De Gids. Jaargang 53
(1889)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
De doofstommen te Amsterdam.I.Men zou onze eeuw die der waardeering van den mensch kunnen noemen. Velen, die vroeger niet geteld en uit de samenleving geweerd werden, worden nu met belangstelling behandeld, met liefde verzorgd en zooveel mogelijk geschikt gemaakt, om in hun kring met eere werkzaam te zijn. Het klassieke woord van het evangelie: ‘het is de wil des Vaders in de hemelen, dat niet één dezer kleinen verloren ga’, wordt, ook door niet-geloovigen, aldus verklaard, dat het ieders roeping is, al het kleine en zwakke te steunen en het menschelijke in een iegelijk tot de hoogst mogelijke ontwikkeling te brengen. Wie bedenkt, wat in ons vaderland en daarbuiten in het belang dier misdeelden, die het gehoor missen, wordt verricht, zal gaarne de waarheid dezer bewering erkennen. De oudheid zag in den doofstomme niets anders dan een verstooteling der maatschappij en gedurende vele eeuwen klonk het woord van Paulus: ‘Zoo is dan het geloof uit het gehoor’ als een rechtvaardig vonnis over hem uitgesproken. De zaligheid immers was alleen door het geloof te verwerven en het geloof kon alleen door de prediking verkregen worden. Wie dus de prediking miste, miste het geloof en, met het geloof, de zaligheid. Zelfs een kerkvader als Augustinus vermocht tegen deze bewijsvoering niets in te brengen en moest, om aan het woord der Schrift zich te houden, den doofstomme loslaten. Doofstommen en idioten werden op ééne lijn gesteld en hun de rechten, die elken burger toekwamen, geweigerd. Maar onze eeuw bracht ook voor dezen misdeelde een gunstiger lot. Toen in 1833 eene verkiezing in Frankrijk ongeldig | |
[pagina 517]
| |
zou worden verklaard, omdat een doofstomme er aan had deelgenomen, heeft de kamer der afgevaardigden in hare zitting van den 25sten December de geldigheid dier keuze gehandhaafd. Wat vroeger hier en daar door enkelen beproefd werd, wordt nu door de besten in de beschaafde wereld op oordeelkundige en liefdevolle wijze aangevat en ondanks allerlei bezwaren voltooid. Niemand, die zijn tijd kent, twijfelt thans meer aan de geschiktheid van doofstommen voor de uitoefening van verschillende ambachten en beroepen, waardoor zij in eigen levensonderhoud kunnen voorzien en geene kerk zal, gelijk vroeger is geschied, voor den niet-hoorende de poorten der hemelen sluiten. Onder de beschaafde landen, wier belangstelling in het lot der doofstommen zich krachtig heeft geopenbaard, staat ons land bovenaan. Het bezit in evenredigheid het kleinst aantal en heeft daarenboven de gelegenheid, alle doofstomme kinderen, die den leertijd hebben bereikt, in een drietal inrichtingen te verplegen en te onderwijzen. In ons vaderland behoeft het kind der armste ouders, dat zonder de gave van het gehoor is geboren, niet in de duisternis rond te tasten, maar tot het licht der kennis zal het worden gebracht door de hulp van armbesturen of menschenvrienden. Wat Amsterdam op dit gebied doet; hoedanig in de hoofdstad des rijks het leven der doofstommen is, wordt in de volgende regelen beschreven. Van zelf zal de gelegenheid zich daarbij aanbieden, een vluchtigen blik te werpen op het genoemd drietal scholen voor doofstommen-onderwijs, die door de amsterdamsche kinderen en jongelieden worden bezocht.
Stel u voor, dat een doofstom kind zijne intrede in de wereld gedaan heeft. Weken, ja maanden kunnen voorbijgaan voordat de ouders weten, hoe misdeeld de zuigeling is. Ook al gelukt het den vader noch de moeder zich te overtuigen, dat hun kind werkelijk hoort, aan volkomen doofheid kunnen zij nog niet gelooven en aan toevallige omstandigheden, aan voorbijgaande verschijnselen schrijven zij toe wat alleen aan een onherstelbaar lichaamsgebrek moet worden geweten. Het liefhebbend ouderoog sluit zich zoo lang mogelijk voor zoo grievende teleurstelling. Eerst als de geneesheer op onafwijsbare | |
[pagina 518]
| |
gronden het bestaan der doofstomheid heeft aangetoond en de vrienden de juistheid der bewering beaamd, eerst dan kunnen de ouders tot de pijnlijke ervaring komen, dat hun kind een der zintuigen mist. Verliest iemand op lateren leeftijd, ten gevolge van een val of ziekte het gehoor, zoo zal hetzelfde verschijnsel zich herhalen. Ouders en vrienden blijven zich zeer langen tijd troosten met de gedachte, dat, als eenmaal de gezondheid zal zijn teruggekeerd, ook het oor zijne gewone werkzaamheid zal hervatten, ook dan nog, als er geen hoop op herstel meer is. Dit is echt menschelijk. Daarom kunnen wij het aantal doofstommen, dat eene volkstellingGa naar voetnoot1) aangeeft, in zóóver onjuist noemen, dat kleine kinderen, die inderdaad doofstom zijn, door den vader niet als zoodanig worden opgegeven. Is de doofstomheid als een onloochenbaar feit erkend, en heeft het kind in de drie eerste levensjaren zich tehuis onder de leiding der moeder naar lichaam en geest ontwikkeld, zoo bezoeke het eene goede bewaarschool. Tegen de plaatsing zal eene verstandige bewaarschoolhouderes geen bezwaar hebben. Een blind, een idioot kind is hinderlijk voor den geregelden gang van het spel en het onderwijs; een doofstom niet. De israëlietische bewaarschool voor minvermogenden, in de Rapenburgerstraat alhier gevestigd, wordt bezocht door een zevental doofstomme kinderen, die niet de minste stoornis aanbrengen. De rotterdamsche bewaarscholen nemen doofstomme kinderen aan, onder de goedkeuring en aanmoediging van den directeur der inrichting voor doofstommen aldaar. Het is een voorrecht voor den kleine, eenige uren van den dag onder sprekende kinderen te verkeeren. Hij zal nu veel minder zijne toevlucht nemen tot gebaren, dan indien het uitsluitend met lotgenooten omgaat, omdat zijne makkers die taal niet gebruiken, en onwillekeurig zien naar de lippen, om den zin der niet gehoorde woorden te begrijpen. Als de knaap of het meisje voor de bewaarschool te groot | |
[pagina 519]
| |
zijn geworden, moet naar ander onderwijs worden omgezien. Zal een bijzonder onderwijzer gedurende de morgen- en middaguren van elken werkdag het kind ontwikkelen, indien nl. de ouders vermogend zijn? Tegen dit huisonderwijs bestaat een dubbel bezwaar. In de eerste plaats heeft ons land geen onderwijskrachten hiervoor beschikbaar, want de leeraren, die aan de bekende inrichtingen werkzaam zijn, missen de gelegenheid, ook nog voldoend huisonderwijs te geven. In de tweede plaats is dit onderwijs niet in het belang der kinderen en zullen hun lust en ijver veel meer in de klasse eener school dan in de eenzaamheid der huiskamer worden gewekt. Waarheen dan den kleine te zenden? Er is, gelijk we opmerkten, drieërlei keuze. In de stad Groningen bestaat, sinds 1790, het Instituut voor doofstommen, door ongeveer 180 leerlingen bezocht, die, op enkele uitzonderingen na, in de inrichting zelve worden verpleegd. Te St. Michiels-Gestel, in Noord-Brabant, werd in 1840 een katholiek gesticht geopend, waar de katholiek-godsdienstige opleiding der ruim 150 kweekelingen hoofdzaak is. En te Rotterdam verheft zich de Inrichting voor doofstommen, die in 1853 een aanvang nam, en die eveneens een 150-tal knapen en meisjes, in knappe gezinnen gehuisvest, dagelijks in haar gebouw ontvangt. De keuze zal door allerlei motieven bepaald worden. Groningen en Rotterdam nemen kinderen van alle kerkgenootschappen op en vertrouwen hunne godsdienstige ontwikkeling, wat het kerkelijk onderwijs betreft, aan protestantsche, katholieke, israëlietische godsdienstleeraren toe. Laatstgenoemden zullen erkennen, dat zij door het bestuur en het onderwijzend personeel der inrichting zooveel mogelijk gesteund worden bij het vervullen van hun arbeid. Derhalve wordt te Groningen zoowel als te Rotterdam een katholiek kind in de leer zijner kerk onderwezen en, in laatstgenoemde stad, in een katholiek gezin geplaatst. De eerbied voor elks kerkelijke overtuiging sprak zich te Groningen uit in de stichting van een afzonderlijk gebouw, waar de israëlietische verpleegden geheel volgens hun ritus samen zijn en onder de leiding van israëlietische pleegouders al de hun voorgeschreven plichten op de feest- en de gewone dagen stiptelijk waarnemen. Wie deze zorg, aan de godsdienstige ontwikkeling der ver- | |
[pagina 520]
| |
pleegden gewijd, kent, zal niet zonder eenige verwondering in de dagbladenGa naar voetnoot1) gelezen hebben, wat in eene te Utrecht, den 15den October ll., gehouden vergadering door geestelijken der christelijk-gereformeerde kerk is gesproken. Daar wisselde men van gedachte over de oprichting van een christelijk instituut voor doofstommen en van een ander voor blinde kinderen. Een spreker wees er op, hoevele gestichten ons land telt, maar hoe bijna in allen het evangelie niet wordt gevonden. En daaraan hebben de ongelukkigen dringende behoefte. Wel wordt er voor christelijk onderwijs en christelijke philanthropie veel gedaan, maar de blinden en doofstommen schieten er dikwijls bij over. Zij zijn verstoken van de gelegenheid tot het ontvangen van onderwijs en opvoeding, zooals zij, die in de heilige schrift Gods onfeilbaar woord zien, die noodig achten. Het gevolg dezer bespreking was de stichting eener vereeniging, genaamd Effatha, gebouwd op den grondslag der heilige schrift, volgens de opvatting der gereformeerde kerk, in hare belijdenisgeschriften neergelegd. Het voorloopig bestuur der vereeniging zou zich met de bestaande inrichtingen voor blinden en doofstommen in betrekking stellen, ten einde gegevens te verzamelen, en omzien naar eene geschikte plaats tot vestiging van het instituut. In Mei ll. heeft het een rapport van zijne werkzaamheid uitgebracht en nadere plannen tot bereiking van het doel voorgesteld. Aldus eene vierde inrichting voor doofstommen in het vooruitzicht! Als men weet, dat alle doofstomme kinderen in ons vaderland in de drie bestaande instituten geplaatst kunnen worden, mag men vragen of, indien alle moeilijkheden der oprichting overwonnen zullen worden, de bouw van een vierde gewenscht is. Te meer, daar zeker èn te Groningen èn te Rotterdam de kinderen van christelijk gereformeerde ouders van den predikant hunner kerk het godsdienst-onderwijs zullen ontvangen, indien de besturen slechts met den wensch der belanghebbenden worden bekend gemaakt. Laat ons als onze meening uitspreken, dat zij, die op eigen richting bij voorkeur of uitsluiting het woord christelijk toepassen en geen ander evangelie kennen dan het hunne, op het gebied van het doofstommen-onderwijs niet anders kunnen doen dan bij de | |
[pagina 521]
| |
minder geloovigen in de leer gaan en hun werk navolgen. In eene oproeping tot medewerking gewaagt het bestuur dan ook van de welwillendheid der bestaande instituten, die van belang zal kunnen wezen. Het separatisme, dat men hier wil volgen, zal den doofstommen niet ten goede komen, maar eene stichting in het leven roepen, die vele offers vragen en van betwijfelbaar nut zal zijn. Willen katholieke ouders hun kind aan de leiding van uitsluitend katholieke onderwijzers toevertrouwen en verlangen zij kerkelijk onderwijs, zoo kiezen zij St. Michiels-Gestel, waar in den doofstomme niet allereerst de misdeelde, maar de katholiek wordt gezien. Hier bedraagt het kostgeld ƒ 200, of voor wie zooveel niet betalen kan minder, ja voor den arme niets. In dit laatste geval evenwel wordt bij de komst van den leerling eene som van ƒ 50.- gestort, waarvoor het kind gedurende den ganschen leertijd van alles, ook van kleederen, wordt voorzien. Wie nu, met terzijdestelling van het noord-brabantsch gesticht, kiezen moet tusschen Groningen en Rotterdam, zal, indien hij tot de mingegoeden behoort, zijn kind naar eerstgenoemde stad zenden, omdat de weg daarheen, ofschoon de langste, de gemakkelijkste is. Wat moet aan de opneming van den verpleegde voorafgaan? De ouders of voogden melden zich aan bij den directeursecretaris van het departement Amsterdam van het Groningsch instituut, die met den directeur-penningmeester de loopende werkzaamheden verricht. Beiden titularissenGa naar voetnoot1) staan vijftien mede-directeuren ter zijde, die door het aanwerven van leden de belangen van het departement het meest kunnen behartigen. Nadat nu door den secretaris de gewenschte inlichtingen omtrent het ontstaan der doofheid, den leeftijd van het kind, de gegoedheid der ouders enz. zijn ingewonnen, wordt de sollicitant ingeschreven in een candidaten-boek, waaruit het hoofdbestuur te Groningen éénmaal 's jaars eene keuze doet en in den regel de oudsten in leeftijd oproept. Overgelegd moeten worden eene geboorte-acte van het kind, eene geneeskundige verklaring omtrent vaccinatie en gezondheid, en ten slotte een | |
[pagina 522]
| |
goed gestaafde opgave van den maatschappelijken welstand of het onvermogen der ouders. Voor huisvesting en voeding betaalt een kind van welgestelde ouders ƒ 250 per jaar, behalve eene geringe som voor het onderwijs in het teekenen en een ambacht, voor geneeskundige behandeling en het verstellen der kleeren. Een onvermogend leerling wordt zoo goed als gratis onderwezen en verpleegd, indien voor zijne uitrusting bij zijne komst ƒ 60.- worden betaald. Het amsterdamsch departement ontvangt van het burgerlijk of van een kerkelijk armbestuur, ook wel van het stadsbestedelingenhuis niet alleen de genoemde som, maar ook, en wel jaarlijks, voor elken verpleegde ƒ 5.- ter vergoeding der geneeskundige behandeling en ƒ 30.- a ƒ 40.- voor het verstellen van oude en het aanschaffen van nieuwe kleeren, terwijl het uit eigen kas de reiskosten betaalt. Dus geeft in dit geval het instituut alle onderwijs, evenals de verpleging, kosteloos en past het niet onwaarschijnlijk tekort op de rekening der kleeding bovendien bij. Eénmaal in het jaar, des zomers, hebben de kweekelingen eene vacantie van vijf weken. Onder behoorlijk, door het instituut verstrekt, geleide kunnen de amsterdamsche jongens en meisjes tegen vergoeding naar hunne geboortestad per stoomboot gebracht worden en op dezelfde wijze naar Groningen terugkeeren. Nog worde hier vermeld, dat ouders of voogden, wier kinderen of pupillen op de gunstigste voorwaarden worden opgenomen, een zoogenaamd verband-schrift moeten teekenen, dat in het belang van het aan het kind te geven onderwijs eenige bepalingen bevat. Is de kleine, liefst op 7 a 8-jarigen leeftijd opgenomen en blijft hij 9 a 10 jaren in het instituut, zoo treedt hij, na zijn ontslag, in het bezit van allerlei kennis, de maatschappij in. Meestal is hij nu in staat door middel van het aangeleerd ambacht voor zichzelven te zorgen. Nemen wij aan, dat een minvermogende zijn doofstom kind in de inrichting te Rotterdam gaarne geplaatst zag, omdat dezestad gemakkelijker te bereiken is dan Groningen, dan heeft hij meer bezwaren te overwinnen. Hij wendt zich tot den penningmeester van het correspondentschapGa naar voetnoot1), dat behalve dezen, uit | |
[pagina 523]
| |
zeventien heeren bestaat en kan, na inachtneming der noodige formaliteiten, zijn kind doen opnemen, indien hij een minimum van ƒ 150.- jaarlijks bijdraagt. Particuliere of kerkelijke armbesturen kunnen zoo noodig hem daartoe in staat stellen, en daarenboven de kosten van de uitrusting, het onderhoud der kleeren en de reis vergoeden. Men leide hieruit niet af, dat het onderwijs van het groningsche instituut hooger wordt gewaardeerd dan dat der rotterdamsche inrichting en daarom eene plaatsing in het eerstgenoemde gemakkelijker gemaakt. De waarheid is, dat met Groningen, als de oudste stichting, het eerst over het verplegen van doofstommen onderhandelingen zijn geopend, die tot eene bepaalde, tot nu toe gevolgde handelwijze hebben geleid. Maar als het correspondentschap van Rotterdam, dat jaarlijks van de amsterdamsche burgerij ƒ 1000.- aan contributiën minder ontvangt dan het departement dat voor Groningen werkzaam is, de noodige stappen doet, om dezelfde voorrechten voor zijne uitgezonden verpleegden te verkrijgen, zal het voorzeker niet teleurgesteld worden. Het is billijk dat alsdan de kinderen van onvermogenden, die te St. Michiels-Gestel worden onderwezen, dezelfde faciliteiten genieten. Het gevolg dezer gelijkstelling zou waarschijnlijk zijn, dat Rotterdam, waar gedurende den voorlaatsten cursus 18 amsterdamsche kinderen verpleegd werden, tegenover 51 in Groningen, een grooter aantal zou opnemen, omdat van hier de reis naar de Maasstad gemakkelijker is dan die naar Gruno's veste. Van de genoemde 18, die te Rotterdam verpleegd worden, waren 13 kinderen van onvermogende ouders op de beschreven voorwaarden geplaatst. Het bestuur der inrichting vult aan wat er voor huisvesting aan de vereischte som van ƒ 150.- ontbreekt. In 1888 genoten 115 leerlingen het onderwijs kosteloos; van dit getal werden 72 geheel of gedeeltelijk in gezinnen op kosten der inrichting verpleegd. Eene eenigszins nauwkeurige beschrijving van de drie genoemde inrichtingen, wat hare leerwijze, localiteit en eigenaardigheden betreft, zou de grenzen eener schets als deze overschrijden. Maar enkele woorden over het drietal mogen hier eene plaats vinden. Het instituut te Groningen, dat, gelijk we zagen, zijne leerlingen voor het zeer groote deel in eigen, doelmatige gebouwen | |
[pagina 524]
| |
verpleegt, maar ook externes toelaat, volgde vroeger de methode van den bekenden abt de l'Epée, nl. die der teekenen en gebaren. Het was de waalsche predikant Henri Daniel Guyot, die, tijdens een verblijf in Parijs, de l'Epeé met doofstommen werkzaam zag en zijn voorbeeld in Groningen volgde. Het instituut heeft later de thans algemeen gevolgde leerwijze ingevoerd, die in spreken en afzien bestaat en die, naar Dr. Amman, praktiseerend geneesheer in het laatst der 17de eeuw te Amsterdam en onderwijzer van doofstommen, de Ammasche, ook wel de oud-Nederlandsche of articulatie-methode genoemd wordt. In het jaarverslag 1866/67 getuigt de kundige, nog werkzame instituteur-directeur, Dr. A.W. Alings, dat het instituut te allen tijde met onafhankelijkheid zelf zijn weg afgebakend, maar steeds gaarne het goede, dat elders, waar ook, gevonden werd, overgenomen heeft. Wat de inrichting te Rotterdam betreft, zij is - het werd reeds gezegd - een uitsluitend externaat en bezit een gebouw, dat alleen voor het onderwijs bestemd is. Haren eersten directeur vond zij in den heer D. Hirsch, onderwijzer aan de doofstommen-school te Aken, die van daar naar Rotterdam gekomen was, om twee doofstomme kinderen van wijlen Dr. Polano, later als hoogleeraar te Leiden benoemd, te onderwijzen en voornamelijk aan de krachtige bemoeiingen van wijlen Dr. J.B. Molewater, geneesheer-directeur van het stedelijk Ziekenhuis, dankt zij haar ontstaan. Naast hem verdient genoemd te worden de heer Dr. A. Sijmons, het eenige bestuurslid, dat van de oprichting af, en wel als secretaris, is overgebleven en tot op dezen dag zijne krachten aan de inrichting wijdt. Onder tegenspraak en afkeuring, die niet altijd met open vizier optrad, werd, in tegenstelling van de tot dien tijd in Groningen en elders gevolgde leerwijze van het hand-alphabet en de kunstmatige gebaren, de nieuwe methode van het spreken en afzien ingevoerd. De oprichters meenden, dat, zou de doofstomme geschikt worden gemaakt om in de maatschappij zelfstandig op te treden, het gewone voertuig der gedachten, de spraak, hem moest worden geschonken. Om hem van den aanvang af te dwingen, dit vermogen in de gemeenschap met hoorenden te oefenen, moest hij in gewone gezinnen, en niet in de inrichting zelve, gehuisvest worden. Om dezelfde reden gaan thans de jongens, die zekeren leeftijd bereikt hebben, eenige uren daags | |
[pagina 525]
| |
naar verschillende winkels, om in het ambacht hunner keuze praktisch onderricht te ontvangen. De geschiedenis heeft dezen kloeken mannen, die den doofstomme een nieuwen weg van ontwikkeling aanwezen, recht gedaan. Overal is thans de voortreffelijkheid der methode van het spreken en afzien erkend. Hoe krachtiger dit geschiedt, hoe ernstiger de gebaren en vingerteekenen veroordeeld worden. De tegenwoordige directeur, de heer Ic. Bikkers, die in 1887 den heer Hirsch opvolgde, nadat hij van den beginne af als onderwijzer aan de inrichting werkzaam was geweest, gaat met ernst voort deze methode der articulatie, die ook wel naar zijn leermeester, den beroemden duitschen doofstommen-leeraar Hill, de Hillsche genoemd wordt, zoo gestreng mogelijk toe te passen. Het gesticht voor doofstommen te St. Michiels-Gestel vindt zijn grondslag in de menschlievende werkzaamheid van den eerw. heer Martinus van Beek, conrector der latijnsche school te Gemert, die in 1828 door den deken en pastoor dezer gemeente, den zeer eerw. heer H. den Dubbelden, daartoe aangezocht, vier doofstomme kinderen onder zijn leiding nam en van de gebarentaal, verbonden met het schrift, als leermethode zich bediende. In 1835 was dit viertal tot achttien geklommen; toen werden negen bekwaam geoordeeld, tot de eerste H. Communie te worden toegelaten. In 1840 werd in de kort te voren vrijgekomen gebouwen van het bisschoppelijk seminarie te Herlaar, gemeente St. Michiels-Gestel, het bestaande gesticht geopend, waar de genoemde conrector, M. van Beek, als directeur optrad, door eenige andere geestelijken en religieuzen van beiderlei kunne bijgestaan. Tot op dit oogenblik onderscheidt zich dit gesticht door de genoemde methode der gebaren. Het beoogt allereerst de katholiek-godsdienstige opleiding zijner kweekelingen en meent dit doel door middel dezer methode het best te kunnen bereiken. Wie evenwel voldoende vatbaarheid blijkt te bezitten, wordt bovendien in het spreken en afzien van het gesprokene onderwezen. Alle verpleegden genieten het internaat. Evenals in Groningen zijn hier verschillende werkplaatsen voor de kweekelingen, die ambachten en handwerken leeren. Voor de jongens is eene boekdrukkerij geopend en voor de meisjes eene hostiebakkerij, die daarenboven de gelegenheid biedt, enkele verpleegden, welke ontslagen zouden moeten worden maar geen veilig tehuis hebben, in het gesticht als werkkracht te houden. | |
[pagina 526]
| |
Hier worden doofstommen boven de 8 en beneden de 16 jaren aangenomen. De aangifte geschiedt door de belanghebbenden of door de geestelijken der gemeente, waaronder zij behooren, onmiddellijk bij de heeren correspondenten of den eerw. heer directeur C.J.A. Terwindt, die gaarne alle gegewenschte inlichtingen verschaft. Zoo werkt elke der drie inrichtingen op hare wijze aan de ontwikkeling harer kweekelingen tot mannen en vrouwen, die den strijd des levens zullen aanvaarden; zoo tracht elke hare verpleegden op zedelijk, godsdienstig en maatschappelijk gebied tot zelfstandigheid op te leiden. Als naaisters, breisters, borduursters treden de meisjes uit den eenvoudigen stand op; als schoen-, kleer- en mandenmakers, als schrijnwerkers, letterzetters, diamantslijpers, kuipers, timmerlieden of smeden de jongens. In den regel kunnen zij door eigen kracht eene plaats in de samenleving verwerven en zich daarop handhaven. Hoeveel hebben zij aan hunne opleiding niet te danken! Zij, die, aan zichzelven overgelaten, als halve wilden zouden hebben rondgedoold, zijn nu in eene beschaafde maatschappij niet misplaatst. Moeite moge het hun soms gekost hebben het onderwijs te volgen; pijnlijke ervaringen mogen hun deel geweest zijn; elke stap op den weg der kennis was eene heerlijke verovering, die voor goed hun eigendom bleef. Geen wonder, dat de ontslagen doofstomme met dankbare vreugd aan de plaats zijner opleiding terugdenkt en gaarne een offer brengt, om die plek nog eens te betreden. Wij willen nu onze kweekelingen in de maatschappij terugvinden en bepalen ons, aan het opschrift dezer schets getrouw, tot de stad Amsterdam. Daar de doofstommen, vooral in de grootere steden, zoowel tot onderling nut als tot onderling genoegen, zich gaarne vereenigen, behoeven we niet lang te zoeken. | |
II.Het streven der doofstommen naar vereeniging laat zich gemakkelijk verklaren. De doofstomme verkeert het liefst met lotgenooten, wier omgang voor hem het gemakkelijkst is en tegenover wie hij zich niet den mindere gevoelt.Ga naar voetnoot1) Men moge | |
[pagina 527]
| |
tegen dergelijke vereenigingen bezwaren inbrengen en opmerken, dat deze onderlinge omgang niet zoo leerzaam als die met hoorenden is, dat de doofstommen zieh aldus te veel afzonderen van het overige deel der samenleving en zich als misdeelden onderscheiden, het zou dwaasheid zijn ze te willen verbieden. Zoolang er doofstommen zijn, zullen dergelijke bijeenkomsten bestaan. Geen wonder dat ook in Amsterdam, waar ruim 200 doofstommen zullen zijn - onder dit getal zijn ongeveer 70 aankomende menschen begrepen, die in de drie inrichtingen buiten de stad verpleegd worden - de vrienden en bekenden op gezette tijden samenkomen. Wij willen van de gaarne verleende gastvrijheid gebruik maken en in deze zeer eigenaardige gezelschappen een kijkje nemen. Op den oudejaarsavond van het jaar 1883 was een kring van doofstommen, die sinds enkele jaren gezellige bijeenkomsten hield, op eene bovenkamer van het perceel No. 1 van het Waterlooplein, nog kort voor dezen tijd de Houtgracht genoemd, bijeen. De gastheer, zelf doofstom, gaf op zijne wijze, d.i. door gebaren en vingertaal, een bij hem opgekomen plan te kennen, om eene vereeniging voor doofstommen op te richten, waartoe door dit samenzijn reeds eenigszins de grond was gelegd en vond bij alle aanwezigen onverdeelde goedkeuring. Weldra was de doofstommen-vereeniging, die naar Henri Daniel Guyot, den stichter van het Instituut voor doofstommen te Groningen genoemd werd, opgericht. Het aantal leden, allen tot den israëlietischen godsdienst behoorend, ofschoon niemand om zijn kerkgenootschap werd uitgesloten en godsdiestige vraagstukken in de vergaderingen niet zouden mogen besproken worden, bedroeg veertien. Deze hadden òf het groningsch instituut òf de inrichting voor doofstommen-onderwijs te Rotterdam bezocht, terwijl één enkele, die alleen gewoon lager onderwijs had genoten, niet minder vaardig in het spreken was geworden. Een bestuur werd gekozen, waarin een zoon van den gastheer, die als voorzitter optrad, de betrekking van penningmeester en eersten secretaris aanvaardde. Deze zoon, het eenige lid, dat het gehoororgaan bezit, heeft door zijne werkzaamheid de jeugdige vereeniging zeer aan zich verplicht. Waar de vereeniging | |
[pagina 528]
| |
zich met de buitenwereld in betrekking moest stellen, was hij, beter dan doofstommen, daartoe in staat. De contributie mocht niet te hoog zijn. Gehuwde leden, mits man en vrouw beide lid zijn, betalen 22½ cents, ongehuwde leden 15 cents per week. Wie lid der vereeniging wil worden, moet den leeftijd van 18 jaren bereikt hebben. Een doofstomme, die zoo oud nog niet is en de vergadering wenscht bij te wonen, kan dit als donateur doen. En wat was het doel dat deze leden, van beroep diamantslijpers, -snijders of -klovers, letterzetters, borstel- en schoenmakers, - de vrouwen zijn bijna allen naaisters - met hunne vereeniging, de eerste van zoodanigen aard in ons vaderland, beoogden? Volgens artikel 1 van het reglement bestaat dit doel allereerst in het bijwonen der feesten, die te Groningen bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan in 1890 en te Rotterdam bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan der doofstommen-inrichting in 1903 zullen plaats hebben. Voorts in het houden van vriendschappelijke bijeenkomsten en in het oefenen van liefdadigheid, waar zulks noodig mocht geacht worden. Voor het eerstgenoemde doel bevat de dus genoemde actieve kas reeds ruim zevenhonderd gulden, terwijl eene kas van een opgericht ziekenfonds, waaruit elk lid viermaal in het jaar ƒ 2.50 bij ziekte kan trekken, in December l.l. bijna tweehonderdvijftig gulden inhield. Wat de vriendschappelijke bijeenkomsten betreft, 't zijn vooral de jaarfeesten, die met bijzonder genoegen worden gevierd. Was het eerste jaarfeest een stil onderonsje, het tweede werd herdacht door eene tooneeluitvoering, ook door de donateurs en genoodigden bijgewoond en bestaande in de voorstelling eener pantomime, die met grooten ernst was ingestudeerd, voornamelijk door de zorgen van een bestuurslid, vroeger leerling van het rotterdamsche instituut. Op dezelfde wijze werden de volgende jaarfeesten gevierd; op het laatste voerden eenige leden een treurspel op, waarbij het bekende drama Marie Simon als voorbeeld had gediend. Met levendige mimiek en duidelijk, soms fraai gebarenspel weten deze acteurs hunne rollen te spelen, waarbij elke pose en elke beweging overwogen en bestudeerd zijn. Men herinnert zich de balletten van het Paleis voor Volksvlijt. Volgens betrouwbare mededeeling munten onze doofstomme | |
[pagina 529]
| |
acteurs boven die dezer balletten uit en dit zal niemand verwonderen. De doofstommen zelven, die deze balletten wel eens bezochten, stelden ze dan ook niet zoo hoog als men allicht vermoeden zou en verkozen boven dit vermaak eene voorstelling van Carré. Behalve deze jaarfeesten werden enkele verjaardagen der leden herdacht en brachten allen gezamelijk een bezoek aan de tentoonstelling van voedingsmiddelen in den zomer van 1887. Het organiseeren van dergelijke partijtjes heeft eigenaardige moeilijkheden. Doofstommen zijn in den regel vroolijk, ja dikwijls luidruchtig alz ze gezellig samen zijn, en kinderlijk in hunne uitingen van vreugde, de vrouwen gewoonlijk in meerdere mate dan de mannen. Maar ze zijn ook spoedig op de teenen getrapt, gevoelen zich licht miskend en achtergezet en zoeken, evenals dooven wantrouwend van aard, in hetgeen geheel onwillekeurig geschiedt min vriendelijke bedoeling of boos opzet. Maar, ondanks kleine of grootere geschillen, vriendschappelijk blijven de leden, thans 27 in getal, als een groot gezin bijeen, waarvan de voorzitter, die zoo dikwijls als rechter en verzoener optreedt, de vader genoemd wordt. Zoo heeft deze vereeniging eene vriendelijke roeping. Zij verzamelt in zoo menig opzicht misdeelde lotgenooten tot een gezelligen kring, die onderling nut en genoegen bevordert. Zij is voor hen eene plaats van uitspanning, die sluimerende krachten wekt, en een toevluchtsoord in nood. Zij geeft toon aan het overigens zoo doffe leven van den doofstomme in veel hoogere mate dan eenige vereeniging van hoorenden en sprekenden dit vermag. Brengen we thans een bezoek aan eene algemeene vergadering, zooals er elke maand eene gehouden wordt in de leeszaal van het café du Parc op het Rembrandtplein en die meestal door alle leden, ook door den doofstommen bode, wordt bijgewoond.Ga naar voetnoot1) De voorzitter opent de vergadering met den hamer, welks geklop op de tafel door de leden alleen gezien wordt, en telt de hoofden. Drie leden zijn afwezig; waarom, zal hij mededeelen. Hij brengt de rechterhand aan den linkerpols, om aan te duiden dat een lid door ziekte verhinderd is, (de dokter immers voelt | |
[pagina 530]
| |
allereerst den pols zijner patiënten); hij maakt met het bovenlijf eene schommelende beweging, om mede te deelen, dat een tweede eene danspartij bijwoont, en om uit te drukken, dat een derde door omstandigheden niet kon komen, draait hij de tot eene vuist gesloten handen, met gebogen hoofd en zekere inspanning op het gelaat, om, als wil hij zeggen: de man kan niet. Hierbij heeft het gezicht telkens eene andere uitdrukking, die den zin der gebaren verduidelijkt. Nu doet de secretaris rekening en verantwoording van het verstreken halfjaar en behandelt met vingertaal en gebaren elke post der ontvangsten en der uitgaven, om daarna zijn kasboek rond te laten gaan, opdat ieder zich van zijn richtig beheer kunne overtuigen. Daarna staat de tweede secretaris op, om een verslag van de werkzaamheden der vereeniging gedurende de laatste zes maanden te geven en de belangrijkste feiten in herinnering te brengen. Door gebaren en korte geluiden geven de vrienden nu en dan te kennen, dat zij den verslaggever goed begrijpen. Inderdaad geen bijzonderheid ontsnapt hun, terwijl wij, hoorenden, van deze uitdrukking der gedachten niets kunnen vatten. Er moet geballoteerd worden. De briefjes zijn rondgedeeld; de persoon, wien de stemming geldt, is aangeduid. Onder groote belangstelling worden de beschreven papiertjes door den voorzitter geopend en hun voor of tegen bekend gemaakt. Bij deze werkzaamheden heerschen eene drukte, eene beweging, soms een pret, die deze avonden tot feestavonden maken en het getrouw bezoek verklaren. Is een doofstomme onder sprekenden gewoonlijk stil, omdat hij telkens zijn gemis gevoelt, zoo spoedig hij onder lotgenooten verkeert, vroolijkt hij op en geeft hij zich zooals hij is. Er is gelegenheid iets te gebruiken. Eene der vrouwelijke leden bestelt bij den knecht een kop koffie, door nabootsing der beweging van het malen met de rechterhand. Een ander, die u een glas bier wil aanbieden, bootst het ontkurken eener flesch na, en wie een glas melk de voorkeur geeft beweegt de handen als het boerenmeisje, dat in de wei op haar melkblok onder de koe zit. Uw buurman, die u vertellen wil, dat hij als schoenmaker zijn brood verdient, strekt de armen, alsof hij den pikdraad hanteerde, en die andere, smid van beroep, beweegt hand en arm, als sloeg hij den hamer op het aanbeeld. | |
[pagina 531]
| |
Maar de vergadering is nog niet geëindigd. Allerlei mededeelingen worden nog gedaan; vragen beantwoord, wenken gegeven, eene enkele vermaning uitgedeeld. Zoo vliegt de tijd om, en, als het uur van scheiden slaat, gaan allen huiswaarts met de gedachte, dat het gezellig en goed is zoo vriendschappelijk samen te zijn. Van anderen aard is de tweede doofstommen-vereeniging, die onder de zinspreuk ‘Door liefde saamgebracht’, sinds den aanvang van 1886 bestaat en thans ruim 30 leden, zoo vrouwen als mannen, benevens 10 buitenleden, telt. Ook hier is het hoofddoel het feest van het honderdjarig bestaan van het groningsch instituut mede te vieren, waartoe eene kas wordt gevormd. Maar ook na deze feestviering zal de vereeniging recht van bestaan hebben, daar zij tevens in haar program geschreven heeft: onderlinge vriendschap en hulp in nood, vooral in ziekte. Evenals de leden der vereeniging Guyot behoort deze groep van lotgenooten tot den handwerksstand. Als wekelijksche bijdrage wordt dezelfde som betaald. Ook hier wordt elke maand eene groote of huishoudelijke vergadering gehouden, terwijl de gewone vergaderingen - voor alle bijeenkomsten is de Zaterdagavond aangewezen - dienen om de contributiën te innen, waarna de voorzitter een of ander verhaal voordraagt. Bij ziekte of ongelukken kan, gedurende hoogstens zes maanden, eene wekelijksche uitkeering van één gulden gegeven worden. Matigheid wordt van de leden geëischt. Wie ter vergadering mocht komen in abnormalen toestand, wordt geweerd en betaalt eene boete, die bij herhaling van het feit, kan gevolgd worden door ontzegging van het lidmaatschap. Ook de vereeniging ‘Guyot’ heeft in haar reglement deze mogelijkheid voorzien en op het genoemde feit eene boete gesteld. Ook hier wordt het kasgeld naar de spaarbank voor de stad Amsterdam gebracht. Tot voor korten tijd werden deze vergaderingen in het gebouw der ‘Vereeniging tot verbreiding der Waarheid’, in de Elandstraat, gehouden. Eene bovenkamer, die niet verwarmd kon worden, zoodat bij hevige koude een oud vrouwtje, anders eene trouwe klant, niet verscheen, was door het bestuur der genoemde vereeniging ten gebruike aangeboden en haar evangelist als raadsman en leider der vergadering toegevoegd. Thans evenwel komt deze groep doofstommen niet meer hier bijeen. Zij heeft zich | |
[pagina 532]
| |
van den evangelist afgescheiden en komt in de eenvoudige woning van haren voorzitter, oud-leerling van het groningsch instituut, wekelijks samen. De vergaderingen hebben hetzelfde karakter behouden; alleen de toon kan iets gezelliger en vertrouwelijker geworden zijn en voor eenige centen is hier een glas bier te verkrijgen. Als de contributieën zijn geïnd en de kas in orde bevonden is, bidt de voorzitter in vingertaal, om door allen recht begrepen te worden, ofschoon hij de spreektaal machtig is. Daarna vertolkt hij - wat vroeger de evangelist deed - den inhoud van een traktaatje voor zijne scherp toeziende vrienden. Die belangstellende gelaatstrekken, die sprekende oogen, die halfgesmoorde klanken van instemming drukken op dit huiselijk tafreeltje een eigenaardigen stempel. Men zou kunnen vragen of het niet gemakkelijker ware, allen een afdruk van het door hem vertolkt verhaal in handen te geven en dat te laten lezen. Deze lectuur zou immers beter tot aller begrip doordringen dan de gebaren en teekenen, die nu met inspanning moeten gevolgd worden. Het tegendeel is waar. Deze doofstommen begrijpen hun voorzitter beter dan een boek. Waarom? Zij drukken sinds geruimen tijd hunne gedachten in gebaren uit en doen het op de meest gebruikelijke wijze. De volgorde der begrippen is eene andere dan in de gewone spreek- en schrijftaal. Wil b.v. een doofstomme te kennen geven, dat hij gezond is, zoo drukt hij in gebaren eerst het begrip ik, daarna dat van gezond uit en verzwijgt, wat wij uitdrukken door het woord ben. Deze volgorde is hem zoo gewoon geworden, dat hij werkelijk moeite heeft - wij spreken hier niet van den meer ontwikkelde - een gewoon boek te lezen en daarvan den inhoud dikwijls niet begrijpt. Een door hem geschreven brief is om de vreemde woordvoeging en uitlatingen voor hoorenden en sprekenden vaak onbegrijpelijk. Daarom is dezen doofstommen de vertolking van een verhaal in gebaren, die een half uur of langer duurt, eene aangename ontspanning. En wie nu ons gewoon proza woord voor woord in gebaren en teekens overbrengt, zonder den gedachtengang dezer doofstommen daarbij te volgen, zal door hen minder goed begrepen worden dan hij, die, zelf doofstom, met de denk- en uitdrukkingsmethode van dezen kring rekening houdt. Uit het voorgaande blijkt, dat deze groep doofstommen eene | |
[pagina 533]
| |
zeer bescheiden plaats inneemt en minder dan de leden der zuster-vereeniging naar buiten werkt. Eigenaardig zijn, ook ten bewijze hiervoor, de bijzonderheden, dat de leden elkander vol vreugde de hand gaven, toen hun het bericht der koninklijke goedkeuring van de statuten werd medegedeeld, en dat de ontvangst van een brief met twintig blauwe postzegels, uit het Noorden des lands ontvangen, niet minder tot dankbaarheid stemde. Het tweejarig bestaan der vereeniging werd in het lokaal van den Amsterdamschen Werkmansbond gevierd met eenige genoodigden, aan wie de voorzitter van den bond de gebarentaal van onzen reeds genoemden president overbracht. 't Was een eenvoudig maar gezellig feest, dat in wijderen kring de aandacht op den vriendenkring vestigde. Ten slotte worde hier nog vermeld, dat deze gezellen, die elkander tijdens het leven tot hulp en steun zijn, ook bij den dood een blijk van vriendschap geven. Een later bijgevoegd artikel der statuten bepaalt, dat een overleden lid, hetzij mannelijk, hetzij vrouwelijk, door alle mannelijke leden grafwaarts wordt gebracht, waarbij een krans, die de zinspreuk der vereeniging toont, het lijkkleed zal sieren. Eene eervolle begrafenis, waarop van de oudste tijden alle menschen hebben prijs gesteld, zal dus ook dezen doofstommen ten deel vallen. Wie zal zeggen of dit vooruitzicht niet sommigen dezer misdeelden de droefheid van het heengaan verzacht? In de derde plaats willen we kennis maken met een kring van doofstommen, die grootendeels uit de leden der laatstgenoemde vereeniging bestaat, maar ook door anderen wordt aangevuld. Het is eene groep van ongeveer 30 protestanten die elken Zondagmorgen tegen 11 uur in hetzelfde gebouw van de Vereeniging tot verbreiding der Waarheid ter godsdienstoefening bijeenkomen.Ga naar voetnoot1) Dat protestanten, die de kerkelijke gemeenschap lief hebben, indien zij het gehoor missen, meer behoefte hebben aan een afzonderlijk en onderling samenzijn dan israëlieten en katholieken, verklaart zich gereedelijk uit het verschil van den aard der Godsvereering. Terwijl toch de katholiek en ook de israëliet in hunne kerken voor een min of meer belangrijk | |
[pagina 534]
| |
deel hebben te zien naar hetgeen de geestelijke verricht, heeft de protestant alleen te hooren, zoodat deze laatste zich in de gewone kerk meer vreemdeling gevoelt dan de beide eerstgenoemden. Welnu dan, in eene eenvoudige bovenkamer, die in de week als schoollokaal gebruikt wordt, zetten zich op de banken, nu met bijbels belegd, de mannen en vrouwen en jongelingen neder. Hun binnenkomen en begroeten heeft iets eigenaardigs. Deze christenen kennen elkander, wisselen een handdruk, hebben wat te vragen en te beantwoorden en staan of zitten, zoolang de dienst nog niet begonnen is, gezellig rond de kachel in den wintertijd. Daar treedt de voorganger dezer bijeenkomst, de reeds genoemde evangelist der vereeniging tot Verbreiding der Waarheid de kamer binnen en schrijft, na de gewone begroeting, op het zwarte bord den tekst uit, waarover hij aanstonds zal handelen. Na een kort gebed voor zich zelven bestijgt hij een bankje, dat als preekstoel dienst doet en bidt in vingertaal voor de aanwezigen, die toezien. De meeste doofstommen verheugen zich, tengevolge der oefening, in een scherp gezicht. Daarna volgt het eerste gedeelte der preek. Die rustelooze beweging van vingers, handen en armen; die opeenvolgende reeks van zinrijke, maar voor u zinlooze gesticulaties heeft iets geheimzinnigs. Gij tracht daarvan iets te begrijpen, maar indien de evangelist niet ten uwen gevalle de woorden uitspreekt, die zijne gebaren aanduiden, pijnigt gij u te vergeefs. Een schilder zou met belangstelling het sprekend gelaat van dien man daar ginds bestudeeren, die zoo kalm naar den spreker opziet en telkens door een blik met de oogen, een trek rondom de lippen te kennen geeft, dat hij den voorganger begrijpt en met zijne gedachten instemt. Eenige oogenblikken rust is voor allen gewenscht. Inplaats van den gebruikelijken tusschenzang aan te heffen, slaat de kleine gemeente, een tweeden, door den voorganger op het bord geschreven tekst na en leest dien; 't is een woord, dat zich bij hetgeen is voorgedragen aansluit. Nu wordt wederom gedurende twintig minuten op de bekende wijze gepreekt. 't Is de toepassing die gegeven wordt en die, daar de voorganger met velen der aanschouwers bekend is, voor dezen en genen een nuttigen wenk, een stillen raad kan bevatten. Hoor, door | |
[pagina 535]
| |
de openstaande deur klinkt het psalmgezang, dat in de kinderkerk, die in de groote zaal beneden gehouden wordt, oprijst, maar dat hier geen afleiding of stoornis brengt. De preek is geëindigd. Een nagebed volgt; de zegen wordt gegeven. Bij het scheiden drukken allen den voorganger de hand. Een der vrienden plaats zich aan de deur en ontvangt de gaven, die elk wil afzonderen. Zooals wij opmerkten, worden deze voordrachten door middel zoowel van de vingertaal als van gebaren gehouden. Indien het moet, kunnen de letters van elk woord door vingerteekens worden kenbaar gemaakt en dus elk voorwerp, elk onder woorden te brengen begrip worden aangeduid. Er zijn ook bewegingen, die een geheel woord of eene gedachte uitdrukken. Zoo b.v., als men het woord God wil aanduiden, verheft men het hoofd en wijst naar boven; wil men aan eene gemeenschap doen denken, zoo beschrijft men met dezelfde hand een kring, die allen omvatten moet; wenscht men de gedachte van een offer te wekken, met beide handen geeft men een vierkant aan, ter aanduiding van een altaar en doet ze daarna langzaam stijgen, ter afbeelding van den rook, die van het altaar opgaat. Er zijn eigennamen, die door ééne enkele handbeweging worden aangeduid, b.v. die van David. In dezen koning wordt allereerst de psalmdichter erkend; het golvend geluid van het lied wordt door eene golvende beweging der hand gekenschetst en daarmede David voor den geest geroepen. Hier speelt de plastiek eene groote rol; op vernuftige wijze wordt vaak het abstracte vertoond in teekens, wier aantal zich niet tot een duizendtal moet bepalenGa naar voetnoot1). Door middel van deze gebaren en vingertaal kan men in denzelfden tijd meer mededeelen dan door de gewone spraak mogelijk is. Onze evangelist, die in den doofstomme allereerst den mensch ziet, dien hij door de prediking van het evangelie, zooals hij het opvat, gelukkig wil maken, beperkt zijne werkzaamheid niet tot deze wekelijksche voordrachten. In het voor- en najaar verzamelt hij zijn kuddeke bij de avondmaalsviering in de Oude Kerk, en wel in een bepaald hoekje, waar hij den dienstdoenden predikant goed kan hooren, | |
[pagina 536]
| |
om het gehoorde telkens in teekens en gebaren over te brengen. Aan de laatste tafel, die voor de doofstommen bestemd is, herhaalt hij hetzelfde werk. Daarenboven is hij gedurende drie dagen in de week buiten Amsterdam werkzaam, om beurtelings òf in den Haag, Scheveningen, Arnhem en Monnikendam, òf in Utrecht, Breukelen, Alkmaar, Heilo, Haarlem, Bloemendaal, Velsen, Beverwijk en Uitgeest het evangelie te brengen aan enkelen, hoogstens een achttal tegelijk, dat evenwel in de vacantieweken door de groningsche of rotterdamsche leerlingen wordt aangevuld. En wat de plaats betreft, waar deze verstrooiden samenkomen, hier is het de consistoriekamer eener kerk der Hervormden (Utrecht), daar een vertrek in het mannen- en vrouwenhuis der diaconie (Monnikendam en Alkmaar), ginds de woning van een doofstomme, waar om de 14 dagen op een of ander uur van den dag een godsdienstig woord gesproken wordt. De jaarverslagen der vereeniging, in wier dienst de evangelist arbeidt, leeren ons den aard der evangelisatie, die zich over vier provinciën van ons land uitstrekt, kennen. Evenals het gesticht voor doofstommen te St. Michiels-Gestel zijne verpleegden allereerst tot goede leden der katholieke kerk wil vormen en op hunne godsdienstige ontwikkeling den grootsten nadruk legt, zoo is het bij den evangelist het hoogste streven doofstommen te winnen voor zijne opvatting van het christendom. Wie nu, met volle waardeering van 's mans goede bedoeling, wenschen zou, dat deze werkzaamheid in mindere mate een propaganda maken voor eene bepaalde opvatting der christelijke leer mocht zijn en meer een humanitair karakter dragen, die vergete niet, dat dit werk staat onder de bescherming eener vereeniging, welke zich Vereeniging tot Verbreiding der Waarheid noemt. Een ander bezwaar, en wel een van paedagogischen en methodischen aard is aan deze werkzaamheid verbonden. Het doel, door het drietal inrichtingen voor doofstommen van ons land beoogd, is den doofstomme zooveel mogelijk aan den hoorende gelijk te maken. Daartoe moet de misdeelde zoo min mogelijk aan den omgang met hoorenden onttrokken worden. Hij leert daarom van de lippen afzien en zelf spreken, ook al hoort hij zijn | |
[pagina 537]
| |
eigen stem nooit, om in de samenleving zich geen vreemdeling meer te gevoelen. Bij den aanvang van het onderwijs is het gebruik van gebaren onvermijdelijk, maar na een goed half jaar kan men doofstomme kinderen, die overigens goede vermogens hebben, zonder behulp der gebaren, verder onderwijzen. De inrichting van Rotterdam - zoo hebben we gezien - heeft het eerst den strijd tegen de gebaren in ons vaderland aangebonden en allen nadruk op den eisch van het afzien en spreken gelegd. Zij heeft dadelijk het externaat ingevoerd, omdat zij het verkoos boven het internaat, dat den leerlingen veel meer gelegenheid tot onderlingen omgang in gebarentaal geeft. Voor en na de schooltijden verspreiden zich hare verpleegden onder de burgerij, met welke alleen door afzien en spreken omgang mogelijk is. In December 1886 vestigde de heer D. Hirsch, als directeur-hoofdonderwijzer der inrichting, door middel eener circulaire ‘aan de ouders, pleegouders en leermeesters van doofstomme kinderen’, de aandacht op het onnoodig en schadelijk gebruik van gebaren, waarop de geachte schrijver in zijn ‘Wenken bij de opvoeding van doofstommen voor ouders, pleegouders en leermeesters’ (2e druk 1885) gewezen had. ‘De ervaring bij de leerlingen leert’, zoo lezen we ‘dat het gevaar van een ongepast gebruik der gebaren nog al te weinig wordt ingezien. Onnoodige gebaren benadeelen het denken en spreken in woorden bij doofstommen op de schromelijkste wijze. Is het daarom geraden het kind zoo spoedig mogelijk het gesproken woord in plaats van het gebaar te leeren begrijpen, het te gewennen zelf te spreken en de woorden op de lippen van anderen te lezen; het is dan verder dringend noodig geen enkel gebaar voor het kind te maken, noch toe te staan, dat het kind er een bezigt, waar het gesproken woord kan gebruikt worden. Het is volstrekt niet genoeg, dat hierop zorgvuldig wordt gelet, zoolang de kinderen in school zijn, ja de daaraan bestede moeite wordt ten eenenmale vruchteloos, als buiten de school door en tot de kinderen geheel of ten deele in gebaren gesproken wordt. Daarom is het voor de leerlingen der doofstommenschool van het hoogste belang, dat al hun leidslieden het geduld en de volharding hebben, om de gebaren te onderdrukken en met hen om te gaan als met hoorende kinderen. | |
[pagina 538]
| |
Eerst dan kunnen zij gaan denken en spreken zooals wij-Zonder de bestrijding der gebaren, leeren zij zich slechts hoogst behelperig van de woordentaal bedienen en wordt hunne hoogere ontwikkeling jammerlijk belemmerd. Daarom zij ons wachtwoord in den omgang met onze leerlingen: Weg met de gebaren!’ Wat geschiedt nu tengevolge van de godsdienstoefeningen, die hierboven beschreven zijn en die ook door ontslagen leerllngen der groningsche of rotterdamsche inrichtingen worden bijgewoond? De gebaren, die men hun met zooveel ernst heeft onthouden worden hun hier elken Zondag gebracht, ja de evangelist onderwijst hen, die deze teekens niet of niet volledig kennen, in de taal der gebaren, opdat allen zijne godsdienstoefeningen met vrucht zouden kunnen volgen. Ziehier de bedenkelijke zijde van dit met zoo goede bedoelingen ondernomen en voortgezet werk. De directeur der rotterdamsche inrichting, de heer Ic. Bikkers, liet zich in een daarover handelend schrijven aldus uit: ‘Wie dooven, die eens stommen waren, maar tot spreken zijn gevormd en de vaardigheid hebben verkregen de woorden hunner medemenschen van de lippen te lezen - wie zulke dooven door gebaren en vingertaal gaat onderwijzen, die legt de struikelblokken weder in den weg, die met zoo nameloos veel moeite voor hen zijn weggeruimd, die laat hen op den weg van den vooruitgang rechtsomkeer maken, die zaait onkruid tusschen de tarwe.’ Duidelijker kan het gebruik der vingertaal en gebaren tegenover doofstommen, die leerden spreken, niet veroordeeld worden. Wat in Amsterdam geschiedt, vindt ook in Rotterdam plaats. Daar verzamelen zich in eene achterkamer der tweede verdieping van perceel No. 15 der Hovenierstraat een 30 a 40taI protestantsche doofstommen, des Zondags van 10-12 en van 5-7 uur, des Maandags- en des Donderdagavonds van 8-10 uur, om eene evangelieprediking door middel van het handalphabet en gebaren te zien. De kamer is klein, zoodat niet allen kunnen zitten. Ook het H. Avondmaal wordt hier bediend en lidmaten worden aangenomen. Dat niet alle aanwezigen de voordracht begrijpen, is uit betrouwbare inlichtingen den schrijver dezer regelen gebleken; een verschijnsel, dat ook van de amsterdamsche godsdienstoefening geldt. | |
[pagina 539]
| |
Men is misschien geneigd over dit bezwaar heen te stappen, in de overweging dat de godsdienstige ontwikkeling dezer misdeelden boven alles gaat en in de onderstelling, dat eene andere wijze van prediking dan die in gebaren en teekens onmogelijk is. Maar deze onderstelling is gelukkig onjuist. Sinds eenigen tijd bezit Rotterdam eene gelegenheid tot evangelieprediking voor doofstommen, die dat welsprekend aantoont. Op het initiatief van Ds. W. Francken Azn, die het toezicht over het godsdienstonderwijs der protestantsche leerling en van de rotterdamsche inrichting houdt en hen als lidmaten der Ned. Hervormde Kerk aanneemt, wordt elken Zondagmiddag van 2-3 uur in de kapel van het nederlandsch zendelinggenootschap (rechter Rottekade, No. 43) eene godsdienstige samenkomst voor doofstomme lidmaten der protestantsche gemeenten gehouden, volgens de methode van spreken en afzien. De godsdienstonderwijzer, die met de protestantsche leerlingen der inrichting catechiseert, treedt hier als voorganger op. Deze samenkomsten, die van de inrichting voor doofstommen niet uitgaan maar een zelfstandig karakter dragen, leveren het bewijs, dat door middel van spreken en afzien godsdienstoefeningen voor en door doofstommen kunnen gehouden worden en aldus de beschreven bezwaren tegen vingertaal en gebaren vermeden. Het is te hopen, dat eenmaal aller oogen voor de deugdelijkheid dezer methode, die de beste is, zullen geopend worden en dan in alle bijeenkomsten van godsdienstigen of maatschappelijken aard de vingertaal plaats zal maken voor het gesproken woord. Hiermede meent de schrijver zijn onderwerp zoo volledig mogelijk behandeld te hebben. Hij zou zich voor zijn eenvoudig werk ruim beloond achten, indien de lezer opnieuw belangstelling gevoelde voor den zoozeer misdeelde en deze daarvan eenig blijk mocht ondervinden.
J.A. Tours. |
|