De Gids. Jaargang 54
(1890)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Gesproken en geschreven Fransch.I.De ‘maître de philosophie’ van Monsieur Jourdain, door Molière aan den algemeenen lachlust prijsgegeven, en met wiens onderwijs Nicole zoo vermakelijk den draak stak, toen haar opgewonden meester haar kwam vragen, of ze wel wist wat ze deed wanneer ze a, i of u zeî, - is tegenwoordig ten volle in zijn eer en waardigheid hersteld. Niet een ijdele zwakhoofd als de ‘bourgeois gentilhomme’ komt hem verzoeken ‘de lui enseigner l'alphabet’, maar curatoren van duitsche gymnasia dragen hem ter benoeming voor als leeraar der jeugd, en onder de knapste professoren der duitsche, engelsche en scandinavische universiteiten telt hij zijne volgelingen. Wat in de 17e eeuw voor eene excentriciteit doorging, door een verwaanden gek op de markt van het onderwijs rondgevent, is thans eene eerbiedwaardige wetenschap geworden. De ‘Laut-physiologie’ wordt door Hooggeleerden gedoceerd en door Zeergeleerden in de middelbare school binnengeleid. De ‘Phonetik’ heeft hare apostelen en profeten, hare leerstoelen en tijdschriften. Mannen als Sweet, te Londen, Storm, te Christiania, Vietor, te Marburg, Trautmann, te Bonn, Paul Passy, te Parijs, wijden het beste deel hunner krachten aan de ontleding en de beschrijving van de klanken der levende talen en laten door hunne leerlingen programma's ontwerpen van praktische ‘Artikulationsgymnastik.’ Een geleerde Latinist, als Louis Havet, van het collège de France, vreest volstrekt niet voor een ‘professeur de vaudeville’ gehouden te worden, wanneer hij zijn nederlandschen bezoeker eenige malen achtereen de woorden water en vader laat herhalen en daarbij zijn oor te luiste- | |
[pagina 278]
| |
ren legt om het onderscheid te vatten tusschen een hollandsche w en een hollandsche v. De wetenschappelijke klankleer is in onzen tijd een vak van hooger onderwijs en van ernstige studie geworden. En zoo, in weerwil van den arbeid door Donders, door prof. Land en enkele anderen op dit gebied geleverd, de phonetisten in Nederland nog zeldzaam zijnGa naar voetnoot1), dan ligt dit misschien aan de nieuwheid dier wetenschap, misschien ook aan de onverschilligheid van het publiek, - welke grootendeels haar grond vindt in de dwaze inbeelding van velen, dat de vreemde talen door nederlandsche monden al heel mooi worden uitgesproken, - maar in geen geval aan minachting voor den ijver en het vernuft der buitenlandsche collega's. Dat de ‘Phonetik’ als praktisch leervak in Duitschland zulk een vaart heeft genomen, hangt samen met een zeer drukke beweging ten gunste eener hervorming van het taalonderwijs, waartoe prof. Vietor, een zeven à acht jaren geleden, den stoot gaf, toen hij, onder het dreigend pseudoniem Quosego! zijn geruchtmakend werkje in het licht zond: ‘Der Sprachunterricht musz umkehren!’ Aan hoeveel overdrijving sommige voorvechters dier hervorming zich ook mogen hebben schuldig gemaakt, het beginsel waarvan zij uitgaan verdient warm te worden toegejuicht. De vreemde levende taal mag niet beschouwd worden als eene verzameling geschreven en gedrukte letters, in slagorde geschaard en kunstmatig in beweging gezet door den drilstok der grammatici. Zij is een levend complex van klanken en klankverbindingen, door het eigenaardig spreekorgaan van een bepaald volk voortgebracht en door den geest van dat volk in velerlei richting geleid. Voorwerp van studie en onderwijs is dus niet alleen, ja, niet in de allereerste plaats, de schrijftaal met hare overgeleverde buigingsvormen en hare tot formules herleide syntaxis. Het is bovenal de spreektaal, met haar eigenaardige klanken, haar articulatie, haar rythmus, haar stelsel van accentuatie, de bijzondere modulatie harer volzinnen. Dat al deze eigenaardigheden in de verschillende dialecten | |
[pagina 279]
| |
eener taal verschillende variëteiten vertoonen, verhoogt slechts het belang dier studie uit het oogpunt der wetenschap. En het bezwaar dat voor de praktijk uit die veelheid van schakeering zou kunnen voortvloeien, is toch in abstracto grooter dan in werkelijkheid. Vooreerst toch zijn de dialectale variëteiten slechts de schakeersels eener zelfde grondkleur; klankstelsel en articulatiemethode vertoonen binnen de grenzen van een zelfde taalgroep eene verwantschap die zij op het gebied van twee verschillende talen niet meer bezitten. En ten andere vormt zich in de cultuurtalen van zelf eene zekere manier van spreken, die, naarmate zij in den kring der beschaafden meer en meer algemeen wordt aangenomen, welhaast voor de normale uitspraak dier talen gelden mag, althans door den vreemdeling daarvoor gerust mag gehouden worden. Geen taal is in dat opzicht in gunstiger conditie dan het fransch. In Italië moge de ‘bocca romana’ nog te weinig gezag hebben tegenover de luidklinkende tong- en toonvallen der tallooze provinciesteden; in Engeland moge de uitspraak der zuidwestelijke streken nog meer door de phonetisten en de vreemdelingen dan door de Engelschen zelve als de normale uitspraak worden aangenomen; in Duitschland moge de verscheidenheid van klank en spreektoon in de verschillende onderdeelen van het ‘Deutsche Vaterland’ nog veel te groot wezen, en de invloed van Berlijn in dit opzicht nog veel te gering, om ook voor de phonetische éénheid een zetel te stichten ‘Unter den Linden’; - Parijs is sints zooveel eeuwen en op zoo velerlei gebied het schitterend middelpunt van Frankrijks beschaving, dat het niet alleen in overdrachtelijken, maar ook in letterlijken zin het recht heeft ‘den toon aan te geven’ en door zijn diapason alle geluiden der provinciale monden te overstemmen. En het dankt dit gezag niet enkel aan zijn Théâtre-français, waar de traditie der klanken het langst bewaard blijft, en waar de vreemdeling bij voorkeur gaat luisteren naar de geheimen der ‘liaison’ en naar de waarde van den ‘e muet’ in het dramatische vers. Zelfs de conducteur die op de imperiale van den omnibus luide zijn ‘payez vos places, s'il vous plaît!’ laat klinken en die laatste woorden uitspreekt als s'vouplé, is bezig de overwinning van den ‘e fermé’ (é) over den ‘e ouvert’ (è) aan het eind van een lettergreep voor te bereiden. ‘En fait de voyelles Paris fait loi,’ zegt Legouvé in een | |
[pagina 280]
| |
zijner aardige boekjes over ‘l'Art de dire’, en de grijze fijnspreker zal het misschien zelf nog beleven, dat de è die volgens hem gehoord moeten worden in woordjes als les, mes, tes, ses, voorgoed overgaat in é,Ga naar voetnoot1) omdat de Parijzenaar het zoo gewild heeft. Van de medeklinkers had Legouvé trouwens gerust hetzelfde kunnen zeggen. Of toont de hoofdstad niet de macht van haren invloed ook hierin, dat de gevibreerde r (de zoogenaamde ‘Zungen-r’) langzamerhand uit het fransch verdwijnt en steeds meer door de gutturale r (de zoogenaamde ‘Zäpfchen-r’) verdrongen wordt? Zelfs in het Huis van Molière begint men, althans buiten het treurspel, voor de rollende r onverschillig te worden, en een uitspraak die vroeger voor gebrekkig of geaffecteerd gehouden werd, heeft alle kans, nu Parijs haar sanctioneert, algemeen te worden aangenomen. Het zal misschien nog wel eens gebeuren, dat de heeren van het Institut de France, die immers reeds een standaard-meter in bewaring hebben, ook een standaard-phonograaf in het Archief deponeeren en de normale uitspraak der taal voor een zeker tijdvak vaststellen, gelijk zij voor de schrijftaal een bepaalde spelling hebben aangenomen en ingevoerd. Is eene phonetische studie van het moderne fransch dus bijzonder uitlokkend voor den ‘Lantphysioloog’, wien hier voor zijn onderzoek zulk een scherp afgebakend veld wordt geopend, buitengewoon prikkelend is die studie ook praktisch voor den Germaan, wiens orgaan zooveel moeite heeft om de zoetvloeiende harmonie van de taal der Seine-oevers terug te geven. Telkens, zoowel bij het voortbrengen der bijzondere klanken als bij het nabootsen van accent en modulatie, staat de mond van den Duitscher verlegen stil tegenover de scherpe tegenstelling tusschen hetgeen de moedertaal van hem gemaakt heeft en hetgeen de vreemde taal van hem eischt. Welk eene voldoening voor dien vriend van inspanning en ‘Ausdauer’, wanneer hij er ten slotte in slaagt enkele dier geweldige moeielijkheden te overwinnen, of wanneer, al blijft de mond weerbarstig zijne diensten weigeren, het gehoor scherp genoeg blijkt te wezen om de fijnste klankverschijnselen van het fransch op te merken en te ontleden! Zelfs een Parijzenaar als Paul Passy weet niets | |
[pagina 281]
| |
meer te verbeteren aan hetgeen door Vietor, Trautmann, Storm, Breyman, Franke, en het laatst door Franz BeyerGa naar voetnoot1) op het gebied der physiologische klankontleding van het fransch geleverd is. Het wordt tijd dat men ook in Nederland, veel meer dan tot dusverre geschied is, de fransche taal phonetisch bestudeere. En al mogen onze onderwijzers en leeraren er voor terugdeinzen om, in navolging van sommige duitsche collega's, de theoretische klankleer in de school in te voeren en de hersens der scholieren met ‘Lautphysiologie’ te vermoeien, de leeraren zelve mogen in dit vak geen vreemdeling zijn; zij moeten er althans voldoende mede vertrouwd wezen, om de aandacht hunner leerlingen op het verschil tusschen fransche en hollandsche klanken te vestigen, en om, door het aanwenden van praktische hulpmiddelen, het voortbrengen van zuivere fransche klanken gemakkelijk te maken. Dat het fransch bij ons reeds op de lagere school wordt onderwezen, is natuurlijk een voordeel, omdat de organen der leerlingen op dien jeugdigen leeftijd nog buigzaam genoeg zijn om zich zonder moeite naar de eischen der vreemde taal te voegen. Maar dit voordeel wordt zoo goed als geheel waardeloos gemaakt door het nadeel, dat de onderwijzers der lagere school op het gebied hunner studies de klankleer nooit hebben ontmoet, dat verreweg de meeste van hen hunne kennis van het fransch uitsluitend hebben moeten putten uit hunne spraakkunst, hun leesboek en hun lexicon.Ga naar voetnoot2) De leerlingen onzer middelbare scholen en onzer gymnasia hebben boven hunne duitsche kameraden dit voor, dat hun leeraar dikwijls een geboren Franschman of Zwitser is. Doch ook dit voordeel is minder groot dan het schijnt. Vooreerst | |
[pagina 282]
| |
toch zijn de leerlingen dier inrichtingen van onderwijs niet jong genoeg meer om door onbewuste nabootsing de uitspraak van den leeraar over te nemen, terwijl bovendien het aantal uren aan de studie der vreemde taal gewijd, te gering is om voor de toepassing dezer instinctieve methode gelegenheid genoeg aan te bieden. Ten andere: wel hoort de Franschman die als docent optreedt, zeer goed het verschil tusschen zijn eigen uitspraak en die zijner leerlingen, en verbetert hij gaandeweg allerlei bijzonderheden; doch hij geeft zich veelal geen voldoende rekenschap van de eigenlijke oorzaak van dit verschil; en daar hij zelf de zwarigheden nooit ontmoet heeft, zoo weet hij dikwijls niet hoe ze te overwinnen. Daarbij komt, dat hij spoedig gewend raakt aan de uitspraak zijner omgeving en het weldra een onbegonnen werk acht om een kwaal die zoo algemeen verbreid is, en die de normale toestand is van den kring waarin hij verkeert, therapeutisch te behandelen. Hij is al zeer tevreden wanneer hij er in slaagt zich zelven verstaanbaar en de meest oorverscheurende klanken zijner jeugdige toehoorders iets minder pijnlijk te maken. En toch behoeven noch de leeraren noch de leerlingen zich te laten afschrikken door de geleerdheid van vele duitsche phonetisten of door zonderling klinkende woorden als ‘phonetische Indifferenzlage der Sprechorgane’, ‘Artikulationsbasis’, ‘der Nachdruck als Reduktionsfaktor und als phonetischer Taktbildner’, ‘potenzierter Sandhi’, ‘Stimmtonbeharrung und Geräuschangleichung’, en andere, die zelfs in de populaire geschriften over phonetiek worden aangetroffen. Bijna altijd verbergen die geweldige formules een eenvoudig verschijnsel of zijn ze het etiket van een zeer bruikbaar middel voor orthoëpie.
Het begrip, bij voorbeeld, dat in het woord ‘Artikulationsbasis’ ligt opgesloten, is volkomen juist en overwaard om goed te worden gevat en ontleed. Elke taal openbaart, zoowel in de vorming der afzonderlijke klanken als in de wijze waarop die klanken met elkaar worden verbonden, eene eigenaardige richting, eene bijzondere manier van doen, die haar wezenlijk karakter uitmaakt, en die in de allereerste plaats door den vreemdeling dient gevonden en gevolgd te worden, zoo hij trachten wil zijn ‘accent’ te overwinnen en de taal zijner buren zuiver te spreken. | |
[pagina 283]
| |
Zoo onderscheidt zich het fransch door eene neiging om de klanken vóór in den mond te vormen en ieder klankbeeld scherp te belijnen; het eischt eene energieke, en tevens vlugge articulatie. Wie aan de slappe articulatie van het engelsch of van het nederlandsch gewoon is, dient, zoo hij zich in het fransch-spreken wil oefenen, zijne organen meer te spannen, elke beweging van tong en lippen met meer flinkheid, meer veerkracht uit te voeren, en te zorgen dat de klanken die hij voortbrengt helder en zuiver klinken. Het is waarschijnlijk het gevolg van de sterkere spanning der stembanden, dat het fransch niet alleen helderder, maar ook hooger klinkt dan het engelsch of het nederlandsch. Meermalen heb ik bij mij zelven opgemerkt, dat, zoodra ik van het nederlandsch in het fransch overga, het diapason mijner stem ongeveer een terts verhoogd wordt; en, hoe zuiver een Nederlander de meeste klanken van het fransch ook moge uitspreken, altijd zal hij nog in sterke mate zijn accent verraden, wanneer hij zijne stem te laag inzet en zijne klanken te dof maakt. Daar nu in het fransch de scherpe articulatie gepaard gaat met eene zachte, geleidelijke uitademing, dient ook deze behoorlijk te worden geregeld, om, in tegenstelling met het uitstooten der klinkers, dat bij den Duitscher sterk opvalt, de werking te verkrijgen die de Franschen zoo eigenaardig noemen ‘poser la voix.’ Terwijl meestal ook in het nederlandsch, bij het uitspreken van een initialen klinker, de stembanden niet eerder gespannen en de mond niet eerder in de eigenaardige positie gebracht wordt dan op het oogenblik dat de adem het strottenhoofd passeert, gaat in het fransch de voorbereiding van den juisten stand der organen aan de uitademing vooraf. Het instrument is gereed, de snaren zijn gespannen en gestemd voordat de adem wordt doorgelaten. Waarschijnlijk hangt dit verschijnsel gedeeltelijk samen met het feit, dat in het fransch de klemtoon nooit op de eerste lettergreep valt, zoodat de adem zich niet behoeft te haasten, aangezien de sterkere expiratie voor het einde van het woord of van den zin bewaard moet blijven. Maar zelfs bij onderlinge vergelijking van de wijze waarop, bij voorbeeld, het hollandsche aan en het fransche à, het hollandsche ieder en het fransche île worden uitgesproken, kan een geoefend oor gemakkelijk dit verschil opmerken. | |
[pagina 284]
| |
Dat de meeste klanken eener taal door den vreemdeling slechts bij benadering goed worden uitgesproken, ligt grootendeels aan de onjuiste opvatting, dat die klanken, wanneer zij door dezelfde letters worden aangeduid als in de moedertaal, ook geheel dezelfde zijn. De docenten in het engelsch, die zooveel moeite hebben om hunne leerlingen de uitspraak te leeren van de vocaal die in woorden als but en much, gehoord wordt, of die er maar niet in slagen kunnen hun de drie verschillende klanken te leeren onderscheiden welke door het letterteeken r worden aangeduid, in woorden als very, brother, rather, weten dit bij ervaring. Daarom moeten, bij de studie der uitspraak van het fransch, alle klanken der vreemde taal achtereenvolgens worden besproken en zuiver worden nagebootst, of, wanneer dit noodig blijkt, physiologisch worden beschreven en ingestudeerd. Van vele medeklinkers, althans van de meeste stemlooze (p, t, s, f) ook van l, m, n, misschien zelfs van r, zal dan weldra blijken, dat zij, ofschoon met meer spanning der organen, toch op de zelfde wijze als in beschaafd nederlandsch gevormd worden. Maar bij bijna alle klinkers is een grooter of kleiner verschil waar te nemen. Zoo is de open o in het fransche le sol niet precies dezelfde als in het hollandsche ik sol en is er een nog grooter verschil tusschen de vocaal in het hollandsche snor en in het fransche mort. Zoo houd ik de open e (è), vooral wanneer er een r op volgt, (père, vers) voor een der moeielijkste klanken van het fransch. De Nederlander opent die klinker gewoonlijk òf te weinig, òf, wanneer hij zijn best wil doen, veel te veel; en meer dan eens heb ik te Parijs door landgenooten de woorden père en vers hooren uitspreken afsof zij van drie ‘accents graves’ voorzien waren. Zoo wordt zeer dikwijls in nederlandsche monden achter een gesloten klinker, vooral achter é en eu, een j gehoord, die in het fransch als een ‘son de contrebande’ moet beschouwd worden; velen onzer landgenooten spreken woorden als aimé, été, voeu, deux, uit alsof er stond èmeej, eeteej, veuj, deuj, gelijk wij dat gewoon zijn te doen in de hollandsche woorden mee, zee, beu, kneu. Wie ons woord moê gewoon is te laten klinken als moew, zal er zich bijzonder op moeten toeleggen om het fransche où zoo af te breken dat het niet klinkt als oew. | |
[pagina 285]
| |
Maar van alle fransche klinkers zijn wel de neusklinkers de moeielijkste van alle. Daarom verdienen deze, die tot de meest eigenaardige klanken van het fransch behooren en nagenoeg in geen eene andere taal worden teruggevonden, met bijzondere zorg te worden ingestudeerd. De Nederlander, zij het dan ook in minder sterke mate dan de Duitscher, is maar al te zeer geneigd om deze uit te spreken alsof hij te doen had met gewone mond-klinkers gevolgd door den bekenden neus-gutturaal, die in onze taal, maar niet in het fransch bestaat; zoodat het fransche ban of banc klinkt als het hollandsche bang, het fransche main als het hollandsche meng, en de laatste letergreep van het fransche maison als het hollandsche zong. Toch is die studie niet buitengemeen moeielijk, omdat de physiologische beschrijving der fransche neus-klinkers vrij eenvoudig is: alle vier (an, en, on, un) zijn ze zeer open klinkers, die worden ui tgesproken terwijl het zachte verhemelte naar beneden hangt, zoodat de lucht tegelijk door de neuscholte en de mondholte gaat en beide holten als resonatoren dienst doen. Het komt er maar op aan de vocaal niet te vormen voordat de ingang der neusholte vrij is, en het zachte gehemelte niet zoover naar beneden te drukken dat het den rug der tong raakt en zoo den toegang tot de mondholte afsluit. Daar deze klanken het best met open mond gevormd worden kan iedereen gemakkelijk, met behulp van een spiegeltje, hunne vorming controleeren. En wat te zeggen van den zoogenaamden ‘e muet,’ die wel niet moeielijk is voort te brengen (daar hij klinkt als een zeer korte eu), maar met welke de Franschman, bovenal de Parijzenaar, zoo handig en zoo keurig weet om te gaan, dat een vreemdeling er wanhopig onder kan worden? Sommige fransche philologen noemen dien klank liever ‘e-féminin’, en de Nederlander, die, door den gewonen naam van ‘e muet’ verleid, er maar al te dikwijls toe komt dezen koketten klank voor stom te verklaren, zal wel doen met over de beteekenis van den nieuwen naam eens goed na te denken; als een juffertje, fijn van bouw, gracieus, soms grillig van manieren, moet die klank worden behandeld. Onder de medeklinkers is zeker de zoogenaamde ‘n mouillé’, in het schrift door gn aangeduid, een der moeielijkste. Ik zie geen kans om hier in een paar woorden aan te geven door welken stand van tong en verhemelte hij het zuiverst ge- | |
[pagina 286]
| |
vormd wordt. Maar wie zich in het voortbrengen van dien klank wil oefenen, doet het best hem allereerst uit te spreken in woorden waarin hij aan eene geaccentueerde vocaal voorafgaat, en eerst daarna te beproeven hem ook na eene geaccentueerde vocaal te doen hooren; men ga dus over van compagnon tot compagne, van montagnard tot montagne, van régner tot règne, van signal tot signe. Van de moeielijkheden der ‘l mouillé’ hebben de Franschen zelve ons verlost door in de laatste jaren dien klank geheel prijs te geven en hem door de halfvocaal jGa naar voetnoot1) te vervangen: bataillon en bataille worden tegenwoordig uitgesproken als batajon, bataaj. Alleen moet er dubbel op gelet worden, dat à Lyon en allions niet klinken als raillons; in het eerste woord moet alion gehoord worden, in het tweede aljon, in het derde ajon. Bij de studie der medeklinkers zal ieder docent van zelf ook zijn bijzondere aandacht wijden aan de zoogenaamde ‘chuintantes’, d.i. aan die eigenaardige sisklanken die door ch en j (of ge, gi) in het schrift worden aangeduid. Sommige nederlandsche monden, wier lippen bij het uitspreken dier klanken gewoonlijk veel te breed op elkaar liggen, schijnen er maar niet in te kunnen slagen ze behoorlijk te onderscheiden van de bastaardklanken sj en zj. Helaas! hoeveel chat's klinken als sja, hoeveel jour's als zjoer! Maar met den raad om de lippen flink naar voren te brengen, om ‘rondjes te maken’, voordat de adem hier zijn wrijvend geruisch doet hooren, wordt de leerling uitstekend geholpen. Wat echter door vele onderwijzers wordt voorbij gezien, en wat toch een zeer bijzondere eigenaardigheid is van het fransch (een eigenaardigheid die deze taal met het engelsch gemeen heeft) is het zoogenaamde ‘stemhebbend’ karakter, de sonoriteit, der zachte medeklinkers b, d, g, z, j, v.Ga naar voetnoot2). Terwijl, in de nederlandsche woorden been, dood, zeer, veel, en dergelijke, in den eersten klank meestal slechts een zachtere explosie of een zachtere wrijving gehoord wordt dan in peen, toon, snel, feest, eischt het fransch, dat, bij het voortbrengen dier klanken, de | |
[pagina 287]
| |
stembanden medeklinken, en de zoogenaamde ‘Stimton’ duidelijk gehoord worde. Ontbreekt dit geluid, door de duitsche phonetisten meestal ‘Blählaut’ genoemd, dan is de fransche klank in bien, robe, dont, David, garçon, bague, zele, seize, jeu, âge, voir, rêve, nooit volkomen zuiver. De Nederlander zoekt, wanneer hij fransch spreekt, het verschil tusschen deze zachte medeklinkers en de daaraan beantwoordende harde p, t, k, s, ch, f meestal hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, in eene minder sterke articulatie. Deze dwaling, die o.a. ten gevolge heeft, dat de fransche v in voilà, vrai, grave, dikwijls als een hollandsche w wordt uitgesproken, moet met nadruk worden bestreden. Laat de articulatie gerust zoo energiek mogelijk zijn; wanneer maar de stembanden behoorlijk mede trillenGa naar voetnoot1), zal er aan de zuiverheid van den franschen klank niets ontbreken.
Eene phonetische beoefening van het fransch omvat echter nog meer dan eene goede ‘Artikulations-basis’ en een juiste vorming der verschillende klanken. Ieder weet van hoeveel belang de quaestie der accentuatie is. Men zegt gewoonlijk, dat in het fransch de nadruk moet vallen op de laatste sonore lettergreep van een woord. En in die stelling is zooveel waars, dat de vreemdeling, die gewoon is in zijn eigen taal op de stamsyllabe van een woord den nadruk te leggen of de lettergreep die voor den zin het belangrijkst is door een forscher uitademing sterk te doen uitkomen, die dus spreekt van ouderliefde, van noodig, onnoodig, enz., het best doet met zich aan die stelling te houden. Het is waar, dat die klemtoon in het fransch dikwijls slechts een flauwe druk, nooit een forsche slag mag zijn; het is ook waar, dat andere syllaben dan de laatste dikwijls door een bij-accent onderscheiden worden; het is mogelijk, zooals velen beweren, dat nu en dan zelfs het hoofdaccent terugwijkt; het is misschien niet ondenkbaar, ofschoon het mij onwaarschijnlijk voorkomt, dat, zooals Paul Passy beweert, ook in het fransch het accent langzamerhand naar de stamsyllabe verhuist, - zoodat deze phonetist zelfs den tijd voorziet, dat | |
[pagina 288]
| |
het fransch op de manier der germaansche talen geaccentueerd zal worden. Maar de vreemdeling behoeft zich om die mogelijkheden vooreerst niet te bekommeren. Het wil mij altijd toeschijnen dat de eigenaardige accentuatie van het fransch zoo innig samenhangt met de geschiedenis dier taalGa naar voetnoot1), dat deze haar oorsprong en haar wezen zou verloochenen, zoo zij hierin eene ingrijpende verandering bracht. En wie goed luistert, merkt spoedig op dat de Franschman, zoodra hij, ter wille van eene tegenstelling of om andere redenen, een bijzondere kracht moet geven aan de eerste lettergreep van een woord, dit resultaat bereikt, niet door den klemtoon te verplaatsen, zooals in het nederlandsch geschiedt, niet door die eerste syllabe krachtiger uit te spreken dan de andere, maar door den klinker, of zelfs den medeklinker, waarmede zij begint, langer aan te houden. Het stemhebbend karakter van vele medeklinkers zijner taal maakt hem dit gemakkelijk. Zoo zal hij bij den uitroep: quelle bonté! quelle misère! niet op bon en mi den nadruk leggen die aan té en zè behoort, maar hij zal de b en de m langer aanhouden dan gewoonlijk, en op die wijze aan de eerste lettergrepen de waarde geven die zij op dat oogenblik behoeven. Het is mij altijd voorgekomen, dat eene tegenstelling als die welke, bij voorbeeld, in het bekende woord van Gambetta ‘se soumettre ou se démettre’ ligt opgesloten, door den Franschman niet wordt uitgedrukt door, op zijn germaansch, te gaan spreken van ‘se soumettre ou se démettre’, maar door eenvoudig aldus te spreken: ‘se ss...oumettre ou se dd...émettre’.Ga naar voetnoot2) Intusschen is die regel van den franschen klemtoon eerst dan volledig en krijgt hij eerst dan zijn volle beteekenis, wanneer men er bijvoegt dat, zoo dikwijls onderscheiden woorden te zamen tot één zin verbonden zijn en in de gedachte onafscheidelijk bij elkaar behooren, die woorden slechts één | |
[pagina 289]
| |
enkele geaccentueerde syllabe hebben, namelijk de laatste sonore lettergreep van het laatste woord. Men kan gerust beweren, dat in het fransch aan de logische éénheid ook de éénheid van uitademing beantwoordt, dat in het fransch één zin moet beschouwd worden als één enkel woord. In les livres sont ouverts, il n'a pas été malade, mon ami est arrivé hier, wordt slechts ééne enkele syllabe, de laatste van elk dier volzinnen, door den klemtoon getroffen. Deze opmerking klinkt zeer eenvoudig, en zij is bij elementaire spreekoefeningen praktisch ook zeer bruikbaar. Ik wil echter aanstonds toegeven, dat de quaestie die er in wordt aangeroerd, de vraag naar de indeeling der fransche volzinnen in zekere rythmische groepen (‘Sprachtakte’ of ‘Sprechtakte,’ zeggen de Duitschers) veel ingewikkelder is dan men uit die enkele opmerking zou afleiden. Ik kan die vraag echter voorloopig gerust onbesproken laten, omdat de quaestie der rythmische verdeeling van den franschen volzin eigenlijk meer op zijn plaats is in eene verhandeling over fransche voordracht dan in deze korte studie over het eigenaardig karakter der fransche klanken. Zij worde dus tot later bewaard. Alleen wil ik door één sterk sprekend voorbeeld aantoonen, welke beteekenis dit opheffen van het accent der afzonderlijke woorden van een volzin, in verband met de onafgebroken uitademing, voor het phonetisch effect der taal kan hebben. Toen ik eens bij een Parijsch tooneelspeler Le liseron van François Coppée voordroeg, gaf hij mij den raad de twee volgende versregels in één adem en zonder pauze te zeggen: Au loin se répandit l'odeur de ses vertus
Ainsi qu'un vent du sud tout parfumé de roses.
Ieder zal moeten toegeven, dat het effect der zoetvloeiendheid door deze onafgebroken aaneenschakeling van al de klanken en beelden niet weinig verhoogd wordt.
Aan deze versregels, of liever, aan de wijze waarop mij geraden werd ze voor te dragen, knoopen zich van zelf nog een paar opmerkingen vast die hier allerminst mogen ontbreken, omdat zij twee verschijnselen betreffen die in het phonetisch stelsel van het fransch zulk een belangrijke plaats innemen; ik bedoel het binden der klanken, de zoogenaamde ‘liaison,’ | |
[pagina 290]
| |
en de muzikale tonen waarin een volzin gesproken wordt, de modulatie. Wie de bovenaangehaalde versregels uitspreekt zooals mij geraden werd, ‘uno tenore,’ zal twee dingen opmerken. Vooreerst, dat al de klanken der verschillende woorden in elkaar overgaan, en dat zelfs, in afwijking van hetgeen gewoonlijk bij de voordracht van verzen geschiedt, de uz-klank van vertus, aan het slot van den eersten regel, samenvloeit met de nasale è van het ainsi waarmee de tweede regel begint. Ten andere zal hem opvallen, dat de muzikale toon waarop de eerste versregel, met Au loin, wordt ingezet, onveranderd, zonder eenige noemenswaarde wijziging, wordt aangehouden tot aan het einde van den tweeden regel en eerst op de geaccentueerde syllabe van roses ongeveer een kleine terts daalt. Inderdaad zijn èn de binding der klanken èn het onveranderd aanhouden van den toon tot aan het einde van den zin, (d.i. van den ‘Sprechtakt’) essentiëel fransche verschijnselen. Wat het eerste punt betreft, zoo is het overbodig hierover uit te weiden. Alle vreemdelingen zijn overtuigd, dat zij in het fransch bijzonder op de regels der ‘liaison’ behooren te letten. De grootste moeilijkheid bestaat voor hen in de vraag, wanneer de woorden wel, wanneer zij niet met elkaar moeten worden verbonden. Menigeen legt zijn oor scherp te luisteren wanneer hij in het Théâtre français een stuk van Molière ziet vertoonen, en hij wordt niet weinig in de war gebracht, wanneer hij Mlle Reichemberg, in l'École des femmes, hoort zeggen: ‘Le petit cha-t-est mort’, of een anderen acteur: ‘le sor-t-en est jeté’, terwijl hij misschien heeft geleerd, dat de t van woorden op ort, wanneer zij vóór een klinker staat, alleen mag gehoord worden in ‘la mort-aux rats’, en terwijl hij in het dagelijksch leven menigen Parijzenaar hoort spreken van mèenfin (mais enfin) of van pà-encor (pas encore). Doch dit zijn kleinigheden, die de toepassing betreffen, en waarmee men zich alleen door een langdurigen omgang met Franschen vertrouwd kan maken. De eene Franschman spreekt bij het verbinden van twee woorden meer consonanten uit dan de ander; het volk ‘liëert’ betrekkelijk weinig, en in die zelfde École des femmes toont Alain, de domme knecht, heel goed zijn rol te begrijpen wanneer hij tot Georgette zegt: ‘je n'y vai pa-aussi’. Van meer belang is het voor den vreemdeling te | |
[pagina 291]
| |
weten wat die ‘liaison’ eigenlijk beteekent en hoe ze wordt voortgebracht. Wanneer hij deze vragen nauwgezet poogt te beantwoorden zal hij inzien, dat de ‘liaison’ ook al weer een middel is om de éénheid van idee door éénheid van elocutie uit te drukken. Men verbindt zoo nauw mogelijk door de uitspraak wat innig verbonden is in de gedachte; niet elk woord op zich zelf heeft beteekenis voor den spreker, maar de aaneengeschakelde reeks van woorden, die de gedachte samen vertolken welke hij wil meedeelen. Hij zal die reeks dus niet willen afbreken voordat hij in zijn gedachtengang een pauze kan maken. Daarom is het verkeerd, gelijk vele vreemdelingen doen, vooral bij het lezen, de woorden zoo te verbinden dat de slotconsonant van het eene gehoord wordt als de beginconsonant van het volgende; de beide woorden moeten tot één worden saamgeklonken; niet pa-zencor, maar pazencor moet gehoord worden. Het is dan ook duidelijk voor ieder die de fransche ‘liaison’ goed begrijpt, dat zij niet alleen geldt voor de behandeling der medeklinkers die aan klinkers voorafgaan, maar dat zij evenzeer van toepassing is wanneer twee klinkers op elkaar volgen. Terwijl de Duitscher in zijn volzin herhaaldelijk het strottenhoofd sluit en telkens een nieuwen klank voortbrengt door een nieuwe uitademing, blijft in het fransch de adem doorgaan, ook wanneer verschillende vocalen op elkaar volgen, zoodat de zin ‘oh! il a eu assez’ bij den Germaan allicht gehoord wordt als o iel a u assee, terwijl hij bij den ander klinkt als oowïlaüassee. Er is nog een eigenaardig verschijnsel, dat eensdeels berust op dit zacht, onafgebroken uitstroomen van de lucht, en anderdeels op de scherpe, zuiver afgeronde articulatie der verschillende klanken. Ik bedoel de fijne uitspraak van de zoogenaamde ‘dubbele letters’, die zich niet alleen voordoet in het midden van sommige woorden, als illégal, immortel, inné, erreur, maar ook bij het samenvoegen van woorden waarvan het tweede begint met de consonant waarop het eerste uitgaat, zooals in: il l'a, avoir raison, ne frappe pas, robe brune, David donne, enz. Deze zoogenaamde verdubbeling der medeklinkers is in den mond van den Franschman eenvoudig eene verlenging der klanken zonder dat de uitademing wordt afgebroken. Wie hieraan niet de noodige zorg wijdt zal allicht spreken van ila, ne fra-pas, ro-brune, davi-done, en maître Rousseau zal in zijn | |
[pagina 292]
| |
mond klinken als mes trousseaux. De vreemdeling doet, naar mijne meening, het best met eerst zich toe te leggen op scherpe articulatie der beide medeklinkers, zoodat hij de ‘e muet’, wanneer ze daardoor geschieden worden, duidelijk laat hooren, om daarna te trachten die beide tot één lange saam te smelten. In geen geval mag hij doen alsof er slechts één medeklinker stond. Dat de muzikale toon waarin een fransche volzin gesproken wordt, niet verandert zoolang de volzin duurt en eerst bij de laatste lettergreep rijst of daalt, heb ik reeds met een enkel woord gezegd. Ik meen dat ook op dit punt de aandacht der Nederlanders bijzonder moet worden gevestigd. Terwijl in een hollandschen, een duitschen of een engelschen zin de modulatie der stem grafisch kan worden voorgesteld door eene golvende lijn, daar de stem telkens van toon verandert, wordt de modulatie van het fransch het best afgebeeld door een rechte lijn, die alleen aan het einde naar boven of naar beneden gaat. Wie de beide volgende zinnen: nous avons fait une jolie promenade, nous y avons trouvé beaucoup de plaisir, achter elkaar door een Franschman hoort uitspreken, zal bemerken dat hier twee ‘Sprechtakte’ en vier muzikale tonen gehoord worden. De eerste toon gaat onveranderd door totdat de stem op den uitgang-ade een groote terts, of een kwart, stijgt; daarna wordt eene andere toon, iets lager dan de laatste, aangeslagen, en deze wordt weer onveranderd aangehouden totdat de stem op den uitgang -zir een kleine terts daalt. In de meeste gevallen zal de vreemdeling zich aanstonds verraden door bij het uitspreken dier zinnen den toon zijner stem herhaaldelijk op en neder te doen gaan. Vooral bij den Engelschman is zulks zeer opvallend. En zelfs in geval de vreemdeling denzelfden toon aanhoudt tot aan de voorlaatste lettergreep zal hij allicht op de laatste syllabe zijn interval te hoog of te laag nemen. Een Duitscher die, bij de eenvoudige begroeting Bonjour Monsieur, comment allez vous? den franschen toonval wilde nabootsen, heb ik dit meer dan eens zóo hooren doen dat hij op de laatste lettergreep van Monsieur en op vous zijn stem wel een octaaf naar boven liet gaan, terwijl hij nog bovendien deze vocalen veel te lang uithaalde.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 293]
| |
De juistheid der modulatie behoort tot de meest eigenaardige bestanddeelen eener goede uitspraak van het fransch. In haar ligt voor een groot deel het geheim, zoowel van de duidelijkheid als van de bekoring eener goede fransche voordracht. Daar dezelfde toon geruimen tijd wordt aangehouden en dan telkens bij een nieuwen ‘Sprechtakt’, d.i. bij een nieuwe gedachte, door een anderen toon wordt vervangen, komt het muzikale element tot zijn volle recht, terwijl tevens alle eentonigheid wordt vermeden. Doch ook dit punt stip ik hier slechts even aan; bij eene studie over ‘dictie’ behoort het nader te worden ontwikkeld. Ditmaal was het slechts mijn doel belangstelling te wekken voor eene phonetische ontleding en behandeling der fransche taal. Ik ben er van overtuigd, dat bij leerlingen de sympathie voor de vreemde taal en de lust om haar te leeren zal worden aangewakkerd, wanneer zij ook van die zijde wordt aangevat. Daarom juich ik de pogingen toe die op de duitsche scholen daartoe worden aangewend en die in Nederland, althans voor zoover het duitsch en het engelsch betreft, reeds navolging hebben gevonden.Ga naar voetnoot1) Voorzeker, wanneer de duitsche taalleeraren ons inwijden in de bijzonderheden van hun phonetisch onderrichtGa naar voetnoot2), dan is het ons niet altijd mogelijk een glimlach te onderdrukken. Dan schijnt het ons dikwijls toe dat zij vrij wat omslag maken zonder heel veel te bereiken. En wij vragen ons onwillekeurig af, of de jonge Germaantjes nu werkelijk halve Franschjes zullen worden, wanneer zij, in plaats van een versje uit een boek te mogen lezen, tegenover een ‘Lauttafel’ geplaatst | |
[pagina 294]
| |
worden, wanneer zij ‘in choro’ de neusklinkers zingen of de handen tegen de ooren drukken om den ‘Blählaut’ van b, d, g, v, z, j, te hooren. Men denkt hierbij wel eens aan de fabel waarin een kunstenaar aan allerlei lieden zijn instrument verkoopt, maar niet de vaardigheid om er zich van te bedienen. Doch het valt lichter met sommige technische handgrepen die aan de toepassing van eene methode verbonden zijn den spot te drijven, dan er zelf een verstandig gebruik van te maken. Wie een levende taal onderwijst, geeft nu eenmaal aan de menschen een nieuw muziekinstrument in handen, waarnaar hun mond nog niet staat, en dat ze toch zoo goed mogelijk moeten zien te bespelen. Hoe minder valsche tonen zij voortbrengen, des te meer zullen zij zich zelven voldoen, des te beter zullen zij de muziek begrijpen die voor dat instrument geschreven is, en des te minder zullen zij de virtuozen hinderen die van hunne kindsheid af met dit instrument hebben omgegaan. Het beginsel der phonetisten is juist. Het komt er maar op aan het zoo toe te passen dat de theorie de praktijk te hulp komt, niet hare bewegingen belemmert. Aangezien de kennis van een levende taal niet alleen kennis is, maar ook kunst, zoo moet elke studie worden toegejuicht welke die kunst in hare elementen ontleedt, elk onderwijs worden aangemoedigd dat een verstandige poging doet om ook op taalgebied den kunstzin te wekken en de kunstvaardigheid te bevorderen. | |
II.Het is alsof de fransche professoren de beleefdheid hunner duitsche collega's met eene contrabeleefdheid willen beantwoorden. Doen de eersten hun best om bij den vreemdeling oor en mond met het gesproken fransch vertrouwd te maken, de laatsten hebben eene beweging op touw gezet ten einde die taal eenvoudiger te schrijven. Willen gene eene zuiverder uitspraak bevorderen, deze arbeiden voor eene hervorming van de orthographie. Een eenvoudiger spelling van het fransch zou inderdaad waarlijk geen weelde zijn. Hoeveel hoofdbrekens kost die spelling niet aan den jeugdigen vreemdeling die een fransch boek onder de oogen krijgt! Zij wemelt van inconsequenties en omslachtigheden: hier een letter die wel geschreven wordt, | |
[pagina 295]
| |
maar niet uitgesproken, ginds één zelfde klank door verschillende letterteekens uitgedrukt, elders éénzelfde teeken voor verschillende klanken! Er is onder de levende talen geen enkele waarin het schrift zoo weinig aan de uitspraak beantwoordt. Zelfs de fransche onderwijzers zijn er verlegen meê, en meer dan eens heeft men eene ministeriëele beschikking moeten uitlokken, ten einde uit te maken, dat sommige schrijfwijzen (bij voorbeeld je paye naast je paie) in eene dictée niet voor een fout zouden gelden. ‘Eén klank, één teeken, één teeken, - één klank!’ zoo luidde reeds de leuze der mannen van Port-Royal, door de moderne phonetisten met geestdrift aanvaard. Beoordeeld naar dien absoluten eisch moet de bestaande spelling van het fransch zonder eenig voorbehoud worden veroordeeld. Door hoeveel teekens wordt, om één voorbeeld te noemen, de klank der open e (è) niet aangeduid? Men gebruikt daartoe een e (elle, mettre), een è (mère), een ê (fête), een ai (mais, raide), een aî (maître), een ei (reine), een eî (reître), een ay, ey en oe in sommige woorden van vreemden oorsprong en in eigennamen. De nasale è wordt genoteerd door en (moyen), door in (vin), door ym (thym), door ain (bain), door ein (sein), door eing (seing), door aim (faim), door eim (Reims). De klank der harde, stemlooze s wordt weêrgegeven door de volgende teekens: s (sur), ss (laisser), sc (science), c (celle), ç (ça, reçois), t (nation), x (soixante). Wie zou ooit op het denkbeeld komen, dat e, a, u, als zij naast elkaar gezet worden, moeten klinken als ó (rameau) en dat o en i in zulk een geval moeten klinken als u a (roi)?Ga naar voetnoot1) Onder de medeklinkers zijn er die nooit anders dan door eene samenvoeging van twee teekens worden genoteerd, zooals de harde ‘chuintante’ door ch (welke combinatie somtijds evenwel klinkt als k, zooals in archange), de ‘n mouillé’ door gn. Aan den anderen kant duidt het enkele letterteeken x den dubbelen klank ks aan, in rixe, den dubbelen klank gz, in exil, en bovendien nog de harde s, in soxante, en de zachte z, in deuxième, terwijl hij ten slotte geen klankwaarde hoegenaamd vertegenwoordigt in chevaux, paix, voix en andere woorden. Er zijn trouwens nog vrij wat meer letters, vooral aan | |
[pagina 296]
| |
het slot der woorden, die voor de tegenwoordige uitspraak niet de minste beteekenis hebben. Wie kan aan de spelling bemerken, dat legs moet klinken als lè, lacs als là, dat de s voor den meervoudsvorm evenmin iets beteekent als x, dat er tusschen aime en aiment in de uitspraak geen onderscheid bestaat? En, zoo men al mocht meenen, dat in vele dier gevallen de klank die door de slotletter wordt uitgedrukt dan toch tot zijn recht komt wanneer het volgende woord met een vocaal begint (les hommes ont aimé, enz.), wat zal men dan zeggen van letters als d en g, die niets beteekenen in de uitspraak van woorden als grand, quand, fond, pied, sang, long, en die, wanneer in deze woorden een slotmedeklinker moet gehoord worden (grand homme, quand il vent, de fond en comble, pied-à-terre, sang et eau, de long en large), niet de zachte d en g aanduiden, maar de scherpe, stemlooze t en k? Welk eene inconsequentie verder in de verwisseling van sommige letterteekens, in het handhaven van zoogenaamde ‘lettres étymologiques’, en vooral in het gebruik van dubbele letters! Men schrijft fabricant, vacant, om het substantief en het adjectief aan te duiden, naast fabriquant, vaquant, die het tegenwoordig deelwoord moeten voorstellen; maar bij choquant en marquant maakt men dit onderscheid niet. Men schrijft voir (van videre) zonder e; maar in seoir (van sedere) wordt de e gehandhaafd. In doigt is de g van het latijnsche digitum behouden; in froid is de g van frigidum uit de spelling verdwenen. Naast résonance met één n staat résonnant met twee n's, naast siffler met twee f's persifler met één, naast charrette, chariot, naast patronage patronner, enz.! Men schrijft apprendre, maar apercevoir, allonger, maar alourdir, aggraver, maar agrandir, grelotter, maar gigoter, canonnier, maar timonier. Waarlijk, het is niet te verwonderen dat de fransche onderwijzers soms even wanhopig worden als hunne leerlingen, dat de vreemdeling al zijn liefde voor het fransch en de Franschen moet bijeengaren om niet een taal te verwenschen die eerst zijn lippen, en dan nog zijne vingers op een zoo zware proef stelt, en dat de ‘Alliance française,’ die werkt en strijdt voor de uitbreiding der fransche taal in de koloniën, voortdurend aandringt op een eenvoudiger spelling ten behoeve der negers en Anamieten, die zij geestelijk heeft te annexeeren. De zonderlinge toestand waarin het geschreven fransch ge- | |
[pagina 297]
| |
raakt is, kan natuurlijk alleen uit de geschiedenis der taal verklaard worden. Voor een deel, maar slechts voor een klein deel, kan die verklaring ons met de eigenaardigheden der fransche spelling verzoenen. Immers, toen het fransch zich uit het latijn ontwikkelde, ontstonden nieuwe klanken; en toch had men geen andere teekens dan die van het latijnsche alphabet om die nieuwe klanken in het schrift af te beelden. Men moest dus zoo goed als het ging met dat latijnsche alphabet werken. Toch is het jammer dat men de c, die in het latijn de klank k vertegenwoordigde, in het fransch niet alleen behield waar die klank was gebleven, zooals vóór a, o, u, of een medeklinker, maar ook waar hij in ts (tegenwoordig s) was overgegaan, zooals voor e en i. Men bleef schrijven, als in het latijn, cire (cera), ciel (coelum) ofschoon de klank van kera tsire die van koelum tsijel was geworden. Het is ook jammer dat men niet, evenals in het provençaalsch en het portugeesch geschied is, de klank van ‘l-mouillé’ heeft genoteerd door lh; want nu wordt die klank tegenwoordig aangeduid door ill (paille) door ll (fille), door il (pareil) en door l (péril). Dat men de zoo eigenaardige neusklinkers, naarmate zij ontstonden, aanduidde door achter den gewonen klinker een n te schrijven, was echter begrijpelijk. Men vergete bovendien niet, dat de nieuwe klanken slechts door langzame vervorming uit de oude ontstaan zijn, en dat de oude teekens lang voldoende konden schijnen om den nieuwen klank, die nog zoo sterk op den ouden geleek, in het schrift uit te drukken. Zoo is het, bij voorbeeld, zeker, dat men bij de neusklinkers nog lang de nasale medeklinker mede heeft laten hooren, alvorens de nasaliteit uitsluitend op den klinker over te brengen.Ga naar voetnoot1) In allen gevalle had de fransche spelling in de 12e en 13e eeuw dit groote voordeel, dat zij (het conventioneele van enkele teekens, als ch, gn, ll, buiten rekening gelaten) met de uitspraak in overeenstemming was. Men schreef il at, zoolang de t nog werd uitgesproken, daarna il a. Zoolang in het fransche woord dat uit patrem is ontstaan nog een dentaal, hetzij dan een zuivere d, hetzij een zachtere dh, gehoord werd, schreef men pedre; toen deze d in de uitspraak geheel verdwenen was, schreef men ook eenvoudig pere. Zoolang in den franschen | |
[pagina 298]
| |
vorm voor het latijnsche pedem de slotconsonant gehoor werd, schreef men piet; toen deze niet meer werd uitgesproken, schreef men pieGa naar voetnoot1). Voor het mannelijk adjectief uit grandem ontstaan schreef men grant, niet grand; alleen in het vrouwelijk grande werd de d gehoord, en alleen daar geschreven. Waar, bij het spreken, geen dubbele consonant gehoord werd, was zij ook uit het schrift verbannen; men schreef bele, bone, aler, atrape, enz. Juist doordien ieder schrijver in zijn eigen dialect schreef, kwam hij er van zelf toe de klanken van zijn taal zoo nauwkeurig mogelijk door de gebruikelijke teekens terug te geven. Deze toestand kon echter niet lang duren. Het geschreven fransch kon het gesproken fransch niet bijhouden; voor veel klanken bleef de oude schrijfwijze behouden, ook wanneer de klank nieuwe wijzigingen onderging. Dit kwam vooral sterk uit bij sommige tweeklanken. Toen, bij voorbeeld, het latijnsche regem in het fransch rei geworden was (men sprak uit réj), werd dit ook geschreven; toen later réj in de uitspraak tot réj werd, schreef men consequent roi; maar toen, na de 13e eeuw de uitspraak achtereenvolgens werd róe, roè, later, in de 16e eeuw, rwè, en toen, nog later, de tegenwoordige uitspraak rwà ontstond, heeft de schrijftaal er niet aan gedacht de oude spelling roi te veranderen. Reeds zeer vroeg, reeds aan het einde der 11e eeuw, is men begonnen den tweeklank ai (d.i. aj) uit te spreken als è; daar die overgang echter niet in alle soorten van lettergrepen op denzelfden tijd plaats vond, bleef de oude schrijfwijze veelal behouden; evenwel schreven verscheiden dichters mestre (maître), pes (paix), mes (mais) enz.; maar die nieuwe, phonetisch juistere, spelling is niet algemeen toegepast, en zoo zijn er thans sommige woorden die met e (è of ê) geschreven worden, zooals frêle (vroeger fraisle), grêle (vroeger graisle), terwijl bij de groote meerderheid der woorden de spelling ai is gebleven, ofschoon de klank bij alle in è is veranderd. In deze en soortgelijke gevallen is de tegenwoordige spelling eene herinnering aan een sints lang verdwenen uitspraak. Als zoodanig mag ook de s gelden die tot in de 17e eeuw bewaard is gebleven in woorden als asne, feste, escrire, isle, aumosne enz., ofschoon de sisklank reeds aan het eind der 12e eeuw uit die woorden verdwenen was. Daar de klinker bij dit weg- | |
[pagina 299]
| |
vallen van den sisklank verlengd was geworden, werd de s behouden om die verlenging af te beelden, en zoo werd hij zelfs geschreven in woorden als throsne, resne (règne), waar hij, niet alleen voor de bestaande, maar zelfs als herinnering aan eene vroegere uitspraak, niets beteekende. Met dat al zou de spelling van het fransch nog betrekkelijk eenvoudig gebleven zijn en vrij wel in overeenstemming met de gesproken taal, indien niet, sedert het einde der 14e eeuw, vele waanwijze beoefenaars van het grieksch en het latijn, onbekend met de geschiedenis van hun eigen taal, allerlei zonderlinge schrijfwijzen hadden ingevoerd. Waren niet de meeste fransche woorden uit het latijn afkomstig? Welnu, zoo redeneerde men, dan moest die afkomst uit de spelling blijken. Zoo werden dubbele medeklinkers ingevoerd, in elle, belle, abbé, nappe enz., omdat het latijn schreef illa, bella, abbatem, mappa enz. Zoo werd ajoindre in adjoindre, amettre in admettre veranderd, omdat het latijnsche voorvoegsel was ad, niet a. Men bedacht niet, dat de klanken die in het latijn door zekere letters worden aangeduid, in het fransch vertegenwoordigd zijn door nieuwe klanken, zooals au door o, ac door ai, eg door ei, ig door oi, oc door oi en ui, b door v, - en men schreef laurier in plaats van het oude torier, faict en traict voor fait en trait, doigt voor doit, huict en nuict voor huit en nuit, debvoir, escribre enz. Men begreep niet dat de l van woorden als alter en caballus voortleefde in de fransche u van autre en chevaus, waarvoor men tot in de 12e eeuw had gezegd altre en chevals; daarom schreef men aultre, chevauls, ja zelfs chevaulx, ofschoon die x niets anders was dan eene vroeger gebruikelijke verkorting voor us en dus zelfs geen etymologische waarde had. En met welk eene inconsequentie ging men te werk! Het oude woord ele (lat. ala) werd door aile, per (parem) door pair vervangen, omdat het latijn een a vertoonde; maar tele (lat. talem) en (mer mare) mochten hun e behouden. Toreau, lorier werden taureau, laurier, maar or (aurum) bleef onveranderd. Men schreef debvoir escribre, maar bleef schrijven avoir en boire. Men veranderde vint in vingt ter eere van het latijnsche viginti; maar men schreef niet trengte quarangte. Het oude woord erbe (herba) kreeg een h, omdat er in het latijn een h stond, maar orge bleef zonder h, in weerwil van het Latijnsche hordeum. | |
[pagina 300]
| |
En had men dan ten minste nog maar de etymologisch juiste letters gekozen! Maar savoir (van sapere) werd geschreven sçavoir, omdat men het afleidde van scire, pois (van pensum) werd poids, omdat men het in verband bracht met pondus; het oude woord lais of les, van laisser, werd legs, omdat men meende dat het uit léguer ontstaan was. Ieder die een gedrukte bladzijde fransch uit de 15e of 16e eeuw onder de oogen heeft gehad, kent die zonderlinge spelling, die niet de minste waarde heeft als afbeelding der uitspraak, en die alleen getuigenis aflegt voor de onwetendheid van hen die haar hebben uitgedacht. Ieder spelde trouwens op zijn eigen manier, en de een wilde nog geleerder zijn dan de ander. Te vergeefs poogden schrijvers van gezag de overlevering der oude schrijfwijze, die door de volkslitteratuur bewaard was gebleven, ook in de hoogere letterkunde te herstellen. Ofschoon in de 17e eeuw de ‘précieuses’ de oude spelling verdedigden, en in den kring der Académie française mannen als Bossuet hare zaak bepleitten, zoo werd toch ten slotte de etymologische schrijfwijze door dat geleerde lichaam gesanctionneerd, omdat die spelling ‘de geletterden van het onkundige volk onderscheidde.’ Sints de tweede uitgave van haar woordenboek, in 1714, is de Academie echter een beteren weg ingeslagen. Zij heeft tal van woorden in hun ouderen, juisteren vorm hersteld en op die wijze de spelling van het fransch minder onzinnig en minder ingewikkeld gemaakt dan zij twee eeuwen geleden nog was. Ongelukkig heeft zij al te schroomvallig, en bovenal zonder veel methode en veel consequentie gewerkt. Vandaar dat nog zooveel moeilijkheden en ongerijmdheden zijn overgebleven, en dat het geschreven fransch zich in een toestand bevindt waarover landgenoot en vreemdeling zich beklagen. Dat in dien toestand verandering moet komen, wordt door hen die zich met het vraagstuk hebben beziggehouden, bijna algemeen erkend. Enkelen mogen uit louter conservatisme de bestaande spelling onveranderd willen handhaven; sommigen mogen zich met eene aardigheid van de quaestie afmaken, zooals een der medewerkers van Figaro, die beweerde, dat, sints de vrouwen uit de groote wereld in hare uitdrukkingen even ongegeneerd zijn als haar kameniers, alleen de spelling | |
[pagina 301]
| |
nog overblijft om de eene van de andere te onderscheiden, - de meesten dringen aan op hervorming. Maar welk soort van hervorming? Zal men den regel: ‘un signe un son, un son un signe!’ zonder eenig voorbehoud toepassen en eene phonetische spelling pogen in te voeren? Maar, behalve dat men hiertoe tal van nieuwe letterteekens zou behoeven, zoo is eene zuiver phonetische spelling reeds daarom onpraktisch, omdat de klanken der gesproken taal, zelfs al mag men eene normale uitspraak aannemen, voortdurend kleine veranderingen ondergaan, die het schrift niet zou kunnen bijhouden of die het slechts onvolkomen zou uitdrukken. De opmerking is terecht gemaaktGa naar voetnoot1) dat, indien men voor poire ging schrijven pwar, men dan toch voor boire niet eenvoudig zou mogen schrijven bwar, omdat de w in het laatste woord, onder den invloed der b, anders klinkt dan in het eerste. Maar bovendien ligt er, naar ik meen, veel waarheid in die andere opmerkingGa naar voetnoot2), dat de levende talen die eene letterkunde bezitten, niet alleen gesproken, maar ook geschreven talen zijn, dat de traditie der geschreven taal door onderwijs en lectuur in stand wordt gehouden, gelijk de traditie der gesproken taal wordt voortgezet en gewijzigd door de spraakmakende gemeente. Bij de studie eener taal, zelfs van de moedertaal, vangen wij van de woorden en de volzinnen niet alleen een klankbeeld op, maar ook een letterbeeld, en door beide vestigt zich het woord in onzen geest als de vorm en het symbool eener gedachte. Het is wenschelijk, bij voorbeeld, bij de vervoeging der werkwoorden, het verschil van persoon, dat in sommige ‘tijden’ geheel is verloren geraakt in de uitspraakGa naar voetnoot3), in het schrift te doen uitkomen, en het onderscheid tusschen enkelvoud en meervoud, dat in de gesproken taal niet meer bestaat, op andere wijze aan te duiden. Immers, dat dit onderscheid in de uitspraak is weggevallen, is niet een gevolg hiervan | |
[pagina 302]
| |
dat het minder sterk gevoeld werd, maar is eenvoudig een physiologisch verschijnsel, dat met de logische onderscheiding of verwarring der beide vormen niets te maken heeft. En nu moge ‘de samenhang van den zin’ hier veel helpen, zij is niet altijd voldoende. Wie kan hoorenGa naar voetnoot1) of, wanneer men zegt, quelle belle fille qui court dans la rue! van één of van meer meisjes sprake is? Elk mijner lezers heeft vast wel eens opgemerkt, dat hij den familienaam van een vreemdeling, die hem voor het eerst wordt voorgesteld, niet goed onthouden kan zoolang hij dien naam niet op schrift heeft gezien. Het is waar, dat is een bijzonder geval; het letterbeeld heeft bijzonder groote waarde voor eigennamen, omdat een klein verschil in schrijfwijze het beeld van geheel verschillende personen voor den geest roept (men neme, bij voorbeeld, de namen Meier, Meijer, Mayer, Mayr, Fèbre en Fèbvre, Rahier, Reyer, Railliers, enz.) Maar ook voor namen van voorwerpen mag de waarde van dit letterbeeld niet miskend worden. Indien de l'eau voortaan altijd geschreven werd de lo, zou er een onnoodige inspanning van onze hersens geëischt worden om den zin dier letters dadelijk te vatten. Het zuivere phonetische schrift heeft zeer zeker zijn waarde voor het technisch onderwijs in zuivere klankreproductie en voor het bestudeeren van dialecten; maar voor dagelijksch gebruik acht ik het niet aan te bevelen. Er kan dus alleen sprake van zijn, naar ik meen, de spelling te vereenvoudigen, de onnutte letters zooveel mogelijk te schrappen, de al te groote tegenstrijdigheden en inconsequenties uit de geschreven taal weg te nemen. Het letterbeeld behoeft het klankbeeld niet volkomen te dekken; het moet dit zelfs niet doen. Maar wel mag men eischen, dat beide op vele punten elkaar raken. De verhouding moet ongeveer die zijn van ons lichaam en onze kleeding: geen maillot, dat alle lijnen en plooien nateekent, maar een lenige stof, die de eigenaardige vormen onzer gestalte goed doet uitkomen, en die ons goed staat. Natuurlijk is dit eene quaestie van smaak en van takt, bovenal ook van omzichtigheid, daar men te doen heeft met eene mode waaraan ieder sinds lang is gewend geraakt en waarbuiten velen geen behoorlijke kleeding denkbaar achten. | |
[pagina 303]
| |
Het spreekt ook van zelf, dat, bij dit roepen om hervorming der fransche orthographie, niet ieder even ver gaat. Mannen als Paul Passy zouden, in afwachting dat een nieuw alphabet hen in staat stelle doortastende hervormingen in te voeren, al vast gaarne de spelling zien erkend die door de ‘Association fonétique des professeurs de langues vivantes’ is aangenomenGa naar voetnoot1). Minder radicaal zijn sommige leden van het Institut, zooals Michel BréalGa naar voetnoot2), die wenschen dat bovenal de dubbele letters verdwijnen mogen uit de woorden waarin ze niet gehoord worden, dat men voortaan schrijve home, honeur, anée, aporter, acorder, inocent, in onderscheiding van geleerde woorden als appétence, acclamer, annuité, innovation, waarin de dubbele letter een langen medeklinker aanduidt. Ook wenschen deze dat de x als meervouduitgang overal door s vervangen worde, en dat, gelijk lois reeds vroeger voor loix in de plaats is gekomen, ook châteaus, chevaus, caillous, cieus de vormen met x vervangen. Bij wijze van overgang zouden de beide schrijfwijzen naast elkaar kunnen worden toegelaten. Louis HavetGa naar voetnoot3) behoort in beginsel tot de radicalen, maar ‘s'il sait montrer de la hardiesse, il prêche de la modération’; hij verklaart zich vooral tegen het invoeren van nieuwe diacritische teekens, zooals door sommigen, met name door Ch. Lebaigue,Ga naar voetnoot4) was voorgesteld. Ten slotte zijn al de leden der ‘Société de réforme orthographique’, die in 1887 is opgericht, het eens geworden over een zeker aantal hervormingen; deze hebben zij daarop voorgesteld aan de Académie française, als aan het lichaam dat, door zijne samenstelling en door het gezag waarmee de geschiedenis het ten opzichte van dergelijke vraagstukken heeft bekleed, zich geroepen en gerechtigd kan achten om eene gewijzigde spelling door het schrijvend publiek te doen aannemen. | |
[pagina 304]
| |
In de ‘pétition’ die den 11n Mei 1889 door de ‘Société de réforme orthographique’ in omloop is gebracht en die in het begin van dit jaar bij de Academie is ingediend, wordt het volgende gevraagd: 1o. opheffing van waardelooze accenten (où, là, gîte, qu'il fût); 2o. vereenvoudigde schrijfwijze van sommige woorden, als peutêtre, voor peut-être, rytme, voor rythmeGa naar voetnoot1), fis, voor fils, fan, voor faon, honeur enz., en algemeene vervanging van ph door f, zooals die reeds heeft plaats gehad in fantaisie en frénésie; 3o. gelijkvormigheid, zoodat dizième geschreven worde als dizaine, dis (dix) als vis, genous als fous, je veus als je viens, enz. Andere door Darmester aangegeven wijzigingen: manjons, maizon, géris (voor guéris), desin (voor dessin), isi, nasion, beuf, seur, veu (voor boeuf, soeur, voeu), ieus (voor yeux), anfant, sagemant, vandre, fandreGa naar voetnoot2) enz. worden in het verzoekschrift voorloopig ter zijde gelaten. Men heeft niet te veel willen vragen, ten einde althans iets te erlangen. L'Académie délibère....of liever, zij trekt zich de zaak niet sterk aan. Men beweerde zelfs eenigen tijd geleden, dat zij haar plan om in 1900 met een nieuwe uitgave van haar woordenboek voor den dag te komen, heeft laten varen. Doch, zoo z ij zich met de hervorming der spelling niet bemoeit, zal het publiek waarschijnlijk zelfstandig zijn weg gaan, en het zou al weer blijken dat ook in deze kunst, de kunst van spellen, l'Institut den toon niet meer aangeeft. Dit zou jammer zijn. Want de fransche taal is een goed deel harer voortreffelijke eigenschappen, hare klaarheid, hare buigzaamheid, hare fijnheid, | |
[pagina 305]
| |
hare aantrekkelijkheid voor den vreemdeling, verschuldigd aan den invloed der groote schrijvers en der grammatici en aan de tucht waardoor het gezag der hoogste letterkunde den smaak van het publiek heeft weten te beheerschen en de gewoonten van het volk heeft weten te leiden. Wij, vreemdelingen, staan niet buiten de quaestie. Want eene eenvoudiger spelling zou ons werkelijk van veel overtollige inspanning verlossen. En ik durf onzen franschen vrienden de verzekering geven, dat onze lust om de klanken van het gesproken fransch te bestudeeren grooter zal worden naarmate het geschreven fransch ons minder zal belemmeren. Ook van onze liefde voor de fransche taal mag, met eene kleine wijziging van het woord der oude Bijbelsche wijsheid, deze spreuk gelden: ‘De letter doodt, maar... de klank maakt levend!’
A.G. van Hamel. |
|