De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
De Waalsche kerken in de Nederlanden.Bulletin de la Commission pour l'histoire des Eglises Wallonnes. 4e livraison. La Haye, Martinus Nijhoff. 1885.Wij eindigden (Gids van Augustus 1885) ons beknopt verslag van de derde livraison in de verwachting, dat wel niet vóór het jaar 1886 eene volgende livraison het licht zoude zien. De Waalsche Commissie, gedachtig aan hare toezegging, heeft ons echter nog in 1885 met eene vierde livraison verrast, en wel aan den vooravond van den dag, waarop de herroeping van het Edict van Nantes herdacht wordt. Juist dit tijdstip had ons een andere inhoud doen verwachten, dan wij op het sommaire vonden vermeld. Wij hoopten op eene bijdrage met die herdenking in betrekking staande en vonden ons bij de voorloopige inzage teleurgesteld: de Waalsche Commissie heeft aan deze livraison geen karakter van actualiteit willen gevenGa naar voetnoot1). Zij begint met een overzicht van den dag harer benoeming op de Reunie van Nijmegen in 1878. - Het is door haren secretaris Dr. W.N. du Rieu opgesteld, naar aanleiding van een besluit om bij het Jaarrapport over 1883-84, een kort overzicht te geven van de vroeger uitgebrachte rapporten. | |
[pagina 355]
| |
Voortaan hebben wij jaarlijks zulk een rapport in het Bulletin te verwachten: indien de Commissie voortdurend zulk eene ondersteuning ook van materieelen aard mag blijven ontvangen, als zij tot dusverre van particulieren en van verschillende geleerde genootschappen heeft genoten, dan is daaruit ook een gunstige invloed voor het Bulletin te voorzien; al meer en meer zal het daardoor aan de verwachtingen beantwoorden bij het Avantpropos van de eerste livraison geuit. Het is wederom de President der Commissie M. Gagnebin, die met eene uitvoerige bijdrage deze vierde livraison opent; zij heeft tot onderwerp de stichting van de Walenkerk in den Haag. Het ontstaan dier kerk, meer bekend onder den naam van de Fransche kerk, is bij gebreke van bescheiden tot dusverre niet beschreven. De Maria Kapel op het Binnenhof komt bij de Haagsche geschiedschrijvers Cretser en de Riemer onder den naam voor van de Fransche kerk of HofkapelGa naar voetnoot1): ook in de bekende verzameling van P. Timareten (A. Freve) draagt zij dien naam, terwijl men uit de nieuwste beschrijving van het Binnenhof door Ising, kan zien, dat zij bereids de Fransche kerk heette, toen Wttenbogaert in 1591 tot predikant werd aangesteld. Er was daarom nog geene Wale Gemeente: bij het eigenaardig ontstaan van den Haag was er gedurende den Spaanschen tijd voor vervolgde Wallons geenerlei drijfveer om juist naar den Haag te komen. - Het was een open vlek en bood dus voor vluchtelingen geen veilig toevluchtsoord: daarbij was er noch handel noch nijverheid, er viel dus niets te verdienen, zoodat daardoor alleen menigeen terug werd gehouden om er zich te vestigen. Zelfs de val van Antwerpen had voor den Haag geenerlei noemenswaardigen invloed. Eerst nadat de zetel der Hooge Regeering voor goed naar den Haag werd overgebracht, ontstond er eenige behoefte tot eene prediking in het fransch. Op de Synode van Leiden in de maand September 1585 was dit ter sprake gekomen en had Pierre Moreau, vroeger predikant te Gend, zich aangeboden daar tijdelijk in te voorzien. - Het duurde echter nog drie jaren, tot het voorjaar van 1588, eer dat hij door bemiddeling van prins Maurits was | |
[pagina 356]
| |
aangewezen om wekelijks des Donderdags in den Haag te komen prediken, ofschoon hij ook de vorige jaren van uit zijn standplaats Delft, zich met armen- en huisbezoek in den Haag had belast, daarin bijgestaan door aangewezen ouderlingen en diakenen. Dit heeft echter maar korten tijd geduurd, daar hij op last van het Waalsche Synode zich naar Stade aan de Elbe moest begeven, waar eene nieuwe gemeente te regelen viel. Zoo als men begrijpt, was dit weinig naar den zin der Haagsche broeders, die zich dus maar behelpen moesten met predikanten uit de omliggende plaatsen Haarlem, Leiden en Amsterdam. Inmiddels schijnt in het eind van 1588 toch eenige regeling tot stand te zijn gekomen, zoodat Delft en den Haag voortaan één consistorie en ééne diaconie te zamen zouden hebben, doch met een afzonderlijken diaken en ouderling voor iedere plaats. Alleen omtrent de keuze van een predikant werd door de Haagsche broeders eenige vrijheid zich voorbehouden: ils en pourront chercher un qui leur soit propre, sans estre tenus au ministre ni à l'Eglise de Delft, doch alleen voor het geval ‘qu'ils obtiennent gage pour un ministre.’ Moreau die inmiddels van Stade was teruggekeerd, hervatte zijn Donderdagschen dienst in den Haag en bekwam van de Staten van Holland daarvoor eene tractementsverhooging van 100 livres. Dewijl aan die bepaling eene terugwerkende kracht werd gegeven tot aan den 1sten September 1588, toen hij voor het eerst was overgekomen, acht de Heer Gagnebin daarin den grond te vinden om ook op dat tijdstip de stichting der kerk in den Haag vast te stellen. Ondanks die voorloopige regeling kwam er geen einde aan dien onzekeren stand van zaken voor het jaar 1591, toen de Prinses Douarière Louise de Coligny met haar gevolg zich in den Haag vestigdeGa naar voetnoot1). Schier gelijktijdig werd Wttenbogaert, die het vorig jaar tot vierden predikant bij de Hollandsch Gereformeerde gemeente was benoemd, aangewezen om in het fransch voor het Hof in de Maria Kapel op te treden. Van dat oogenblik af kwam de Fransche Hofkapel in den Haag in de mode, deels om 's mans buitengewone welsprekendheid, deels | |
[pagina 357]
| |
uit andere beweegredenen dan van geloofsijver. Ook de aanwezigheid van Prins Maurits werkte daartoe mede en eerlang werd bij Resolutie van de Staten van Holland van 19 April 1594 besloten, nevens de Maria Kapel eene tweede daarnevens gelegen kapel te openen en in te richten, ten einde de Staten, Edelen, Raden en andere Heeren van qualiteit onverlet de predikatiën te laten bijwonen. Zonder nu met Ising (zie zijne Beschrijving van de Kapel ten Hove pag. 20 noot 2) te willen beweren, dat deze Heeren van qualiteit grooter blijk gaven van aristocratischen dan van nederlandschen zin, zoo bewijst het echter dat de Haagsche Fransche kerk meer als een Hofkapel was te beschouwen dan als eene kerk van de Waalsche Gemeente. Daarbij komt, dat de synodale boeken niet voor het jaar 1601 eenig licht van historischen aard gaven, terwijl die van de Fransche kerk eerst met 1618, en dieGa naar voetnoot1) van de Hollandsche kerk eerst met 1620 beginnen; pour les temps anterieurs, de Heer Gagnebin erkent het met zekeren weemoed, nous devons nous borner à glaner ça et la. Toen vervolgens Wttenbogaert den Prins als aumonier naar het leger gevolgd was en Louise de Coligny herhaaldelijk naar Frankrijk vertrokken, begon de vroegere lijdensgeschiedenis van voren af aan; eindelijk kwam ook Pierre Moreau, die van uit Delft den dienst in de Hofkapel was blijven vervullen, en daar bij nog armenen huisbezoek waarnam, in de maand December van het jaar 1600 te overlijden. Hij had als opvolgers eerst Jean de la Motte, daarna Jean de la Haye; omtrent beider ministerie is onzen schrijver niets bekend geworden (pag. 326, 330): zij waren gewone predikanten bij de Hollandsch gereformeerde gemeente en schijnen bij beurten den dienst in het fransch in de Hofkapel te hebben vervuld, te gelijk met Wttenbogaert, voor zoo veel deze niet bij den Prins in dienst was. Inmiddels is het tijdstip aangebroken, dat door onzen schrijver dat des querelles theologico religieuses (?) genoemd wordt. Daarvan het verloop te schetsen viel niet in zijn plan, dan alleen voor zooverre het in betrekking stond met de vestiging der Haagsche kerk. Veel meer dan in schema bestond deze echter in 1613 nog niet: uit een ingelascht schrijven van 14 April 1613 door Ministres et | |
[pagina 358]
| |
Anciens de l'Eglise Francaise de la Haye aan het Synode van Campen gericht, wordt met een zekere schroom het vermoeden geuit, dat er nu althans een van het Hollandsche gereformeerd afgescheiden Fransch Consistorie zoude hebben bestaan. Over die vermoedelijke afscheiding zelve en de aanleiding daartoe wordt niets medegedeeld: noch ook over drie volgende jaren, 1614, 1615 en 1616, dan alleen dat Wttenbogaert vijf malen het Synode bijwoonde, zonder dat het blijkt of hij zijn qualiteit ontleende aan het Hollandsche Consistorie, dan wel aan een daarvan afgescheiden Fransch consistorieGa naar voetnoot1). Plotseling vinden wij ons nu in het jaar 1617 overgebracht, de periode de crise, waaruit de nog bestaande Fransche kerk ontstaan is: uit de synodale Acten worden de brieven van Wttenbogaert en van de gedeputeerden van het Synode ons medegedeeld en een treurige schets geleverd van den toestand dier dagen. Men weet van elders, dat het ontstaan van verschillende scheurkerken daarvan het gevolg was, totdat eindelijk prins Maurits door op 23 Juli 1617 de reeds feitelijk ingenomen Kloosterkerk in persoon te bezoeken, haar daardoor tot Princekerk verhief. Kort daarop, den 27sten September 1617, kwam bij de Waalsche Synode te Dordrecht van hem een schrijven in, waarbij om een anderen predikant in het Fransch ter leen werd verzocht, daar velen niet langer de gewone predikanten (Jan Wttenbogaert en Jean de la Haye) wilden hooren en dus uit de kerk bleven. Het gevolg daarvan was, dat na velerlei onderhandelingen Jean Sanisson, een uit het buitenland gevlucht predikant, voorloopig tot den dienst werd aangewezen. Reeds had hij vroeger tot algemeene stichting in de kapel gepredikt, door den Franschen gezant Benjamin Aubery geopendGa naar voetnoot2), zoodat die localiteit al spoedig te klein en bekrompen werd. Bij | |
[pagina 359]
| |
het verloopen van het gehoor in de Hofkapel werd dan ook al zeer spoedig bij de Synode van Delft in September 1618 op een ruimere vergaderplaats aangedrongen: het daartoe strekkend request namens la vraye Eglise francoise reformée de la Haye ingediend, werd door een attest van 30 der voornaamste ledematen gesteund: beiden vindt men hier afgedrukt. Met ongekenden spoed werd aan het uitgedrukt verlangen voldaan, de Hofkapel op het Binnenhof tot dat einde aangewezen, ouderlingen en diakenen benoemd en geïnstalleerd, eindelijk Jean Sanisson definitief aangesteld. Hoe dit alles binnen drie maanden zijn beslag heeft gekregen, moeten wij met onzen schrijver beantwoorden: ‘nous l'ignorons.’ Maar men schreef 1618. Met het optreden van Jean Sanisson in de Hof kapel op het Binnenhof, waar hij op 23 December 1618 plechtig werd bevestigd, mag men aannemen, dat de Walenkerk in den Haag was gevestigd: ter herinnering daaraan wordt door den Kerkenraad aan het hoofd van het eerste boek harer Acten de verklaring gesteld, die aan het slot van het stuk van den Heer Gagnebin voorkomt. Wij eindigen hiermede ons resumé van dit zoo belangrijk stuk, dat uit ruim vijftig bladzijden bestaat. Ook al kunnen wij de stichting van de Walenkerk in den Haag niet zoo hoog doen opklimmen, als onze schrijver dit getracht heeft, noch ons vereenigen met de door hem aangenomen periodenverdeeling, ook door hem juist niet streng vastgehouden (zie pag. 331 coll. pag. 349), achten wij desniettemin, dat hij eene allerbelangrijkste bijdrage voor de Waalsche kerkgeschiedenis geleverd heeft: hij heeft ons een aantal bijzonderheden uit de Actes Synodaux medegedeeld, die of niet of zeer onvolledig bekend waren. Door zich te onthouden van de behandeling ‘des querelles theologico-religieuses’, heeft hij den kring van zijn onderzoek zich zeer beperkt, maar is daardoor gelijktijdig over menig struikelblok heengestapt. Bij eene eenigszins ruimere opvatting had hij uit de autobiographie van Johannes Wttenbogaert nog veel kunnen ‘glaneeren’, dat zeker de waarde van zijn arbeid belangrijk zoude hebben verhoogd. Het plaatje uit Timareten, de Fransche kerk of Hofkapel voorstellende, no. 13 en 14, is daarachter overgedrukt. Van den Heer Mr. C. Breugel Douglas ontvangen wij de tweede bijdrage in deze livraison, eene genealogie van de familie du | |
[pagina 360]
| |
Peyrou, voorafgegaan door eene lithographie van het wapen van de familie du Peyrou de Bergerac. Wij hebben met verwondering in het Bulletin deze genealogie teruggevonden, die wij reeds van vroeger kenden uit den eersten jaargang van den Nederlandschen Heraut. Eene vraag in den Navorscher van 1878 omtrent het geslacht du Peyrou en de la Villepontoux lokte in de volgende jaargangen antwoorden en toelichtingen daarop uit. Eindelijk kwam in den Heraut van 1884 het bovenvermelde stuk dat met de Bijlagen bijna 50 pagina's inneemt. De redactie van het Bulletin, de Commission, schijnt dus eene bepaalde aanleiding te hebben gehad, om zoo spoedig wederom op de familie du Peyrou de aandacht te vestigen. Men zoude zoo oppervlakkig zeggen, dat het eerder in een der vele geschriften, die ook in het Buitenland over genealogie en heraldiek uitkomen, had moeten geplaatst worden: daardoor zoude voor het Bulletin ruimte zijn gebleven tot het opnemen van eene bijdrage voor het oogenblik van meerdere actualiteit. Hoe dit zij, de herhaling in het fransch heeft hare waarde: ofschoon grootendeels eene vertaling van de Heraut, achten wij het stuk evenwel verbeterd en daarmede aan de familie du Peyrou onder de fransche protestanten eene duurzame plaats verzekerd. Zij had die trouwens reeds vroeger ingenomen in de drie uitgaven van het Dictionnaire genealogique et heraldique van la Chenaye du Bois. Tot slot merken wij op, dat van de monographie van Frits Berthoud, I.J. Rousseau au Val de Travers - 1762 - een meer oordeelkundig gebruik had kunnen gemaakt worden, om de wederzijdsche betrekking van Pierre Alexandre tot Rousseau te doen uitkomen. Bij aandachtige vergelijking van Heraut en Bulletin zal men in de opgave van namen en jaartallen hier en daar verschil ontwaren. Het schijnt voorts den Heer van Breugel ontsnapt te zijn, dat Jean du Peyrou, vermeld op pag. 372, regent van het Walen Weeshuis te Amsterdam is geweest in de jaren 1686 en 87. Zie Vernède, Discours relatif au Jubilé Seculaire 1771. - Ad dit. p. 65. Even als in de vorige livraisons vinden wij onder de Documents inédits eenige requesten aan de Staten-Generaal door den Heer Enschedé uit het Rijks-arehief medegedeeld. Zij zijn van de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus 1686: vooreerst een verzoek van | |
[pagina 361]
| |
de Gedeputeerden van het Waalsche Synode om 102 gerefugieerde predikanten te ondersteunen, die arm en desolaat nog overig waren: voorts een request van Charles Delforterie, gewezen predikant, die voor zich en zijn talrijk gezin ondersteuning vraagtGa naar voetnoot1): een request van Kapitein Jaques du Cerceau, die de tusschenkomst der Staten-Generaal inroept voor zijne twee zusters, die in roomsche kloosters werden opgesloten, ofschoon zij ingeboren en onderdanen waren van den Staat der Nederlanden. Eindelijk een gelijk verzoek van Louis de Saumaise ten behoeve zijner zusterGa naar voetnoot2), die bij de inscheping op hare vlucht was aangehouden, en na vele mishandelingen ondergaan te hebben eindelijk voor haar leven in een klooster was gestoken. Met betrekking tot deze requesten herhalen wij den vroeger reeds geuiten wensch, dat zij, voor zoo veel noodig, eenigszins door de Commission mochten worden toegelicht, of althans de besluiten en beschikkingen medegedeeld, die door de Staten-Generaal daarop werden genomen. Aan het eind van deze livraison vindt men de alphabetische lijst van al de in Holland gerefugieerde predikanten, 363 in getal: zij was ons reeds vroeger, pag. 151, door den Heer Gagnebin toegezegd. Een tweede alphabetisch register bevat de namen der Waalsche Kerken, die in dit eerste deel vermeld zijn: gaarne hadden wij gezien, dat daarin ook de personen waren opgenomen, die besproken zijn.
Berg van Dussen Muilkerk.
Den Haag, November 1885. |
|