De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Dramatisch overzicht.Het Nederlandsch Tooneel: De Menschenhater van Molière.Het is er toch toe gekomen. De wensch, hier voor eenige maanden uitgesproken, dat de vertaling van Molière's Misanthrope door den heer Alberdingk Thijm tot een Misanthrope-vertooning mocht leiden, is vervuld. De Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel heeft, ofschoon zij door de omstandigheden gedwongen wordt hare leden den geheelen zomer door te laten spelen, nog tijd weten te vinden om een voorstelling voor te bereiden, welke, zoowel van de vertooners als van de regie, ongemeen veel inspanning en weken lange studie vorderde. Dat zij met die voorstelling slechts bij betrekkelijk weinigen eer zou inleggen, dat al de kosten, al de moeite welke zij zich getroostte, haar hoogstens een artistiek, zeker geen financieel succes zouden bezorgen, was der Directie bekend. Het strekt haar daarom tot te grooter eer, dat zij, ondanks alles, de vertooning heeft weten door te zetten, en, laat mij het er terstond bijvoegen, tot een vrij bevredigend einde te brengen. Geen geldelijk succes was voor de Vereeniging van deze Misanthrope-voorstelling te wachten. In Molière's tijd was het niet anders. De getuigenissen van Molière's tijdgenooten en het register van Lagrange - het beroemde register waarin de tooneelspeler Lagrange van 1659 tot 1685 dag aan dag de ontvangsten der verschillende voorstellingen opteekende - laten daaromtrent geen twijfel. De eerste twee voorstellingen, op 4 en 6 Juni 1666, gaven een vrij goede recette (1447 en 1617 livres), ofschoon een veel geringere dan die der eerste voorstellingen van Tartuffe en van Don Juan, maar daarna dalen de ontvangsten geregeld; den 27en Juni wordt er met Le Misanthrope slechts | |
[pagina 154]
| |
349 livres ontvangen; den 30en Juli is de recette tot op 213 gedaald. De meeste tijdgenooten spreken met veel waardeering van het nieuwe stuk. De Subligny zegt in La Muse Dauphine: Après son Misanthrope il ne faut plus voir rien;
C'est un chef d'oeuvre inimitable;
een ander van de rijmende gazetiers dier dagen, Robinet, schrijft: Le Misanthrope enfin se joue;
Je le vis Dimanche, et j'avoue
Que de Molière, son auteur,
N'a rien fait de cette hauteur.
Andere, meer bevoegde beoordeelaars hebben terstond, in minder banale termen, aan de schoonheden van het stuk recht doen wedervaren. Tot hen behoort Boileau, die deze comedie boven Tartuffe stelde, maar vooral ook Donneau de Visé, wiens Lettre écrite sur la comédie du Misanthrope, tegelijk met de eerste uitgaaf van het stuk afgedrukt en te vinden in de groote Molière-uitgaaf van Hachette (Les grands écrivains de la France), een reeks van scherpzinnige opmerkingen over Molière's comedie bevat, waaraan de grootste critici van den lateren tijd slechts weinig zullen hebben toe te voegen. Maar allen, die zich over deze eerste Misanthrope-vertooningen uitlaten, doen meer of minder duidelijk uitkomen, dat de toeloop van het publiek en de geestdrift van het publiek te wenschen overlieten. Grimarest, Molière's levensbeschrijver (La vie de Mr. de Molière par J.L. le Gallois, sieur de Grimarest. Paris, 1705), meent dat het stuk voor het Parijsche publiek, dat liever lachen dan bewonderen wil, te ernstig was; en zij die, gelijk Bazin (Notes historiques sur la vie de Molière), de mededeelingen van Grimarest als onbetrouwbaar verwerpen, moeten toch, op hunne beurt, erkennen dat het succes van Le Misanthrope ‘minder levendig, minder luidruchtig, minder algemeen was dan dat van een of andere voortreffelijke klucht geweest zou zijn’. Het behoeft ons niet te verwonderen. Publiek blijft publiek. Molière zelf, die zijn volkje kende, zal zich omtrent het onthaal | |
[pagina 155]
| |
dat zijn Misanthrope van de meerderheid der toeschouwers wachtte, geen illusiën hebben gemaakt. Al moge hij zich niet ten volle rekenschap gegeven hebben hoe geniaal de greep was, welke hij in deze comedie deed; al zou hij, terugkeerende op de aarde, verbaasd staan over de ideeën, welke scherpzinnige uitleggers in zijn comedie hebben meenen te ontdekken, en over al de diepzinnige beschouwingen waartoe zij aanleiding heeft gegeven, de dichter moet zich bewust zijn geweest in le Misanthrope een van die ernstige, diep opgevatte en met sobere middelen uitgewerkte karaktercomedies geschreven te hebben, welker schoonheden slechts door enkele weinigen ten volle gewaardeerd zouden worden, en die zich nimmer in de bijzondere voorliefde van het groote publiek zouden verheugen. Molière had met liefde aan zijn schepping gearbeid; hij had in de voorstelling van Alceste's strijd met Célimène van zijn ziel gelegd. Het mag dan ook als zeker worden aangenomen - al is de oorspronkelijke rolverdeeling niet tot ons gekomen - dat hijzelf de titelrol vervulde, en dat zijne vrouw, Armande, die, zoowel op het tooneel als daarbuiten, de grande coquette met talent en succes speelde, in Célimène al haar gaven ten toon zal hebben gespreid. De tooneelspeler, die Molière als Alceste opvolgde, was de beroemde Baron, 's meesters leerling, die nog in 1720, toen hij 67 jaar oud was, in deze rol optrad en haar tot zijn 72e of 75e jaar schijnt te hebben vervuld. Over het spel van Baron als Alceste hebben wij het getuigenis, zoowel van den Franschen chansonnier Collé (1709-1783) als van een ongenoemde in een Lettre d'un homme de l'autre siècle, voorkomende in Le nouveau Spectateur van 1776. Beiden roemen den adel en de waardigheid van Baron's spel als Alceste. Volgens ‘l'homme de l'autre siècle’ voegde Baron bij die eigenschappen nog ‘une politesse délicate et un fonds d'humanité’, welke den menschenhater deden liefhebben. ‘Nu en dan viel hij wat barsch uit en toonde hij humeur, maar steeds werd dit door toon en spel veredeld; niets onwelvoegelijks, niets grofs ontsnapte hem. Baron was terecht van oordeel dat de tooneelspeler die Alceste voorstelde, den toon van de groote wereld moest aanslaan. Om deze verstandige reden, verzachtte hij de rol, in plaats van ze te verscherpen of te overdrijven. Sommige al te harde waarheden, bijvoorbeeld (in het begin van het eerste bedrijf tegenover Philinte): Tout ce raisonnement est plein d'impertinence,
| |
[pagina 156]
| |
sprak hij als ter zijde, eenigszins zacht voor zich zelven. Terwijl hij, als een man die gewoon is zich in de wereld te bewegen, Oronte's eigenliefde spaarde, boeide hij de toeschouwers door de rondborstigheid, den beleefden toon en de goedhartigheid welke hij in zijn critiek wist te leggen. Eerst wanneer Oronte hem vraagt: Croyez-vons done avoir tant d'esprit en partage?
raakte hij uit zijn humeur en antwoordde hij, op komischen maar waardigen toon: Si je louais vos vers j'en aurais davantage.
Baron declameerde niet, maar sprak. Het tooneel in het 4de bedrijf met Célimène speelde hij met gevoel, en steeds nam hij, zelfs in zijn toorn, de vormen en de beleefdheid in acht welke men aan vrouwen verschuldigd is, ook dan wanneer zij het niet verdienen...’ Wanneer men bedenkt dat Baron een leerling, en een geliefd leerling was van Molière, en dus de traditie van den meester, van den schepper van Alceste volgde, dan worden deze mededeelingen, die in den vorm waarin zij tot ons kwamen den stempel der waarheid dragen, van groot belang. Zij zijn voor den uitvoerenden kunstenaar van meer gewicht dan al de commentaren op Le Misanthrope en dan al de studiën over het karakter van Alceste, waarmede geleerden uit alle landen, tot zelfs uit RuslandGa naar voetnoot1), de Molière-litteratuur hebben vermeerderd. Zij die het voorrecht hadden in het Théâtre Français Bressant, en later Delaunay den Misanthrope te zien spelen, zullen zich den Alceste grand seigneur, naar Baron's opvatting, herinneren, dien beide kunstenaars ons te genieten gaven; en wanneer Coquelin ons mededeelt dat, indien hem ooit het geluk te beurt valt deze geduchte rol te spelen, hij met een gerust geweten vooral de extravagante en komische zijde ervan zal doen uitkomen, dan komt het mij niet onwaarschijnlijk voor dat de gevierde kunstenaar ondanks al de eruditie waarop hij zich niet ongaarne laat voorstaan, nooit kennis heeft genomen van de boven vermelde mededeelingen van ‘l'homme de l'autre siècle’ omtrent het spel van Baron. En nu de vertooning van De Menschenhater, waarmede Het | |
[pagina 157]
| |
Nederlandsch Tooneel den 1en September het winterseizoen heeft geopend. De directie had bij het waagstuk der vertooning zelve een tweede waagstuk gevoegd door de titelrol toe te vertrouwen aan een der jongere leden van het gezelschap, den heer Clous, dien men tot dusver slechts een enkele maal - ik meen in Denise - een eerste rol had zien vervullen. De heer Clous mist, vooralsnog, ‘le physique de l'emploi’; hij is te jong voor deze rol; zijn gelaat, zijn stem, zijn geheele figuur geven aan den Alceste iets jongensachtigs, terwijl wij een man van rijpe ervaring, bij al zijn hartstochtelijkheid geposeerd en ernstig, voor ons moeten zien. Naar den grand seigneur zoeken wij dan ook bij dezen jonkman te vergeefs. Maar, met dit niet gering voorbehoud, moet ik hulde brengen aan den jongen kunstenaar voor de degelijke wijze waarop hij zijn geduchte taak heeft opgevat en volvoerd. Daar was aan die rol gewerkt met grooten ijver en groote intelligentie; de merkwaardigste gedeelten werden in den goeden toon en met groote zeggingskracht uitgesproken; de verzen kwamen tot hun recht. Noch een grompot, noch een halven gek, maar een man, voor wien men, bij al zijn overdrijving, al zijn doorslaan, sympathie blijft gevoelen, gaf de heer Clous ons te zien; en die opvatting doet zijn inzicht, zijn smaak eer aan. Behoort de Alceste tot de moeilijkste mannenrollen, de Célimène is misschien de moeilijkste vrouwenrol van het klassieke Fransche blijspel. De grootste kunstenaressen hebben er hare krachten aan beproefd; maar ik herinner mij hoe Sarcey, jaren geleden toen Mlle Croizette voor het eerst de rol vervulde, eerlijk bekende dat noch deze kunstenares, noch Madeleine Brohan, noch Mlle Favart, noch zelfs Mme Arnould-Plessy, in het zeggen van de verzen onovertreffelijk, hem een Célimène hadden te zien gegeven, zooals hij zich die voorstelde. ‘Célimène - zeide Sarcey - est une neige froide, mais où se jouent les rayons du soleil qui la font étinceler. Mlle Croizette a supprimé le rayon.’ Mogen wij een Fransch letterkundige gelooven, die Mlle Mars nog in deze rol gezien heeft - Paul Mesnard, den uitgever van Le Misanthrope in ‘Les grands écrivains’ - dan kwam deze tooneelspeelster het dichtst bij het ideaal dat men zich van Célimène vormt. Volmaakter vereeniging van gratie, adel en schalkheid, grooter bekoorlijkheid van stem en blik laten zich niet denken. In het tooneel, waarin zij zich wreekt over de hatelijkheden van | |
[pagina 158]
| |
Arsinoé, schoot zij hare pijlen af, zeker en scherp, maar zonder ooit uit den goeden toon te vallen. Een pinken met de oogen, een lichte stembuiging, zonder dat zij op eenig woord bijzonderen nadruk leî - en haar triomf was volkomen. Hoe wist zij te luisteren, wanneer in het laatste bedrijf Acaste en Clitandre de briefjes voorlezen en aan hun toorn lucht geven! Maar al de fierheid van de coquette, die nooit bekennen wil dat zij getroffen is, kwam uit in de wijze waarop zij den laatsten aanval van Alceste's toorn weerstond. Reeds bij het eerste woord van dit harde afscheid, bereidde zij den terugtocht voor: langzaam, met onnavolgbare gratie, begon zij een nijging, die eerst bij den laatsten door Alceste gesproken regel eindigde. Maar, bij het verlaten van het vertrek, hernam zij haar fiere uitdagende houding, en dan, den drempel genaderd, had zij een coup d'éventail over den schouder heen, zóó beslist, en zóó uit de hoogte, dat het scheen alsof niet Alceste haar, maar zij hem het afscheid gaf. Aan iemand die Mlle Mars de opmerking maakte dat haar toon tegenover Alceste vaak niet scherp genoeg was, zoodat het soms leek alsof zij zijn partij koos, antwoordde zij: ‘Dat is ook zoo; hoe zou een vrouw Alceste niet lief kunnen hebben?’ Mij dunkt, ook dat woord weegt tegen heel wat commentaren op. Ook Mlle Mars dus zag in Célimène niet enkel de koude, kwaadsprekende coquette zonder hart, ook zij was van oordeel dat om die ‘neige froide’ zonnestralen behoorden te spelen. Een Célimène derhalve, die, al blijft zij een volleerde coquette wier rol het is met de liefde te spotten, toch iets als liefde gevoelt voor den man met wiens hart zij heeft gespeeld en die haar ten slotte verstoot. De taak van de tooneelspeelster wordt bij die opvatting zeker niet lichter; maar wie voelt niet dat de rol er in belangrijkheid door wint? Baron, Mlle. Mars, - heeft het niet den schijn alsof ik onze tooneelspelers onder het gewicht van die groote namen wil verpletteren? Niets is zeker verder van mijn bedoeling. Wanneer ik uit de geschiedenis der Fransche tooneelspeelkunst enkele bijzonderheden meedeel en vertel hoe de grootste Fransche kunstenaars Alceste en Célimène hebben opgevat, dan doe ik dat in de eerste plaats met den stillen wensch daardoor bij ons publiek wat belangstelling te wekken voor die rollen, die ons tot nu toe voorkwamen als op een onbereikbare hoogte te staan, en wier vertolking | |
[pagina 159]
| |
in een Nederlandschen schouwburg velen een onmogelijkheid scheen. Maar ik meen tevens onzen Nederlandschen tooneelspelers een dienst te doen door hen, niet te vergelijken met, maar te wijzen op de groote kunstenaars, aan wier opvatting zij de hunne zeker met vrucht zullen kunnen toetsen. Mevrouw Frenkel-Bouwmeester bezit van alle leden van Het Nederlandsch Tooneel misschien het sterkst sprekend tooneelspelerstemperament. Men treft bij haar, in elke rol welke zij vervult - ook bij de minst geslaagde - trekjes, toonwendingen, gebaren, die verrassen en bewondering afdwingen. Als bij instinct schier weet zij vaak een toon te treffen, een dramatisch tooneel op te vatten, aan een geheele rol een kleur te geven, welke aan de grootste tooneelspeelsters herinneren, zonder van haar te zijn afgezien. Maar hoe zij ook met haar aangeboren talent wete te woekeren, er zijn rollen, waarin zij aan dat talent, aan haar ongemeene intelligentie, aan haar ijver niet genoeg heeft, en waarin de leemten in hare kunstopleiding te duidelijk aan den dag treden. Dat de gratie en de adel van manieren eener grande coquette uit de Fransche hofkringen der 17de eeuw, dat de grande révérence, het spel met den waaier - dat geduchte wapen der grande coquettes - Mevrouw Frenkel nog vreemd zijn, is niet te verwonderen. Te waardeeren valt het dat zij in menige tirade, in menig tooneel van een juist en fijn begrip harer rol blijk gaf, den toon vaak goed trof en zich voor alle overdrijving wist te hoeden. In het bekende steekspel tusschen haar en Arsinoé, dat zoo licht een snibbig, vinnig tooneel wordt, en waarin de verleiding groot is om door te souligneeren de hatelijkheden en snedige antwoorden sterk te doen uitkomen, weet zij door groote soberheid in toon en gebaren te treffen. Ook van deze Célimène kon men, in hare houding tegenover Alceste, begrijpen, dat zij, met al haar coquetterie, dien man, die haar soms zoo heftig te woord stond, met een ander oog aanziet dan zij het de Acastes en Clitandres doet, die haar louter zoetigheden toedienen. Wat zou Mevrouw Frenkel ons als Célimène hebben kunnen geven, wanneer zij geleerd had verzen te zeggen, wanneer zij zich op dien breeden stroom der alexandrijnen gemakkelijk wist te bewegen! Nu eens zich wiegelend op den gelijkmatigen kadans, dan weer met speelsch vernuft de grillige lijnen volgend van de Nederlandsche vertaling, coquetteerend als het ware ook met maat en rijm, | |
[pagina 160]
| |
zou zij ons hebben weten te bekoren en te boeien. Het breede, lenige vers zou ook aan haar spel, aan hare gebaren breedheid en lenigheid hebben gegeven. Thans was het haar aan te hooren en aan te zien, dat het vers, in plaats van haar te dragen, haar redestroom, hare bewegingen belemmerde; dan stokte zij bij de caesuur, of gleed er aarzelend over heen als over een gevaarlijke plek. Intelligentie, tact, handigheid kwamen haar ook hier te hulp; oefening - en Mevrouw Frenkel heeft tot haar eer getoond voor studie, ook van het meest elementaire, niet terug te deinzen - zal nog verder aan veel tegemoet kunnen komen; maar toch... Bij de overige rollen zal ik niet lang stilstaan. Zij werden, ofschoon er geen luidruchtig succes mee te behalen viel, nauwgezet, en oogenschijnlijk met lust vervuld, al zou men hier en daar o.a. in het tooneel van het sonnet meer kleur - niet meer actie! - verlangd hebben. Alleen Arsinoé was in verkeerde handen. In deze blozende, welvarende juffer herkende men niet de bittere, afgunstige schoone op haar retour, de gevaarlijke schijnheilige door Molière zoo krachtig getypeerd. Prof. Alberdingk Thijm deelt mede, dat den heer Louis Bouwmeester, wien de titelrol aanvankelijk was toegedeeld, de gelegenheid niet toelachte om de rij zijner creaties met die van Aleeste te vermeerderen, m.a.w. dat hij de rol geweigerd heeft. Het is mogelijk dat dit besluit van den begaafden tooneelspeler van groote zelfkennis getuigt, en dat inderdaad de natuur van zijn talent voor een rol, zoo weinig en dehors als deze, zich minder goed leent. In allen geval schonk het een jong kunstenaar de gelegenheid om te toonen wat er in hem zit, en het is gebleken dat dit meer was dan velen tot dusver vermoedden. De Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel zal, geloof ik, wijs handelen indien zij met deze uitkomst haar voordeel doet. Niet door op dezen of genen kunstenaar of kunstenares te steunen en dien tot de great attraction van een voorstelling te maken, maar door aan alle leden van het gezelschap, die ijver en liefde voor hun kunstvak aan den dag leggen, beurtelings de gelegenheid te verschaffen om te toonen wat zij kunnen, zal zij hare voorstellingen interessant maken, en het meest de tooneelspeelkunst bevorderen. Het laat zich aanzien, dat het tooneelseizoen 1886/1887 beslissend zál zijn voor Het Nederlandsch Tooneel. Het zal moeten blijken of de Vereeniging genoeg steun vindt om haar taak te kunnen | |
[pagina 161]
| |
voortzetten. Laat dat deel van het publiek, waarvoor zij geld en tijd kostende voorstellingen als die van Molière's Menschenhater bestemde, haar in den steek; blijkt het dat dit publiek een Hollandsche tooneelvoorstelling zelfs de helft niet waard keurt van hetgeen, zonder aarzelen, geofferd wordt voor een, zij het ook middelmatige, operavoorstelling; - dan zal men geen recht hebben tot jammeren wanneer over eenige maanden het bestuur van den Amsterdamschen Stadsschouwburg weder in handen valt van hen, die de onderneming in de eerste plaats als een geldwinning moeten beschouwen. Laten wij zorgen dat het zoover niet kome!
J.N. van Hall. |
|