De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
I.Sinds eeuwen is door de geleerden gevraagd: ‘Kende Dante grieksch?’ ‘Zoo niet, bestond te zijnen tijde eene volledige of gedeeltelijke vertaling van Ilias en Odusseia?’ - Het verband tusschen dit tweetal ligt hierin, dat òf de eene òf de andere vraag toestemmend beantwoord moet worden. Tal van hooge letterkundigen deden opmerken, wat groot vereerder de italiaan van den griek was. Hij huldigt hem (Hel IV: 88-96) als koning aller dichters (Vag. XXII: 101-102); als den rijkst door de Musen gezoogde; en, wat het meest beteekent, neemt vele verzen van hem over. Dit laatste kon slechts geschieden, indien de grieksche heldendichten hem in het oorspronkelijke of door vertolking bekend waren. Het is denkbaar, maar weinig waarschijnlijk, dat Dante de verzen, welke hij van Homeros aanhaalt, ergens vertaald vond. Deze, bij gebrek aan een betere, vaak beproefde verklaring, is zwak. Vooreerst is het getal Homerische verzen bij Dante aanzienlijk; ten andere zou het al te toevallig geweest zijn, dat juist die verzen, welke de florentijn op zeker oogenblik kon gebruiken, in een of ander werk vertaald waren. Stelt men hiertegen, dat Dante eenige verzen zijner Komedie pasklaar kan gemaakt hebben voor die gevonden verzen van Homeros, dan verzeilt men op gevaarlijker klip: op Dante's onafhankelijkheid en op zijne manier van werken. Hij heeft zich in zijne Komedie naar niets en niemand ge- | |
[pagina 473]
| |
schikt; aan de hoogste machten in Staat en Kerk het hoofd geboden; hemel en aarde dienstbaar gemaakt (Par. XXV: 1-3) aan zijne zangen. Ja, wat te dien tijde ongeloofelijk scheen, hij ging in de landstaal schrijven. Hij zag helderder in de toekomst dan Petrarca, die, zelfs nog vele jaren na Dante, het latijn bleef beschouwen als de taal der beschaafden, waarin alleen de werken van beteekenis mochten geschreven worden. De zwierige priester, die aan het pauselijk hof te Avignon gevierd werd als staatsman, geleerde en dichter; wiens invloed schier alvermogend was, verwierf den hoogsten roem door zijn latijnsch gedicht Africa, dat zijne tijdgenooten een wonder achtten, en hun oneindig welgevalliger was dan zijne italiaansche gedichten, welke hij ‘volgari bagatelle: snuisterijen in de volkstaal’ noemde. Terwijl de laatsten schier niet geteld werden, verschaften de latijnsche zangen hem den 8 April 1341, twintig jaar na Dante's dood (die de eer niet genoot), den lauwer, waarmede hij op het Kapitool in al den luister der antieke plechtigheden gekroond werd. Wie kent nu nog dat gedicht Africa? Wie leest de andere latijnsche werken van Petrarca? Hadde hij geen italiaansche verzen nagelaten, men zoude zich zijner nauwelijks herinneren... Hier blijkt weder het verstand van Dante. Hij overwoog, dat de latijnen steeds minder gelezen werden; dat het volk gretig luisterde naar al wat in het italiaansch werd uitgedrukt; dat dus daarin de toekomst lag. De Komedie was reeds in het latijn aangevangen, maar hij veranderde dit in de landtaal. Die onderneming was beduidend. Algemeen verklaarden de geleerden, dat hij in die taal zijn verheven onderwerp nooit waardig kon behandelen, ‘het was eene heiligschennis, aan de wetenschap gepleegd, haar in zulk een pover gewaad te steken.’ Maar Dante was de man om tegen den stroom der vooroordeelen op te zeilen; het oogenschijnlijk onbereikbare lokte hem onwederstaanbaar... vooral ook, dewijl hij voorzag, dat den mannen der wetenschap kon bewezen worden, dat zij zich vergisten, en een werk in de volkstaal wel degelijk opgang kon maken. De redeneering ‘de geletterden zullen het niet lezen omdat het geen latijn is; de minderen niet, omdat zij het niet zullen begrijpen’ maakte op Dante geen indruk. Hij hield zich overtuigd, dat men het volk het geestesvoedsel slechts behoefde voor te zetten om dra de ervaring op te doen, dat het daarvan nuttigde. | |
[pagina 474]
| |
Een ander groot bezwaar was de taal zelve, welke hij krachtig, sierlijk en vloeiend moest maken. Hij vergenoegde zich geenszins met den bestaanden woordenschat en de aangenomen zegswijzen; beide vond hij uit en gaf daaraan zulke meesterlijke vormen, dat zij tot heden niet verbeterd konden worden. Hij ging verder. Hij liet zich de wet niet stellen door de taal, maar schreef haar zijn wil voor, zoodat L'Ottimo Commento verklaart: ‘Ik zelf hoorde Dante verzekeren, dat het rijm hem nooit iets had laten zeggen tenzij hetgeen hij van plan was; maar dat hij integendeel de woorden zeer vaak iets anders in zijne verzen liet uitdrukken als zij bij de overige schrijvers plachten’Ga naar voetnoot1). Het is onaannemelijk, dat een man, die de taal aan zich onderwierp; zich in ieder opzicht volstrekt onafhankelijk toonde; wiens inborst hem drong alles en allen zijne macht te doen gevoelen, in De Komedie iets anders zou gezegd hebben dan hij zich aanvankelijk voorstelde... alleen om het genoegen te smaken eenige hier en daar opgespoorde verzen van Homeros toe te passen. Tegenover eene zoo gewrongen uitlegging stelle men de natuurlijke, welke met Dante's karakter, fijnen smaak en strenge wetenschappelijkheid strookt: hij zal bij het lezen van Homeros bijzonder getroffen zijn door vele verzen, en die, gelijk geleerden ook thans doen, aangeteekend hebben. Onder het schrijven van zijn wonderwerk kwamen zulke plaatsen hem voor den geest, en hij nam ze op.... Zoo ook deden Shakespeare en Milton met verzen van DanteGa naar voetnoot2). | |
[pagina 475]
| |
Hij was zoo doordrongen van Homeros, dat de XIe Zang der Odusseia met den VIn van de Aeneis tot de door de oudheid geleverde bronnen der Komedie gerekend worden. In het algemeen echter worde geen te hooge waarde toegekend aan hetgene men als bron der heldendichten aanwijst. Vaak steunt hare bewering slechts op eenige zeer verklaarbare trekken van gelijkheid, welke twee of meer werken vertoonen, dewijl zij het zelfde onderwerp hebben. Die overeenstemming erlangt eerst gewicht, wanneer zij onloochenbaar in het licht stelt, dat de latere schrijver onder den invloed eens voorgangers arbeidde. Dit schijnt bij Dante zoo zeer het geval, dat wijlen mijn even geleerde als voorzichtige vriend Henri Wadsworth Longfellow getuigt: ‘Foremost among them (the sources of The Divine Comedy) must be placed the Eleventh Book of the Odussey.’ Tot de plaatsen, waar Dante aan De Ilias dacht, rekent men: Beatrijs, die Vergilius afvaardigt, gelijk Pallas Athene Odusseus:
Hel II : 57.
‘Sta op, en dat uw schitterende tale,
En 't geen hij nog behoeft om 't kwaad te vlieden,
Hem zóó sterk dat de troost me in 't harte strale!’
Ilias II : 179.
‘Maar welaan, ga thans naar het volk de
Achaiers en draal niet,
Ga met uw vriendelijke woorden tot iederen
man en bedwing hen!’Ga naar voetnoot1)
De geslachten der menschen vergeleken bij de bladeren van het woud, afgeschud door de stormen:
Hel III : 112.
Gelijk, wanneer de najaarsstormen schallen,
De blaadren zich verspreiden, en de boomen
Hun gansche tooisel weêr ter aard doen vallen,
Zoo ziet men 't kwade zaad van Adam komen...
Ilias VI : 147.
't Eene gebladerte schudden de winden ter
aarde, en nieuw loof
Spruit aan het bottende hout als de tijd van
de lente terugkomt.
Zoo ook der menschen geslacht; 't een wast
en het andere sterft wegGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 476]
| |
Het beeld, ontleend aan de trekvogels:
Hel V : 46
Als zwermen kranen, die het luchtruim kozen,
En angstig daar hun bange schreeuwen slaken....
Ilias III : 3.
Zoo als onder den hemel het geschreeuw van
de kranen in 't rond klinkt,
Als zij, het wintergetij ontvloden en eindloozen
regen,
Over Okeanos golven al schreeuwende reppen
de vleugels....Ga naar voetnoot1)
De storm in heete dagen, welke het onweder vooruit snelt:
Hel IX : 67.
Zóó is 't als zich de storm scheurt uit zijn
strikken,
Verwoed wijl 't gloeiend vuur de wolk doet
zuchten....
Ilias V : 864.
Zoo als een donkere wolk uit de pakkende
nevelen opstijgt,
Wen zich in drukkende hitte verheffen de
loeiende stormen,
De stuiptrekkingen van den doodelijk gewonden stier:
Hel XII : 22.
Gelijk de stier die in de stalen pezen
Den doodslag krijgt, zich losrukt uit zijn
banden,
Niet loopt, maar tuim'lend slechts is opgerezen,
Ilias XVII : 520.
Zoo als een man in den bloei zijner jeugd
met de snijdende hakbijl
| |
[pagina 477]
| |
Achter de horens den hals van het rund, door
de weiden gevoederd,
Klieft om hem gansch te doorsnijden, en 't
dier voorover ter neêr stort,
Het tafereel der, als opgejaagde evers, het bosch vernielende, voort ijlenden:
Hel XIII : 112.
Als hem, die, naar zijn wachtpost opgedreven,
Het everzwijn en 't jachtgetier hoort naken,
Met hondgebas, dat tak en loof doet beven.
En zie, twee geesten, die links overstaken,
Naakt en gescheurd, zijn zoo snel voortgetogen,
Dat ze al het vlechtwerk van het bosch schier
braken.
Ilias XII :
Beiden aan grimmige evers gelijk in de bergen,
die rustig
Wachten het nadrend geschreeuw van de jagende
mannen en honden;
Dan van ter zij uitspringend, de struiken in
't ronde verbrekend,
't Hout bij den wortel verscheurend, terwijl
zij met klepperende tanden
Woeden....
De wichelaar Kalchas, die met Eurupulos de archaïsche vloot naar Ilios richtte:
Hel XX : 110.
Hij heeft in Aulis voor het kappen
Der eerste touw met Kalchas 't sein gegeven.
Ilias I : 69.
Kalchas, Thestor's zoon, de voornaamste der
vogelenwichelaars,
Die de archaïsche schepen naar Ilios mede bestuurd
had.
De lans van Peleus. Hel XXXI : 4 te vergelijken met Ilias XVI : 140-144. De hoogst merkwaardige lichamelijke plaatsbepaling:
Hel XXXIV : 76.
Toen wij daar kwamen, waar de dijen zaten
Om zich juist uit het dik der heup te wringen.
| |
[pagina 478]
| |
Ilias V : 305.
Daarmee trof hij Aineias de henp, op de plaats
waar het dijbeen
Draait in 't gebeente der heup; de gewrichtskom,
als men 't genoemd heeft.
| |
II.Het is aangenaam, wanneer meerdere geleerden dezelfde opmerking maken; daardoor erlangt men wetenschappelijke zekerheid. Mr. Vosmaer ontwaarde, dat Dante den tijd op dezelfde eigenaardige wijze aanduidde als Homeros; ook Longfellow erkende dit: ‘This circumstantial way of measuring the flight of time is Homeric!’
Vag. IX : 7.
En twee der schreên, waarmeê hij stijgt, had
heden
De nacht gedaan, ter plaats waar we ons bevonden;
De derde sloeg haar wiek reeds naar beneden.
Ilias X : 252.
Want ver is het gesternte gevorderd, en 't
volle der nacht reeds
Voor twee derden verloopen en slechts één
derde noch blijft ons.
Geen letterkunde leverde boeiender gedichten dan Dante's beschrijvingen der op den rotswand gehouwen beelden, en die van Homeros der tafereelen, gedreven op het schild, door Hefaistos voor Achilleus geklonken. Lees Ilias XVIII: 463-608; en Vag. X : 28-139, ter huldiging van den wedijver der twee geniën, wier beeldende almacht de taal tot brons en marmer, de pen tot beitel en graveerstift schept. Eene vergelijking, zoo naar woord en gedachte één, dat zij òf dezelfde opmerkingsgave in griek en italiaan, òf vereering van Homeros door Dante, in het overnemen van een beeld, bewijst, biedt
Vag. XII : 1.
Gepaard als ossen, zaâm in 't juk gebogen,
Ging ik met die beladen ziel ten hoogen,
Zoo lang mijn zachte leeraar 't wou gedoogen.
| |
[pagina 479]
| |
Ilias XIII : 703.
Maar als het zwoegende span wijnkleurige
stieren, die samen,
Eender van aard, voorttrekken den stevigen
ploeg op het braakland,
708.
Alzoo bleven te zamen die twee, elkander
beschermend.
De ontzettende treurgestalte van Niobe, hoogste uitdrukking van moederlijden der oudheid, en als zoodanig tegenbeeld van Maria onder het kruis, kan Dante, evenmin als Homeros, zonder herdenken voorbij gaan.
Vag. XII : 37.
O Niobe! rampzaligste aller vrouwen!
Hoe zag 'k u midden in uw dooden weenen,
En, ach! om tweemaal zeven kind'ren rouwen!..
Ilias XXIV : 605.
Toornig op Niobe trof met zijn zilveren boog
hen Apolloon,
Artemis was het, die, fier op haar pijl, haren
dochters den dood gaf,
Daar zij zich had vergeleken bij Leto, bekoorlijk
van wangen.
Toepassing eener teekening van Homeros, met wijziging der bijzonderheden, gelijk de plaatselijke gesteldheid eischte, toont Vag. XII : 1-3 en Ilias III : 10-12. Den geletterden wordt Homeros in het geheugen geroepen door het landschap, in Vag. XXVIII : 1-36 geschilderd, zoodat Ruskin, Modern Painters III, 219 verklaart: ‘As Homer gave us an ideal landscape, which even a god might have been pleased to behold, so Dante gives us, fortunately, an ideal landscape, which is specially intended for the terrestial paradise..... This forest, then, is very like that of Colonos in several respects in its peace and sweetness, and number of birds; it differs from it only in letting a light breeze through it; being therefore somewhat thinner than the Greek wood..... They are (die bosschen, of liever: dat bosch, van Homeros en Dante) sofar as I know, the sweetest passage of wood description which exists in literature! Homer's ideal landscape, here referred to, is in Odyssey V, where he describes the visit of Mercury to the island of Calypso.’ | |
[pagina 480]
| |
Beide dichters spreken over het zelfde sterrenbeeld en doen opmerken, dat het, bij den noordpool staande, voor ons niet ondergaat:
Par. XIII : 7-10.
Hij denk den Wagen zich, die blijft behooren
Aan onzen hemelschoot bij dag en nachte,
En in zijn disseldraai niets heeft verloren.
Ilias XVIII : 487.
Wijders de Beerin, welke den bijnaam draagt
van den Wagen,
Welke haar loop daar wendt en Orioon steeds
in het oog houdt.
Zij alleen in den vloed van Okeanos nimmer
zich badend.
Getroffen door het beeld van den bijenzwerm, dat met bijzondere kracht een aandrang, eene onwederstaanbare neiging voorstelt, kan Dante der bekoring om het over te nemen niet ontvlieden:
Par. XXXI : 7.
Een bijenzwerm gelijk, die zich nu binnen
De bloemen dringt om weêr terug te zwieren,
Daar, waar hij honing met zijn werk mag
winnen....
Ilias II : 87.
't Was als de scharen der dicht saamdringende
hoopen van bijen,
Die er in telkens vernieuwend gezwerm uitdringen
ter rotskloof,
Dicht als een druiftros vliegen zij toe op de
bloemen der lente....
Nog enkele plaatsen uit De Ilias en velen uit De Odusseia kunnen aangeduid worden in De Komedie, als getuigen, hoe hoog Dante Homeros schatte, en hoe gaarne hij tot zijne school behoorde. Lord Byron gaf in zijn Don Juan III : 108 de zes eerste verzen uit Vagevuur: VIII. Natuurlijk eene hulde van het eene genie aan het andere. Byron behoefde, zoo min als Dante, parels van een voorganger, om zijne kroon op te luisteren. Dante derhalve, verzen van Homeros plaatsende, bedoelde een huldebetoon aan ‘Homeros, dien we als Koning eeren der dichters’ (Hel IV : 88). | |
[pagina 481]
| |
De betrekkelijke menigvuldigheid zijner aanhalingen stelt in het licht, dat men niet te doen heeft met een enkel vers, dat Dante toevallig ergens ontmoette. Bovendien, er is geen overzetting uit een of twee zangen, maar doorloopend uit den geheelen Homeros. Die omstandigheden dringen tot de gevolgtrekking: ‘De florentijn las den griekschen bard van begin tot einde.’ Historisch staat vast, dat de eerste vertaling, dien naam waardig, van Ilias en Odusseia in het latijn bewerkt werd door Joan Boccacci, nadat hij van 1350-63 de lessen had gevolgd van den griekschen wijsgeer Leontius Pilatus, die de heldendichten te Florence verklaardeGa naar voetnoot1). Dante was toen sinds veertig jaren overleden. Wel bezat Italië vroeger eene overzetting in verzen van Homeros, maar zoo slecht, dat zij eer in staat was van hem af te schrikken dan tot hem op te wekken. In plaats, dat men hieruit mag afleiden, dat Dante geen grieksch behoefde te kennen, behoort men er het tegendeel uit te verstaan. Las hij dat allergebrekkigst geknutsel, zonder het oorspronkelijke te kennen, hij zou buiten staat geweest zijn, daar de fouten van te bespeuren. De Komedie geeft altijd de echte lezing van Ilias en Odusseia, bijgevolg: òf Dante kende het gerijmel niet, òf hij las en verbeterde het naar den oorspronkelijken tekst. In elk dezer gevallen moest hij door en door grieksch verstaan. Dante behoorde tot de geleerdsten van zijn tijd; nergens is eene aanwijzing van meer wetenschap dan zijne werken behelzen; hij werd met zorg opgevoed en studeerde aan de beroemdste hoogescholen, zoodat zijne kennis van het grieksch minder bevreemdend is dan zij sommigen scheen. Terecht zegt Macaulay in zijn Machiavelli: ‘Early in the fourteenth century came forth the Divine Comedy, beyond comparison the greatest work of imagination which had appeared since the poems of Homer. The following generation produced indeed no second Dante: but it was eminently distinguished by general intellectual activity. The study of the Latin writers had never been wholly neglected in Italy. But Petrarch introduced a more profound, liberal, and | |
[pagina 482]
| |
elegant scholarship..... Boccaccio turned the attention of his countrymen to the more sublime and graceful models of Greece.’ Arbeidde Boccaccio aan eene meer algemeene verspreiding van het grieksch - de beoefening dier taal was vóór hem geenszins verwaarloosd. Ten tijde van Dante werd geheel Neder-Italië door grieken bevolkt, wier aanzienlijken fijn beschaafd waren. Een hunner: Barlaam, erlangde zijne opleiding te Seminara in Kalabrië en trok van daar, als uitstekend grieksch geleerde, naar Etolië, later naar Thessalonika en in 1327 naar Konstantinopel. De eerste openbare grieksche leerstoel werd in 1360 te Florence gesticht, omdat de behoefte daaraan dagelijks grooter bleek. Bewijs, hoe het grieksch geliefd, dus: bekend was. Er had altijd gelegenheid bestaan, zich die taal eigen te maken. Was die studie dus doorgedrongen tot Middel-Italië, in het noorden was zij nooit vergeten. Griekenland en Italië gingen sinds eeuwen met elkander om, zoo in oorlog als handel. Half Venetië, en schier elk schepeling van den hoogsten tot den minsten rang, spraken in de XIIIe en XIVe eeuw grieksch. Dit had wel geen rechtstreekschen, maar stellig een zijdelingschen invloed op de hoogere letterkunde, en staaft, hoe gemakkelijk het was, zich in het grieksch te bekwamen. | |
III.Minstens sinds de XIIe eeuw; hoogst waarschijnlijk ook vroeger, vertolkten Italianen helleensche klassieken in het latijn, o.a. Aristoteles, Euklides (van Alexandrië), Galenus, kerkvaders, enz. - Zeer zeker was Dante dus in staat gedurende de tweede helft der XIIIe eeuw onderwijs in het grieksch te erlangen, en hebben in Italië grieksche handschriften van Homeros bestaan. Zulk een afschrift werd in 1350 door den aanzienlijken Busantijn Nicolaas Sigeros aan Frans Petrarca, te Avignon, geschonken. Dit echter was niet het eenige, waarmede het westen verrijkt werd, getuige de omstandigheid, dat de bovengenoemde feilenrijke vertaling van Ilias en Odusseia vermoedelijk reeds vóór Dante verschenen was, en dat in zijne werken vele plaatsen uit beide gevonden worden. Behalve De Komedie luisterde | |
[pagina 483]
| |
Dante ook zijn belangrijk werk ‘Nieuw Leven’ met Homeros op, waar hij van Beatrijs zegt: ‘ik zag haar met zoo edel en lofwaardig uiterlijk, dat men zeker nopens haar dit woord kan bezigen van Homeros: Zij schijnt geen dochter van een sterfelijk mensch; maar van een God’Ga naar voetnoot1). Hoe letterlijk is weder de vertolking! Reeds de oudste uitleggers van den florentijn wezen twee plaatsen uit De Ilias aan: 1o. Z. III : 158:
‘Gansch d'onsterflijken vrouwen der goden
gelijkt zin van aanzicht.’
2o. Z. XXIV : 258-259:
‘Hektor, te midden der mannen een god,
en die scheen door zijn adel
Niet aan een sterflijken mensch ontstamd,
maar eer aan een godheid.’
Dante heeft ongetwijfeld aan beide plaatsen gedacht, maar gaf de voorkeur aan de laatste, gelijk de commentator Dionisi het eerst heeft vermoed. Homeros zegt in Zang III, dat Helena den godinnen gelijkt; in Z. XXIV, dat Hektor een godenzoon moet zijn. Hij huldigt in gelijke mate een man en eene vrouw. Dante wilde niet minder voor Beatrijs doen, en opdat zoo schitterend oordeel in al zijn luister straalde, beriep hij zich op zijn voorvader in de poëzij. Hij noemt hem hier, wat hij nergens elders deed. Vertaalt men de verzen letterlijk in het italiaansch, dan blijkt, welk Dante bedoelde.
Ilias III : 158:
αἰνῶς ἀϑανατῃσι ϑεῃς εἰς ῶπα ἔοιϰεν
maravigliosamente ella rassomiglia nel volto
alle dee immortali
Dat αἰνῶς hier de kracht heeft van het Platonische ἀγαμένως of ϑαυμαστῶς zal geen kenner van grieksch en italiaansch betwisten.
Ilias XXIV : 258-9.
οὐδὲ ἐῴϰει
ανδϱός γε ϑνητοῦ παῖς ἔμμεναί ἀλλά ϑεοῖο
non pareva
d'uomo mortale esser figlio, ma d'un dio.
| |
[pagina 484]
| |
Het pleit wordt voor deze verzen beslist, wanneer men bij Dante leest: ‘Ella non pare figliuola d'uomo mortale, ma di Dio.’
De hoogleeraar in de rechten te Halle a/S, Dr. Karl Witte, deelde het gevoelen van Dionisi. Echter eerst na het nauwgezette onderzoek, dat duchtige geleerden altijd instellen. Allen twijfel achtte hij verdwenen, toen hij het door Dante aangehaalde vers ook bij den hoffelijken, geleerden bewonderaar van Laura ontdekte. Petrarca schreef: De remediis utriusque fortunae, en zegt in het XIIe Gesprek van het Eerste Boek: Mij dunkt, gij hebt De Ilias van Homeros gelezen, het XXIVe Boek, waar Priamos van zijn zoon Hektor zegt: ‘Hij scheen geen zoon van een sterfelijk mensch; maar van een god.’ In de oude italiaansche vertaling van het latijnsche werk luiden deze woorden: ‘Io m'immagino, che tu abbia letto la Iliade di Omero nel 24o libro, dove Priamo dice del suo figliuolo Ettore: Egli non pareva figliuolo d'uomo mortale, ma di un dio.’ De vertolking geeft in latijn en italiaansch Homeros getrouw weder, gelijk die van Dante in ‘Nieuw Leven.’ Nergens treft men haar in andere werken van dien tijd zoo aan. Dit getuigt andermaal voor Dante's kennis van het grieksch. Die vertaling nam Petrarca over, dewijl hij te weinig grieksch kende om zelf te vertalen. De Hel bevat nog eene bijzonderheid, welke ten gunste van Dante's hellenisme wordt bijgebracht. In Z. XIV: 133 weet hij nauwkeurig, dat de rivier Flegeton den naam ontleent aan het branden harer wateren (ik brand φλέω, φλεγέϑω; branden φλέγειν). Die kennis, zegt men, had Dante ook kunnen putten uit Verg. Aen. VI: 549: Moenia lata videt triplici circumdata muro,
Quae rapidus flammis ambit torrentibus amnis
Tartareus Phlegethon, torquetque sonantia saxa.
Wie dit tegenwerpen, hadden ook kunnen verwijzen naar Caius Silius Italicus, den vereerder en navolger (maar al te ver | |
[pagina 485]
| |
achtergebleven) van Cicero en Vergilius, die in de eerste eeuw zijn Punica schreef, waarvan L. XIII: 563 sq luidt: Late exundantibus urit
Ripas saevus aquis Phlegethon et turbine anhelo
Flammarum resonans saxosa incendia torquet.
of naar den laatsten der klassieke dichters: Claudius Claudianus van Alexandrië, die het einde der IVe eeuw opluisterde met zijne Panegyres, welke XXXV: 314 melden: Dominis intrantibus, ingens
Assurgit Phlegethon, flagrantibus hispida rivis,
Barba madet, totoque fluunt incendia vultu.
De bewering: ‘Dante behoefde geen grieksch te kennen om te weten, wat φλεγέϑω beteekent, want latijnsche dichters verhalen het’ bewijst te veel. Men kan daarmede betoogen dat de uitstekendste geleerdheid nopens grieksche en romeinsche oudheden tegenwoordig niet bewijst, dat iemand grieksch en latijn studeerde, aangezien alle klassieken in nieuwere talen zijn overgezet. Waar volstrekte bewijzen ontbreken, wordt van het bekende tot het onbekende besloten. Tegenover het vele, in Dante's werken volmaakt uit grieksche schrijvers wedergegevene, staat geen enkele, waarvan men moet verklaren: ‘Zie, indien Dante grieksch gekend had, zou hij zich anders uitgedrukt hebben.’ Een nederlandsche geleerde heeft eene opmerking gemaakt, welke elders vruchteloos gezocht wordt en alleen te wachten is van iemand, doorkneed in Homeros. Mr. Vosmaer wijst op Dante's vergelijkingen, welke homerisch klinken. Zoodra een deskundige zegt: ‘het is of Dante geheel te huis was in Homeros’Ga naar voetnoot1), dan heeft men eene nieuwe aanleiding om Dante's kennis van het grieksch aan te nemen. Alle ontvankelijke hoofden geven de groote geesten eenigszins weder, waarmede zij het meest omgingen. Door de uitstekende schrijvers in het oorspronkelijke te bestudeeren, wordt men naar hen gevormd. Men neemt hen in zich op en wordt door de kracht, die van hen uitgaat, beheerscht. | |
[pagina 486]
| |
Hoe volmaakt eene vertaling ook zij, de zelfde werking kan zij slechts zelden, en dan alleen tot zekere hoogte doen. Tot dusdanige meesterstukken behoort Ten Kate's Jerusalem Verlost. In geen taal is Tasso overgezet, gelijk in de nederlandsche. Met nog andere vertolkingen van hooge waarde is onschatbare dienst aan de vaderlandsche letteren bewezen. Toch zal de onpartijdige erkennen, dat, zelfs wanneer men daarin plaatsen kan bewonderen, welke het oorspronkelijke overtreffen, het werk, in zijn geheel, den geest, de persoonlijkheid van den schrijver het scherpst afdrukt in de taal, welke het eerste hulsel was zijner gedachten en scheppingen. | |
IV.Er is nog een vaderlandsch geleerde, die zich overtuigd houdt, dat Dante uitsluitend putte uit de bronnen der geleerde oudheid en grieksch verstond. Henricus Weyting zal er wel zijne gronden voor gehad hebben, toen hij in zijne Hist. Graec. et Rom. literaria, p. 172 mededeelde: ‘Mox tamen illucescere coepit pulcherrimae diei praenuntia, melioris doctrinae aurora. Primus signa sustulit Dantes Aligerius, patria Florentinus, natus a. 1265. Hic Graece Latineque doctissimus et divino ingenio praeditus, sermonis elegantiam, e doctae antiquitatis fontibus unice petendam, felici successu in scripta sua, tam Latino, quam vernaculo sermone composita, transferre conatus est.’ Zoo iemand in staat geacht worde een grieksch handschrift te bemachtigen, het zij Dante. Tot den aanzienlijken stand behoorende; omgaande met geleerden; als ambassadeur; als staatsman, op wien in moeielijke tijden aller oog gevestigd was; als medebestuurder van Florence, als gast van vorsten, kon hij alle deuren, waarachter wetenschappelijke schatten scholen, doen ontsluiten. Het ruime gebruik, dat hij van die macht maakte, blijkt uit zijne nog heden om hunne reusachtige geleerdheid bewonderde werken. Er zijn dus velerlei gronden voor de meening, dat Dante met het grieksch vertrouwd was. Al werden zij ook te eenigen tijde voldoende wederlegd, altijd zou toch één feit onaantastbaar blijven: zijne degelijke studie der klassieken. Daardoor | |
[pagina 487]
| |
verwierven zijne talenten de vlucht en kracht, zonder welke het duurzame niet voortgebracht wordt. Hoe vaak dit in den loop der eeuwen onder het oog gebracht is, te veel kan men het niet herhalen. Thans zoo min als voorheen. Ten onzent openbaart zich meer en meer een geest van oppervlakkigheid en zelf behagen, welke de wetenschappen schaadt. Het onrijpe talent dringt zijne onbeholpenheid op; en de middelmatigheid hare verveling. Met de opgeblazenheid, aan de onvoldoend onderwezen jeugd eigen, zetten jonge lieden zich aan het schrijven, die beter zouden doen, eerst eenige jaren te gaan lezen. Het betreurenswaardigste is, dat die zelfverblinding andere onervarenen op het dwaalspoor leidt. Daarom behoort men deze weinig ontwikkelden te onderrichten, dat niemand nuttig kan zijn voor zich zelven en zijne medeburgers dan door den weg te volgen, door alle groote mannen bewandeld. Zij vonden hun punt van uitgang in klassieke voorgangers, die bestudeerd moeten worden om hunne wetenschappelijke en maatschappelijke waarde, dewijl zij den mensch vormen als geleerde, als talent en als burger. Daarom eerde Horatius, gelijk Dante, Homeros. Daarom huldigde Erasmus Terentius en Horatius, gelijk Salvini Dante; gelijk Chateaubriand Milton, enz. enz. H.F. Carey, wiens ‘Vision of Dante’ nog in onze dagen den lof van Longfellow waardig was, schreef in het begin dezer eeuw over De Komedie: ‘There is much in this poem to justify the encomium which the learned Salvini has passed on it, when, in an epistle to Redi, imitating what Horace had said of Homer, that the duties of life might be better learnt from the Grecian bard, than from the teachers of the porch or the academy, he says: And dost thou ask, what themes my mind engage?
The lonely hours I give to Dante's page;
And meet more sacred learning in his lines,
Than I had gain'd from all the school divinesGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 488]
| |
Zoo verklaarde Erasmus, dat de tooneelspelen van Terentius, gelezen in den daartoe passenden geest, de zeden konden verbeteren, en hij vermaande de jongelingschap, hem te lezen, dien Cicero, Quinctilianus, Hieronimus, Augustinus, Ambrosius beoefend haddenGa naar voetnoot1). De antieke modellen zijn onmisbaar voor wetenschap en kunst, wier verval altijd en overal dagteekende van hunne verwaarloozing; wier herleving sproot uit hun herstel. De Spectator van 13 Maart '86 herinnerde aan het geschiedkundige feit, ‘dat Europa zijne beschaving van Italië heeft; dat wij zonder Italië nog wie weet hoe lang barbaren gebleven waren; dat elke litteratuur en kunst der andere landen een loot is van Italië's laurierboom.’ Deze waarheden gelden voor ons land als voor ieder ander. Hoe vermaard b.v. de Deventer Broederschool ware, toch moest Durand, Hist. du XVIe Siècle, I, 171 getuigen: ‘L'Ecole de Deventer était pour lors la plus florissante qu'il y eût dans les Pays-Bas: il y avait plus d'un siècle qu'elle était célebre, et qu'on y venait de toutes parts, lorsqu' Erasme naquit. Toutefois, elle se ressentait encore de cette barbarie qui dominoit si long-temps dans l'Europe, et dont la seule Italie était délivrée.’ Van waar die barbaarschheid? Men kende de klassieken niet. Men bestudeerde boeken, wier namen eene eeuw later reeds nauwelijks meer genoemd werden, hoe hoog zij ook gegolden hadden, zooals: ‘Pater meus Ebrardus’; ‘Joannes de Garlandia’ etc., die men thans nog slechts kan kennen uit de belangrijke Voorrede No. 44, van het Glossarium, van den beroemden Du Cange. Voorheen ontbrak het evenmin aan prullen als tegenwoordig. Ook toen doken allerlei schrijvertjes op, die hunne pedanterie voor wijsheid aanzagen en uitventten. Ook toen werd wind voor wetenschap geveild en vergaapte menigeen zich aan het onbeduidende. Hoe kwam de beschaving? Door de klassieken, die de ijzeren volharding van één genie over schier geheel Europa bracht. | |
[pagina 489]
| |
Erasmus, doorkneed in latijn, begreep, dat het grieksch onmisbaar was; en hij alleen bracht de letteren tot zulk eene hoogte, dat de uitgever der werken van Rudolf Agricola kon uitroepen: De même que le fameux Général de Carthage, Annibal, a voulu enlever l'Empire du monde aux romains, Erasme n'a pas craint de disputer avec les italiens à qui écrirait le mieuxGa naar voetnoot1).En Du Cange: ‘Erasme, mettant en oeuvre sa facilité et ses talents, bientôt, par la publication de ses savants ouvrages, et par l'émulation qu'il inspira, mit ses contemporains à portée de disputer l'empire de la Littérature à l'Italie même.’ Voor Erasmus was het even gevaarvol grieksch te studeeren als voor Dante italiaansch. In de XVe eeuw kreeg de jongelingschap boeken vol ongerijmdheden, in barbaarsch latijn. Het opwekken der klassieken eischte den moed, noodig om ingewortelde vooroordeelen te bestrijden en heele reeksen van kwarten halfgeletterden omver te werpen. Zoo ver ging het zelfs, dat Erasmus wegens zijne grieksche studiën van ketterij verdacht werdGa naar voetnoot2). ‘Dewijl bekromp'nen steeds geniën haten...’ Gelijk Dante overwon hij de wereld. Den 31 Aug. 1518 mocht hij vragen: ‘Hadde men ooit kunnen gelooven, dat wij den tijd zouden beleven, waarin de kinderen in Engeland en Holland grieksch spraken, en vrij goede puntdichten in die taal maakten? Eer zou ik mij verbeeld hebben, dat de hemel gevallen ware!’Ga naar voetnoot3). En aan den avond van zijn leven in 1530 zegt hij: Indien iemand zich de moeite wil geven, na te gaan wat 36 jaar geleden geschiedde, om het te vergelijken met den huldigen toestand, zal hij zien, dat Erasmus aan de letteren eenigen dienst bewees. ‘Ik heb getracht de jeugd te nopen, het juk der onwetendheid af te schudden, en zich aan de klassieke studiën te wijden. Mijne inspanning is niet te vergeefs geweest.’ Dit bevestigde Cubert Tunstal, de grootste geleerde in grieksch en latijn van Engeland, die in 1516 aan Willem Budeus, den | |
[pagina 490]
| |
geleerdsten man van Frankrijk, schreef: ‘Gij beide (Erasmus en Budeus) hebt met een moed, Herkules waardig, en door voortdurenden arbeid, de barbaarschheid, wier legers talrijker waren dan die van Xerxes, op de vlucht gedreven, ja, schier vernield. Gij hebt dan ook onsterfelijken roem behaald’Ga naar voetnoot1). Niet slechts gevaarlijk, buitengemeen moeilijk was ook het verwerven eener grondige kennis van het grieksch. Onze Desiderius moest bouwen op den zwakken grondslag, te Deventer gelegd. Toch was hij er reeds zeer bekwaam in, toen hij de hulp inriep van den griek Michael Pavios. Deze onderwijzer kon hem niets meer leeren, en Erasmus schreef aan Cursius, dat hij verder zijn eigen leermeester wasGa naar voetnoot2). Gelijk Dante, deinsde Erasmus voor geen hinderpalen. Beide waren doordrongen van de waarheid, dat, over welke gaven de mensch ook beschikke, de hoogste rang in de letteren slechts bereikt wordt onder de bescherming der heroën van Hellas en Latium. Dewijl Dante dit inzag, kon hij de italiaansche schrijftaal scheppen. Zeer zeker zijn velen buiten staat, klassieken in het oorspronkelijke te lezen. Hun komen de nauwkeurige vertolkingen te stade, welker studie insgelijks een achtbaren rang in de letteren kan doen bereiken. Achten echter zelfs hoogleeraren die klassieken onnoodig, dan blijkt, òf dat zij zelven niet veel grieksch en latijn leerden, òf dat zij de tegenwoordige behoeften van den vooruitgang verkeerd inzien. Deze zijn nog gelijk aan die van eeuwen geleden en bestaan in het volgen der helden van denk- en scheppingskracht. De voortreffelijke tolk van Homeros, de hoogleeraar P. Giguet, zegt terecht in zijne voorrede: ‘Si les futurs successeurs des poëtes, nos contemporains, ont le courage de choisir, à la manière d'Achille, entre l'éclat d'un jour et une longue renommée; s'ils remontent aux sources limpides de la poésie, qui, de même que les sources du Scamandre décrites dans l'Iliade sont, encore aujourdhui, ce qu'elles étaient il y a 3000 ans; s'ils savent se borner, s'imposer la loi de ne point dépasser en nombre le peu de volumes qu'ont enfanté ceux qu'on relit toujours, nous pouvons, dans notre pays de retours soudains aux grandes choses, voir | |
[pagina 491]
| |
surgir une littérature saine, énergique, comme celle qu'a formée, au commencement du XVIe siècle, l'étude approfondie de l'antiquité.’Ga naar voetnoot1) De betrekking van Dante tot Homeros is die van het eene genie, dat, met zijn helder inzicht, het andere waardeert (Hel IV : 91). De italiaan stelt er eene eer in tot de school van den griek te behooren. Hoe vreemd moet den kwarttalenten die bescheidenheid der groote mannen in de ooren klinken! De werkelijk hoogbegaafden daarentegen zullen erkennen, dat, indien Dante en Erasmus, met hun reuzenverstand, begrepen, zich te moeten vormen naar de klassieken, het onvergankelijke in wetenschap en kunst alleen verkregen wordt door degelijke studie. Mr. Joan Bohl. |
|