De Gids. Jaargang 51
(1887)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Italiaansche renaissance sculptuur.Italienische Bildhauer der Renaissance. Studien zur Geschichte der Italienischen Plastik und Malerei auf Grund der Bildwerke und Gemaelde in den Königl. Museen zu Berlin. Von Wilhelm Bode, Director bei den Königl. Museen zu Berlin. Mit 43 Abbildungen. Berlin, W. Spemann 1887.De Heer Bode is bij ons te lande hoofdzakelijk bekend door zijne talrijke geschriften over de geschiedenis der Hollandsche schilderschool; ik noem slechts zijn ‘Franz Hals und seine Schule’ en zijne uitmuntende ‘Studien zur Geschichte der Holländischen Malerei.’ Maar ook op het gebied der Italiaansche Renaissance is Bode goed thuis, en het is niet het minst aan zijne veel omvattende kennis, zijn rusteloozen arbeid te danken, dat Berlijn er thans trotsch op mag zijn, eene der belangrijkste, rijkste verzamelingen van Italiaansche beeldhouwwerken der Renaissance te bezitten. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat de studie van die sculptuur geene of bijna geene beoefenaars telde, en nog zijn zij zeer schaarsch. Van daar ook het gering aantal publieke verzamelingen van zulke werken buiten Italië. Behalve Berlijn, bezit ze alleen nog het South Kensington Museum te Londen en de Louvre te Parijs. En toch, welk een heerlijk kunstgenot schenkt de studie van die kunst! Hoe belangwekkend is het den climax te volgen, tusschen het trecento - dat met de familie Pisano begint - en het cinquecento, dat met Michel Angelo afsluit! Wat al eigenaardige, oorspronkelijke, groote kunstenaars op dit gebied telde Italië in de XVe eeuw! Ik noem slechts een Donatello en zijne school met zijne klassieke lijnen vereenigd met een karaktervol realisme; Mino da Fiesole, en de della Robbia's, vooral Luca en Andrea, die met hunne | |
[pagina 183]
| |
verglaasde Terra Cotta's werken schiepen, zóó liefelijk, van zóóveel innigheid des gevoels en tegelijk van zooveel schoonheid der lijnen dat onze XIXe eeuw bewonderend moet bekennen, dat hare krachten te kort schieten zulke kunst te evenaren. En een Verrochio, die er zich op kon beroemen de leermeester van den eenigen Leonardo da Vinci geweest te zijn; - wie, die Florence bezocht, kent niet zijn bronzen beeld van den jeugdigen David, als overwinnaar van Goliath, voorgesteld, en zijn bronzen knaap met den vischGa naar voetnoot1), beide in het Bargello aldaar? En Benedetto da Majano, Desiderio da Settignano, en Rossellino dan, en Jacopo en Andrea Sansovino? J'en passe et des meilleurs. Het aantal dergenen, die den loonenden, maar moeitevollen taak op zich namen, de geschiedenis van dit belangrijke onderdeel der kunst te schrijven, is zeer gering, maar niet zonder reden. Daar zijn toch maar weinigen in de gelegenheid door een voortdurend reizen door geheel Europa, zich in staat te stellen, die kunstvoorbrengselen onafgebroken vergelijkend te onderzoeken. Zoo iemand dit echter kan doen, dan is het Bode. Hij is bijna altijd op reis. Dan eens worden de Italiaansche kerken, kloosters en paleizen door hem doorsnuffeld, dan weer de steeds aangroeiende Fransche of Engelsche particuliere collecties geraadpleegd. Op de hoogte van de uitgebreide oudere en nieuwere literatuurGa naar voetnoot2), bestudeert Bode de geschiedenis der Italiaansche beeldhouwers toch voornamelijk naar hunne werken en zoekt de meesters naar scholen te groepeeren. Zijn merkwaardig geheugen doet hem bijv. beurtelings werken te Alvernia, Bourges, Sheffield, Villeneuve-les-Avignon of bij een dozijn verzamelaars te Parijs citeeren. Maar hoofdzaak is voor hem, om in zijn boek aan te toonen, hoeveel belangrijks op dit gebied het Museum te Berlijn, aan zijne zorgen toevertrouwd, bezit. | |
[pagina 184]
| |
De verzameling van Renaissance beeldhouwwerken in dat Museum werd voornamelijk eerst sedert 1840 bijeengebracht. Professor Waagen heeft voor het eerst in Italië aanzienlijke aankoopen, meestal voor zeer lage prijzen, gedaan. Toen verzamelde men die kunst nog niet. Eerst in de laatste jaren zijn er weder - en zeer opmerkelijke - stukken voor de collectie aangekocht. Bode, sedert 1872 Directeur van de verzameling, ondersteund door de leden der ‘Ankaufscommission’, A. von Beckerath en L. Sussmann-Hellborn, bezorgde haar o.a. drie beroemde borstbeelden uit het paleis Strozzi te Florence van Desiderio da Settignano, Mino da Fiesole en Benedetto da Majano, werken van Andrea Sansovino, Rossellino, een bronzen statuette van Donatello, en vooral een marmeren Johannes de Dooper, een vroeg werk van Michel Angelo. Nog kort geleden werden er (voor aanzienlijke prijzen) meesterstukken van Andrea della Robbia, Giovanni en Andrea Pisano, Mino da Fiesole en Donatello gekocht. Bode begint zijne ‘Studiën’ met de familie Pisano. Dan volgt een studie over Donatello en diens school, waarin zeer veel nieuws en wetenswaardigs vermeld staat. Vervolgens ‘die Florentiner Thonbildner in den ersten Jahrzehnten des Quattrocento, Künstler einer Uebergangszeit .... welche die Eigenthümlichkeiten der Kunst des Trecento mit ausgesprochenen Eigenschaften des Quattrocento verbinden.’ Zij worden uitvoerig geschetst, werken van één kunstenaar samengesteld enz. Dan: Luca della Robbia und sein Neffe Andrea. Bode heeft herhaaldelijk over de Robbia's geschrevenGa naar voetnoot1). Later verscheen ‘Les della Robbia’ (1884) van E. Molinier, die (echter zonder dit er bij te zeggen!) Bode's werk grootendeels naschreef en o.a. het door hem uitgegeven Oeuvre van Luca della Robbia eenvoudig geheel overnam. Ook dit hoofdstuk bevat veel nieuws. Vervolgens komt des schrijvers stokpaardje: Andrea del Verrochio en diens school. Bode behandelt zoowel het beeldhouwwerk als de schilderijen van dezen nog te weinig bekenden kunstenaar en schrijft, naar aanleiding zijner studien van zijne werken, teekeningen enz. hem een aantal stukken toe, tot nu toe in de Musea | |
[pagina 185]
| |
als ‘onbekend’ vermeld of aan andere meesters toegeschreven. O.a. zijn twee zijner schilderijen te Berlijn, één te Londen in de National Gallery (ik heb mij door den schrijver vóór deze schilderij van de juistheid zijner meening kunnen laten overtuigen), een ander in het Städelsche Museum te Frankfort, enz. Tot nu toe hield men den doop van Christus in den Jordaan te Florence, waarin een engel door Leonardo da Vinci geschilderd is, voor de eenige schilderij van Verrochio: Bode noemt er thans een tiental op. Intusschen zijn zij niet allen eigenhandig door Verrochio geschilderd. Men weet, hoeveel leerlingen de Italiaansche kunstenaars in hunne ateliers hadden, die hunne ontworpen schilderstukken geheel of gedeeltelijk voltooiden. Zoo schilderde Rafael waarschijnlijk geen penseelstreek in zijn beroemde kruisdraging (lo Spasimo di Sicilia) te Madrid. Het slot van dit opstel handelt over eene aan Leonardo toegeschrevene schilderij, die in 1884 onder allerlei onbelangrijke werken op de zolders van het Berlijnsche Museum werd gevondenGa naar voetnoot1). Het had daar sedert 1843 gestaan; men noemde het toen Bernardinus de Comitibus en vond het niet belangrijk genoeg om in het Museum op te hangen. Door het minder gunstig verblijf op den zolder niet juist in beteren toestand gebracht, in geen enkel archivalisch document, oud kunstboek of plaatsbeschrijvend werk genoemd, was het een stoute onderneming dit stuk thans als Leonardo in het Museum te plaatsen. De Directie van het Berlijnsche Museum heeft dien moed gehad. Het werk, dat den uit het graf verrijzenden Christus voorstelt, met de rechts en links knielende figuren der heiligen Lucia en Leonardo, is ongetwijfeld zeer merkwaardig en voorzeker geheel doortrokken van Leonardo's geest. Ik acht mij niet bevoegd hier een oordeel over deze zaak uit te spreken, daar ik maar al te zeer overtuigd ben, daarvoor niet de noodige studiën gemaakt te hebben. Maar ik moet hier toch zeggen, dat, voor zoover ik de weinige authentieke schilderstukken van Leonardo kon bestudeeren (te Florence in de Uffizi de Annunziata, te Milaan de portretten in de Ambrosiana en de bekende Mona Lisa, de Crivelli en de Vierge aux Rochers in den Louvre), er zeer veel voor het toeschrijven van deze opstan- | |
[pagina 186]
| |
ding aan Leonardo te zeggen valt. Vooral viel mij hier dezelfde technische behandeling op, die ook op de zooeven genoemde stukken valt waar te nemen, en die de schrijver op bl, 173 zeer juist en duidelijk beschrijft. Het is te betreuren, dat iemand, die zich juist voor de studie van Leonardo zeer verdienstelijk gemaakt heeft, Dr. I.P. Richter, verontwaardigd over de handeling der Directie van het Berlijnsche museum, zijn gemoed meende lucht te moeten geven in een artikel, der kunstkritiek onwaardigGa naar voetnoot1). In het algemeen heeft de Directie nog maar weinige geloovigen op dit punt kunnen vinden. Een nieuw bewijs voor de waarschijnlijkheid der bewering van Bode schijnt overigens eene onlangs gevonden teekening van Leonardo te zijn: eene studie voor het gewaad van den VerrezeneGa naar voetnoot2). Tevens vond Dr. von Seidlitz, dat het stuk reeds in de XVIIe eeuw in de kerk Sta Liberata even buiten Milaan aanwezig was (un Cristo glorioso ascendendo i cieli e genuflessi in due lati gli Santi Leonardo e Lucia). Het werk van Torre ‘Ritratto di Milano’, 1674 en 1714 verschenen, vermeldde het zoo, maar als een werk van Bramantino, op wiens authenthieke schilderijen het echter in het minst niet gelijkt. Daar de kerk Sta Liberata naar plannen van Bramante gebouwd is, vermoedden Torre en anderen misschien dat het altaarstuk door zijn leerling Bramantino geschilderd werd. Het laatste woord is in deze merkwaardige kwestie nog niet gezegd. De overige opstellen zijn getiteld: Versuche der Bildung weiblicher Typen in der Plastik des Quattrocento. Die Florentiner Marmorbildner in der Zweiten Hälfte des Quattrocento. Hierin worden Benedetto da Majano, Antonio Rossellino, Mino da Fiesole en anderen uitvoerig en uit een geheel nieuw oogpunt besproken. Italiaenische Portraitskulpturen des XV Jahrhunderts. Een der merkwaardigste opstellen uit den bundel, waarin de meeste belangrijke Italiaansche portretten der XV eeuw in marmer, brons, hout of gebakken aarde uitgevoerd besproken worden. Op dit gebied is de Berlijnsche verzameling de rijkste van heel Europa! | |
[pagina 187]
| |
Twee kortere opstellen over Michel Angelo en Jacopo Sansovino besluiten dezen belangrijken arbeid. Dit boek verdient een plaats op de leestafel van alle vrienden van waarachtige kunst, die Italië en zijn kunst lief hebben gekregen; het zal menigeen tot vernieuwde studie opwekken, en vormt met den ‘Cicerone’ een uitmuntenden Gids op dit gebied, niet alleen door Italië, maar ook voor Berlijn, Londen en Parijs.
A. Bredius. |
|