aan te vullen. Vandaar mijn hooge ingenomenheid met deze Inleiding. Elke bijdrage voorzeker tot de middeneeuwsche rechtsgeschiedenis komt ook aan de staatsgeschiedenis ten goede; maar bijna nergens in die mate als hier. Onder het lezen voelt men de burgerij leven en streven en gedurig, zij het ook met horten en stooten, vorderen op den weg naar de gelijkheid van allen voor de wet, die in onzen tijd zoo goed als bereikt is.
Natuurlijk wordt onze weetlust niet verzadigd met hetgeen hier, in deze eerste proeve, wordt aangerecht. Het zijn slechts de hoofdpunten in den gang der ontwikkeling, die vooralsnog worden vastgesteld. Maar wij mogen van den schrijver, wiens eerstelinge op dit gebied zoo bijzonder gelukkig is uitgevallen, ook nog meer verwachten. De hoop is gewettigd dat, zoo hij aah het hoofd der Archieven van Stad en Provincie geplaatst blijft en zoo hij de werkkracht behoudt, waardoor hij zich thans onderscheidt, de schets, die hij in deze Inleiding ontworpen heeft, mettertijd door hem zal worden uitgewerkt tot een volledige constitutioneele geschiedenis van Utrecht. Onder onze tijdgenooten is hij de eenige die zulk een werk kan ondernemen, waartoe behalve eigenaardige talenten en voorstudiën bovenal een allesomvattende kennis der lands- en stadsarchieven vereischt wordt. Slechts een begaafde en volijverige archivaris gelijk hij kan zich een zoo volledige kennis verwerven. Maar hij verwerft ze dan ook zeker. Geen dag, aan archiefarbeid besteed, of hij levert zijn bijdrage, groot of klein, en nu eens de schets getrokken is, vindt elke bijdrage terstond haar plaats en vult een gaping aan. Wel is waar dat voor het oudste, en daarom in de ontwikkeling het belangrijkste, tijdvak de bouwstoffen in de archieven uiterst schraal zijn. Maar een scherpziend navorscher wordt soms in bescheiden van later dagteekening iets gewaar, een vergelijking met vroeger, een toespeling op het verledene, dat hem van hetgeen vooraf is gegaan als het ware een schaduwbeeld te zien geeft, waaraan zijn verbeeldingskracht leven schenkt. Vooral is dat waar van rechtsgebruiken. Zij bewaren soms ingewikkeld het wezen van voormalige instellingen, dat zeker aan het ongeoefende oog der menigte ontgaat, maar door een geoefend kenner, met analoge toestanden van elders vertrouwd, op het eerste zien vermoed en weldra ontdekt wordt.
Geen twijfel of een dus onophoudelijk voortgezet onderzoek zal niet slechts aanvullen wat thans nog ontbreekt, maar ook in het reeds geleverde fouten aan het licht brengen, door een nog onvolledige