| |
| |
| |
De Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche vereeniging.
Doordrongen van het hoog gewicht der zaak, komen wij onze landgenooten eenige oogenblikken van ernstige aandacht verzoeken voor hetgeen, in het welbegrepen belang van ons volk, kan worden gedaan ter versterking van het nationaal element in de Nederlandsche Boeren-Republieken van Zuid-Afrika.
Wat kunnen wij Nederlanders doen ter verzekering van onzen nationalen invloed aldaar? Het was in den tijd, toen de geestdrift van ons volk voor den heldenstrijd zijner stamverwanten zich nog op andere wijze wist te uiten dan in den ijdelen klinkklank van een feestelijk huldebetoon, dat door eenige invloedrijke mannen, uit verschillende deelen van ons land te zamen gekomen, nu ruim vijf jaar geleden, op die vraag een voorloopig antwoord werd gegeven door de oprichting der nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging.
Een gelukkige gedachte werd met de stichting dezer maatschappij verwezenlijkt. Immers, er was groot gevaar, dat de pas verlevendigde belangstelling van ons volk in het lot zijner, aan hunne nationaliteit trouw gebleven stamverwanten zich in tal van onbekookte denkbeelden zou gaan verliezen en, in de onvermijdelijke teleurstelling over het mislukken dier goed bedoelde plannen, ten slotte een zeker en blijvend graf zou vinden. Vandaar de wensch naar eene invloedrijke vereeniging, die, krachtig gesteund door geldelijke bijdragen van heel het Nederlandsche volk, de uiting dier nationale sympathie met verstandig overleg in de goede richting zou weten
| |
| |
te leiden, door tusschen het moederland en de half vergeten nazaten zijner Afrikaansche kolonisten een broederlijken bond te vormen, gewijd aan de voorbereiding en uitvoering van al datgene, wat, na ernstig onderzoek, mocht blijken voor onze gemeenschappelijke nationale belangen in Zuid-Afrika bevorderlijk te zijn.
Tot dit laatste, door allen gewenschte doel lagen de middelen intusschen allerminst voor de hand. In de meer dan 70 jaren, die verloopen waren sedert onze Kaapsche kolonisten onder Engelsch bestuur waren geraakt, had een steeds toenemende onverschilligheid voor zijne Afrikaansche belangen ons volk bijna geheel onbekend doen blijven met het bestaan dier Boeren, welke in de wildernis, waarheen zij ter wille van hunne politieke zelfstandigheid waren uitgetrokken, ons echter niet hadden vergeten en trouw waren gebleven aan de taal en de kerk van het land hunner vaderen. Vandaar dat zoowel de geschiedenis dezer Nederlandsch-Afrikaansche bevolking als heel haar intellectueele, politieke en economische toestand ons volk nagenoeg vreemd waren, toen het zich, bij de hier te lande door den onafhankelijkheidskrijg der Transvalers allerwege opgewekte sympathie, eensklaps voor de vraag zag gesteld: Wat kan, ter versterking van het Nederlandsch element in Zuid-Afrika, door particuliere krachten, hier te lande worden verricht?
Het is der nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging van meer dan eene, zelfs bevriende zijde tot een ernstige grief gemaakt, dat zij, niet aanstonds met een beslist antwoord op die vraag gereed, met een voorloopig onderzoek naar het beste terrein harer werkzaamheid veel kostbaren tijd heeft laten verloren gaan, die met een dadelijk handelend optreden zooveel beter had kunnen besteed zijn. Niet haar intusschen treft in redelijkheid dit verwijt. Zij kon en mocht de gewichtige haar toevertrouwde taak niet aanvaarden, zonder vooraf, door een degelijk betrouwbaar onderzoek, zich de noodige gegevens te hebben verschaft, om met volkomen kennis van zaken de beslissing te nemen, die voor tal van jaren stuur en richting moest geven aan hare bemoeiingen.
Thans echter is dit voorloopig onderzoek afgeloopen, de beslissing genomen, de keuze geschied. In haar, dezen zomer, uit- | |
| |
gekomen jaarverslag 1885/1886 werd aan hare leden een welberaamd plan van omvangrijke werkzaamheid ontvouwd, tot welks uitvoering door de Vereeniging werd besloten, hopende op den financiëelen steun van velen in den lande, die thans nog onder hare leden worden gemist.
Dat plan kan in zijne vérstrekkende beteekenis niet korter en juister worden weergegeven dan door het te schetsen als de weldoordachte toepassing van Halbertsma's treffend woord: de taal is gansch het volk; zij is de natie zelve.
De uitnemende waarheid dezer veelbeteekenende spreuk geldt wellicht nergens sterker, dan bij onze stamverwanten in Zuid-Afrika. Van alle kanten toch zijn zij door Engelschen omringd en, in de bevrediging van schier al hunne stoffelijke behoeften, tot nog toe uitsluitend van de voortbrengselen der Britsche beschaving afhankelijk. Daarom is het gevaar zoo groot, dat de nazaten van hen, die het aan Engeland niet gelukt is als vijanden te onderwerpen, bij het allengs afslijten hunner nationale eigenaardigheid in het vreedzaam verkeer met hunne Engelsche naburen, ten slotte ook de bestaansreden hunner politieke zelfstandigheid zullen verliezen.
Tegen dit steeds dreigend gevaar kan alleen de trouwe handhaving onzer gemeenschappelijke moedertaal de Boeren afdoende beschermen. Zoo onze Nederlandsche beschaving slechts zorge, met die taal ten volle in de bevrediging hunner geestelijke behoeften te voorzien, zal met die intellectueele, nationale zelfstandigheid, in de toekomst ongetwijfeld ook hunne economische en, daarmede tevens hunne politieke onafhankelijkheid op den duur het best gewaarborgd zijn.
Aan de behartiging van dit belang, zoo gewichtig voor den ganschen Nederlandschen stam, besloot de nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging in de eerste plaats hare krachten te wijden. Reeds is, in overeenstemming met den wensch der gevers, de rente van het indertijd door het Amsterdamsche Transvaalcomité aan haar geschonken kapitaal ten behoeve van het studiefonds bestemd, dat aan jongelieden uit Zuid-Afrika de gelegenheid wil openen om, door eenige geldelijke toelage gesteund, aan een onzer Nederlandsche hoogescholen hunne
| |
| |
opleiding te voltooien. En terwijl men langs dien weg getracht heeft, in verband met de verleden jaar tot stand gebrachte wijziging onzer Nederlandsche wet op het hooger onderwijs, weêr eenigermate den toestand van vroeger te doen herleven, toen Zuid-Afrika de vorming harer studeerende jongelingschap nog voor het grootste deel aan ònze hoogescholen toevertrouwde, is het voornamelijk de eigenlijke volksschool aldaar, van wier invloed, als voertuig onzer nationale beschaving, zich de nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging wil bedienen.
Door tweeërlei middel wenscht zij voorshands zich van dien invloed te verzekeren. In de eerste plaats, door op hare kosten de uitgave te bevorderen van goede, in het Nederlandsch geschreven leerboeken ten behoeve der Zuid-Afrikaansche volksschool, voor welke niet alleen onze schoolboeken voor geschiedenis en aardrijkskunde, maar wegens het aldaar geldende Engelsch stelsel van munten, maten en gewichten, ook de gewone Nederlandsche rekenboekjes uiteraard onbruikbaar zijn. In de tweede plaats, door op kosten der Vereeniging aan de Staatsof Opleidingsschool te Pretoria een Nederlandsch onderwijzer te verbinden, die den bekwamen en ijverigen directeur dier school in zijn veelomvattende taak ter zijde zal kunnen staan, die met hem zal kunnen samenwerken om de moeilijke mededinging met de Engelsche scholen in de hoofdstad vol te houden, en tevens aan de hier en daar nog zoo gebrekkige Transvaalsche scholen het voorbeeld van een welingerichte Nederlandsche school kan voorhouden.
Aan de uitvoering dezer eenmaal vastgestelde plannen werd nu ook met doortastenden ijver door de Vereeniging de hand geslagen. Terwijl de uitgave der bovenbedoelde schoolboeken, althans wat het rekenen en de aardrijkskunde betreft, reeds in de naaste toekomst verzekerd mag heeten, is na nauwkeurig onderzoek ook de keuze van den Nederlandschen onderwijzer reeds geschied, en heeft een bekwaam jongeling dezen zomer ons vaderland verlaten, om tegen het eind van September zijne werkzaamheid te Pretoria te beginnen.
Bij deze bemoeiingen heeft de Vereeniging geenszins uit het oog verloren dat het allerminst op onzen weg ligt aan Transvaal onze hulp op te dringen, maar dat wij alleen helpen moeten, als en voor zoover onze hulp gevraagd wordt. Zoowel
| |
| |
de uitzending van den onderwijzer, als het schrijven der schoolboeken geschiedde op verzoek eener door de Regeering der zuid-afrikaansche republiek benoemde ‘Commissie voor de Hollandsche studiebeurzen’, en de manuscripten der schoolboeken worden ter beoordeeling aan diezelfde Commissie gezonden.
Door, met de hierboven geschetste middelen, aan de ons verwante bevolking van Zuid-Afrika, bij haar streven naar kennis en ontwikkeling de leiding onzer Nederlandsche beschaving te verzekeren, hoopt de nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging voor onze nationale letterkunde, wetenschap, nijverheid en kunst, tevens een nieuw veld van vruchtdragende werkzaamheid te openen, en zoodoende een noodzakelijken grondslag te leggen voor bemoeiingen, die, bij toenemend verkeer, er wellicht eens toe zullen leiden om Zuid-Afrika voor Nederland te doen zijn, wat Amerika en Australië voor Engeland geweest zijn en nog worden kunnen.
Zal intusschen die schoone toekomst voor ons volk zich ooit verwezenlijken, dan dient onze natie niet langer te volharden bij de geringe mate van belangstelling, waarmede, als gold het den ijdelen wensch eener kinderlijke illusie, het streven der nederlandsch zuid-afrikaansche vereeniging tot dusverre hier te lande bejegend is. Het moet niet langer gezegd kunnen worden dat deze bij uitstek nationale Vereeniging, wier bestuur aan zoo bekwame en invloedrijke mannen is toevertrouwd, bij eene jaarlijksche contributie van slechts drie gulden, in stede van vele duizenden contribuanten, na een vijfjarig bestaan, nauwelijks een 250-tal Nederlanders als hare leden kan aanwijzen! Te recht zegt het Bestuur in zijn laatste verslag, dat reeds de uitgaven voor wat thans ondernomen werd aan de Vereeniging zwaar zullen vallen. Hoeveel meer zou er niet in denzelfden geest gedaan kunnen worden, als eene aanzienlijke vermeerdering van het ledental aan het Bestuur de beschikking gaf over veel ruimer middelen?
Onbekend maakt onbemind - en het is wellicht enkel aan de weinige openbaarheid, die, bij het voorloopig onderzoek naar het beste terrein harer werkzaamheid, de Vereeniging tot nog toe aan hare plannen en voornemens heeft kunnen geven, dat dit geringe ledental in hoofdzaak moet worden toegeschreven. In de toekomst zal deze verontschuldiging echter niet meer
| |
| |
kunnen gelden. Wij danken het aan de vriendelijke bereidwilligheid der Gidsredactie, dat zij, door ditmaal, bij wege van hooge uitzondering, de plaatsing van regelen als deze in haar tijdschrift toe te staan, ons in de gelegenheid heeft gesteld, die onbekendheid met het streven der Vereeniging bij de beste kringen van ons volk te doen ophouden.
Overtuigd van het groote nationale belang, dat de nederlandsch-zuid-afrikaansche vereeniging op zoo wel doordachte wijze tracht te bevorderen, richten wij tot onze medeburgers met aandrang de ernstige bede om, zoo de luister van ons volksbestaan hun inderdaad niet onverschillig is, dan ook van hun kant te toonen dat het Nederlandsche volk, bij de ontwikkeling van Zuid-Afrika, zijn nationalen invloed tegenover dien van Engeland met meer veerkracht wenscht te handhaven, dan tot dusver het geval is geweest.
L.R. Beynen.
W.G. Brill.
S.J. Fockema Andreae.
J.P. Hasebroek.
J.J.L. ten Kate.
J.H.C. Kern.
M. de Vries.
|
|