| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 23 September.
Op den achttienden van deze maand, juist een jaar nadat de omwenteling te Philippopel de nieuwste phase der Oostersche quaestie had geopend, wendden zich twee afgevaardigden van den Hongaarschen rijksdag tot hunne regeering met een aantal vragen, welker beantwoording, indien zij eerlijk en zonder omwegen kon geschieden, een helder, maar - naar wij vermoeden - weinig troostrijk licht over de staatkunde van de Europeesche groote mogendheden zou verspreiden.
De eerste der beide interpellanten, Balthasar Horvath, oud-minister van justitie, begon met eene korte herinnering van de voorvallen der laatste weken. Een groep van samenzweerders en oproerlingen - zeide hij - lichtte den vorst van Bulgarije in den nacht van den 21sten Augustus uit zijn paleis op. Onder het voorwendsel, dat de staatkunde van den vorst in tegenspraak was met de wenschen en bedoelingen van Rusland, eischte men, dat hij afstand zou doen van den troon, en bracht men hem gevankelijk naar de Russische grenzen. Nauwelijks echter waren in Bulgarije het volk en het leger ontwaakt uit de verdooving van den eersten schrik, of zij vereenigden zich om, in trouwe aanhankelijkheid aan hunnen vorst, de schandvlek weder uit te wisschen, die door enkele roekelooze samenzweerders op de eer van het volk was geworpen. De overweldigers werden na enkele dagen genoodzaakt, de macht, die zij zich hadden aangematigd, weder neer te leggen; een nieuw, constitutioneel bewind werd samengesteld en de vorst teruggeroepen. Weldra besteeg Alexander I, onder de geestdriftvolle toejuichingen zijner onderdanen, op nieuw den troon, waarop hij door den wil
| |
| |
der natie en met volle goedkeuring der Europeesche mogendheden zeven jaren geleden was geplaatst, doch slechts om daarvan, ten gevolge van den onverzoenlijken haat van Rusland en de onbegrijpelijke onverschilligheid der overige mogendheden, weldra voorgoed afstand te doen. Thans staat de troon van Bulgarije ledig, en het is waarschijnlijk, dat bij de verkiezing van een nieuwen vorst wederom Rusland's invloed den doorslag zal geven. Nog grooter is het gevaar, dat het Bulgaarsche volk, door den onwederstaanbaren drang der omstandigheden gedwongen, zich zal werpen in de armen van diezelfde mogendheid, tegenover welke op dit oogenblik geheel Europa machteloos schijnt te zijn. Indien in de politiek van het Europeesch concert geen wijziging plaats heeft, dan opent zich voor Oostenrijk het treurige vooruitzicht om in plaats van een vrij en onafhankelijk Bulgarije, dat zich tot een bolwerk tegen Rusland's machtsuitbreiding ontwikkelde, een broeinest van Russische intriges te zien ontstaan, dat een blijvend gevaar oplevert voor het Turksche rijk en voor de rust, de vrijheid en de onafhankelijkheid der overige volkeren van het Balkan-schiereiland.
Reeds bij de eerste mare van de samenzwering te Sofia was bijna de gansche Europeesche pers het hierover eens, dat de opoffering van vorst Alexander afgesproken werk was geweest. De uitlatingen der officieuse organen, vooral in Duitschland, bevestigden het vermoeden, dat tot dezen prijs het behoud van den vrede was gekocht, en dat reeds te Kissingen en te Gastein tot deze concessie aan Rusland was besloten. ‘Ik voor mij houd dit voor eene zedelijke onmogelijkheid’, - zeide Horvath - ‘want zulk eene overeenkomst, tusschen conservatieve mogendheden gesloten, zou een dubbel gevaarlijke aanranding zijn van het monarchale beginsel in de legitimiteit. Daarenboven houd ik die overeenkomst voor onwaarschijnlijk, omdat zij alleen dan verklaarbaar zou zijn, wanneer zij het eenige middel was tot behoud van den vrede, en tot verzekering der toekomstige veiligheid van onze monarchie. Doch dit is niet het geval, want eene agressieve macht kan niet door toegeeflijkheid worden ontwapend; zij vindt integendeel daarin slechts nieuw voedsel en beschouwt iedere concessie als eene gedeeltelijke vergoeding, die haar het recht geeft om telkens nieuwe eischen te stellen.’
‘De handhaving en bevordering van de zelfstandigheid en de onafhankelijkheid der kleinere Balkanstaten is in de laatste jaren
| |
| |
steeds de grondgedachte geweest van de Oostersche politiek der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie. Iedere afwijking van deze politiek moet voor Oostenrijk vroeger of later noodlottig worden, al kan zij het middel zijn om eene botsing tijdelijk te vermijden. Het laten vallen van vorst Alexander is dus geen quaestie van persoonlijken aard, want deze vorst vertegenwoordigde het beginsel van een vrij en onafhankelijk Bulgarije. Van daar de groote bezorgdheid, die zich in alle deelen der Habsburgsche monarchie openbaart. Sedert twintig jaren is de natie voor geen enkel offer teruggedeinsd, om de regeering in staat te stellen, hare hoogste belangen in het Oosten te verdedigen. ‘Wanneer, na al die offers, eene voor Oostenrijk zoo ongunstige wending van zaken op het Balkanschiereiland mogelijk blijft, terwijl wij met de mogendheid, die tot nu toe in Europa den toon aangaf, door de nauwste alliantie verbonden zijn, waarin bestaat dan het nut van die groote offers? Welke beteekenis en welke waarde heeft dan het verbond met Duitschland voor ons?’
Hieraan vastknoopend, stelde nu Horvath aan de regeering de volgende vragen:
Is het waar, dat de minister van buitenlandsche zaken onder zekere voorwaarden reeds vooraf zijne toestemming heeft gegeven tot de verwijdering of tot het laten vallen van vorst Alexander? Zoo ja, welke waren dan die voorwaarden?
Is het Russische rijk toegetreden tot het verbond, dat tusschen ons en Duitschland bestaat, met andere woorden, hebben wij met eene dubbele of met eene drievoudige alliantie te doen?
Heeft Rusland, in of buiten deze alliantie, waarborgen gegeven, dat het zich zal onthouden van iedere tusschenkomst, gewapend of niet, waardoor de vrijheid der handelingen van de Balkanstaten, met name van Bulgarije, zou kunnen worden belemmerd? Zoo ja, van welken aard zijn die waarborgen?
Eindelijk: mocht onze monarchie vroeger of later genoodzaakt zijn, het gewicht harer zedelijke en gewapende macht in de weegschaal te werpen, om, tegenover het streven van Rusland, het een of andere punt van het Balkanschiereiland aan zijn uitsluitenden of overwegenden invloed te onderwerpen, welk standpunt zal dan het Duitsche rijk, als onze bondgenoot, in zulk een geval innemen?
De tweede interpellatie, van Daniël Iranyi uitgaande, kunnen wij hier met stilzwijgen voorbijgaan. Noch zijne positie in den
| |
| |
Hongaarschen Rijksdag, noch de wijze, waarop hij zijne vragen inkleedde, maakt het waarschijnlijk, dat hij aan Koloman Tisza een afdoend antwoord zal ontlokken. Overigens is het door Horvath gesprokene en gevraagde volkomen toereikend om het standpunt te kenschetsen, waarop zich de openbare meening in Oostenrijk en Hongarije plaatst, en waarvan alleen de Czechen, wier Panslavistische sympathieën hen blind maken voor de belangen der natie, zich verwijderd houden.
Naast Oostenrijk, is het Engeland, aan welks prestige op het Balkanschiereiland door de gebeurtenissen in Bulgarije de grootste slag werd toegebracht. Vorst Alexander was de beschermeling van het Engelsche hof, van het Engelsche ministerie, van de Engelsche pers. Hij werd beschouwd als een uitmuntend werktuig, om Rusland's politiek te dwarsboomen, uitmuntend vooral, omdat de raadgevingen en de vriendschapsbetuigingen, waarmede men hem rijkelijk bedacht, niet veel meer kostten dan de bezoldiging van den Engelschen zaakgelastigde te Sofia. En nog steeds gold voor Engeland de leer, dat Indië aan den Bosporus moest worden verdedigd. Kon men Rusland met de Oostersche quaestie bezig houden, dan belette men het, zijne krachten in Centraal-Azië samen te trekken. Kon men op het Balkanschiereiland een antagonisme tusschen de regeering van St. Petersburg en de Porte in het leven roepen, dan bestond er groote kans, dat de sultan zich bij de overige mogendheden niet al te ernstig zoude beklagen over den onwettigen toestand, die het gevolg was van de Engelsche bezetting van Egypte. Engeland had dus een dubbel belang bij de handhaving van den Battenberger op den Bulgaarschen troon; conservatieve en liberale regeeringen hadden dit erkend. En toch heeft men aan gene zijde van het Kanaal geen hand uitgestoken, toen het machtwoord van den czar aan de regeering van vorst Alexander een einde maakte. Deze onthouding is des te meer in het oog loopend, omdat Engeland zich niet, zooals Oostenrijk, tot gemeenschappelijk handelen genoodzaakt kon achten.
Wij hebben er vroeger, bij de bespreking van het Centraal-Aziatisch conflict, reeds op gewezen, dat Rusland's voortdringen naar het zuiden niet eenvoudig moest worden beschouwd als de uiting eener blinde veroveringszucht of als eene poging tot verwezenlijking van panslavistische droomerijen. Rusland heeft ijsvrije kusten noodig,
| |
| |
en het zoekt die voor zijn Aziatische bezittingen aan de Indische, voor zijn Europeesch grondgebied aan de Aegaeïsche zee. Er ligt dus niets bevreemdends in het streven der Russische staatkunde, om van de Zwarte Zee en de Zee van Marmora Russische binnenmeren te maken, en wanneer men bedenkt, dat volgens den code der politieke moraliteit eene berooving van de Porte sedert langen tijd al niet meer voor eene doodzonde wordt gehouden, dan is dit streven, van een Russisch standpunt beschouwd, volkomen te billijken. Geheel anders echter wordt de vraag, wanneer men zich op een Europeesch standpunt stelt. Dan dient men in aanmerking te nemen, dat Ruslands overwicht op het Balkanschiereiland de ondergang zou zijn van Oostenrijk, welks zwaartepunt, na de gebeurtenissen van 1866 en 1871, meer en meer naar het Oosten is verplaatst, en dat de handel met die streken, ook voor het overige Europa, door een Russisch tolcordon zoo goed als afgesloten zou zijn. Deze overwegingen hebben in 1878 den doorslag gegeven, toen het congres te Berlijn het door Rusland bij den vrede van San Stefano tot stand gebrachte Groot-Bulgarije omverwierp, Macedonië aan de Porte teruggaf en Oost-Roemelië tot eene autonome, maar toch nog Turksche provincie maakte; toen Bosnië en de Herzegowina door Oostenrijk werden bezet. Zoo was, toen later ook Servië zich bij Oostenrijk aansloot, de Russische invloed op het Balkanschiereiland geheel geneutraliseerd; onbeperkt bleef hij heerschen in Montenegro, in beperkteren zin in Bulgarije, maar verder kon hij zich niet uitstrekken. En thans brengt de val van vorst Alexander niet slechts Bulgarije, maar ook Oost-Roemelië onder den rechtstreekschen invloed van Rusland, terwijl het onder deze omstandigheden slechts eene vraag van tijd is, hoelang Macedonië rustig zal blijven en hoelang het duren zal, eer de panslavistische woelingen ook den troon van koning Milan van Servië zullen hebben
ondermijnd.
Voor welke mogendheid, behalve Rusland, het in het leven roepen van zulk een toestand wenschelijk kan zijn, is ons een raadsel. En toch is het ontegenzeggelijk waar, dat eene eerste en belangrijke stap in die richting is gedaau, nu de heer Von Bismarck aan de Russische regeering carte blanche heeft gegeven.
Over hetgeen hiertoe de aanleiding kan zijn geweest, verdiept men zich in gissingen. De officieuse pers had natuurlijk hare formule gereed. Alles was geschied in het belang van den vrede.
| |
| |
De Duitsche rijkskanselier was gesteld voor de keuze, om den Battenberger aan den toorn van den czar op te offeren, of een oorlog met Rusland te beginnen. Het spreekt van zelf, dat hij het eerste moest doen, al stuitte het hem tegen de borst. Maar was dit alternatief inderdaad zóó klemmend? En, zoo ja, was het dan zeker, dat - gelijk de officieuse pers beweerde - met de verwijdering van vorst Alexander alle moeielijkheden uit den weg zouden zijn geruimd en de vrede verzekerd zou zijn?
Bij deze beide vragen moeten wij een oogenblik stilstaan.
Men was tot nu toe gewend, de Duitsch-Oostenrijksche alliantie te beschouwen als het beste bolwerk van den vrede. De bondgenooten waren machtig genoeg, om elken aanval van Rusland of van Frankrijk af te slaan. Zelfs het tot stand komen eener Russisch-Fransche alliantie behoefde den tweekeizersbond geen vrees in te boezemen. Is nu in dien toestand plotseling eene verandering gekomen? Hebben vorst Bismarck en graaf Kalnoky de militaire krachten, waarover zij beschikken, overschat? Hebben de nieuwe onderdanen van den czar in Centraal-Azië het Russisch leger zooveel ontzaglijker gemaakt? Heeft generaal Boulanger aan het Fransche leger eene nieuwe, ongekende kracht ingeblazen?
Dit alles kan men veilig ontkennen. Daarenboven was eene Fransch-Russische alliantie minder waarschijnlijk dan ooit, omdat de incompatibilité d'humeur eene toenadering van den gezalfden autocraat aan de Newa tot de radicale republikeinen aan de Seine bijna ondenkbaar maakt. Had de heer Von Bismarck zijn veto laten hooren met den nadruk, dien hij daaraan beter dan iemand anders weet te verleenen, dan zou Oostenrijk zich volijverig aan zijne zijde hebben geschaard. Engeland zou, als men het daartoe de gelegenheid had gegeven, gaarne de ziel van eene diplomatieke campagne zijn geworden, Frankrijk zou zich terzijde hebben gehouden, Italië zou met de geallieerden gemeene zaak hebben gemaakt en de raadslieden van den czar zouden zich tweemaal bedacht hebben, eer zij zich tegen zulk eene coalitie durfden verzetten, en hun panslavisten en chauvinisten het consigne hebben gegeven, om een toontje lager te spreken.
Indien wij echter voor een oogenbljk aannemen, dat de heer Von Bismarck inderdaad voor het boven beschreven alternatief stond, dan mag men allereerst vragen, of hij aan het beginsel der monarchie en der legitimiteit, waarvan hij immers een der steun- | |
| |
pilaren is, geen zwaren slag heeft toegebracht, door de meer dan ergerlijke middelen goed te keuren, van welke de Russische regeering zich tot bereiking van haar doel bediende. Maar vooral komt zijne politiek in een bedenkelijk licht, wanneer men bemerkt, dat de moeielijkheden in Bulgarije, na het vertrek van den vorst, eer grooter dan kleiner zijn geworden.
Men zou den heer Von Bismarck onrecht aandoen, wanneer men onderstelde dat hij deze moeielijkheden niet had voorzien. Van meer dan eene zijde zijn dan ook pogingen gedaan, om de raadselachtige houding van den Rijkskanselier te verklaren, door de verzekering, dat hij in dit geval niet vrij is geweest, om te handelen, zooals hem goed dacht. Het is bekend, dat de hoogbejaarde Duitsche keizer meermalen ten stelligste verklaard heeft, geen oorlog meer te willen voeren; even bekend is het, dat de grijze monarch voor zijn achterneef, den Russischen czar, eene bijzondere sympathie gevoelt, die zich aan de vijandige houding van het Russische volk tegeuover de Duitsche naburen niet stoort, maar integendeel een duidelijk welbehagen vindt in het feit, dat de wil der heerschers tot nu toe de hartstochten der volkeren in toom heeft kunnen houden. De onderstelling ligt dus voor de hand, dat keizer Wilhelm dezen keer - bij uitzondering - zijn wil heeft doorgedreven, en zijn vertrouwden raadsman in het ongelijk heeft gesteld. Bij hem zullen de bezwaren, die de chauvinisten en panslavisten in Rusland aan eene vreedzame staatkunde in den weg leggen, méér hebben gewogen, dan bij den heer Von Bismarck, die zeer goed weet, dat een krachtig Quos ego, door hem uitgesproken, te St. Petersburg als eene afdoende waarschuwing wordt beschouwd.
De onderstelling, dat in de laatste phase der Oostersche quaestie lang niet alles naar den zin van den Duitschen rijkskanselier is gegaan, vindt eene bevestiging in de omstandigheid, dat de heer Von Bismarck, gebruik makende van eene hem in 1878 bij de wet toegekende bevoegdheid, een deel zijner taak, en wel juist de functiën van minister van buitenlandsche zaken, aan een ander heeft overgedragen en, reeds voor dat hij hiertoe overging, een debat in den Rijksdag over de buitenlandsche politiek zorgvuldig heeft vermeden.
Plaatst men zich op het standpunt der Duitsche en Russische officieuse pers, dan moet men aannemen, dat de vrede dan alleen verzekerd is, wanneer de Bulgaren zich, aan handen en voeten
| |
| |
gebonden, aan Rusland overgeven. Voorloopig echter schijnen de Bulgaren volstrekt niet geneigd, om van de door hen, ondanks de Russische regeering, verworven zelfstandigheid afstand te doen. Het regentschap bestaat uit Stamboeloff, Moetkoeroff en Karaveloft - de beide eersten zijn verklaarde vijanden van Rusland. De Bulgaarsche officieren, die hun rang in den oorlog tegen Servië hebben verdiend, zijn alles behalve geneigd om zich weder te stellen onder het bevel van hun Russische wapenbroeders, die, toen zij in het Bulgaarsche leger dienden, een vijfmaal zoo hoog traktement kregen als de officieren uit het land zelf. De Sobranja heeft, gelijk zij dit sedert 1878 telken jare deed, op 11 September, den Alexanderdag, een adres van hulde aan den czar gezonden, maar een paar dagen later nam zij een adres van antwoord aan op de openingsrede van het regentschap, en sprak daarin haar afschuw uit voor den - met Russisch geld betaalden - aanslag van 21 Augustus, haar bewondering voor de vaderlandsliefde en zelfopoffering van den verdreven vorst, en haar vaste voornemen om, onder geenerlei voorwendsel en in geenerlei vorm, een inbreuk te dulden op de zelfstandigheid en de onafhankelijkheid der natie. Van Russische zijde is dit ‘verzet’, of - gelijk de Novoje Vremya het noemt, - deze ‘onbeschaamde dwaasheid’, beantwoord met de zending van generaal baron Kaulbars als zaakgelastigde, terwijl aan dezen ambtenaar, wiens naam in Bulgarije maar al te zeer bekend is, als taak is opgedragen, de verkiezingen voor de groote Sobranja te ‘organiseeren.’ Men begrijpt wat dit beteekent. Generaal Kaulbars zal ongetwijfeld beschikken over een wèl voorzienen buidel, - niet minder dan de verraders Clement en Zankoff, die met handen vol Russische roebels en imperialen uitdeelden. Helpt dit niet, dan heeft hij de gansche, ontzaglijke gewapende macht van het czarenrijk achter zich. En de panslavist Katkoff, wiens
chauvinistisch dringen en drijven dezer dagen door den czar met een der hoogste Russische orden is beloond, heeft gezorgd, het in zijn Moskouër Wjedomosti wereldkundig te maken: Rusland's leger is bij de jongste manoeuvres te Brest-Litowsk gebleken sterk genoeg te zijn om iederen vijand te trotseeren; de czar kan in Bulgarije doen wat hem goeddunkt. Waren er nu slechts Russen en Bulgaren op de wereld, dan zou men met genoegzame zekerheid de toekomst kunnen voorspellen. Thans echter is het de vraag: hoever zullen de overige mogendheden het laten komen? Zal in de eerste
| |
| |
plaats Oostenrijk tijdelijk blijven toezien, als Bulgarije eene Russische provincie, of althans een Russische vazalstaat is geworden? Dan zou het overtuigend bewijs geleverd zijn, dat het bondgenootschap met Duitschland de Habsburgsche monarchie machteloos had gemaakt.
Waarschijnlijker komt het ons voor, dat de oude Napoleontische leer der compensatiën, op kleiner of grooter schaal, zal worden toegepast. De Standard ziet, in minder sierlijke beeldspraak, hoe de gieren reeds van alle kanten op het aas toesnellen, en geeft duidelijk te verstaan, dat als men aan het verdeelen van het Turksche rijk gaat, Engeland Egypte voor zijn deel zal behouden. Mogelijk zullen Creta en een paar andere eilanden in de Middellandsche. Zee er nog bijkomen, maar op zulk eene kleinigheid za niet worden gezien.
Inderdaad, de Egyptische quaestie is weder aan de orde. Sedert de heer Gladstone, in een aanval van braafheid, beloofde het Nijldal zoo spoedig mogelijk te zullen ontruimen, maakt de Fransche pers van iedere gelegenheid gebruik, om den Engelschen staatslieden deze belofte te herinneren. Enkele weken geleden gaf de quaestie der Nieuwe Hebriden daartoe aanleiding. Volgens een tusschen Engeland en Frankrijk gesloten traktaat zou geen der beide mogendheden deze eilandengroep annexeeren, en dit is dan ook officieel nog niet geschied. Feitelijk echter zijn de Nieuwe Hebriden, onder het een of ander voorwendsel, sedert geruimen tijd door Fransche troepen bezet, en nu Engeland op de ontruiming aandringt, luidt het spottend antwoord: ‘Geef gij zelf het goede voorbeeld; gij zijt reeds meer jaren in Egypte, dan wij maanden op deze Australische eilanden waren.’
Het is juist geen belangelooze sympathie voor Egypte en de Egyptenaren, die de Fransche pers eenstemmig op de ontruiming van het Nijldal door Engeland doet aandringen. ‘De militaire bezetting’ - schrijft het Journal des Débals - ‘moest, zooals Engeland herhaaldelijk verzekerd heeft, ophouden, zoodra de rust in Egypte zou zijn hersteld. Welnu, de meest volmaakte orde heerscht daar te lande, en toch gaan de Engelschen niet weg.’ En op denzelfden dag schrijft de Temps: ‘Het Britsche régime heeft den toestand van Egypte, wel verre van dien te verbeteren, dagelijks erger gemaakt; met elken dag komt de bevolking in treuriger omstandigheden.’ Zooals men ziet, stemmen de praemissen der beide bladen niet al te best overeen; toch komen beiden tot het- | |
| |
zelfde resultaat: de Engelsche bezetting moet uit Egypte worden teruggetrokken. Moet dan Egypte aan zijn lot worden overgelaten? moet de sultan er soms troepen heenzenden, om den in het zuiden van het land dreigenden inval der Soedaneezen te bestrijden? Zal het condominium van Frankrijk en Engeland weder worden ingevoerd, of zal Frankrijk de rol overnemen, die tot nu toe in Egypte door Engeland is gespeeld? Dit alles is, als men de Fransche bladen raadpleegt, eene quaestie van later zorg, als eerst maar de Engelsche troepen uit Egypte verdwenen zijn.
Om dit doel te bereiken, acht men, naar het schijnt, in Frankrijk geen opoffering te groot. De meest verbitterde tegenstanders van Jules Ferry prijzen thans eene toenadering tot Duitschland aan, die een der hoofdpunten van beschuldiging tegen dezen veelbelasterden minister uitmaakt. Het klinkt waarlijk vermakelijk, als men een orgaan als de Figaro, met een fraai compliment aan de wijsheid en waakzaamheid van den heer de Freycinet, hoort beweren, dat de nieuw benoemde Fransche gezant bij het hof te Berlijn, de heer Jules Herbette, geen andere zending te vervullen heeft, dan het voorbereiden en tot stand brengen eener tegen Engeland gerichte overeenkomst tusschen Frankrijk en Duitschland.
Men haalt de schouders op, wanneer men den Figaro hoort fantaseeren over een half millioen soldaten en vijfhonderd torpedobooten, die binnen enkele weken te Boulogne kunnen worden bijeengebracht, om aan den ‘Engelschen overmoed’ voor altijd een einde te maken. Maar al acht men de Fransche regeering niet in staat tot de dwaasheid om met Engeland een oorlog te beginnen ter wille van de Nieuwe Hebriden, zelfs niet ter wille van Egypte, toch dient men een open oog te hebben voor de teekenen des tijds. En dan zal men de toenadering tot Duitschland niet tot de onmogelijkheden rekenen.
Niettegenstaande enkele grove uitvallen, zoogenoemde ‘koudwaterstralen’, die meer tot nut en stichting van de Duitschers zelven dan van hunne naburen moeten dienen, schijnt de heer Von Bismarck een oorlog met Frankrijk niet te wenschen. Evenmin - wij hebben het op deze plaats reeds vroeger betoogd - kan hem de omverwerping van den republikeinschen regeeringsvorm wenschelijk voorkomen, zoo lang niet de leiding van zaken in Frankrijk geheel in handen komt van de uiterste linkerzijde, hetgeen het gevaar voor eene revolutionnaire en socialistische propaganda zeer zou ver- | |
| |
meerderen. In een schrijven uit Weenen aan het Journal des Débats werd dezer dagen de houding der Duitsche regeering tegenover Frankrijk omschreven in deze woorden: ‘Men wenscht u te Berlijn niet meer naar de linkerzijde te zien overhellen, maar u evenmin naar de rechterzijde te zien terugkeeren. Wat men wèl wenscht is, u te beletten alliantiën te sluiten en ook - vergeef mij de uitdrukking - u afleiding te bezorgen.’
Die afleiding had natuurlijk ten doel, Frankrijk niet langer onafgewend den blik te doen vestigen op de trouée des Vosges. Zij werd verkregen door de aanmoediging der actieve koloniale politiek van Jules Ferry, welke in Tunis en in Tonkin inderdaad niet te verwerpen resultaten heeft opgeleverd. De val van het ministerie-Ferry had echter ten gevolge, dat de heer De Freycinet zich, na het korte interregnum-Brisson, verplicht rekende, de politiek van zijn voorganger bijna in alle opzichten om te keeren. De verhouding tusschen Berlijn en Parijs werd dien ten gevolge minder welwillend, en het eerste gevolg hiervan was het mislukken der conferentie over de neutralisatie van het Suez-kanaal. Weinige maanden later, bij de quaestie van de blokkade der Grieksche kust, vond de heer Von Bismarck eene nieuwe gelegenheid, om aan de Fransche regeering te bewijzen, dat haar isolement voor haar geen bron van kracht was. Eindelijk heeft de buitengewone toegeefelijkheid, waarmede Duitschland zich in de Oostersche quaestie naar Rusland's wenschen heeft geschikt, de toch reeds zeer geringe kansen op een bondgenootschap tusschen Rusland en Frankrijk geheel doen verdwijnen, terwijl de koloniale quaestie, die op dit oogenblik de corde sensible van Engeland en Frankrijk beide is, eene nauwere aaneensluiting van de beide Westersche mogendheden voorloopig zeer moeielijk maakt. Onder deze omstandigheden is het niet te verwonderen, dat de heer De Freycinet zijn heil zoekt in het aanknoopen van meer vriendschappelijke betrekkingen met de regeering te Berlijn. De benoeming van den heer Herbette schijnt inderdaad van zulk eene gezindheid te getuigen. Jules Herbette is telkens, wanneer de heer De Freycinet als hoofd van het ministerie van buitenlandsche zaken optrad, de rechterhand van den minister geweest, hetzij als ‘directeur politique’ van diens kabinet, hetzij als directeur van het personeel. Daarenboven is de heer Herbette geen
député. Uit de eerste omstandigheid mag men afleiden, dat de heer De Freycinet, den meest vertrouwde zijner vrienden naar
| |
| |
Berlijn zendende en zich daardoor van een hooggewaardeerden steun oeroovende, buitengewone waarde hecht aan de betrekkingen met Duitschland. En daar de heer Herbette geen kamerlid is, mag men onderstellen, dat zijne benoeming niet het gevolg is eener parlementaire intrige.
De Engelsche regeering zal in de Egyptische quaestie zeker niet toegeven; Lord Randolph Churchill heeft in het Lagerhuis verklaringen afgelegd, die geen twijfel overlaten aan Engeland's vast besluit, om in Egypte te blijven, totdat het daar ‘zijne taak zal hebben vervuld’, met andere woorden, om het terugtrekken der Britsche troepen uit het Nijldal ad Kalendas Graecas uit te stellen. Doch in andere opzichten toont de regeering van Lord Salisbury zich tegenover Frankrijk bijzonder inschikkelijk. Volgens de Weener Politische Correspondenz wil de Engelsche premier zijn verzet tegen de annexatie van de Nieuwe Hebriden door Frankrijk opgeven, mits deze laatste mogendheid zich verbinde, om niet langer veroordeelde misdadigers naar de tegenwoordige strafkoloniën in de Stille Zuidzee te zenden. Ook op Madagascar is de Engelsche regeering Frankrijk ter wille geweest. De eerste minister, tevens prins-gemaal, Rasaromino, spant voortdurend al zijne krachten in, om de bepalingen van het met Frankrijk gesloten verdrag te ontduiken. Voor eenige maanden gaf hij aan een Engelsch syndicaat verlof tot het oprichten van eene bank, die met het innen en het beheeren der invoerrechten zou worden belast, onder voorwaarde, dat zij aan de regeering der Hova's eene som van twintig millioen francs zou voorschieten. De toeleg was duidelijk: de Franschen houden Tamatave bezet, totdat eene oorlogsschatting van tien millioen francs door de Hova's zal zijn betaald, en de Engelsche leening moest Rasaromino in staat stellen, om die schuld af te doen. Was eerst Tamatave weder in de macht van de Hova's, dan zouden deze gemakkelijk middelen vinden, om zich het Fransche protectoraat van den hals te schuiven. Van Fransche zijde werd nu beweerd, dat het sluiten eener leening in Engeland door de regeering van Madagascar in strijd was met het tractaat van 2 Februari, en in een der laatste zittingen van het Lagerhuis heeft de Engelsche ondersecretaris van
buitenlandsche zaken, Sir James Fergusson, uitdrukkelijk verklaard, dat de Fransche regeering met deze bewering volkomen in haar recht was.
De groote toegeeflijkheid van het Engelsche kabinet tegenover
| |
| |
Frankrijk bewijst, dat men zich te Londen alles behalve sterk voelt. Indien werkelijk eene coalitie van de groote mogendheden tot stand kwam, om Engeland den kategorischen eisch tot ontruiming van Egypte te stellen, zou de Engelsche regeering in geen geringe verlegenheid verkeeren. Haar leger moge tegen Soedaneezen en Kaffers bruikbaar zijn, maar in vergelijking met de ontzaglijke troepenmassa's, die de groote mogendheden van het Europeesche vasteland op de been kunnen brengen, is het volkomen onbeduidend. Hare vloot heeft in ontwikkeling en uitbreiding geen gelijken tred gehouden met die van andere groote staten, en de jongste onthullingen over den treurigen toestand van het door een der grootste Engelsche fabrieken geleverde materieel hebben het vertrouwen op de zeemacht ernstig geschokt. De weifelende en aarzelende politiek, vijf jaren lang door den heer Gladstone toegepast, heeft overal wantrouwen gewekt, en thans is het niet gemakkelijk een bondgenoot te vinden. Daarbij komt nog, dat ieder op zijne manier het do ut des wil toepassen, en zijn steun en medewerking afhankelijk maakt van hetgeen daarbij te verdienen zal zijn, terwijl Engeland zooveel onrechtvaardig verkregen goed op zijn geweten heeft, dat het bij eene nieuwe transactie stellig meer kans zou hebben om te verliezen, dan om wederom riemen te snijden uit andermans leer.
‘De bewering, dat vorst Bismarck niet mede kan werken om Rusland in toom te houden, omdat hij in Frankrijk reeds een onverzoenlijken vijand heeft, schijnt ons volkomen bezijden de waarheid,’ - schreef de Standard in een zijner laatste nummers. ‘Ons land zou zich op hetzelfde kunnen beroepen. Wij zullen niet zeggen, dat Frankrijk voor ons een onverzoenlijke vijand is; maar niemand betwijfelt dat, indien wij in een ernstigen strijd waren gewikkeld met een vijandige macht, onze buren van de gelegenheid zouden gebruik maken om onze positie in Egypte te verzwakken. Het is zeker volkomen begrijpelijk, dat iedere mogendheid den last van kostbare en gevaarlijke veldtochten van zich af tracht te schuiven, maar dit overlegd egoïsme kan slechts één gevolg hebben. Het maakt geen dupes of slachtoffers, maar Rusland profiteert middelerwijl van de vruchtelooze pogingen zijner verschillende vijanden, om elkander de loef af te steken. Indien Italië of eenige andere mogendheid een ernstig belang heeft bij het oprichten van een slagboom tusschen Rusland en Constantinopel, dan moet het tot de bereiking van dit doel medewerken, zonder vooraf te beproeven, voor zichzelf eene
| |
| |
goede belooning te bedingen.’ Dit is eene uitnemende leer, maar zij klinkt verrassend in den mond van de lieden, die Cyprus en Egypte in den zak hebben gestoken, om van andere streken buiten de Middellandsche Zee niet eens te spreken. ‘De waarheid is waarschijnlijk’, - zoo gaat de Standard voort - ‘dat de militaire mogendheden van Europa zich alle op zoo pijnlijke wijze bewust zijn van den omvang der opofferingen, die zij zich moeten getroosten, om hare legers tot een hoogen trap van volmaaktheid te brengen, dat zij deze kostbare instrumenten niet willen gebruiken, zonder het vooruitzicht te hebben, zich in de toekomst voor de uitgaven van het verleden schadeloos te kunnen stellen.’ Zulk eene verhouding noemt de Standard gevaarlijk, omdat daardoor al de mogendheden van elkaar worden vervreemd, terwijl zij een onschatbaar voordeel geeft aan Rusland, dat, met of zonder bondgenooten, gestadig streeft naar het bereiken van een juist omschreven doel.
Deze laatste woorden zijn volkomen toepasselijk op een anderen vijand van Engeland, op den leider der Iersche nationalisten. Ook de heer Parnell weet wat hij wil, en verliest zijn doel geen oogenblik uit het oog. De keuze zijner bondgenooten valt hem niet moeielijk: hij neemt, wat hij krijgen kan. Dezen keer heeft hij zijne nieuwe vrienden, de Gladstonianen, in niet geringe moeielijkheid gebracht. De conservatieve regeering had verklaard, eerst in Februari een wetsontwerp tot tegemoetkoming aan de grieven der Ieren te kunnen indienen; de heer Parnell had er niet tegen, het Home Rule vraagstuk zoolang te laten rusten, maar beweerde, dat de nood der pachters dringend voorziening eischte. Hij verzocht en verkreeg verlof van de regeering, om zelf een ontwerp in te dienen, waarvan de hoofdbepaling was, dat de landheeren ten opzichte van de pachters, die de helft van hunne pacht hadden betaald, niet tot uitzetting mochten overgaan. Zooals men ziet, zou de goedkeuring van deze bepaling de stilzwijgende erkenning in zich sluiten, dat de door de Iersche landbouwers verschuldigde pacht 50 percent te hoog is, hetgeen in de meeste gevallen zeker overdreven is. Het baatte niet, of de heer Parnell dezen indruk al trachtte weg te nemen, door aan zijn wetsontwerp een geheel tijdelijk karakter te geven. Het ontwerp werd met eene aanzienlijke meerderheid verworpen.
Er bestaat thans groote kans, dat de leiders der nationalistische beweging, zich beroepende op het mislukken hunner poging, om een compromis tot stand te brengen, wederom een No Rent-manifest
| |
| |
uitvaardigen, d.i. den pachters aanraden in het geheel geen pacht te betalen, zoolang het Engelsche parlement doof blijft voor hunne eischen. De regeering heeft getracht, dit door eene concessie harerzijds te voorkomen. Zij heeft na de troonrede waarmede het parlement namens de koningin gesloten werd, aangekondigd, dat de zittingen niet in Februari, maar reeds op 11 November zouden worden hervat. Het is zeer te betwijfelen, of de Ieren zoo lang geduld zullen oefenen; men weet, dat zij er geen bezwaar in zien hun voordeel te doen met de buitenlandsche moeilijkheden, waarin de regeering zich bevindt.
Over die buitenlandsche moeilijkheden echter zijn de beschouwingen, welke Lord Salisbury der koningin in den mond heeft gelegd, als naar gewoonte bijzonder optimistisch. De betrekkingen met de overige mogendheden zijn - natuurlijk! - van vriendschappelijken aard. De troonsafstand van Alexander van Bulgarije wordt gemakshalve toegeschreven aan de muiterij van een deel der troepen van dien vorst. Alleen in de verzekering, dat de nieuwe vorst van Bulgarije zal worden gekozen volgens de bepalingen van het traktaat van Berlijn, en dat geen inbreuk zal worden gemaakt op de vrijheden en rechten, die door de traktaten aan Bulgarije zijn gewaarborgd, vindt men een kleinen Seitenhieb tegen Rusland.
Toen de heer Von Bismarck eenige weken geleden van Gastein naar Berlijn terugkeerde, en zijn trein in een klein station eenig oponthoud had, achtte de burgervader van deze plaats het eene schoone gelegenheid, om den Duitschen rijkskanselier in een politiek gesprek te wikkelen. De goede burgemeester was niet overbescheiden, en wilde het naadje van de kous kennen. ‘En wat denkt Uwe Doorluchtigheid van het behoud van den vrede?’ - vroeg hij eindelijk, nadat hij telkens met een kluitje in het riet was gestuurd. ‘Lees er uw Faust maar eens op na!’ - antwoordde de vorst met een lachje, en de stoomfluit maakte een einde aan het gesprek.
Den Faust nalezen - zeker een nuttig werk. Maar waar moest de man het boek opslaan, om de geheime bedoelingen van den grooten staatsman te raden? Een der officieuse bladen was zoo vriendelijk om een kleine vingerwijzing te geven.
| |
| |
Nichts bessers weiss ich mir an Sonn- und Feiertagen,
Als ein Gespräch von Krieg und Kriegsgeschrei,
Wenn hinten, weit, in der Türkei,
Die Völker auf einander schlagen.
Man-steht am Fenster, trinkt sein Gläschen aus
Und sieht den Fluss hinab die bunten Schiffe gleiten;
Dan kehrt man Abends froh nach Haus,
Und segnet Fried' und Friedenszeiten.
Zoo oordeelt een van de eerzame spiesburgers, en de ander antwoordt hem:
Herr Nachbar, ja! so lass ich's gehn;
Sie mögen sich die Köpfe spalten,
Mag alles durch einander geh'n;
Doch nur zu Hause bleibt's beim Alten.
Als dit werkelijk de meening van den heer Von Bismarck is - hetgeen wij nog meenen te mogen betwijfelen -, als volgens hem een schandelijk onrecht en een ongehoorde schending van eene internationale overeenkomst stilzwijgend moeten worden geduld, dan mag men met den Italiaanschen staatsman Bonghi vragen, of niet sedert 1870 het rechtsbewustzijn der beschaafde natiën voortdurend is afgenomen.
E.D. Pijzel.
|
|