De Gids. Jaargang 54
(1890)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 546]
| ||||||
Het theerandje.Ga naar voetnoot1)Personen.
De handeling valt voor te Utrecht in het huis van mevrouw Foster. Elegante salon. Deur op den achtergrond. Deur rechts naar de kamer van mevrouw Foster. Links: een spiegel. Op den voorgrond rechts: canapé en guéridon. Op den achtergrond: twee koffers, één zeer ‘bereisd’, vol etiquetten - een ander geheel nieuw. Links op den voorgrond: een raam.
| ||||||
Eerste Tooneel.
antoinette
(Zij staat met eenige japonnen over den arm op den achtergrond, tusschen de twee geopende koffers, in tweestrijd, heen en weer draaiende van den eenen koffer naar den andere.)
Ja, wat te doen? Gaat mevrouw, of gaat zij niet? Wie zal dat zeggen? Moet ik (wijst op den nieuwen koffer) in pakken? òf (wijst op den ouden) - uit pakken? Uit pakken? In pakken? (Komt naar den voorgrond en gaat, steeds met de japonnen over den arm, op de canapé zitten). | ||||||
[pagina 547]
| ||||||
Tweede Tooneel.
antoinette, mietje. mietje
(steekt haar hoofd door de achterdeur).
Juffrouw Antoinette! Juffrouw Antoinette!
antoinette.
Kom maar binnen! Wat is er aan de hand?
mietje
(binnenkomend).
Zeg. eens! Is 't waar wat de oppasser mij daar zei? Wil mevrouw weêr weg?
antoinette.
Ik zou het je zeggen - als ik 't wist! Waarom dacht Jan dat?
mietje.
Omdat mevrouw gisteren dien nieuwen koffer gekocht heeft! 't Zou me razend spijten, want 't is een goede dienst, en gaat mevrouw er van door - dan weet de hemel wanneer wij haar terugzien? Nu - wat heeft ze je gezegd? Jij weet toch altijd alles van haar. Ga je weer mede?
antoinette.
Ik weet er niets van. Mevrouw was gisteren en vanmorgen erg in zichzelve gekeerd. Straks komt zij gekleed om uit te gaan, geeft mij de sleutels van de koffers en zegt: ‘Antoinette, zie de reistoiletten eens na en prepareer maar vast wat om mee te nemen - als ik eens op reis wil gaan!’ En daarop stapt ze weg en laat mij hier aan mijn lot over. Ik weet warempel niet wat ik doen moet!
mietje.
Zoo - dat ziet er slecht uit. Dan zal Jan wel gelijk hebben! En als mevrouw weer eens voor een paar jaren wegging - wat zal ze dan met dit huis doen? Verkoopen? Ze zal toch niet eeuwig met zoo'n duur pand hier willen blijven zitten, als zij er zelve nooit is?
antoinette.
Verkoopen denk ik niet. Mijnheer zaliger was razend gehecht aan 't oude huis en 't zou hem onmogelijk geweest zijn er van te scheiden. Daarom zal mevrouw 't niet licht weg doen.
mietje
(lachend).
Nu - anders van je familie moet je 't hebben!
antoinette
(ook lachend).
Goed - maar je vrouw is geen familie! - Neen - mijnbeer | ||||||
[pagina 548]
| ||||||
had eerder kunnen zeggen: Van je vrienden moet je 't hebben! Want daar heeft hij heel wat mede uittestaan gehad. Trouwens - 't goede had hij evenzeer aan hen te danken, want aan zijn vrouwtje kwam hij ook door zijn vrienden.
mietje.
Ja - dat's waar ook, hoe kwam zoo'n oude vrijer nog op eens aan zoo'n lief wijfje?
antoinette.
O! dat is een lange geschiedenis. Zooals je weet is mijn moeder jaren lang hier huishoudster geweest, en zoo weet ik er alles van. Je zoudt het kunnen noemen: 't verhaal van de drie vriendjes!
mietje
(gaat zitten).
Toe, vertel 't eens. Ik hoor graag van die geschiedenisjes?
antoinette.
Heel interessant is 't anders niet.... Jaren geleden waren er te Utrecht drie onafscheidelijke vriendjes: onze mijnheer - dan de zoon van den randsheer van Welden en de latere dokter Van Ederlé.
mietje.
Wat - de dokter? Maar die is toch een boel jonger?
antoinette.
Neen - deze natuurlijk niet! Maar zijn vader - die was ook dokter. Later ging onze mijnheer met mijnheer Van Welden naar Delft - de een voor ingenieur - de ander voor Oost-Indisch ambtenaar. De dokter studeerde hier. Onze mijnheer kwam hier ook weêr terug in de fabriek van zijn vader, verdiende een mooien duit geld en leefde stilletjes en ongetrouwd in dit oude huis. Daar komt de cholera en neemt den dokter weg! De beste man had altijd iedereen geholpen - behalve zijn eigen beurs. Toen hij begraven was, bleef er zoo wat niets voor de weduwe en haar zoon. Maar geen nood! Onze mijnheer was er - hij liet den jongen op zijn kosten studeeren - behandelde hem letterlijk als een eigen kind - hij was hier altijd over den vloer. Dat was één. Op een goeden dag, een brief uit den Oost van mijnheer Van Welden: of onze mijnheer maar eens effentjes naar Amsterdam wil gaan om een dochtertje van mijnheer Van Welden in ontvangst te nemen. Dat was twéé!
mietje.
Een grappige commissie voor zoo'n ouden vrijer. | ||||||
[pagina 549]
| ||||||
antoinette.
Ja! - Mijnheer ging trouw naar Amsterdam, haalde 't meisje van 't schip en bracht het naar Brussel op 't kostschool. Een anderhalf jaar later - nieuwe brief uit Indië. Mijnheer van Welden had leverziekte en zou naar Holland komen. Dat doet hij - komt hier - natuurlijk weder bij onzen mijnheer en sterft nog heel plotseling in dit eigenste huis. Na mijnheer van Welden's dood gaat onze mijnheer naar Brussel, en vindt daar 't meisje - mooi - gefortuneerd - en volstrekt niet genegen langer op school te blijven! Hoe 't daar nu verder is gegaan - precies weet ik het niet! Maar een halfjaar later wist ons mevrouwtje - ik denk dat zij hèm gevraagd heeft! - het zoo knapjes aan te leggen, dat er op een goeden dag een loopend vuurtje door Utrecht ging - onze mijnheer, een verstokt oud gezel - diep in de vijftig: ging trouwen met of liet zich trouwen door - mejuffrouw Louise Van Welden, oud negentien!
mietje.
Dat was een durf!
antoinette.
Ja - maar hij heeft er nooit geen berouw over behoeven te hebben. Want ons mevrouwtje kwam zich hier braaf begraven in dit stille huis. - Zij was perfekt met haar man - nooit is er zóoveel (maakt een beweging als beet zij een onzichtbaar stukje van een nagel) op haar te zeggen geweest, en toen mijnheer na een jaar of vier ziek werd heeft zij hem opgepast en verzorgd, dat geen dochter het haar verbeterd zou hebben. En zij was heusch heel treurig over zijn dood.
mietje.
En toen als verzetje gingen jullie reizen!
antoinette.
Wel zoo'n beetje! Mevrouw zei: ‘Antoinette - nu moesten wij eens wat van de wereld gaan zien. Ten minste als jij meê wilt?’ - Of ik meê wou? Of ik!! En zoo hebben wij een besten tijd gehad. Ik weet niet waar wij al niet geweest zijn! En 't amuseerde mij!! Want 't duurde nooit lang of de vrijertjes fladderden met zwermen rond het mooie rijke weeuwtje, - als nachtuilen om de waskaars! En zij liet hen zich branden! - oh! En als die nachtuilen met hun gebrande vleugels bij mij om troost kwamen, zei ik: ‘Ik heb het u wel gezegd. Mevrouw heeft haar eersten man genomen | ||||||
[pagina 550]
| ||||||
om vrij te zijn - en nu wil ze - juist om vrij te blijven - er geen tweeden hebben!’ En zóó dropen de franschmannetjes, de italiaantjes, de hollandertjes - want die waren er ook bij! - allemaal met lange neuzen af. 't Ging me soms aan mijn hart - want er waren zulke aardige kereltjes bij, dat ik er wel eens uit had willen kiezen! Maar - ik was - geen weeuwtje - en niet rijk!.... Dat was 't verschil! Met dat al heb ik met mijn reizen heel wat geleerd - een aardig mondje fransch, engelsch en duitsch opgedaan; en ik redde mij met die vreemde snuitertjes dat het een lust was! (Men hoort schellen).
mietje
(opstaande).
Er wordt gebeld! Ik ga open doen! (Mietje af.) | ||||||
Derde Tooneel.
antoinette
(alleen, daarna weder Mietje).
antoinette
(opstaande).
Ik hoop dat het mevrouw is, want ik weet niet wat aan te vangen.
mietje
(in de achterdeur).
Juffrouw Antoinette! daar is een mijnheer voor mevrouw, - en of ik nu al zeg, dat ze uit is - ik kan hem niet wegrijgen. | ||||||
Vierde Tooneel.
de vorigen, euland.
euland
(Mietje ter zijde schuivend).
Neen, zeker kunt gij hem niet wegkrijgen! Mejuffrouw Antoinette, vergeef mij dat ik zoo onbescheiden ben (doet de deur voor den neus van Mietje dicht) - maar ik moet u om raad vragen.
antoinette.
Mijnheer Euland! - zegt u toch niet mejuffrouw! Ik ben maar Antoinette!
euland.
Neen, pardon, ziet u - u is tevens - en zeer terecht - bepaald zeer terecht - de vertrouwde van die allerbeminnelijkste mevrouw Foster - en daarom - (draait verlegen met zijn spitse vingers op den bol van zijn hoed).
antoinette
(schuift hem een stoel toe en blijft zelve staan).
Ga, als 't u belieft, zitten! Had u een boodschap voor mevrouw? Wat wilt u dat ik haar zal zeggen? | ||||||
[pagina 551]
| ||||||
euland.
(haatig) O! niets - niets. Dank u zeer - maar de gelegenheid is nu zoo gunstig - en ik vrees de tijd dringt - dat ik herhaal het - (besluitende) - ik moet u ronduit om raad vragen, mejuffrouw Antoinette! (hij gaat zitten).
antoinette.
Aan mij?
euland.
Ja - aan u. Gij kent mevrouw Foster geheel. Gij hebt blijkbaar haar geheele vertrouwen.
antoinette.
Heusch niet! u overdrijft!
euland.
Neen! neen - zoo is het. Nu - gij zult misschien wel gemerkt hebben - (dralend.)
antoinette
(ter zijde).
Ah ha! Nachtuil nommer duizend en drie! (tot Euland) Wat meent u?
euland.
Wel gemerkt hebben, dat sedert wij 't groote voorrecht hebben mevrouw Foster weer een paar maanden in ons midden - in 't vaderland - te zien - in de oude stad, waar haar betreurde man - mijn onvergetelijke vriend Foster, een sieraad was (raakt de klus kwijt) - er - soms - misschien -
antoinette
(ondeugend).
Het voor mevrouw Foster minder dan ooit mogelijk was de herinnering aan uw vriend - te vergeten?
euland
(haastig). Neen! - juist dat wilde ik niet zeggen! Vergeten? Neen - als mensch - als staatsburger - nimmer! Maar ziet u, mejuffrouw Antoinette - 't is nu al eenige jaren, dat mevrouw Foster weduwe is - en - zoudt u nu meenen dat zij in het geheel aan geen hertrouwen zou denken?
antoinette.
Hoe kan ik ik dat nu weten, mijnheer Euland? U begrijpt toch wel dat Mevrouw mij zoo iets niet zou zeggen.
euland
(wat driftig).
Zeggen! zeggen! zeggen! Maak mij nu niet wijs dat het noodig zou zijn u zoo iets te zeggen! Maar er zijn van die teekenen, die | ||||||
[pagina 552]
| ||||||
nooit bedriegen! Zou Mevrouw zich nooit wat eenzaam op de wereld gevoelen? Dat eeuwige reizen kan toch niet altijd duren? Zouden er nu nooit eens oogenblikken zijn, dat zij - zoo jong - zoo mooi - zoo geschapen voor 't geluk - daar nu ook haar aandeel in zou willen hebben? Is zij nooit wat melancholiek? Houdt zij van maneschijn?
antoinette
(ter zijde, op Euland's kalen schedel wijzende).
Van maneschijn? (Luid). Daar heb ik nooit op gelet! Maar - nu u 't zegt - misschien wel! Want als 't buiten mooi weer was en de ramen stonden open en ik wilde de lichten opsteken dan zei mevrouw: ‘Wacht liever nog wat Antoinette, want anders komen al die vlinders binnen en die branden zich zoo akelig de vleugels.’
euland
(verheugd).
Zie je - daar hebben we 't al! Ja, behoefte aan nadenken - maneschijn - sterren. - Houdt Mevrouw ook van sterren?
antoinette.
Sterren? Dat geloof ik wel. Tenminste als die Italiaansche officiertjes kwamen....
euland
(verbaasd).
Wat belieft je? Italiaansche officieren?
antoinette.
Die hebben allemaal sterren. Op den uniform weet u? En 't zijn heele nette mooie mannetjes! Keurig. En dan zei Mevrouw: Hé - die dragen sterretjes, precies als bij ons.
euland
(ziet Antoinette argwanend aan, terwijl deze hoogst onschuldig kijkt).
Gij begrijpt heel goed juffrouw Antoinette, dat ik noch van uniformen noch van officiertjes sprak. Ik bedoel die heerlijke groote sterren daarboven aan 't firnament. Doet de aanblik daarvan uw mevrouw niet soms in diepe gedachten verzinken?
antoinette.
Och - dat weet ik niet. Maar onder die sterredragertjes daar in Rome waren er alleraardigste.
euland
(zeer ongerust).
En - Mevrouw? - Zou toch niet? - Waren er daar onder? - Toe - juffrouw Antoinette - ik ben niet onbescheiden maar, - | ||||||
[pagina 553]
| ||||||
waarom langer geveinsd? ik vrees dat mijn lot afhankelijk is van een beslissing van mevrouw Foster - ik zou voor geen geld van de wereld.......
antoinette.
(ter zijde). Een blauwtje loopen? (tot Euland). Ik begrijp maar niet wat u wilt.
euland
(ongeduldig).
Gij hebt mij genoeg begrepen! Er is toch nooit iemand op die reizen geweest - die - gij denkt - dat - indruk op mevrouw gemaakt heeft?
antoinette.
(ter zijde). Daar zijn wij er! (tot Euland). Dat zou ik niet durven zeggen. In Rome bijvoorbeeld herinner ik mij dat er eens een kolossale engelschman was....
euland
(zeer ongerust).
Een kolossale engelschman?
antoinette.
Die stapte op 't laatste oogenblik van 't vertrek in de wagon. De trein zette zich in beweging....
euland
(zeer ongerust),
De trein zete zich in beweging....
antoinette.
Door den schok trapt 't onmensch met zijn engelsche strijkijzers op 't beelderige voetje van Mevrouw....
euland.
Hemel!
antoinette.
En de mensch zegt niet eens: pawdon! Ik was woedend, maar mevrouw, hoeveel pijn zij ook had, lachte over mijn booscheid en zeide: ‘ach - dat is de engelsche manier om in druk te maken!’
euland
(boos).
Juffrouw Antoinette! juffrouw Antoinette! gij steekt een beetje weer den gek met mij, dan behoorlijk is. Gij begrijpt volkomen...
antoinette.
Dat gij uw vleugels wilt branden.
euland.
Mijn vleugels? | ||||||
[pagina 554]
| ||||||
antoinette
(lachend).
Ja wel! - uw prachtige donkerblauwe met goud doorspikkelde vlindervleugels! geef u geen moeite!
euland.
Waarom niet? Als er niemand anders is? Ik ben een boel jonger dan mijn overleden vriend.
antoinette.
Juist daarom! U bent te jong!
euland.
Wat blieft u? Acht en veertig jaren is niet te jong om te trouwen!
antoinette.
Neen - maar hoe oud denkt u te worden?
euland.
Wat een vraag? Wie weet dat? Ik ben goed geconserveerd. Mijn vader leeft nog en is twee en zeventig. Mijn beide grootvaders werden bijna negentig.
antoinette.
Dus, als gij eens deed als uw grootvaders en mevrouw kwam u op uw acht en veertigste jaar te trouwen dan heeft zij - 48 van de 90 maakt: twee en veertig jaren voor het berouwen? Neen - dat is heusch te lang!
euland.
Maar wie spreekt van berouwen? Waarom zou ik uw mevrouw niet even gelukkig maken als haar eerste man?
antoinette.
Even? even?
euland.
Was zij niet tevreden? niet gelukkig?
antoinette.
Zeker! maar ik meen dat een tweede uitgaaf altijd moet zijn - herzien en verbeterd!
euland
(verontwaardigd).
Maar Antoinette, gij maakt het werkelijk te erg! In ieder geval, ben ik niet tien jaar jonger dan Foster was toen hij haar trouwde? En - ben ik dan niet veel herzien en verbeterd? (Staat op en beziet zich zelven met welgevallen, ten slotte in den spiegel).
antoinette.
(ter zijde). Hij verdiende dat ik zijn vleugels er aan waagde! (tot Euland). Mijnheer Euland, ik weet er niets van hoe mevrouw er over denkt - ik ben maar een eenvoudige kamenier. | ||||||
[pagina 555]
| ||||||
euland
(haar beziende). Eenvoudig? eenvoudig! Dat mocht wat die eenvoud! Je bent eene kleine feeks - maar een aardig nest en als gij nu eens heel lief waart (tracht haar om de taille te vatten).
antoinette
(hem afweêrend, met nadruk)
Mijnheer!
euland.
Kom! kom! - Nu - dan moest gij eens voorzichtig bij mevrouw een balletje opwerpen! Ik ben wel niet te oud om te trouwen - maar wel om een gek figuur te slaan, en daarom wilde ik als een voorzichtig veldheer eerst de vesting laten verkennen, alvorens.... (maakt eerst de heldhaftige beweging van iemand die met geveld geweer storm zal loopen, maar dan plotseling 't gebaar van iemand, die erg kiespijn krijgt). Aie! aie!
antoinette.
Mijn hemel! wat overkomt u?
euland.
Niets! niets. 't Is al voorbij. (ter zijde) Vervloekt gebit! Ik kan aan dat ellendige ding maar niet wennen! Ik dacht waarachtig dat het losschoot. (Tot Antoinette) Heb je ook een glas water?
antoinette.
Gaarne! Ik zal 't halen. (Antoinette af). | ||||||
Vijde Tooneel.
euland
(hij gaat haastig naar den spiegel en duwt het gebit op zijn plaats).
Zie zoo! nu zit het weer! Die brave specialiteit in de tandheelkunde beweerde dat het spoedig went! Dat valt niet mede! En zeggen dat ik dat alles doorsta om minder oud te zijn - om meer indruk te maken op die bekoorlijkste.... | ||||||
Zesde Tooneel.
euland. antoinette
(met een glas water).
antoinette.
Als 't u belieft.
euland.
Dank je (hij drinkt wat).
antoinette.
Kiespijn? | ||||||
[pagina 556]
| ||||||
euland.
Neen, niet precies. Een beetje nerveus. Neuralgisch.
antoinette.
Ah zoo! koud water zal niet goed zijn. Wees u voorzichtig! en ook met het bijten!
euland.
(ter zijde). Zou zij 't raden? (tot Antoinette) Bijten? ja daar moet ik wel een beetje mede oppassen. Gij weet: een gevoelige zenuw. Maar juffrouw Antoinette, gij hebt maar nooit flinkweg raadgegeven. Zou ik nu niets geen kans hebben? Toe - blijf nu niet staan, maar ga ook eens zitten en zeg mij oprecht wat gij er van denkt. (beiden gaan zitten op de canapé).
antoinette.
Dat wil ik wel doen mijnheer Euland. (Na een oogenblik nadenken) Ik zou het niet denken!
euland.
Dat uik kan had?
antoinette.
Neen!
euland.
En waarom niet?
antoinette
(quasi verlegen).
Dat is zoo moeilijk te zeggen! Maar enfin - u weet - toen Mevrouw's vader stierf, was zij in een heel lastig geval. Zij was op kostschool te Brussel. Haar oom en voogd had juist een gek huwelijk gedaan. Onze mevrouw kon dus niet bij hem gaan inwonen. Andere familie was er niet, en zoo stond zij moederziel alleen.
euland.
En om zich een positie te maken trouwde zij mijn goeden vriend Foster. Dat weet iedereen.
antoinette.
Sedert zag Mevrouw veel van de wereld! Men maakte haar op reis heel wat het hof - och, daardoor leert men de mannen zoo goed kennen! en - ronduit gezegd! - daar winnen ze niet bij...
euland.
Dank je!
antoinette.
...Zoodat als Mevrouw (declameerend) ‘en des al niettemin en | ||||||
[pagina 557]
| ||||||
evenwel nochtans’ (op gewonen toon) zoo onvoorzichtig was om te hertrouwen, - om nogmaals in den Eva's appel, al is het dan nòg zoo'n gepermitteerden, te bijten...
euland.
Ik begrijp er niets van!
antoinette.
...Ze hem dan in ieder geval zou deelen met iemand van haar leeftijd, van haar vroolijkheid, in een woord met iemand, die ook met een even flink sterk gebit als zij (maakt de beweging als beet zij in een appel) - erin zoo happen!
euland.
Happen! bijten! altijd die malle beeldspraak!
antoinette.
Och! dat kwam nu zoo toevallig! - door uw kiespijn!
euland
(knorrig).
Kiespijn! kiespijn! - Een kleine aandoening! Ik bijt zoo goed als de beste!
antoinette.
Des te beter! Enfin! bepleit uw eigen zaak! Maar waarom vraagt gij dan om raad?
euland
(ziet naar de twee koffers).
Waarom? wel omdat 't gerucht loopt, - en ik zie (wijst de koffers) niet voor niets, - dat mevrouw al genoeg van Utrecht heeft, en op reis gaat. En in de schrik, de haast, meende ik ten spoedigste... 't Is dus waar? gij gaat weêr op reis?
antoinette.
Ik wou dat ik het wist! Mevrouw had alle koffers (wijst naar den ouden) nog niet eens uitgepakt. Gisteren koopt zij een nieuwen (wijst op den anderen), en van morgen was zij zeer zenuwachtig en zegt op eens: ‘Antoinette, zie eens na wat wij zouden moeten medenemen, ik geloof, dat wij weer op reis gaan.’ En daarop is zij uitgegaan. En nu sta ik daar (wijst op de japonnen) net als de ezel tusschen de hooischelven en weet niet wat ik doen moet. Uitpakken? In pakken?
euland
(galant).
Juffrouw Antoinette, een paar oogen als de uwe bestemden je meer bepaald tot 't in pakken!
antoinette.
Mijnheer Euland! Zulke complimentjes! Wat een vlinder! Dat | ||||||
[pagina 558]
| ||||||
moest Mevrouw nu eens hooren! (Er wordt geklopt. Euland schrikt en springt op). (Lachende tot Euland): Ziet u - 't geweten! (luid) Binnen! | ||||||
Zevende tooneel.
euland, antoinette,
(Het hoofd van Mietje door de achterdeur.)
mietje.
Juffrouw Antoinette! Een pak van Rennes, dat had mevrouw gezegd hier te bezorgen. (Zij steekt vier pakken theerandjes naar binnen.)
antoinette,
(gaat ze aannemen.)
Vier pakken theerandjes? - Dan gaan we op reis! Enfin! Mij wel. Dol amusant is het hier niet!
euland,
(zeer onthusd.)
Wat? die theerandjes? Dat afschuwelijke goed, die voorwereldlijke petrefacten - die beduiden..?
antoinette.
Dat wij op reis gaan! Dat is de vaste gewoonte van mevrouw. Die presenteert ze op 'n middagthecuurtje, dat is iets vreemds, iets eigenaardig hollandsch, en 't amuseert mevrouw. Houdt u er niet van?
euland.
Spreek er niet over! Die harde sterk gekruide dingen! Een aanslag op je gebit - en een aanslag op je maag! Kon men ze nog wat weeken. Maar je bederft iederen wijn, waarin je dat goed zoudt soppen. Verbeeld je, kruidnagels, of ik weet niet wat daarin zit, in een glas goede port of marsala. 't Is een bepaalde vergiftiging!
antoinette.
Dat treft al heel slecht! Want mevrouw met haar echt oostersch gebit vind het juist zoo heerlijk - zoo in eens - (maakt een beweging alsof zij iets hards doorbijt) knap!! in tweeën te bijten! Maar - zij heeft ook tanden! kijk! om te stelen - en ziet u, daarbij nog zoo erg jong - zoo niets gesleten. -
euland,
(knorrig.)
Ieder zijn smaak!
antoinette.
(verontwaardigd.)
Hoe kunt u dat zeggen, mijnheer Euland! U, die er aan denkt, mevrouw te vragen! In 't huwelijk moet men toch trachten één smaak te hebben!
euland.
Voor theerandjes? Ben je dwaas! | ||||||
[pagina 559]
| ||||||
antoinette.
Ik vergat die kiespijn, die ééne zenuw.
euland.
't Is warempel waar! die doet me al pijn als ge er van spreekt.
antoinette,
(alsof zij een inval krijgt.)
Er is toch een wijn, net zoo gekruid als de theerandjes, daar zoudt ge ze in kunnen ‘soppen’, zooals u dat noemt.
euland.
Kruidenwijn? Lievevrouwen bedstroo?
antoinette,
(lachend.)
Niet zoo snel! Zoo ver zijn we nog niet! Om te beginnen: hypocras!
euland,
(ook lachend, al is het wat spijtig.)
Heel aardig! heel aardig! - Maar waarom wil mevrouw nu op eens weg? Kunt gij 't gissen?
antoinette.
Gissen? neen. Maar mij dunkt, zoo heel ver behoeven we 't ook niet te zoeken. Vind u het hier heel amusant, opgewekt, levendig?
euland.
Een plaats gewijd aan de wetenschap behoort niet amusant te zijn.
antoinette.
Wel mogelijk! maar ik geloof niet, dat mevrouw zich al gewijd heeft aan - de wetenschap!
euland,
(ietwat angstig.)
Maar zij heeft toch geen afkeer van hier te zijn? met haar eerste man woonde ze ook hier.
antoinette.
Zeker! Zij hield hartelijk van hem; om zijnentwil heeft zij hier stilletjes geleefd, hem opgepast, hem 't leven zoo prettig en best mogelijk gemaakt. Maar zulke goede dingen.....
euland,
(haastig.)
Bestaan in drieën.....
antoinette.
Neen! zijn voldoende: in ééne!
euland.
Gij geeft niet veel hoop. Maar ik wil mijn lot kennen. Gaat gij spoedig weg?
antoinette.
Ik zei u al dat ik niets, niets, niemendal weet. Maar waar- | ||||||
[pagina 560]
| ||||||
schijnlijk wel. Als mevrouw iets in haar hoofd heeft, gaat het in den regel er met den franschen slag door.
euland.
Hemel! Dan kom ik van middag terug. Beloof mij, juffrouw Antoinette! gij verraadt niets. Gij zijt niet tegen mij - niet waar?
antoinette,
lachend.
Ik, mijnheer? Waarom zou ik? Ik behoef u niet te trouwen! Dat is mevrouw's zaak. (Gaat naar de koffers). Ik kan toch niets pakken vóór dat mevrouw mij beter op de hoogte brengt, ik zal de japonnen zoolang hier naast wat uithangen. (rechts af.) | ||||||
Achtste Tooneel.
euland.
euland,
(haar naziende.)
(Haar stem nabootsend). ‘Ik behoef u niet te trouwen.’ Zoo'n nest! 't Zou waarempel nog zoo naar niet zijn. Dat reizen heeft haar alleraardigst ontwikkeld. Maar kom. (Ziet op zijn horloge.) Sapperloot! Meer dan tijd voor mijn visites! (Snel af. Tegen Antoinette die binnenkomt.) Mondje dicht! Mondje dicht! | ||||||
Negende Tooneel.
antoinette.
Bepaald! (Als zij alleen is.) Als die kans heeft om mevrouw hier te doen blijven! Maar (gaat op de canapé zitten) wat kan mevrouw zoo zenuwachtig gemaakt hebben? Wij komen een paar maanden geleden terug. Mevrouw betrekt haar huis, huurt meiden, alsof zij hier altijd denkt te blijven. Op eens gisteren dien koffer gekocht en van morgen.... Wat is dan gisteren gebeurd? Wie is er geweest? Laat eens zien! Mijnheer en Mevrouw Van Sluchteren. Dat kan niets te beteekenen gehad hebben, dat zijn van die visitekennissen van veertien in 't dozijn. De generaal van der Staal. Die is 't ook niet. Freule Van Pettelgem? Die heeft maar door zitten giegelen als altijd. Wie is er nog meer geweest? - Wel - niemand. Kan mevrouw dan iemand ontmoet hebben? Ze is om vier uur uitgegaan. Toen heeft ze den koffer gekocht. Om half zes kwam zij dineeren. Daar tusschen moet het liggen, want aan tafel heeft zij bijna niets gegeten. Bepaald! daar schort het hem! Waar is zij toen geweest? Wacht eens! ‘Bij de oude mevrouw Van Ederlé,’ zeide zij. Nu, die zal haar toch wel niet | ||||||
[pagina 561]
| ||||||
op de vlucht jagen, die lieve, goede, gebrekkige oude dame, altijd even zacht en lijdzaam. Enfin! er achter komen doe ik wel. Ah! mevrouw! (Staat snel op.) | ||||||
Tiende Tooneel.
antoinette, mevr. foster.
mevr. foster,
(met hoed en mantille aan.)
(Haar handschoenen uittrekkend en naar de koffers ziende.) Arme Antoinette! (Zij laat zich wat lusteloos op een stoel neervallen.) Ge zult niet veel hebben kunnen uitvoeren?
antoinette.
Neen, mevrouw! niet veel, om u de waarheid te zeggen, maar ik heb in alle gevallen maar wat uitgepakt. Voor uw zomerjaponnen was het toch altijd beter niet in den koffer te blijven. Ik heb ze hiernaast in de kast gehangen.
mevr. foster.
Dank je. Maar ze zullen spoedig weer in de verdrukking komen. Ik denk dat wij gaan reizen, Antoinette! Je ziet er niet tegen op?
antoinette.
Ik, mevrouw? Zeker niet! 't Is waar, men zegt: ‘Oost, West, t'huis best.’ En er is met dat reizen soms een boel last. Toch zal ik heel graag weer met mevrouw meêgaan.
mevr. foster.
Daar vleide ik mij meê, Antoinette. Ik zou je niet gaarne missen.
antoinette.
Dank u zeer mevrouw. Op mijn beurt, vleide ik mij daar ook een beetje meê!
mevr. foster.
(Reikt haar de hand). Wel Antoinette, je weet heel goed, dat je meer voor mij bent dan eenvoudig een reisgenoote; ik voel dat je van me houdt en dat ik geheel op je kan vertrouwen.
antoinette.
Hoe zou ik anders voor u kunnen zijn? Ik vergeet niet hoe lief u voor mijn arme moeder en mijn zuster is geweest.
mevr. forster.
Chut! chut! geen bedankjes. En wat ik voor je moeder deed, die zoo lang en best bij mijn man het huishouden verzorgd had, dat sprak wel van zelf. Kom! - ik ben van daag lui - en besluiteloos - ik ken mij zelve niet meer (Opstaande, eenigzins aarzelend.) Is er niemand voor mij geweest? | ||||||
[pagina 562]
| ||||||
antoinette.
Neen mevrouw! Rennes stuurde alleen de theerandjes. (Wijst de pakken, Antoinette neemt hoed en mantille, daarmede rechts af. | ||||||
Elfde Tooneel.
mevr. foster
(alleen).
Niemand! Dus - niettegenstaande hij nu weet dat ik hier ben en dat ik weer spoedig ga vertrekken, niettegenstaande ik den eersten stap deed en om een consult vroeg, blijft hij hardnekkig op een afstand..... 't Is misschien beter zoo. Dan maar op reis! (Gaat naar haar koffers.) Wat zal ik meênemen? Zomergoed - natuurlijk - wij zijn in 't voorjaar. Ook wintergoed? Of zou ik vóór den winter terug zijn? Waarom? Voor wie? Wie wacht mij? Wat wacht mij?.... Voyons! Waar heb ik mij een winter het best geamuseerd? Davos? Montreux? Rome? 't Is allemaal 't zelfde. O! Wat een lot! Veroordeeld te zijn tot eeuwigdurend zich amuseeren! Overal dezelfde menschjes, dezelfde fancyfairs, lawntennis, cricquet, picnics, bals - dezelfde ‘courmacherijen’, dezelfde mooie mannetjes met dezelfde kneveltjes, pretensietjes, lieve woordjes - en grenzenlooze ijdelheidjes! Allons! hoe heb ik het met mijzelve? Ik, de levenslustige ziel, word sentimenteel en houd Hamlet's beschouwingen, en dat alles omdat een mijnheertje zich niet verwaardigd heeft naar mijn gezondheid te komen informeeren - (lachend) wat nog wel zijn vak is! Ik ben een kind - en avant! aan 't werk! (haalt eenige dozen uit den koffer.) | ||||||
Twaalfde Tooneel.
Mevr. foster, mietje.
mietje.
Mevrouw! daar is dokter van Ederlé!
Mevr. foster.
(Terzijde.) Hij komt toch! (Tot Mietje.) Laat den dokter binnen komen. | ||||||
Dertiende Tooneel.
Mevr. foster, ederlé.
(Mevr. Foster heeft haar handen vol dozen.)
ederlé.
(komt eenigzins geagiteerd op, doch bedwingt zich).
Mevrouw Foster! (Buigt. Dan zeer koel.) Mama zei van morgen dat u mij wenschte te - consulteeren. | ||||||
[pagina 563]
| ||||||
Mevr. foster
(lachend).
Zeker dokter! Neem plaats. Permitteer me dat ik even al die dozen weg zet. (Rechts af.) | ||||||
Veertiende Tooneel.
ederlé.
ederlé.
Zij! - Zij! - mooier dan ooit! en met meer zekerheid in haar optreden dan ooit! en ik - dwaas! die hier naar toe komende, al bang was dat de meid het bonzen van mijn hart zou hooren! - op eens was alles.... | ||||||
Vijftiende Tooneel.
ederlé, Mevr. foster.
Mevr. foster.
(Steekt hem de hand toe.) Zie zoo, nu heb ik ten minste een hand vrij om u toe te steken! (Hij neemt die met eenige aarzeling aan. Zij gaan zitten.) Dokter! (lachend.) Wat klinkt dat deftig! Wel dokter, daar u nog nooit naar mij kwaamt kijken, ofschoon ik al eenige maanden in Holland ben.....
ederlé
(wat gedwongen).
U weet mevrouw, ik woon niet hier maar in Amsterdam.
Mevr. foster
(steeds zeer opgeruimd).
Waar gij mooi op weg zijt een beroemde specialiteit te worden.
ederlé
(ook lachend).
Foei mevrouw, u moogt niet spotten met een pas beginnende.
Mevr. foster.
Dat doe ik ook niet! Het is een bekende zaak dat gij goed slaagt. En daar gij trouw uw lieve moeder hier opzoekt, had ik gehoopt dat gij misschien ook eens naar mij zoudt hebben omgezien. En dan had ik misschien aan den ouden vriend een advies gevraagd. Nu die niet kwam - vraag ik het aan den dokter.
ederlé
(verward).
Zeker - ik kom hier.... zoo mogelijk alle weken. Maar altijd zeer kort, zeer gejaagd. U weet wij arme doktoren -
Mevr. foster
(lachend).
Behooren meer aan hun zieken dan aan hun vrienden. Dat weet ik zóó goed, dat ik daarom als patiente beslag op u leg, hetgeen gij dus niet moogt afslaan. Ik ben niet ziek mijnheer Ederlé - maar ik vrees het te worden. | ||||||
[pagina 564]
| ||||||
ederlé
(ziet haar eerst ernstig aan, dan, aangezien zij steeds doorlacht, met bewondering).
Zóó oppervlakkig, zou ik haast zeggen, schijnt het gevaar niet zeer groot - u ziet er zoo goed uit -
Mevr. foster
(dreigend met opgeheven vinger).
Docter! docter! foei - geen complimentjes! Denk er aan, die heb ik nu drie jaren lang bij dozijnen dagelijks genoten. (Ernstig) Neen - ik had juist daarom eens behoefte aan wat waarheden - desnoods harde waarheden te hooren, en daar ik meen te weten. -
ederlé
(opspringend.)
In godsnaam, Louise! Laat dat rusten -
Mevr. foster
(ook opstaande).
(Ter zijde.) Louise! Wie noemt mij nog zoo!
ederlé
(verlegen).
Vergiffenis mevrouw! 't Woord had niet over mijn lippen moeten komen. (Zich vermannend, koel.) U zeidet dan, mevrouw Foster, dat u vreesde ongesteld te zullen worden?
Mevr foster
(weder opgeruimd).
(Beiden gaan weer zitten). Ja dokter - een heel erge kwaal! Misanthropie!
Ederlé
(ongeduldig).
Mevrouw! Ik versta het niet - mij dunkt - u zult zelve begrijpen dat dit onderhoud....
Mevr. foster
(flink).
Dringend noodig was. Juist! Anders had ik niet, na drie maanden wachten op uw bezoek, u gedwongen hier te komen. Uw moeder zei mij gisteren, dat zij u verwachtte. Alvorens weder, misschien voor altijd, het land te verlaten, wilde ik u gesproken hebben. Er mag geen misverstand tusschen ons bestaan blijven.
ederlé
(bitter en zenuwachtig).
Misverstand! misverstand! Gij zijt noodeloos wreed! Waarom hebt gij mij geroepen? Alles was dood, vergeten - neen, nooit vergeten, maar doorstaan. Laat mij aan mijn werk - aan mijn heerlijk goddelijk werk, dat mij gered heeft.
Mevr. foster
(ook ernstig).
Juist! En dat gij dit zóo zegt, bewijst dat ik het recht had u een opheldering te geven, want gij hebt niet het recht zóó te spreken.
ederlé
(heftig).
Niet het recht? | ||||||
[pagina 565]
| ||||||
mevr. foster.
Neen - niet het recht!
ederlé.
Maar hebt gij mij dan niet verdreven uit dit huis, uit mijn land, uit mijn werkkring? Wie heeft mij gedwongen een lieve zieke moeder hier achter te laten en een viertal jaren in Indië, in 't afmattende werk, in dien daar zoo dubbel zwaren hospitaaldienst afleiding - zoo mogelijk het vergeten - te zoeken van wat hier gebeurd was?
Mevr. foster
(met aandoening).
Dat deed niet ik, dat deed uw eigen plichtsbesef! Gij hebt goed, gij hebt groot gehandeld - (met gedempte stem) zooals ik wist dat gij handelen zoudt!
ederlé.
Gij, gij zegt dat gij dat wist? gij, die mij hebt weggejaagd als een misdadiger?
Mevr. foster
(eerst ernstig dan allengs opgeruimder).
Niet als een misdadiger! Ik heb den moed gehad u te doen zien wat recht was en wat onrecht zou geweest zijn. Gij hebt dat zelf dadelijk begrepen en gehandeld zooals een eerlijk man doen moest. Waarom zou er dan nog bitterheid bestaan tusschen ons? Wij deden beiden onzen plicht. (Ederlé ziet plotseling op.) Ja, beiden. Mag dan de herinnering daaraan ons niet wat trotsch op ons zelven - blijmoedig maken?.... Ik begreep van uwe moeder, dat dit bij u niet het geval is. Wel, dit zou mij bijna een beetje minder goed vertrouwen in de menschelijke natuur geven! Daarom zeide ik u, dat ik een neiging voelde opkomen tot misanthropie. (Lachend en hem de hand biedend) Zie zoo, dit is nu alles voorbij en in orde niet waar? Wij kunnen als goede vrienden scheiden. Ik wilde niet op reis gaan zonder dit eerst verkregen te hebben.
ederlé
(neemt de hand niet aan).
Neen mevrouw! ik heb te veel geleden om zoo snel te kunnen vergeten. (Bitter) Ik bewonder uw grootere gemakkelijkheid. Trouwens, ons beider positie was niet dezelfde. Dwaas, ja erger, krankzinnige die ik was, ik had mij geheel gegeven en ik - ik was u immers onverschillig en daarom - (zeer ontroerd, strijdend om zich te beheerschen) viel het u gemakkelijk mij te verdrijven - weg te jagen! (Keert zich half van haar af.) | ||||||
[pagina 566]
| ||||||
Mevr. foster
(gaat naar hem toe, neemt zijn eene hand in de hare en laat haar andere hand rusten op zijn schouder).
Niet juist - Ederlé - niet juist! en dat weet ge. Ik herhaal het. Niet ik heb u verdreven, gij zijt uit vrijen wil vertrokken en thans kunnen wij elkander in 't volle daglicht de hand reiken in ditzelfde huis waar ons beider vriend, mijn man, uw tweede vader, ons beiden zoo heeft lief gehad en vertrouwd; (met nadruk) ja - met volkomen recht vertrouwd.
Ederlé
(blijft onbewegelijk staan, steeds half afgewend).
Gij kunt gemakkelijk spreken! U kostte het niets mij te dwingen tot wat gij noemt: mijn plicht te doen! Toen ik in die onzalige maskeradeweek, te midden van al die opwinding, in die halve razernij, mij mijn geheim liet ontglippen, toen ik mij zoover vergat aan u - aan de vrouw van een ander - aan de vrouw van mijn grootsten weldoener te zeggen, dat ik haar..... (tracht zich te beheerschen).
Mevr. Foster.
Bedaar, Ederlé; waarom doet gij u leed aan door u dit alles te herinneren? Laat het verleden rusten. Het eenige wat ik wilde was dat dit verleden geheel juist door u zou beoordeeld worden. Wij mogen terugzien op ons geheele leven zonder eenig zelfverwijt.
Ederlé
(steeds bitterder).
Gij! ja, gij! Gij hadt niet lief, gij hebt alleen te laat gezien dat een arme dwaas niet dagelijks u kon zien, uw leven deelen, zonder dat hij zich aan u hechtte met zijn geheele wezen, met zijn gansche ziel, tot misdadig wordens toe. (Terwijl hij verder spreekt keert Mevr. Foster zich van hem af zonder dat hij het merkt). U kostte het geen strijd, gij had niets op te geven, van niets afstand te doen, - integendeel, 't was een zaligheid voor u, u weder omringd te zien door die heerlijke rust, voor uw olympisch karakter - het ware godenelement!
Mevr. Foster
(ter zijde). Geen strijd!
Ederlé
(keert zich plotseling naar haar toe).
Vergiffenis! Ik ben gek! Ik heb geen recht u dit te verwijten. Maar gij zult wel eenig medelijden met mij willen hebben - ik heb zoo vreeselijk geleden, en ik was nog zoo jong! Zulk een | ||||||
[pagina 567]
| ||||||
eerste lijden vindt ons nog zoo versch voor alle indrukken, nog niet afgestompt door 't ruwe leven. (Na eenig zwijgend nadenken). Gij hebt gelijk gehad. Zoowel toen - als nu. Ik heb slechts één zaak te doen. U vergiffenis te vragen voor mijn onrechtvaardigheid van zooeven en voor mijn krankzinnigheid van vroeger. (Steekt haar de hand toe).
Mevr. Foster
(die hartelijk aannemend, opgeruimd).
Bravo! zóó zijn wij er! En nu (Beiden gaan zitten) mag ik ook wel een beetje schuld bekennen. Ik ben onnadenkend geweest; maar toen ik, om uit de moeielijkheid te komen waarin de plotselinge dood van mijn vader mij bracht, de hand aannam van Foster, toen wist ik niet dat ik niet zijn eerste adoptie was, en dat ik hier, hehalve een tweeden vader ook (lachend) een broer zou vinden.
Ederlé.
Hoeveel wij ook in jaren verschilden, nooit heb ik oprechter, eerlijker vriendschap gekend dan die tusschen uw man en mij.
Mevr. Foster.
Toen ik dien broer leerde kennen, kon ik die vriendschap van u beiden best begrijpen. En ik was niet weinig trotsch die Dritte im Bunde te zijn. Wat een uitstekend driemanschap vormden wij!
Ederlé.
Helaas ja! 't Waren de heerlijkste tijden van mijn leven!
Mevr. Foster.
Hier begint mijn schuldbekentenis! Hoe jong ik ook was - als vrouw had ik moeten begrijpen dat een driemanschap - uit drie mannen moet bestaan! Ik had misschien voorzichtiger, oplettender moeten zijn.
Ederlé.
Zeg dat niet! Gij kondt niet raden wat een ellendeling de derde was.
Mevr. Foster
(half ernstig, half luimig).
Wat een woord! Schaam je. Zoo moogt gij over uw eigen, over een van ons drieën, niet spreken; gij zoudt de twee anderen compromitteeren! Gij promoveerde, - mijn goede man was in één verrukking over je prachtige examen! Daar komt de maskeradeweek. Ik had die nog nooit bijgewoond. Het eene feestje volgde op 't andere. In onze anders zoo kalme stad is het | ||||||
[pagina 568]
| ||||||
op eens alsof een carnavalswoede zelfs de stemmigste, deftigste luidjes uit den plooi brengt. Wij amuseerden ons dol. Daar op dien laatsten avond - de contrepartij - was het plotseling alsof een wolk over ons hemeltje gleed. Was het de reactie van de vermoeienissen? Was het omdat het 't laatste feest zou zijn? Was het het denkbeeld dat op je promotie je vertrek zou volgen? Ik weet het niet, maar wij waren beiden stil en droevig. En toen, op mijn ondoordachte vraag wat je scheelde.....
ederlé.
Vergat een ongelukkige wat hij aan u, aan zijn weldoener, aan zijn eigen geheel verleden verschuldigd was en liet hij zich een bekentenis ontglippen - o! geloof mij, de woorden waren niet over mijn lippen of ik had het gevoel van het onherstelbare, ik voelde dat alles voorbij was. Ik liep weg als een kind. Den volgenden morgen kreeg ik uw brief..... Wat ik in die verdere dagen doorleefd heb, kan ik u nooit bekennen. Maar ik gehoorzaamde. Ik ging als dokter naar Indië, ik ontvluchtte u. En sinds dien tijd heb ik den moed niet meer gehad.....
mevr. foster
(opgeruimd).
Gelukkig ik wel! Zoo zijn wij nu eenmaal, wij vrouwen! Wij hebben den onwederstaanbaarsten moed van allen - den moed van de bedeesden! Moeten wij nu eenmaal durven, dan durven wij ook fameus! En nu is het definitief uitgemaakt, ik kan gerust op reis gaan. Gij zijt weder verzoend met je zelven en met mij?
ederlé
(geroerd).
Zeker! Mijn gedrag tegenover u is laf geweest!
mevr. foster
(steeds opgeruimd).
Chut! chut! Nu spreken wij er nooit meer over! Maar ik ben zeer blijde dat gij zulk een schoon resultaat met je kuur hebt: mijn menschenhaterige stemming is geheel verdwenen! En ik hoor met groot genoegen dat ik niet de eenige dankbare patiënte ben. Gij hebt groot succes in je carrière.
ederlé
(opgewekt).
't Zou schande zijn als ik niet erkentelijk was. Ik begin te slagen. 't Is anders in zulk een groote stad niet zoo gemakkelijk bekend te raken. Maar er is volop te doen, volop te leeren.
mevr. foster
(steeds opgeruimder).
Dus - altijd vol ambitie! Wat zijt gij mannen toch gelukkig. Uw carrière is u alles! | ||||||
[pagina 569]
| ||||||
ederlé
(plotseling weêr somberder).
Alles! neen, niet alles! (zich vermannend). Maar 't leven grijpt ons, meer dan wij het leven! En zoo brengt iedere dag zijn nieuwe belangstelling, zijn nieuw beroep op al onze krachten, op al onze intelligentie. 't Is een strijd - met al de emoties daarvan.
mevr. foster.
Welnu! glorie aan de overwinnaars!
ederlé.
Juist! Maar ook - wee den overwonnenen! Wie ontgaat de bittere uren van twijfel, van ontmoediging? Wie staat ons dan bij? Wie troost? O! er zijn er altijd zoovelen, die zouden juichen als 't geluk eens keerde. Gij weet het niet, hoeveel nijd, hoeveel afgunst ook ons, doctoren omringt, ons altijd bedreigt, iedere weifeling tot een fout, iedere dwaling tot een misdaad maakt. 't Is soms zoo hard geheel alleen te staan..... (hij blijft plotseling steken, als vreesde hij te veel gezegd te hebben).
mevr. foster
(ook eenigzins ontroerd).
Gij hebt gelukkig je lieve moeder om je moed in te spreken. Als gij eens wist - o ja, maar gij weet het heel goed! - hoe trotsch die op haar zoon is. En dat moet je wel zeer gelukkig maken.
ederlé
(eenigzins verstrooid)
Zeker! (tot haar) U zei - dat u weêr op reis gaat? Kunt gij hier niet meer wennen? Heeft Holland het bij u verkorven?
mevr. foster.
Neen - dat niet. Na drie jaren ben ik hier teruggekomen. Vele van onze vrienden vond ik er niet meer terug, - gestorven of vertrokken. Ik had dit huis van mijn man aangehouden. Maar 't is te groot - te unheimisch - mijn notaris zegt dat 't slechter worden zal - vooral als het dikwerf en lang leêg staat. Hij dringt sterk aan op verkoopen. Dan ga ik maar reizen. Wat kan ik beter doen? (Eenigzins gedwongen vroolijk) De wereld is een schouwtooneel! Wij vrouwen hebben nu eenmaal geen carrière, niets om onze ambitie te prikkelen. Wij krijgen geen rol te spelen, zijn dus geen acteurs op dat tooneel, zooals gij, heeren eerzuchtigen! Wij moeten ons dus maar vergenoegen met te dienen voor publiek! Nu - dat moet er bij iedere voorstelling ook zijn! en om te beginnen hoop ik je nog lang te applaudisseeren! Je moeder zal mij wel blijven schrijven hoe goed het je gaat. | ||||||
[pagina 570]
| ||||||
ederlé
(zeer verwonderd).
Blijven schrijven? Schreef moeder u - en over mij?
mevr. foster.
Wist gij dat niet! Heeft zij je dat nooit gezegd?
Ederlé
(als boven).
Neen! en zij die mij anders alles vertelt.
Mevr. Foster.
Zoo interessant was het dan ook niet.
Ederlé
(levendig).
Zeer zeker wel interessant..... (houdt plotseling op).
Mevr. Foster
(opgeruimd).
Wat ik ga zeggen is sans rancune! maar toen je moeder je in geen drie maanden mij zag opzoeken, kon zij wel niet aan zeer groote (lachend) belangstelling denken? Nu, een moeder - zelfs een moeder - blijft vrouw, dus eene van ons gild, en gij weet, wij vrouwen, wij verraden elkander nooit - ten minste, als wij 't niet willen.
Ederlé
(lachend).
Verraden! Hier viel niets te verraden!
Mevr. Foster
(lachend).
Tut! tut! dat een dame informeert naar de carrière van een heer? 't Is altijd maar beter voor je modestie dat men dat niet doet en vooral, dat men het je niet laat merken. Maar ik ben dan zoo openhartig te bekennen, dat ik het dikwijls gedaan heb. Al hoorde ik direct nooit meer iets van je, de lotgevallen van mijn halven broêr mochten mij wel wat blijven interesseeren. Daarentegen is het heel natuurlijk dat je veel bewogen leven....
Ederlé
(zeer snel).
Mij u deden vergeten? Geloof dat niet! (Weêr somberder) Maar ik dacht, dat gij mij verachtte, haatte!
Mevr. Foster
(lachend en met den vinger dreigend).
Mijn waarde vriend! Verboden terrein! Maar hoe kwaamt gij op dat denkbeeld?
Ederlé.
O, gij weet niet, wat mij dat het leven verbitterd heeft.
Mevr. Foster
(steeds als boven).
Verboden terrein! Verboden terrein!! Hoe 't zij - eigenlijk | ||||||
[pagina 571]
| ||||||
zouden wij dus den strijdbijl moeten begraven en de vredepijp rooken! Maar ongelukkig, ik rook niet!
Ederlé
(lachend).
Ik ook niet!
Mevr. Foster.
Dat treft! Nu - dan kunnen wij op zijn russisch zamen zout en brood deelen. (ziet plotseling de theerandjes) Eureka! Veel beter! Zuiver Utrechtsch! (zij maakt een pakje open en haalt er een theerandje uit) Eerlijk deelen! (Al lachend breken zij het zamen) Wie heeft 't grootste stuk?
Ederlé.
Ik!
Mevr. Foster.
Zie je! Altijd! De mannen de baas! Nu sluiten wij op zijn oud-stichtsch den vrede! (beiden knabbelen hun stuk op).
ederlé
(zijn hoed nemend).
En, als ik nu mijn moeder kom bezoeken, mag ik mij dan ook hier nog eens aanmelden?
Mevr. foster
(met een ondeugende buiging).
Hoe deftig! Zeker Mijnheer Ederlé! Maar gij zult U een beetje moeten haasten. Ik denk spoedig op reis te gaan. In ieder geval: au revoir! en als altijd: goede vrienden! (Reikt hem de beide handen).
ederlé
(evenzoo).
Zeker! Hartelijk dank voor uw moed! voor uw oprechte.....
Mevr. foster
(lachend).
O! là! là! là! Verboden! verboden! Au revoir!
(Ederlé af).
| ||||||
Zestiende Tooneel.
Mevr. foster.
Mevr. foster.
(Zij wacht een oogenblik. Dan gaat zij voor den spiegel staan en maakt een buiging voor haar beeld). Bonjour, Louise! je hebt je flink gehouden, beste meid! (Zich omkeerend) Louise! Wat schrikte hij toen dat woord hem ontviel. En ik dan! Gelukkig merkte hij 't niet... Zie zoo - dat chapitre is uit, en zooals ik het wilde. Wij hebben onze eerlijke explicatie gehad; er is geen wrok meer bij hem over, en nu kunnen wij, zonder eenige onaangename herinnering aan 't verleden, ieder onzen eigen weg gaan... Ieder onzen | ||||||
[pagina 572]
| ||||||
eigen weg gaan? (Een oogenblik in gedachten) Had ik dan iets anders verwacht? Immers niet! Hoe moeielijk is het toch oprecht te zijn, zelfs maar tegenover je zelve! Kom, malligheid! (Gaat naar de koffers) Voyons, nu maar alleen weer aan de reis gedacht! (Haalt er een boek uit). Gelukkig dat hij niet in mijn koffer gezien heeft! De Reisebilder! Zijn eerste St. Nicolaascadeau. Hé! Wat is dat lang geleden! (Gaat met het boek op de canapé zitten en ziet er in) Foei! op die manier kom ik er nooit! Geen lektuur, meisje! En vooral geen retrospectieve Reisebilder! Alleen gedacht aan de tockomstige! Primo: waar zal ik naar toe gaan? | ||||||
Zeventiende Tooneel.
Mevr. foster, antoinette.
antoinette
(achterdeur).
Mevrouw! daar is mijnheer Euland!
Mevr. foster
(met het boek in de hand). Laat binnenkomen! En, Antoinette, 't is vier uur. Breng dan zoo straks onze middagthee. Daar kan ik niet meer buiten.
antoinette.
Goed mevrouw!
(Antoinette af).
| ||||||
Achttiende Tooneel.
Mevr foster, euland.
(Antoinette keert iets later terug met een blad met kopies, melkkan en suikerpot en zet dit op een gueridon bij Mevr. Foster neer. Dan doet zij het geopende pak theerandjes op een presenteerblaadje. Terwijl Euland en Mevr. Foster samen spreken zet zij thee en presenteert die aan Euland en aan Mevr. Foster. Zij verliest gedurende dat alles geen woord van wat gezegd wordt).
euland
(buigend).
Mevrouw Foster! de onderdanigste uwer dienaren!
Mevr. foster
(reikt hem de hand).
Hoe vriendelijk van u mij in mijn verlatenheid eens te komen opvroolijken! Excuseer die twee kofters! Die behoorden niet hier te staan. Maar ik kocht een nieuwen, en mijn kamer hiernaast is wat vol.....
euland
(vol complimentjes).
Maar Mevrouw! maar Mevrouw! begrepen, begrepen! Wat hoor ik u daar zeggen: koffers? U hebt toch geen nieuwe reis- | ||||||
[pagina 573]
| ||||||
plans? Nauwelijks herkregen, zou onze stad onmogelijk de schoonste harer bloemen, onmiddelijk weêr.....
Mevr. foster
(lachend).
Mijnheer Euland! Men kan het aan u merken, dat u verre Oostersche reizen gemaakt hebt! Ja - ik denk er aan op reis te gaan. Zoo juist toen u binnenkwaamt, vroeg ik mijzelve af, waar ik naar toe zou gaan. U hebt veel gereisd, geef mij eens een goeden raad!
euland
(eenigzins verlegen, strijkt weêr voorzichtig met zijn spitse vingertoppen op den bol van zijn hoed).
Een goeden raad? dien zou ik eigenlijk niet kunnen geven, niet mogen geven!
mevr. foster.
Foei! hoe ongalant! Waar blijft uw beleefdheid, anders even Oostersch als uw beeldspraak?
euland.
Uit iedere jury wordt geweerd, wie maar verdacht wordt eigenbelang te hebben, strijdig met het uit te brengen advies. En - dat zou hier het geval zijn!
mevr. foster.
Ik moet bekennen, dat ik u niet begrijp!
euland.
Als ik u eens vroeg: - u weet een jurylid mag vragen stelien? - vind u het heel noodig om te gaan reizen?
mevr. foster.
Noodig? noodig? och neen. Maar ook niet noodig om te blijven. Ik ben hier vrij wel vervreemd, vergeten.
euland
(opspringend).
Mevr. Foster! Groote genade! En de hemel valt niet in? (Vliegt naar 't raam) En de Dom blijft staan? En 't heelal gaat voort zich te bewegen? Na zulk een schrikkelijke lastering? U vergeten!
mevr. foster
(hartelijk lachend).
Daar hebt gij uw schade van straks weêr ingehaald! Volmaakt Oostersch! Met dat al krijg ik geen advies - (Antoinette presenteert thee aan Euland, die bedankt). Geen thee mijnheer Euland? Dat is anders zulk eene goede gewoonte, die ik met reizen opdeed. Heerlijk zoo'n kopje thee voor 't diner. In gezellig! | ||||||
[pagina 574]
| ||||||
euland.
O mevrouw, thee is mijn vijand. Slapelooze nachten. Helaas! toch al zoo lijdend aan slapelooze nachten! Sterke preoccupatie, eenzijdige concentratie van alle gedachten op één onderwerp, maar dan ook wèlk een onderwerp! (buigt voor Mevr. Foster).
mevr. foster
(eenigzins verwonderd; maakt een kleine hoofdbeweging terug).
Mijn reisdoel! S'il vous plaît. Waarheen?
euland
(heldhaftig).
Nergens, mevrouw! nergens!
mevr. foster.
Dat is moeielijk. Ik dien toch wel ergens te blijven.
euland.
In hemelsche sferen!
mevr. foster.
Dank u zeer! Nog veel te vroeg! Neen, eerst wil ik nog een beetje van 't leven profiteeren! Wat dunkt u van Weenen?
euland
(met een geste van afgrijzen).
Om 't van te doen!
mevr. foster
(verwonderd).
Wat zegt u?
euland.
Om van te weenen! afschuwelijk! druk, vulgair huizenblokkerig, dure hôtels, aller indiscreetste politie, aller gearriereerdste politieke toestanden! Dagbladzegel, tabaksregie, enfin; in één woord, aller gearriereerdst mevrouw!
mevr. foster.
Ik had altijd gehoord dat Weenen zeer geanimeerd en amusant was. Veel dansen, veel muziek. Heb u wat beters?
euland
(met veel nadruk).
Ja mevrouw! Vlak bij!
mevr. foster.
Vlak bij?
euland
(staat op en wil een speech beginnen).
Mevrouw!...
antoinette,
(ter zijde) 't Wordt tijd! (Hardop presenteerend) Mijnheer, een theerandje? Heerlijk versch! (Mevr. Foster ziet eenigzins verwonderd naar Antoinette. Euland, verstoord, laat zich op zijn stoel vallen). | ||||||
[pagina 575]
| ||||||
euland.
Och! theerandjes! neen, dank je. Ge hebt mijn heele inspiratie bedorven! Wat wilde ik ook weer zeggen?
mevr. foster.
Pardon! voor dat u verder gaat! als u geen thee wenscht, misschien wilt u dan liever een glas port of madera?
euland.
(ter zijde) Ja - dat zal mij courage geven! (hardop) Als u 't niet indiscreet vindt - wat port! (Antoinette gaat weg en komt gedurende 't volgende terug met een karaf port en een blad met glazen. Zij bedient Euland). Ik wilde dan zeggen - dat, wat men soms verreweg zoekt, dikwerf vlak bij u te vinden is.
Mevr. foster.
Welk wonderoord hebt u dan ontdekt? Zeist? Driebergen? Maarsen?
euland
(met vuur).
Maar mevrouw! ik meende dat u meer behoefte had aan het u-te-huis-gevoelen, waar gij zijt, dan aan nieuwe - lustoorden! De eenzaamheid (zuchtend) o! niemand kan zich dat beter voorstellen dan ik! (aan Antoinette, die hem de port presenteert) Dank je. (Tot Mevr. Foster, weder opstaande en gesticuleerende met 't glas in de hand. Als dat gevaarlijk wordt, drinkt hij er een slokje uit). Die eenzaamheid, - er zijn oogenblikken in het leven, waarin die zoo drukkend wordt, waarin men behoefte gevoelt zich te vereenigen, om er beter weerstand aan te kunnen bieden, waarin het ledige van ons bestaan, zonder affectie, zonder huiselijken haard ondragelijk wordt, waarin (Antoinette presenteert hem het blad met de theerandjes, wat hij eerst niet merkt tot dat hij, een geste makende, haar aanstoot). (Tot Antoinette met schrik) Wat - wat wil je toch? Och! die dingen! dank je. Wat stoor je me nu weer, je weet immers ik houd niet van dat goed.
antoinette
(zeer effen).
Pardon mijnheer, hoe zou i k dat kunnen weten.
euland
(verward).
Och neen, dat is waar, maar ik meende vroeger al wel eens - gezegd te hebben, - dat die akelige steenklompen
antoinette
(altijd zeer effen).
Ik herinner mij niet ooit uw meening over theerandjes te hebben mogen hooren. | ||||||
[pagina 576]
| ||||||
Mevr. foster
(bijt met genoegen in een theerandje).
Het spijt mij dat onze smaken zoo verschillen. Ik heb een echt oud hollandsch zwakje voor dit oud Hollandsch baksel. Ik neem ze zelfs mede op reis -
euland
(galant).
Mevrouw! van 't oogenblik dat u ze in bescherming neemt (Antoinette doet alsof zij daaruit begrijpt, dat hij er ook een zal nemen en presenteert hem weêr) Neen - ik niet. Dankje. (Tot Mevr. Foster) Ik wilde alleen maar zeggen: van 't oogenblik, dat u ze in bescherming neemt, mag ik er geen kwaad van spreken.
mevr. foster
(buigt even).
Als ik op zoo'n pittig gekruid theerandje bijt, dan verbeeld ik mij altijd dat onze voorouders die ze uitvonden, ook een kernachtig pittig geslacht moeten geweest zijn met flinke sterke bijtlustige tanden (bijt weêr een stuk af) zoo! - knap!!
euland
(maakt onwillekeurig een grimas alsof de gedachte alleen aan dat bijten hem pijn in de kaken geeft).
Zeker! zeker! En wat magen hadden zij! Als gij ze daar ziet op die schuttersmaaltijden, die kerels, ze verslinden alles: paauwen, geheele zwijnen, vaten wijn.
mevr. foster
(half lachend).
Ja en desnoods geheele Spanjaarden, Engelschen, Portugeezen, met huid en haar, alles wat maar in den weg stond. Nu zijn wij minder kannibalisch.
euland
(wacht een oogenblik als om zijn gedachten te verzamelen).
Met dat alles... (Kijkt naar Antoinette: ter zijde) hè, ik was net zoo goed op streek, zou dat nest nooit weggaan? (Tot Mevr. Foster) Juist in de laatste tijden heb ik veel over dat onderwerp, de eenzaamheid, nagedacht. En... (Ziet weder naar Antoinette. Mevr. Foster merkt dit en geeft haar een wenk. Antoniette af). | ||||||
Negentiende tooneel.
mevr. foster, euland.
euland.
Lieve mevrouw, waarom langer geveinsd? ik wilde u een nieuw | ||||||
[pagina 577]
| ||||||
denkbeeld aangeven. Wat zoudt u denken van 't bestrijden der eenzaamheid door - (met veel nadruk) associatie?
mev. foster
(lachend).
Dat is zeker geheel in de nieuwe richting van de staathuishoudkunde? Is dit niet zoo? Is associatie niet het laatste probate middel tegen alle kwalen?
euland
(niet op zijn gemak).
Zeker mevrouw, maar zonder nu zelfs zóó ver te gaan...
mw foster
(steeds opgeruimd).
Neen, dergelijke proefnemingen moeten op groote schaal genomen worden, de associatie uit menschelijkheid van alle menschen, om hen te maken tot menschheid, is een grootsch ideaal, en het heeft mijn volle sympathie.
euland
(opstaande).
Maar die groote associatie bestaat uit tal van kleinere, de innigste, de sterkste! Zou mevrouw Foster nooit te bewegen kunnen zijn om haar onafhankelijk beid prijs te geven? Zou geen vriendenhand ooit zoo gelukkig mogen zijn steun te bieden, al is die steun ook nog zoo overbodig? Gij begrijpt toch wel wat ik meen?
mevr. foster
(eenigzins teruggetrokken).
Vriendenhanden zijn altijd welkom, maar juist vrienden moeten geheel onafhankelijk tegenover elkander staan. (Zij staat op).
euland
(bewogen).
Mevr. Foster! ik mag niet langer aanhouden! En toch, ik had zoo vurig gehoopt dat u misschien ook moede zoudt geweest zijn van dat eeuwig zwerven zonder doel, van dat steeds alleen staan naast-en daardoor tegenover alle anderen! Vaarwel mevrouw!
Mevr. foster.
Ik zeg nooit vaarwel. Ik hoop dus later en steeds als vrienden - tot wederziens! Niet waar? (Reikt hem de hand). (Euland af).
| ||||||
Twintigste tooneel.
Mevr. foster.
Mevr. foster.
Dat is nog gelukkiger afgeloopen dan ik gedacht had. Arme Enland, ik heb hem tenminste nog half zijn declaratie kunnen besparen. | ||||||
[pagina 578]
| ||||||
Een-en-twintigste tooneel.
Mevr. foster, antoinette.
antoinette.
Mevrouw! daar is mijnheer Ederlé! Hij zou mevrouw nog zoo gaarne een oogenblik spreken, al was het wat laat voor visites.
Mevr. foster
(verwonderd)
Mijnheer Ederlé? Laat mijnheer binnen. | ||||||
Twee-en-twintigste tooneel.
Mevr. foster, ederlé.
ederlé
(zeer opgewonden, een open brief in de hand).
Mevrouw Foster! 't is vandaag de dag der explicaties! Gij hebt er mij om gevraagd, mag ik er nu ook een verzoeken?
Mevr. foster.
Gaarne? Waarom niet? (Zij gaat zitten.)
ederlé
(staande).
In ons gesprek van straks had mij een zaak zeer getroffen. Van kind af was mijn omgang met moeder van den hartelijksten, meest vertrouwelijken aard. En daar hoor ik op eens dat er jaren lang een correspondentie bestaan heeft tusschen u en moeder, waarvan ik zelfs nooit iets had vernomen. Dat heeft mij meer geschokt dan ik u kan zeggen. Ik kon het niet uit de gedachte zetten. Bovendien viel mij iets in, waarover ik tot nu toe nooit nagedacht had. Hoe had moeder, eerst wanhopend over het denkbeeld van mijn gaan naar Indië, plotseling daarin leeren berusten? (Mevr. Foster keert zich van hem af). Er bestaat toch geen verband tusschen die twee feiten? Moeder kan toch niet van u vernomen hebben? Neen - niet waar?
Mevr. foster
(zonder hem aan te zien).
Ik weet niet wat gij bedoelt met uw vragen -
ederle.
In mijn gedachten verzonken, stuit ik plotseling op den hoek van een straat op moeder. Wij schrikten beiden. Ik begreep: nu of nooit! ‘Moeder, ik weet alles!’ ‘Heusch jongen?’ en 't gezicht van mijn lieve moeder straalde op eens van blijdschap, ‘dat is heerlijk!’ (Mevr. Foster wordt onder dit en 't volgende steeds onrustiger) Maar nu strafte mijn list zichzelven; want nu begreep ik niet wat moeder meende. Die zag dat - en haar gezicht betrok. En toen ik haar nu verweet dat zij mij jaren lang iets verborgen gehouden | ||||||
[pagina 579]
| ||||||
had, zeide zij droevig: ‘dat was niet mijn geheim.’ Niet haar geheim? Er was - er is dus een geheim? Ik ben naar huis gevlogen. Ik heb (toont den brief) voor de duizendste en duizendste maal uw brief - den eenigsten - den verbanningsbrief herlezen! (Ziet den brief in). Daar zag ik op eenmaal die woorden aan het slot: ‘gij zult later inzien, mijn vriend, zoo is het beter voor allen, ook voor ons beiden’ (houdt op met lezen en ziet naar Mevr. Foster, die haar handen voor 't gelaat houdt). Diezelfde woorden, zoo straks hebt gij ze herhaald! Beiden! Zeg! Louise - ben ik dan jaren blind geweest? (Mevr. Foster blijft onbewegelijk zitten. Ederlé vliegt naar haar toe en tracht zacht de handen van haar gelaat weg te nemen) Gij weent! Ik heb dus al die jaren niet alleen geleden! (Mevr. Foster schudt met het hoofd: neen) Niet! O! Louize! en ik die je beschuldigde van de wreedste onverschilligheid! Nooit, nooit had ik in mijn stoutste droomen..... (kust haar de handen).
Mevr. foster
(opstaande).
Zie François! toen ik in die nacht van de maskeradeweek plotseling tot het besef kwam hoeveel gij van mij hieldt, en dat dit niet mocht, toen moest ik ons redden, u, onzen vriend, en ook - mij zelve!
ederlé
(met groote aandoening)
En ook je zelve! En gij hebt je nooit verraden!
mevr. foster.
Neen, maar ik had hulp, steun, redding noodig. En toen had ik den gelukkigsten inval van mijn leven. Nadat ik je dien brief geschreven had hoorde ik dat gij, loyaal, eerlijk, - ik had mij niet in je bedrogen - wildet doen wat ik je vroeg, en heengaan; maar ook, dat je moeder daar wanhopend over was, en je terughield.
ederlé.
't Waren bittere, bittere dagen!
mevr. foster.
Toen! toen heb ik je moeder opgezocht, en aan die vrouw, aan die eenige vrouw onder duizenden, heb ik hulp gevraagd, hulp, ook tegenover mij zelve.
ederlé.
Gij? gij hebt dat gedaan? Wat moet je geleden hebben!
mevr. foster.
Zeker - zeer veel, maar ik werd beloond, zooals ik gevoeld had | ||||||
[pagina 580]
| ||||||
dat ik beloond zou worden. Je moeder is een enge voor mij geweest.
ederlê.
Maar hoe is 't dan mogelijk dat moeder, na mijn terugkomst en later na de uwe, mij nooit heeft doen vermoeden...
mevr. foster
(lachend).
Ik zeide je immers: een moeder, zelfs een moeder, blijft in de eerste plaats vrouw, lid van ons gild. En van af 't oogenblik dat je het leed doorstaan had, en mij vergeten...
ederlé
(met hartstocht).
Je vergeten!
mevr. foster
(weer opgeruimd).
't Leek er toch wel een beetje op!
ederlé.
Ik mocht toch moeder niets zeggen, zelfs niet doen raden.
Mevr. foster
Dat is waar, je mocht dat niet en zoo bestond er tusschen u tweeën een geheim, en wel mijn geheim! Kunt je 't mij vergeven?
ederlé.
Vergeven! vergeven! - ik! ik zou al die jaren van wroeging, twijfel en ellende nog duizend malen willen doorlijden voor dit oogenblik! (Wil haar de handen kussen maar Mevr. Foster neemt zijn hoofd tusschen haar handen en kust hem op het voorhoofd).
Mevr. foster.
Neen! hier! op dat voorhoofd, dat gij 't recht hebt fier omhoog te houden, overal! Heb ik gelijk gehad, François?
ederlê.
Zeker! Dank Louise! dank. (kust haar; op 't zelfde oogenblik komt Antoinette binnen, die dit ziet). | ||||||
Drie-en-twintigste tooneel.
Mevr. foster, antoinette, ederlê.
antoinette.
Mevrouw... (blijft verschrikt steken.)
Mevr. foster.
Wat is het? (Ziet de verlegenheid van Antoinette). Antoinette, je bent te lang mijn getrouwe lieve hulp geweest, dan dat ik je niet het eerst het goede nieuws zou mededeelen. Mijnheer Ederlé wil mij niet uit Holland laten weggaan! (neemt zijn arm onder den hare) Wij gaan dus niet op reis! | ||||||
[pagina 581]
| ||||||
antoinette.
Mevrouw! Van harte geluk gewenscht! (Mevr. Foster drukt haar hartelijk de hand).
Mevr. foster.
François! Nu naar je moeder! Vindt je 't goed? Zamen?
ederlé.
Heerlijk! (Antoinette helpt Mevr. Foster aan hoed en mantille. Mevr. Foster en Ederlé gearmd af). | ||||||
Vier-en-twintigste tooneel.
antoinette.
antoinette.
Hemeltje nog toe! De appel, de appel! Dat is vlug in 't werk gegaan. En ik, die daar niets van gemerkt had!... Intusschen, (nadenkend) dat is alles goed en wel, maar, als er getrouwd wordt, dan ben ik hier mijn langsten tijd geweest! (Gaat op de canapé zitten). Half kamenier! half vriendin! neen, dat gaat niet. En 't spijt mij - meer dan erg (Er wordt geklopt) Binnen! | ||||||
Vijf-en-twintigste tooneel.
euland, antoinette.
euland
(in de deur).
Juffrouw Antoinette! Psst!! Psst!!! Juffrouw Antoinette!
antoinette
(steeds op de canapé).
Bent u daar? Wat is er?
euland
(binnenkomend).
Mijn hemel! heb ik goed gezien? Ik ga daar naar mijn tafel, mijn afschuwelijk slechte tafel om te eten en jawel - daar zie ik Mevrouw Foster, bras dessus, bras dessous met Mijnheer Ederlé!
antoinette.
Wat zou dat? Heeft u ze ten minste gefeliciteerd?
euland.
Gefeliciteerd! (laat zich op een stoel vallen). 't Is dus waar!
antoinette
(schenkt vlug een glas port in, en presenteert: in de eene hand de port, in de andere hand de theerandjes).
Meneer! val niet flauw! Hier dat zal u goed doen (presenteert het glas port) - of prefereert u soms ...? (houdt hem de theerandjes voor). | ||||||
[pagina 582]
| ||||||
euland
(de handen voor de oogen wegnemend ziet de theerandjes, wijst er naar met een geste van afgrijzen, haalt de schouders op en ijlt van het tooneel).
antoinette
(lachend hem naziende).
Wat een held! op de vlucht voor een theerandje! (Het scherm valt.)
Veijtaux. Wilkama. |
|