswetten, maar die wetten gaven tot zoovele bezwaren en knoeierijen aanleiding, dat in dat jaar eene federale wet werd vastgesteld, volgens welke de verkiezing eerst in elk der beide huizen van het parlement van den Staat geschiedt. Valt de keuze niet op denzelfden persoon, dan geschiedt zij in vereenigde vergadering van de twee huizen. Kiezen nu deze lichamen in waarheid de senatoren? Neen, de verkiezing is ook hier voor een goed deel overgebracht in handen van de partijen of liever van de partijleiders. De politieke meerderheid der wetgevende lichamen van de staten houdt partijvergaderingen, waarin besloten wordt wie gekozen zullen worden tot senatoren; maar deze beslissing is zeer dikwijls slechts een vorm. Want de partij-conventie van den Staat - over deze instelling spreek ik later - maakt gewoonlijk vooraf uit, wie de candidaat der partij zal zijn, en de leden van het parlement, die tot de partij behooren, houden zich in den regel aan het besluit der conventieGa naar voetnoot1). De Grondwet van Nebraska (1875) gaat zelfs zoo ver aan de kiezers te vergunnen, bij het kiezen der leden van de wetgevende macht, tevens van hunne voorkeur te doen blijken | |
[pagina 51]
| |
voor de benoeming van een bepaalden persoon tot senator. De aldus op candidaten voor het lidmaatschap van den federalen Senaat uitgebrachte stemmen worden op dezelfde wijze geteld als andere stemmen. Dit is eene brutale poging om het voorschrift van de constitutie der Unie op zijde te zetten. De senatoren worden gekozen voor zes jaren, een ongewoon lang tijdperk in Amerika, waar het volk ongaarne eenige macht voor meer dan 2 of 4 jaren aan de handen van afgevaardigden of ambtenaren toevertrouwt. Aangezien de huizen der afgevaardigden in de bijzondere Staten slechts voor twee jaren zitten en de Senaten voor niet meer dan vier jaren, heeft de bepaling van den duur van het federale senatorschap het voordeel de senatoren onafhankelijk te maken van de wetgevende lichamen, waarvan zij hunne keuze te danken hebben. Als de tijd voor hun aftreden daar is, hebben zij te doen met nieuwe menschen. Een derde der leden van den Senaat treedt om de twee jaren af. Van daar dat de twee afgevaardigden van denzelfden Staat zeer goed kunnen behooren tot verschillende partijen. De Senaat trekt tot zich de beste krachten, die zich met politiek bezig houden, maar niet de beste krachten van de natie, want de meeste fatsoenlijke menschen bemoeien zich in Amerika bijna niet met de politiek. Het wordt veel voordeeliger, eervoller en fatsoenlijker geacht zich te wijden aan den handel, aan spoorweg- of geldzaken, aan het recht, aan het onderwijs, aan literatuur. Intusschen is binnen den kring der politiek het lidmaatschap van den senaat een zeer begeerd ambt. De senator heeft een maatschappelijken rang en is een man van gewicht. De meeste leden hebben vroeger in andere openbare betrekkingen dienst gedaan: velen zaten in het huis van afgevaardigden. De senaat telt niet weinig rijke lieden; velen, zegt Bryce, werden senator, omdat zij rijk zijn: enkelen zijn rijk omdat zij senator werden. Men vindt daaronder zeer vele menschen van zaken, vooral advocaten. De senatoren munten uit in de kunst van intrigueeren, en die kunst is voor een senator meer waard dan de kunst van spreken, want de beraadslagingen oefenen op de stemmingen weinig invloed uit. De eigenlijke wetgevende arbeid geschiedt door in het geheim werkende commissiën en daar komt het talent van intrigueeren zeer goed te pas. Toch debatteert men in den Senaat meer dan in het andere huis, waar motiën tot sluiting de debatten in den regel | |
[pagina 52]
| |
zeer kort maken. Maar de wijze van werken van den Senaat kan gevoegelijk tegelijk met die van het andere huis ter sprake komen. De Senaat is eene ondemocratische instelling, want elke Staat vaardigt twee leden af, onverschillig hoe groot het getal der souvereine burgers in elk der staten is, en de Grondwet heeft met zoovele woorden bepaald, dat geen Staat zonder zijne toestemming het recht op een gelijk aandeel in dit Staats-collegie kan verliezen.
Het huis van afgevaardigden bestaat uit een lid op elke 154325 ingezetenen der Unie, die stemgerechtigd zijn voor de Tweede Kamer van hunnen Staat, dat wil zeggen, door alle mannelijke meerderjarige burgers, negers incluisGa naar voetnoot1), met dien verstande, dat in elken Staat minstens éen afgevaardigde wordt gekozen. Het aantal leden van het huis bedroeg in den laatsten tijd 325, maar is nu met ettelijke leden vermeerderd tengevolge van de toelating van Noord-Dakota, Zuid-Dakota, Washington, Montana, Idaho en Wyoming als nieuwe Staten. De Staten wijzen de districten aan, waarin elk lid gekozen wordt, en het behoeft bijna niet gezegd te worden, dat die districten zoo zijn gevormd, als voor de politieke meerderheid het voordeeligst is. De verkiezing heeft om het andere jaar plaats in de maand November, doch, behoudens het zeldzame geval dat het huis in buitengewone zitting wordt saamgeroepen, komt het eerst bijeen in December van het volgende jaar. Het oude huis blijft zitten tot Maart van dat jaar. De leden worden steeds gekozen uit inwoners van de districten die hen benoemen. De lieden van het district zeggen: wij zijn met ons allen knap genoeg om uit ons midden een afgevaardigde te kiezen. Zij zijn, een inwoner kiezende, ook zekerder dat het parlementslid de belangen van het district goed zal behartigen. Het is duidelijk dat deze beperking der keuze, die niet op de wet gegrond is, maar krachtens gewoonte algemeen en zonder uitzondering geldt, de afhankelijkheid der leden van de politieke raddraaiers in hun district zeer versterkt, want worden zij daar uitgeworpen, zij vinden geene | |
[pagina 53]
| |
andere plaats. Deze gewoonte belemmert derhalve de benoeming van zelfstandige en onafhankelijke personen. De volksvertegenwoordigers der Unie nemen geene hooge maatschappelijke positie in Vijf van de zes zijn politicians, dat is lieden die van de politiek hun broodwinning maken Tenzij het tegendeel bewezen is, liggen zij onder de verdenking van knoeiers en scharrelaars te zijnGa naar voetnoot1). Het decorum wordt in het ‘Huis’ weinig in acht genomen; er is in de groote vergaderzaal veel rumoer; de sprekers kunnen zich door hunne medeleden bijna niet doen hooren, en het is duidelijk, dat argumenten, die men moet uitschreeuwen, veel kans hebben niet zeer zakelijk te zijn; op de tribunes, waar plaats is voor 2500 menschen, kan men in het geheel niets verstaan. Lange debatten zijn overigens zeldzaam. Motiën tot sluiting van het debat en beperking van den tijd van spreken tot vijf minuten zijn gebruikelijke middelen om tot afdoening van zaken te geraken. Het woord te verkrijgen is moeilijk. Daarvoor is noodig dat de president een van degenen, die het woord vragen ‘herkent’, en hij is altijd geneigd alleen de leden te herkennen, die tot zijne partij behooren. Degeen, die het woord gekregen heeft, beschikt in gewone omstandigheden over het debat gedurende den tijd van een uur. Hij kan daarvan aan anderen zooveel afstaan als hij wil. Telkens vraagt iemand: mag ik even iets zeggen? En het antwoord is dan gewoonlijk: ik sta het woord voor vijf minuten af aan den heer N.N. Op deze wijze hebben de sprekers deel in de leiding der debatten. Veelal krijgt enkel één lid der commissie, die het ontwerp in handen gehad heeft, het woord; aan het eind van zijne rede stelt hij sluiting der debatten voor, en dan volgt de stemming. Met quaesties van orde en stemmingen gaat overigens veel tijd verloren. De Grondwet bepaalt dat hoofdelijke stemmingen geschieden door herhaalde voorlezing van de namen der leden. Bij de tweede aflezing der namen hebben de leden de bevoegdheid hunne stem te veranderen, eene bevoegdheid waarvan veel | |
[pagina 54]
| |
gebruik gemaakt wordt door leden, die zoo dadelijk niet weten hoe zij moeten stemmen. Het houden van lange debatten is onnoodig, omdat het eigenlijke werk gedaan wordt door commissiën uit het Huis, en onmogelijk omdat het huis het veel te druk heeftGa naar voetnoot1). Het eerste werk van elk nieuw Congres is de verkiezing van een president. Totdat die verkiezing geschied is, fungeert de griffier als voorzitterGa naar voetnoot2). De verkiezing van den speaker is een zeer gewichtige zaak, want de president heeft op den gang van zaken een zeer grooten invloed. Hij blijft als zoodanig een partijman. Niemand neemt het hem kwalijk, indien hij, binnen zekere grenzen, de leden zijner partij voortrekt en de maatregelen, die in het belang der partij zijn, begunstigt. Behalve de moeilijke taak om de telkens ontstaande quaesties van orde te beslissen en de debatten te leiden, is zijne macht vooral gelegen in de bevoegdheid om de commissiën, die den eigenlijken wetgevenden arbeid verrichten, te benoemen. In den Senaat worden de commissiën door de vergadering zelve benoemd. De vice-president der Unie is daar van rechtswege voorzitter; hij heeft geene stem, tenzij de stemmen staken. De partijen hebben in het parlement geen erkende leiders, behalve in buitengewone omstandigheden; er zijn echter natuurlijk in elke partij invloedrijke persoonlijkheden en tusschen deze wordt de strijd om het candidaatschap voor den presidents-zetel gestreden. Na veel gescharrel stelt iedere partij haren candidaat; die van de meerderheid wordt gekozen; die van de minderheid - er zijn slechts twee partijen, Republikeinen en Democraten - ontleent aan het candidaatschap eenigen voorrang. | |
[pagina 55]
| |
De vaste commissiën hebben in den senaat gewoonlijk 7 of 9, in het Huis gewoonlijk 11 of 13 leden. Er zijn er in den Senaat meer dan 40, in het Huis meer dan 50. De voorzitter behoort altijd tot de politieke meerderheid, maar de minderheid wordt in elke commissie vertegenwoordigd. De belangrijkste commissiën zijn die omtrent de middelen, de begrootingen, het bank- en muntwezen, de rivieren en havens, de spoorwegen en kanalen, de buitenlandsche zaken, de marine, de militaire zaken, de pensioenen, de verkiezingen. In den Senaat is de commissie voor de buitenlandsche zaken de gewichtigste. Alle wetsontwerpen gaan na de tweede lezing - de twee eerste lezingen zijn eene zuivere formaliteit, - naar eene der commissiën. Nemen die commissiën getuigenverhooren af, dan geschiedt het met open deuren, maar dit wekt weinig belangstelling. Overigens deelen de rapporten, welke de commissien aan de vergadering uitbrengen, omtrent hetgeen in haar boezem gebeurd is niets of zeer weinig mede, en de leden mogen daarvan in het Huis of den Senaat verder niets openbaren. In de laatste dagen der zitting worden de wetsontwerpen, die men nog wil afdoen, behandeld zonder verzending naar eene commissie. De commissiën hebben niet te doen met regeeringsontwerpen, want die zijn er niet, maar met de zeer groote massa ontwerpen, welke de leden gelieven in te dienen. De vorm daarvan laat, evenals de inhoud, zeer dikwijls veel te wenschen over. De commissie werkt die, welke bij haar instemming vinden, gewoonlijk geheel om, waardoor zij wel veranderen, maar daarom nog niet mooi worden. Tot haren arbeid behoeft zij in de meeste gevallen de hulp van federale ambtenaren. Zij heeft het recht de ministers en de ambtenaren der departementen voor zich te roepen, en een goed deel van den tijd van sommige der laatsten is bestemd om de commissiën van het congres, waarmede de administratie gaarne op goeden voet blijft, voor te lichten. Negentien twintigsten der wetsontwerpen worden overigens door de commissiën afgemaakt,Ga naar voetnoot1) òf door tot verwerping te concludeeren - de vergadering vereenigt zich in den regel met hare conclussiën, - òf door geen rapport uit te brengen, òf wel door zoo laat te rappor- | |
[pagina 56]
| |
teeren, dat de vergadering geen tijd meer heeft om de zaak te behandelen. Samengesteld uit leden van vergaderingen, waarin weinige zeer eminente personen zitting hebben, zijn deze commissiën voor het moeilijke werk van wetten maken in den regel niet geschikt; terwijl daarenboven de verdeeling van het werk over zoovele colleges op de eenheid en de consequentie der wetgeving een zeer slechten invloed heeft. Allerbedenkelijkst is vooral de wijze, waarop de finantieele zaken worden behandeld. En daaronder in de eerste plaats de wijze van vaststelling der middelen en der begrooting voor het volgend jaar. De minister van finantiën zendt jaarlijks aan het Congres een verslag omtrent den finantieelen toestand des Rijks, waarin opmerkingen omtrent de belastingen en de wenschelijkheid van eventueele wijzigingen worden opgenomen. Hij zendt ook opgaven omtrent de gelden in het volgend jaar vereischt voor de uitgaven der verschillende departementen. Het eerste stuk wordt door het huis van vertegenwoordigers gesteld in handen van de commissie voor de middelen; het tweede in handen van de commissie voor de begrootingen. Beide commissiën gaan nu onafhankelijk van elkaar aan den arbeid. De commissie voor de middelen, die het rapport van den minister van financiën enkel als eene inlichting beschouwt, weet niet hoeveel geld er noodig is tot bestrijding der uitgaven, want het opmaken der begrooting geschiedt door eene andere commissie. Maar zij vraagt daarnaar ook niet: de groote quaestie is niet om zooveel te heffen als noodig is om de uitgaven te bestrijden; maar hoe men de heffing van invoerrechten zal regelen. Hier heeft men te doen met eene zaak, die èn uit een politiek èn uit een economisch oogpunt thans in de Unie eene zeer voorname plaats inneemt. De inkomende rechten zijn ongelooflijk hoog en worden geheven van een zeer groot aantal artikelen, zelfs van boeken en kunstwerken. Zij brengen zooveel op, dat er ondanks de ontzettende geldverspilling, waaraan het Congres zich schuldig maakt, sedert tal van jaren steeds een batig saldo van vele millioenen in de schatkist aanwezig is.Ga naar voetnoot1). Het is juist deze omstandigheid, welke het mogelijk maakt de in- | |
[pagina 57]
| |
komsten te regelen zonder op de uitgaven te letten, en het spreekt van zelf dat deze groote overschotten geldverspilling in de hand werken. Bij de regeling van het tarief zijn zeer groote, tegenstrijdige belangen betrokken. De voorzitter van de commissie voor de middelen is daarom altijd een van de voornaamste leden der politieke meerderheid; want van hem hangt in groote mate af, welke voorstellen ten aanzien van het tarief aan het Huis gedaan zullen worden. Intusschen hier spreekt het Huis zelf ook mede. Hoever men ook gegaan is in het beperken der debatten en in het medegaan met de voorstellen der commissiën, bij de behandeling van zulke voorstellen worden altijd lange beraadslagingen gehouden en vele amendementen ingediend. Buitensporig als deze rechten zijn, weten de groote kapitalisten en industrieelen de vermindering daarvan te beletten en zelfs verhooging te bewerken. Zoo doende komt aan de groote overschotten geen einde en men weet niet wat men daarmede doen zal, want tot nog toe is het niet gelukt door onnoodige uitgaven de schatkist te ledigen. Het spreekt overigens van zelf, dat eene zeer groote en aanhoudende opeenhooping van circulatie-middelen in de handen van den Staat voor den handel gevoelige nadeelen oplevert. Men tracht hierin door allerlei zonderlinge middelen te voorzien. In de eerste plaats koopt men voor millioenen staatsschuld in, ofschoon de noteering door die inkoopen natuurlijk zeer hoog wordt. Ook betaalt men nog niet vervallen renten van staatsschuld; voorts geeft men geld in deposito aan bankinstellingen; maar dit alles is op den duur niet voldoende. Reeds wordt het denkbeeld geopperd aan de verschillende Staten geld uit te deelen, hetgeen uit een staatkundig oogpunt allerbedenkelijkst zou wezen. Belangrijk is ook de positie van den Voorzitter der commissie voor de begrootingen. Die commissie schrapt veel in de ramingen der administratie, maar daarentegen neemt zij in de begrootingen vele nieuwe posten op, bestemd om de kiezers te bevoordeelen. Veel geld wordt ook uitgegeven tengevolge van de voorstellen der commissie voor rivieren en havens, die haar werk maakt van het besteden van een deel van het batig saldo ten behoeve van openbare werken in de verschillende deelen der Unie. Hier wordt op groote schaal het stelsel van ‘logrolling’, d.i. het stelsel van do ut des toegepast: de eene stemt voor het toestaan | |
[pagina 58]
| |
van gelden ten behoeve van openbare werken in het district van den ander, op voorwaarde dat de ander stemme voor posten, welke in het belang van zijn eigen kiezers strekken. Een andere milde bron van geldverspilling zijn de pensioenen, welke worden toegekend aan personen of aan de betrekkingen van personen, die in den burgeroorlog deel van het leger of van de marine hebben uitgemaakt en dientengevolge verminkt of omgekomen zijn. Millioenen worden uitgegeven om pensioenen te verleenen aan lieden, die daarop met meer of minder schijn van recht aanspraak maken en de parlementaire agenten, die in de ‘lobby’ van Huis en Senaat de belangen van bijzondere personen op allerlei wijze bevorderen, varen daarbij wel. President Cleveland maakte zich verdienstelijk door zijne goedkeuring aan vele van die pensionbills, welke bestemd waren om niet bestaande aanspraken te erkennen, te onthouden. Maar dit middel kan alleen toegepast worden als het duidelijk is dat er geenerlei aanspraak op pensioen bestaat. De pensioenen kosten aan de Unie nu reeds evenveel als de uitgaven voor het Duitsche leger bedragen. Over 1888-9 was het totaal bijna 88½ millioen dollars of meer dan 212 millioen gulden. De gelegenheid om te knoeien is nu echter nog grooter geworden. Onlangs is aangenomen eene wet, waarbij de aanspraak op pensioen wordt uitgebreid tot degenen, die minstens drie maanden in den burgeroorlog aan de zijde der Unie hebben gestreden en in behoeftige omstandigheden verkeeren, en tot de betrekkingen van deze oudstrijders. Men heeft een kwart eeuw gewacht, voordat men aan deze lieden dacht, maar niettemin zal het aan aspiranten niet ontbreken. Nieuwe millioenen zullen worden uitgegeven en het zou op die wijze wel eens kunnen gelukken eindelijk den bodem der schatkist bloot te leggen, indien niet door de aanneming der Mac-Kinley-wetten, betreffende de inkomende rechten en de wijze van inning daarvan, voor den toevloed van nieuwe inkomsten was gezorgd. Op de handelingen van beide huizen oefent de politiek een hoogst nadeeligen invloed uit. Gelijk men in het vervolg van dit opstel zal zien, is de eigenlijke macht in Amerika bijna zonder beperking in handen van de politieke raddraaiers. Zij bewegen het geheele raderwerk der Regeering. De in het algemeen belang gegeven bevoegdheden worden dagelijks gebruikt | |
[pagina 59]
| |
ten behoeve van de partij, de vrienden, de machthebbenden. Bryce schat het gedeelte der leden van het Huis, dat zich voor geld laat omkoopen op 5 pct. De leden van den Senaat zijn op zoo rechtstreeks misdadige wijze minder gemakkelijk te vangen, maar ‘jobs’, knoeierijen met concessies, contracten, wetten van localen en persoonlijken aard zijn in beide huizen lang niet zeldzaam. Bryce, die zoo gematigd is in oordeelvellingen, welke Amerika in een ongunstig daglicht stellen, zegt dat de meeste wetsontwerpen niet worden ingediend met het doel om ze te zien werken. Dikwijls is het den voorstellers enkel te doen om eene demonstratie, of om iemand op goedkoope wijze een, in waarheid niets beteekenend, genoegen te doen, of om aan groote ondernemingen, inzonderheid aan spoorwegmaatschappijen, geld af te persen. In het laatste geval strekken de voorstellen tot het nemen van voor de onderneming nadeelige maatregelen. De bestuurders daarvan zien zich, ten einde de kans van aanneming van zoodanig voorstel te ontgaan, dikwijls gedwongen tot het geven van geld of geldswaarde aan den voorsteller - die dan, zijn doel bereikt hebbende, zijn voorstel weder intrekt, - of tot het bewerken der commissie van het Huis of van den Senaat met dezelfde middelen. Slechts een enkel voorbeeld. In 1883 werd eene briefwisseling openbaar gemaakt tusschen een der directeuren van de Central Pacific Railroad en een zijner agenten. Deze directeur verhaalt op vertrouwelijke wijze wat hij heeft moeten doen om zijne maatschappij tegen nadeelige wetten te beschermen. ‘Ik geloof’, schreef hij bij wijze van conclusie ‘dat er in de geschiedenis der wereld nooit zulk een verzameling wilde demagogen geweest is, met den naam van parlement versierd. Wij zijn leelijk getroffen en nog zijn sommige der ergste wetsontwerpen verslagen, maar vele van zulke congressen kunnen wij niet verdragen’. Een rapport van de U.S. Pacific Railway Commission zegt van dezelfde zaak: ‘Het is niet twijfelachtig dat een groot gedeelte der som van 4818000 dollars (10 à 11 millioen gulden) gebruikt werd om invloed uit te oefenen op de wetgevende macht en op de verkiezingen en om het nemen van maatregelen, welke voor de maatschappij nadeelig werden geacht, te voorkomen.’ Vele groote finantieele ondernemingen hebben te Washington agenten, wier plicht is op het Congres een wakend oog te houden. Die agenten behooren tot de talrijke en machtige klasse | |
[pagina 60]
| |
der lobbyisten, welke het Congres omgeeft. De lobbyisten zijn de pleitbezorgers voor alle bijzondere belangen en de tusschenpersonen voor omkooping en knoeierijen. Is er dus dikwijls sprake van handelingen, welke bestemd zijn de zakken der wetgevers te vullen, in meer gevallen komt het er op aan de belangen der politieke partij te behartigen. Toch is in het Congres de band der partijen minder sterk dan men, afgaande op Amerikaansche zeden, zou denken. Wel gevoelt zich ieder lid verplicht om te stemmen overeenkomstig de in eene partijvergadering genomen besluiten. Maar zulke partijvergaderingen worden alleen gehouden, als het partijbelang het eischt, en dit gebeurt, als er geen sprake is van persoonlijke quaesties, niet zoo dikwijls. Er schijnt onder de leden eene zekere gemoedelijkheid te bestaan, welke medebrengt dat zij elkander gaarne genoegen doen, mits het eigen belang of dat der partij het toelaat. De parlementaire commissiën zijn uit leden van beide partijen samengesteld, en men wordt het in dien kleinen gesloten kring dikwijls eens. Er is overigens geene reden van alles eene politieke quaestie te maken, want het parlement heeft niet tegenover zich eene Regeering, die verantwoordelijk is en die men door een scherp debat of onaangename besluiten tot heengaan kan dwingen. De handelingen van het Congres wekken in het land weinig belangstelling. Tenzij een onderwerp aan de orde is, dat de publieke opinie in beweging brengt - hetgeen zelden gebeurt - geven de dagbladen slechte korte verslagen van de handelingen van het Congres, terwijl de beraadslagingen der commissiën aan het publiek onbekend blijven. In Europa is het een bekend misbruik, dat de parlementen alle quaesties van eenig belang als politieke wapenen gebruiken, en hier schijnt de Amerikaansche methode de voorkeur te verdienen. De ondervinding van Amerika toont echter aan, dat de Europeesche wijze van doen ook hare goede zijde heeft. Om van eene quaestie in een parlement een politiek wapen te maken, dient men haar te kennen; het is althans goed daarvoor moeite te doen, want juiste argumenten zijn ten slotte toch meer waard dan slechte. Zoo bevordert de politiek langs een omweg de zakelijke behandeling van vraagstukken van legislatieven aard, terwijl, waar de politiek afwezig is, de belangstelling ook licht verflauwt. Men klaagt althans in Amerika, dat het Congres en de commissiën belangrijke zaken, die op her- | |
[pagina 61]
| |
vorming wachten, niet ernstig aanvattenGa naar voetnoot1). Grondige behandeling van zaken door deskundige leden is eene zeldzaamheid; de quaesties, waarbij de belangen der partijen zijn betrokken, hebben den voorraug; de wetsontwerpen zijn talrijk; de tijd is kort; de voorbereiding gebrekkig; de belangstelling gering en de eerbied voor de souvereiniteit des volks vertoont zich in het besef, dat het Congres de publieke opinie, die gewoonlijk zich niet laat hooren, heeft te volgen en niet te leiden. De versnippering der wetgevende macht over tal van commissiën heeft het gevolg, dat niemand voor den goeden gang van zaken verantwoordelijk is. Zie hier een belangrijk nadeel van de Amerikaansche afscheiding vau wetgevende en uitvoerende macht. In Europa is de Regeering krachtens haar ambt verplicht om aan het parlement de wetsontwerpen voor te leggen, welke noodig of nuttig zijn. Het Congres is een schip zonder roer. Het volk vindt niemand, die voor begane misslagen op het gebied der wetgeving kan worden aangesproken. De Regeering is buiten het parlement gesloten; erkende partijleiders zijn er niet; de wetgevende macht wordt beheerscht door achter gesloten deuren werkende commissiën, wier motieven onbekend zijn. Deze laatste omstandigheid is in eene democratische republiek, waar men zou denken, dat alle regeeringsdaden als het ware ten overstaan van het volk zouden verricht worden, ook een zeer merkwaardig verschijnsel. De Regeering der Vereenigde Staten - zegt E. Schuyler in de inleiding van zijn werk over ‘American Diplomacy and the furtherance of Commerce’ - is in gewone tijden feitelijk een onverantwoordelijk despotisme van vijf of zes personen, die onder en door middel van constitutioneele vormen handelen en alleen op zij gezet worden, indien zij door zeer grove misslagen zich de afkeuring der publieke | |
[pagina 62]
| |
opinie op den hals gehaald hebben. Die personen zijn de president der Unie, de ministers van Buitenlandsche Zaken en van Financiën; de voorzitter van het Huis en de voorzitters der commissiën voor de middelen en voor de begrootingen van het Huis. Zonder medewerking van twee of drie van die personen kan, zegt de schrijver, geen enkele belangrijke bestuurs-maatregel genomen worden. En Wilson zegt: Onze regeering is eene regeering door de voorzitters van de commissiën uit het Congres (Congressional Government, bdz. 102). Het ware niet moeilijk aan de getuigenis van deze twee Amerikaansche schrijvers andere van dezelfde strekking toe te voegen.
Nu een enkel woord over de federale justitie. De rechters der Unie worden door den president voor het leven aangesteld. Hij kiest hen, gelijk van zelf spreekt, uit de leden zijner partij, vooral uit degenen, die zich jegens de partij verdienstelijk gemaakt hebben. Maar hij benoemt in den regel bekwame en fatsoenlijke lieden. De corruptie heeft dezen tak van dienst nog niet bereikt, hetgeen wel voornamelijk aan de benoeming voor het leven en aan de eenmaal gevestigde traditie van onkreukbaarheid zal kunnen toegeschreven worden. De rechters, vooral de leden van het Hooggerechtshof, zijn geacht en geëerd. Over den rechter onwaardige praktijken, die in de bijzondere Staten voorkomen, wordt ten opzichte van de federale justitie niet geklaagd. Deze rechterlijke macht heeft een allerbelangrijksten werkkring. Zij beslist omtrent de grondwettigheid van federale wetten en bestuursmaatregelen. Zij heeft, altijd als de vraag in eene procedure te pas komt, uit te maken of de Grondwetten en wetten der Staten en de maatregelen door de besturen of ambtenaren in die Staten genomen in overeenstemming zijn met de Grondwet en de wetten der Unie. Afzonderlijke administratieve rechtbanken bestaan in Amerika niet. De rechter handhaaft het recht ook tegenover de organen van het staatsgezag. De taak der federale justitie om te beslissen over de grondwettigheid van de wetten der Unie en van de grondwetten en wetten der Staten is haar in Amerika toegekend, zonder dat daaromtrent in de Grondwet der Unie iets staat geschreven. Dit alles werd geacht van zelf tot de bevoegdheid van den federalen rechter te behooren. Zoo is het Hooggerechtshof der Unie in zekeren zin de hoogste macht geworden. Het beschermt de onderdanen tegen | |
[pagina 63]
| |
de overheid in Unie en Staten. Het beschermt de Unie tegen de Staten en de Staten tegen de Unie. Welk gezag zijne macht mocht overschrijden, aan den federalen rechter blijft in laatsten aanleg de beslissing omtrent ieders recht, ten minste wanneer de quaestie in den vorm van een geding aan zijn oordeel kan onderworpen worden. Het Hooggerechtshof heeft als bewaker en uitlegger van de federale constitutie op de geschiedenis der Vereenigde Staten een belangrijken invloed gehad. Dat het daarbij van den invloed der politieke denkbeelden niet geheel vrij is gebleven, kan geene verwondering wekken. Indien eene zoo groote quaestie als de beoordeeling der vraag of het parlement zijne bevoegdheid is te buiten gegaan, in handen van den rechter gelegd wordt, dan zal hij zich van een schuinen blik op de nuttigheid eener beslissing in den eenen of anderen zin moeielijk kunnen onthouden, en dat hij daarbij allicht den bril zijner partij zal opzetten, laat zich hooren. De beslissingen van het Hooggerechtshof hebben intusschen altijd een zeer hoog gezag gehad, ook omdat het zich ten aanzien van openbare zaken beperkt heeft tot die inmenging, welke gelegen is op het gebied des rechters. Het heeft niet beproefd over de wetgevende macht den baas te spelen. Bedenkelijk is het, dat de Grondwet der Unie niet bepaalt uit hoevele leden dat hof bestaat. Tengevolge van die leemte heeft de politieke meerderheid het in de hand, om, als het noodig is, voor de beslissing eener voor de partij belangrijke quaestie het getal der tot haar behoorende rechters te vermeerderen, gelijk reeds eenmaal werkelijk is gebeurd. Het bestek van dit opstel laat niet toe het gebied en de taak der rechterlijke macht in bijzonderheden na te gaan. Wat Bryce daarover schrijft behoort tot de interessantste gedeelten van zijn boek, en ik meen, dat rechtsgeleerden, die bij hem nalezen, wat hier met stilzwijgen wordt voorbijgegaan, die moeite niet zullen betreuren. | |
II.Tot de bestuurstaak van de 44 bijzondere Staten behoort alles, wat niet tot die der Unie is gebracht, met uitzondering van hetgeen door de federale wet buiten het bereik der Staten is gesteld, zooals het heffen van in- en uitvoerrechten zonder | |
[pagina 64]
| |
toestemming van het Congres, het aangaan van verbonden, het aanmunten van geld, het maken van wetten, welke te kort doen aan bestaande overeenkomsten, en het uitgeven van brieven van adeldom. Met een enkel woord zij herinnerd, dat de verschillende Staten in grootte, ligging, klimaat, aard en karakter der bevolking en in aantal zielen zeer uiteenloopen. Het zuiden heeft een sterk contingent negers; het noorden bergt tallooze immigranten; de staat New-York heeft 5 à 6 millioen inwoners; Nevada telt slechts 62000, Rhode Island slechts ongeveer 300.000 ingezetenen. Desniettemin is er tusschen de instellingen der verschillende Staten geen groot verschil. De nieuwere Staten hebben die instellingen van de oudere overgenomen, hetgeen te eerder geschiedde, omdat die nieuwe Staten voor een goed deel bevolkt zijn door vroegere bewoners van de oudere. De omstandigheid dat alle Staten onderdeelen zijn van een groot Rijk heeft de voortgaande assimilitatie in de hand gewerkt. De inrichting der bijzondere Staten komt in vele opzichten overeen met die der Unie. Daar geldt, behoudens enkele afwijkingen, de wijze van verdeeling der staatsmachten, die in de Unie bestaat. De wetgevende macht is overal aan twee huizen opgedragen; de gouverneur heeft in alle Staten, op vier na, een recht van veto, dat op dergelijke wijze is geregeld als het recht van den president der Unie. Echter vindt men deze belangrijke afwijking, dat de hoofden der staats-departementen veelal door het volk worden gekozen en niet aan den gouverneur verantwoordelijk zijn. In de Unie berust, althans naar de theorie, de uitvoerende macht geheel in handen van den president, en worden de ministers in elk geval door hem benoemd en ontslagen; in de Staten heeft men de uitvoerende macht verdeeld over ettelijke personen, die van elkander geheel onafhankelijk zijn. De gouverneur heeft tengevolge van deze verdeeling ook zeer weinige ambten te begeven. In rustige tijden - want bij onlusten en opstand wordt het anders - is zijne macht gering. Daar het werk der wetgevende lichamen in de Staten alles te wenschen overlaat, kan hij echter met zijn veto toch veel goed doen. Het gebeurt evenwel ook wel eens, dat hij door de uitoefening van dat recht goede wettelijke maatregelen, die voor bevriende | |
[pagina 65]
| |
politicians of invloedrijke kapitalisten nadeelig zijn, tegenhoudt. De wetgevende lichamen der verschillende Staten zijn overal in twee kamers verdeeld, welke, evenals het Huis en het Congres in de Unie, bijna gelijke bevoegdheid hebben en door dezelfde kiezers gekozen worden. Maar het aantal leden der Tweede Kamers is veel geringer dan dat der leden van de Senaten en de districten voor de verkiezing van de eersten zijn kleiner dan die voor de verkiezing van de laatsten. Ook worden de Senaten voor langer tijd gekozen dan de leden van den anderen tak der vertegenwoordiging. Alvorens te spreken over deze wetgevende lichamen moet ik wijzen op het merkwaardige feit, dat de politiek der Unie die der Staten beheerscht. Er zijn in den regel geene afzonderlijke staats partijen met afzonderlijke programma's. De partijen van elken Staat zijn slechts locale onderdeelen van de groote nationale partijen. De Unie heeft in den loop der jaren tegenover de Staten in beteekenis gewonnen; de tegenover elkander staande meeningen omtrent de groote quaesties, die de politiek der Unie betroffen, zijn meer en meer ook voor de verkiezingen in de bijzondere Staten beslissend geworden. Alleen bij uitzondering leggen zaken, die de wetgeving van den staat betreffen, groot gewicht in de schaal. Dit is b.v. het geval met maatregelen tegen de immigratie van Chineezen in den Staat Californië; met maatregelen tegen spoorwegondernemingen en andere monopolies, waardoor de landbouwers schade lijden, in de landbouwende staten van het Noordwesten. Maar in den regel wordt bij de staatsverkiezingen de strijd gevoerd tusschen de beide groote nationale partijen der Republikeinen en Democraten en is de partijmachinerie, die de staatsverkiezingen beheerscht, eenvoudig een locaal onderdeel van de federale partijorganisatie. De leden der wetgevende lichamen verkrijgen dus hun ambt niet wegens de meeningen, die zij verkondigen omtrent de politiek van den Staat, maar omtrent die der Unie. Voor de beantwoording van de vraag, welke wettelijke maatregelen de Staat nemen zal, ontbreekt dusdoende dikwijls een politiek standpunt, maar altijd wordt gelet op den invloed, dien de beslissing op de openbare meening en daardoor op de kracht der nationale partij in den Staat hebben zal. Ieder der partijen zoekt zooveel mogelijk die maatregelen te bevorderen of te bestrijden, welke de meeste burgers behagen of mishagen. | |
[pagina 66]
| |
De burgers stellen intusschen in den regel bijzonder weinig belang in de handelingen der wetgevende lichamen, waarvan zij overigens weinig gewaar worden, omdat ook hier de wetgevende arbeid in het geheim, in den boezem van commissiën, geschiedt, en zij hebben voor die lichamen ook zeer weinig achting. De samenstelling van deze parlementen laat dan ook veel te wenschen over, nog veel meer dan die van het Congres. Het deel der leden, dat zich aan knoeierijen en malversatiën schuldig maakt is belangrijker, terwijl de betere bestanddeelen veelal bestaan uit onwetende en bekrompen lieden, die geneigd zijn dwaze wetten te maken of, zonder het te willen, de werktuigen worden van politicians. De leden gevoelen zich in beginsel verplicht te strijden voor de belangen van hun district. Ieder is de vertegenwoordiger niet van het volk, maar van zijne kiezers, en als zoodanig wordt hij ook beschouwd door zijne ambtgenooten, hetgeen het nadeelige gevolg heeft dat maatregelen, welke enkel één district betreffen, zooals de inrichting van het bestuur van eene gemeente, worden beschouwd als de bijzondere zaak van den afgevaardigde van het district, welke andere leden eigenlijk niet aangaat. De vraag, of men de wenschen van een lid ten opzichte van een district zal inwilligen, wordt dientengevolge beslist zonder dat men zich behoorlijk rekenschap geeft van de zaak die het geldt. De vraag is meer wat de vertegenwoordiger met zijne stem wil doen ten aanzien van analoge wenschen zijner collega's, of welk gevolg de maatregel zal hebben voor de belangen der Republikeinen of DemocratenGa naar voetnoot1); terwijl overigens ook hier, gelijk in het Congres | |
[pagina 67]
| |
der Unie, het eene groote kunst is gedaan te krijgen, dat een ingediend wetsontwerp werkelijk wordt behandeld. Het stelsel van vaste commissiën heeft zich ook in de staats-parlementen ontwikkeld en werkt in deze kleinere kringen nog slechter. Ontzaggelijk is overigens het aantal wetsontwerpen, dat aan de goedkeuring der wetgevende lichamen wordt onderworpen, en het gedeelte, dat bijzondere en locale onderwerpen regelt, is naar verhouding nog veel grooter dan bij het Congres. Deze wetgevers stellen in algemeene wetten, bijv omtrent het privaatof strafrecht, zeer weinig belang. Liever bemoeien zij zich met regelingen, welke de belangen van bijzondere personen of lichamen betreffen. Hier valt dan ook meer persoonlijk voordeel te verkrijgen. Omkooping en knoeierij, uitoefening van onrechtmatigen invloed door de groote kapitalisten, bewerking van parlementsleden door lobbyïsten, al deze treurige verschijnselen vertoonen zich in de staats-parlementen nog veel meer dan in het Congres. Als voorbeeld hoe eene lobby werkt zij hier overgenomen de volgende stichtelijke bekentenis van een gewezen kroeghouder en lobbyïst: ‘Na de verkiezing en vóór de bijeenkomst van het parlement van New-York gaven onze correspondenten in den geheelen staat ons uitvoerige en betrouwbare beschrijvingen van alle de leden van de oppositie, hun manier van leven, hun gewoonten, hun eigenaardigheden en hunne godsdienstige meeningen; zij berichtten welke leden waren te naderen, met eene grondige ontleding van hun karakter, zoodat wij vooraf wisten, met wie wij te doen kregen. Indien een stijfhoofdig wetgever niet kon bewogen worden rechtstreeks tegen maatregelen tot bestrijding van den sterken drank te stemmen, moest hij overtuigd worden, dat hij ziek was, gevaar liep diphteritis of iets anders te krijgen en niet in staat was zijn kamer te verlaten. Eene beëedigde verklaring van een doctor van die strekking kostte overal van 25 tot 1000 dollars, naarmate van de grootte van den beëedigden leugen. Deze gevallen van ziekte liepen altijd goed af en het herstel volgde altijd spoedig.... Ik herinner mij zeer goed een | |
[pagina 68]
| |
senator, die in groote moeilijkheid zat over een hypothecaire schuld van ongeveer 1500 dollars, die op zijn huis rustte. Die moeilijkheid kwam ter kennis van de lobby. Eensklaps verdween een der lobbyïsten, en eenige dagen later ontving de senator het bewijs van doorhaling der hypotheek per post. Hij heeft de gunst nooit vergeten en wij hebben daarna nooit eenigen last van zijne stem gehad. Somtijds vond een lid 's ochtends een mooi pak kleeren over een stoel naast zijn bed hangen; somtijds placht een bloedverwant begiftigd te worden met een net huisje. Eene andere geliefkoosde methode was aan een lid uit eene naburige stad een pakket te zenden. Dat pakket bevatte altijd eene zekere som gelds, en het werd steeds zoo geschikt, dat iemand van de lobby bij het lid was, als het pakket in zijne handen kwam. Er werd door den afzender geen reçu op naam genomen, maar de ontvanger gaf er wel een met zijn eigen naam af. Op die wijze hadden wij het bewijsstuk, dat wij behoefden, en de ontvanger durfde de overeenkomst, welke eigenlijk bedoeld werd, niet te schenden. Van dat oogenblik was hij aan de genade van de lobby overgeleverd. Als onze taktiek in het parlement mislukte en wetten tegen den sterken drank werden aangenomen, gingen wij naar huis om de uitvoering te verhinderen. De ambtenaren, aangewezen om die wetten toe te passen, waren in den regel verkozen ambtenaren. Waren zij door ons verkozen, dan was alles in orde; waren zij door de tegenpartij verkozen, dan moesten wij hen omkoopen en er waren er weinig, die geen geld wilden aannemen. Ofschoon de liquor-lobby gedurende de laatste jaren millioenen dollars gebruikt heeft voor omkooping en knoeierijen en van dat feit nooit een geheim gemaakt heeft, is geen lid van die lobby ooit op de daad betrapt en men mag verwachten, dat dit ook nooit gebeuren zal.’ (J. Strong, Our country. Its possible future and its present crisis, blz. 82). Het nieuwste staaltje van dergelijke knoeierij, dat mij bekend is, vindt men vermeld in de Economiste français van 23 Augustus 1890, waar men in substantie het volgende leest. Te Philadelphia is eene parlementaire enquête gehouden omtrent de gedragingen van de bestuurders van een tramwaymaatschappij, die beschuldigd waren eenige leden van de Kamer te hebben willen omkoopen. De beschuldigden hadden bekend, | |
[pagina 69]
| |
maar gezegd dat zij niet anders hadden kunnen doenGa naar voetnoot1). Want om voor een wetsontwerp eene meerderheid te verkrijgen, was het naar hunne overtuiging onvermijdelijk noodig door middel van geschikte tusschenpersonen eenige invloedrijke gewetens te koopen. Merkwaardig is de houding, welke de parlementaire enquête-commissie tegenover deze bekentenissen aannam. Zij begon met eenige onaangename dingen te zeggen tot het lid der Kamer, die den schandelijken handel aan het licht had gebracht. Voorts verklaarde zij: ‘Het is een feit dat personen die van de wetgeving maatregelen van groot financieel belang vroegen, zich wel eens hebben onthouden van het gebruiken der diensten van tusschenpersonen en desalniettemin verkregen wat zij wenschten; toch meent uwe commissie, dat men, in het onderhavige geval, redelijkerwijze niet mocht verwachten, dat de ambtenaren der maatschappij de aanneming van het wetsontwerp, op haar betrekking hebbende, door weigering der diensten van elken tusschenpersoon zouden gaan compromitteeren. Evenwel erkent de Commissie, dat zij niet anders doen kan dan der maatschappij een verwijt maken van het overdreven gebruik, dat zij gemaakt heeft van personen, belast met de taak om invloed uit te oefenen op de wetgevende macht en van de buitensporig hooge prijzen, waarmede zij hunne diensten betaalde.’ Na kennisneming van deze flinke en rondborstige taal heeft de wetgevende macht het wetsontwerp in quaestie aangenomen en de gouverneur het bekrachtigd. Nu zijn alle parlementen niet zoo bedorven als die van de Staten, waar men, gelijk in New-York en Pennsylvania, duizenden en duizenden immigranten van slecht allooi aantreft. Maar toch is het afkeurend oordeel over de werkzaamheid der staatsparlementen eenstemmig. Men heeft dan ook allerlei maatregelen uitgedacht om het kwaad, dat door die lichamen wordt gesticht, tot een minimum te beperken. Een eerste middel vond men in uitbreiding van de Grondwetten tot be- | |
[pagina 70]
| |
palingen, welke overal elders in gewone wetten worden aangetroffen, en in grondwettelijke beperking der bevoegdheden van het parlement ten aanzien van het opleggen van belastingen en het aangaan van leeningen. Dit was inderdaad een goede maatregel, want de constituties worden gewoonlijk ontworpen door conventies, die samengesteld zijn uit de beste burgers van den Staat en die zich beijveren hunne tijdelijke taak goed te vervullen. Het is echter geen onvermengd voordeel, want kan men op die wijze zekere belangen beschermen tegen de willekeur, de domheid en de knoeierijen der wetgevende lichamen, aan de andere zijde zijn de grondwettelijke regelingen moeilijk te veranderen, als de praktijk de wenschelijkheid van wijziging aan het licht heeft gebracht. Een tweede middel zocht men in het onderwerpen van de producten der wetgevende wijsheid aan de goedkeuring van het volk. Dit heeft veelal ten gevolge, dat de wetten niet tot stand komen, want het volk is geneigd te meenen, dat wat door de wetgeving wordt uitgebroeid, niet goed kan zijn. Ongewoon is ook niet het volk bij gelegenheid der verkiezingen over zaken van wetgeving te hooren. Men laat dan b.v. stemmen over ‘bank or no bank’Ga naar voetnoot1). Een derde middel zocht men in de beperking van den zittingstijd der parlementen. Bijna overal komen zij slechts om het andere jaar bijeen. Als zij kwamen, rekten zij in die Staten, waar zij per dag werden betaald, de zittingen zoo lang mogelijk. Toen heeft men daar de regeling van het tractement zoo veranderd, dat de leden geen belang meer hadden bij lange zittingen. Deze middelen hebben het kwaad hier en daar eenigszins verminderd, maar niet weggenomen. In het ontduiken van beperkende grondwettelijke bepalingen hebben de parlementen dikwijls groote virtuositeit vertoond. Wilde men afdoende verbetering verkrijgen, men zou moeten kunnen bewerken, dat betere menschen zich eene benoeming tot volksvertegenwoordiger lieten wegvallen. De rechterlijke macht van de verschillende Staten staat in | |
[pagina 71]
| |
bekwaamheid en aanzien verre beneden die der Unie. Hare leden worden altijd slechts voor weinige jaren benoemd en in vele Staten is de benoeming toevertrouwd aan de ‘ruwe handen van het volk’, zooals Bryce zegt, terwijl de tractementen gering zijn. Het spreekt van zelf dat de benoemingen geschieden naar de inblazingen der groote lieden van elke partij, die intusschen toch altijd eenigszins rekening moeten houden met de publieke opinie, inzonderheid met de machtige orde van advocaten, die, tengevolge van hun beroep een afkeer hebben van al te onbekwame en partijdige rechters. Niet zeldzaam zijn de gevallen, waarin rechters medeplichtig bleken te zijn aan de knoeierijen van de politicians, terwijl ook van rechtstreeksche omkooping van rechters voorbeelden bestaan. Ook laat het zich begrijpen, dat rechters, die eene herkiezing wenschen, weinig geneigd zijn om in zaken, waarin de openbare meening partij trekt, tegen die meening in te beslissen. De grofste misbruiken van politieken aard, welke in Amerika gepleegd worden, betreffen het bestuur der steden. De knoeierijen, diefstallen, omkooperijen, waarin zich de politicians in het beheer der stedelijke zaken hebben schuldig gemaakt, zijn ongeloofelijk. Hier, in dezen kleineren kring, waar de publieke opinie het beste op de hoogte kan zijn is van hetgeen geschiedt, zijn de uitkomsten der democratie het treurigst. De politicians vormen daar telkens gewone roof benden. Van politieke leerstellingen is geen sprake meer en niet zelden ziet men de raddraaiers der verschillende clubs en groepen eendrachtig bezig zich te goed te doen aan den buit, dien zij in de uitoefening van hun opgedragen stedelijke ambten en betrekkingen weten meester te worden. Dit is te bedenkelijker omdat ook in Amerika de verhuizing van de bewoners van het platteland naar de steden steeds grooter proporties aanneemt. Men beproeft tegen deze misbruiken wel allerlei middelen, maar het heeft nog weinig gebaat. Het beste helpt nog het geven van het recht van veto en van de bevoegdheid tot benoeming der voornaamste stedelijke ambtenaren aan den burgemeester, maar dit is een gevaarlijk middel, want al doen de fatsoenlijke lieden van tijd tot tijd hun best, er is altijd eene groote kans dat de politicians een schoft op het kussen brengen. Tot het wanbestuur der steden hebben de wetgevende lichamen krachtig medegewerkt door middel van de | |
[pagina 72]
| |
wettelijke charters, die zij voor die steden vaststeldenGa naar voetnoot1). Vooral waar de bovendrijvende partij in het parlement eene andere was, dan die in de stad de macht in handen had, ging de wet allerlei plaatselijke belangen regelen, zich de benoeming van stedelijke betrekkingen voorbehouden, de steden dwingen tot groote uitgaven, waarvan de partijgenooten konden profiteeren, enz. enz., en niet zelden zijn de fatsoenlijke burgers, die zich groote inspanning getroostten om aan den ellendigen toestand in hunne stad een einde te maken, door wettelijke maatregelen in hunne goede voornemens gedwarsboomd. De schaamtelooze diefstallen der stedelijke regeeringen gaan gepaard met grove geldverspilling en met verwaarloozing van de stedelijke belangen. Het stemrecht is in handen van velen, die geene belasting betalen en die dus bij een spaarzaam en eerlijk bestuur geen geldelijk belang hebben. Zij zijn willige stemmachines voor de politicians, die in verschillende steden ook kunnen beschikken over een groot fonds van onontwikkelde immigranten. De inrichting van het bestuur der steden is overigens zeer omslachtig. Het is geschoeid op de leest van het bestuur van Staten en Unie; er zijn gemeenlijk twee Kamers, en de hoofden der stedelijke departementen worden veelal benoemd door het volk, soms ook door den burgemeester. De laatste wijze van aanstelling vindt, gelijk ik aanstipte, meer ingang nu men in vergrooting van de macht van het eveneens door het volk gekozen constitutioneele hoofd der gemeente een middel gaat zoeken tegen de bestaande ergerlijke misbruiken. Men is verder gegaan en heeft zelfs in overweging gegeven eene der stedelijke Kamers te doen benoemen door degenen, die een zeker bedrag in de stedelijke lasten betalen, en ofschoon dit denkbeeld nog niet in toepassing is gebracht, is het opwerpen daarvan door mannen van goede bedoelingen in het land der gelijkheid reeds een merkwaardig verschijnsel. Beter dan in de steden is de toestand in de andere onderdeelen der staten, in de counties (districten) en towns. Hier loopt de | |
[pagina 73]
| |
inrichting in de verschillende Staten nog al uiteen. Intusschen is er in de counties nergens een vertegenwoordigend lichaam. De openbare belangen, aan de besturen van deze vierkante lappen grond opgedragen, worden bezorgd door eenige ambtenaren en rechters, welke het volk kiest. De towns (plattelandsgemeenten), zijn onderdeelen der counties. Daar wordt het bestuur - waartoe behoort de armen- en politiezorg - uitgeoefend door enkele gewoonlijk onbetaalde ambtenaren, en, in vele gevallen, door de vergaderingen der burgers, welke op gezette tijden bijeenkomen. Het politieke bederf heeft zich ook vertoond in de counties, maar in zeer geringe mate in de towns. Hier valt dan ook weinig of niets te verdienen.
Terwijl de Unie enkel indirecte belastingen heft, vinden de bijzondere Staten hunne inkomsten voor een goed deel door directe belasting van de eigendommen der burgers. Evenzoo gaat het in de graafschappen, gemeenten en schooldistricten. De staten, graafschappen en besturen der schooldistrictenGa naar voetnoot1) slaan de som, die zij op deze wijze wenschen te verkrijgen, naar de waarde der eigendommen om over de gemeenten, en de plaatselijke ontvangers innen tegelijk de directe belasting van den Staat, het graafschap, de gemeente en het schooldistrict. Aan deze directe belasting, die in alle Staten geheven wordt, zijn, behoudens bepaalde uitzonderingen, onderworpen alle onroerende en roerende goederen. Onroerend eigendom is niet te verbergen, en ontsnapt derhalve niet aan de oogen van den fiscus; hier is de moeielijkheid alleen om de juiste waarde te bepalen. Daar nu de belasting van de grootere administratieve centra over de verschillende gemeenten wordt omgeslagen, zoekt elke gemeente een zoo gering mogelijk deel te dragen. Gelijkheid van taxatie is dientengevolge moeilijk te verkrijgen. Men heeft getracht daarin te voorzien door het vormen van commissiën van equalisatie, maar dit heeft niet veel gebaat. Algemeen is in Amerika de klacht over den ongelijken aanslag van vast goed. | |
[pagina 74]
| |
Veel erger is het intusschen nog gesteld met den aanslag van roerende eigendommen, vooral van effecten, welke door de Amerikanen worden aangeduid met den naam van ontref baar (intangible) eigendom. Om te weten, hoeveel iemand aan effecten bezit, is er eigenlijk geen ander middel dan het hem te vragen. Dat doet men dan ook: men eischt in den regel een beëedigde. verklaring omtrent het bedrag der aan de belasting onderworpen eigendommen. Die eisch is echter te zwaar gebleken voor de eerlijkheid der effectenhouders. Uit verschillende deelen der Unie verneemt men de verklaring dat de beëedigde opgaven in den regel valsch zijn. Meineeden van dezen aard zijn zoo gewoon, dat zij geen aanstoot meer geven, en de demoralisatie welke het gevolg is van die vele valsche eeden wordt een groot kwaad genoemd. Dat dit euvel in omvang voortdurend toeneemt, bewijzen de cijfers. Van 1871 tot 1884 daalde in den Staat New-York de waarde der in de belastingen aangeslagen roerende eigendommen met een bedrag van meer dan 107 millioen dollars. Dit geschiedde niettegenstaande in die jaren de waarde der roerende eigendommen met vele millioenen vermeerderde. De gouverneur van Ohio verklaarde in 1887: ‘Het grootste deel van de roerende eigendommen wordt in dezen Staat niet opgegeven, maar op bedriegelijke wijze geheel aan de belasting onttrokken. Het denkbeeld schijnt te heerschen, dat de belasting onrechtvaardig en ongelijk is, en dat het geen kwaad is den Staat te bedriegen, ofschoon daarvoor valsche opgaven gedaan moeten worden en meineed moet worden gepleegd. Dit misdrijf tegen het openbaar gezag en tegen de zedelijkheid wordt te dikwijls begaan door rijke lieden, die eene goede reputatie en eene hooge maatschappelijke positie bezitten.’ Men begrijpt hoezeer de zoo algemeen voorkomende praktijk van effecten bezittende lieden hen ergert, die gedwongen zijn inderdaad te betalen, wat zij volgens de wet schuldig zijn. Voor een deel moet volgens Bryce aan deze zaak worden toegeschreven de verbittering, die zoowel de Amerikaansche landbouwers als de lagere volksklassen niet zelden tegenover de kapitalisten aan den dag leggen. Terwijl de rijkdommen der laatsten aan de belasting ontsnappen, wordt de boer, die eigenaar is van zijn land en de werkman, die zijne spaarpenningen gestoken heeft in het huis dat hij bewoont, aangeslagen naar zijn ‘zichtbaar’ eigendom. ‘Men kan’, zegt onze schrijver, ‘in waarheid van de | |
[pagina 75]
| |
meeste Staten zeggen, dat onder het bestaande belastingstelsel het deel van de roerende eigendommen, dat aan belasting onderworpen is, kleiner wordt naarmate eene stad grooter is, en dat de bijdrage, welke iemand aan den Staat betaalt, eveneens kleiner wordt naarmate hij rijker is. Voeg hierbij, dat de rijke, in verhouding tot zijn inkomen, minder betaalt in de indirecte belastingen, aangezien het protectionistisch tarief niet alleen den prijs van weeldeartikelen, maar van alle levensbenoodigdheden, met uitzondering van eenige soorten van voedsel, verhoogt’. Ten slotte zij tot kenschetsing van de finantieele eerlijkheid van de besturen der bijzondere Staten vermeld dat twaalf Staten te samen schulden hebben gerepudieerd tot een totaal bedrag van 309 millioen dollars.
A.R. Arntzenius. (Slot volgt.) |
|