De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Eene donkere bladzijde uit 's lands historie.Na een tienjarigen krijg had, in het voorjaar van 1802, de vrede van Amiens den moed in Nederland doen herleven. Mochten ook al bedenkelijke gevolgen aan de vastgestelde voorwaarden zijn verbonden, wij bekwamen onze koloniën daardoor grootendeels terug. Handel en scheepvaart konden zich op nieuw gaan ontwikkelen. De vaart op Oost- en West-Indië, op de Kaap de Goede Hoop, werd met alle kracht en inspanning hervat. De verademing echter was van zeer korten duur. De Eerste Consul, aan een algemeen buigen voor zijn ijzeren wil gewoon, ontmoette in Engeland een weerstand, dien hij breken zou, wat het kosten mocht; en tot volvoering zijner landingsplannen zou vooral ook het zeevarende Holland zijne hulp te verleenen hebben. Onze Gezant te Parijs, de heer de Vos van Steenwijk, zag zich op last van Talleyrand verplicht, bij brief van 19 Mei 1803, eenige ‘poincten’ op te geven, waarin de Eerste Consul verlangde dat door het Staatsbewind wierd toegestemd: a. voeding en betaling van 25000 man Fransche troepen, die zouden worden gecommandeerd door een Fransch generaal en chef, die tevens het bevel zou voeren over de Fransche en Bataafsche legers; - b. betaling van de Bataafsche en Fransche eskaders, die zich op Texel en aan de monden van de Maas zouden bevinden; - c. levering van drie flotilles, elk van 300 vaartuigen, op genoemde plaatsen te verzamelen, elk tot vervoer van 20000 man, met levensmiddelen voor twintig dagen; - d. zending van een opperofficier naar Parijs, om de operatiën gemeenschappelijk te | |
[pagina 317]
| |
kunnen regelen. Op het vervullen van deze ‘poincten’, zoo meldde de Gezant, werd van wege het Fransch Gouvernement met allen aandrang geïnsteerd; met bijvoeging dat, na het sluiten van zoodanige generale conventie, bijzondere schikkingen zouden kunnen worden getroffen over de uitvoering, en om die zoo min mogelijk bezwarende te maken. De hoop om in dezen oorlog de neutraliteit te bewaren mocht uiterst gering zijn, toch meende het Staatsbewind niets onbeproefd te moeten laten om ze te handhaven. De Engelsche Gezant, de heer Liston, had die namens zijn Gouvernement aangeboden, en men zou dus trachten ‘door welaangelegde en behoorlijk gedirigeerde onderhandelingen de neutraliteit aan het Fransch Gouvernement smakelijk te maken’. Eene commissie van bekwame, vertrouwde en in de respectieve vakken der defensie kundige personen zou naar Parijs worden gezonden om, met den Gezant, inzonderheid de voordeelen van de aangeboden onzijdigheid te betoogen. Het Gemeenebest toch zou veeleer in staat zijn indirect hulp te verleenen, bleef zijn handel in bloeienden toestand, dan wanneer de considerabele ladingen, thans op zee en dagelijks verwacht wordende, oogenblikkelijk een prooi van den vijand wierden. Mocht de Eerste Consul hiermede instemmen, het Bataafsche Gouvernement zou dan bereid worden gevonden, gedurende dezen oorlog, maandelijks eene aanzienlijke somma van penningen, voor zooveel dit met redelijkheid kon gevorderd worden, te furneeren. Indien hij echter onverhoopt daarin niet mocht treden, dan zou het Bataafsch Gouvernement, erkennende zijne verplichting om de Fransche Republiek in dezen oorlog bij te staan en daarin deel te nemen, geen oogenblik aarzelen aan de bestaande tractaten te voldoen; maar het had dan ook het recht te vorderen, niet boven die tractaten te worden bezwaard. Het vertrouwde dat de Eerste Consul den last van den oorlog alsdan zoo min drukkend als mogelijk zou maken, als wanneer eerst zoude te pas komen het onmogelijke en onredelijke van de gevorderde stipulatiën te betoogen. Tot leden der Commissie, van zoodanige instructie voorzien, werden benoemd Mr. W. Six, lid van de Commissie tot de O.I. zaken, Mr. G.J. Jacobson, lid van den Raad van Marine, en J. Blanken Jansz., luitenant-kolonel en directeur van de Maritieme defensiewerken der Republiek. Dit geschiedde den | |
[pagina 318]
| |
24sten Mei; drie dagen later werd hare volmacht vastgesteld, met dien verstande nogtans, dat zij niet zou mogen ‘sluiten’ zonder voorkennis van het Staatsbewind. En reeds den volgenden morgen ondernamen Six en Jacobson de reis, die men destijds niet in een tiental uren aflegde. Aan den avond van den eersten dag had men het gebracht tot Groot-Zundert, den volgenden avond tot Brussel, op 30 Mei bereikte men 's avonds Kamerijk, op 31 Mei Pont Saint Maixence; eindelijk in den ochtend van 1 Juni stapten de heeren af in hun hôtel te Parijs, na wegens postpaarden, tol- en veergelden en vertering, sedert hun vertrek uit den Haag te hebben uitgegeven de som van 777 gl. 17 st. 8 p. Voor hun rijtuig vindt men bovendien genoteerd 425 gl. Ook de heer Blanken was aangekomen en, na herhaalde conferentiën met den Gezant, overhandigde de Commissie den 3den Juni haar credentiaal aan den Minister de Talleyrand. De ontvangst was ‘niet ongunstig’ maar toch was al dadelijk gebleken, dat alle uitzicht op behoud van neutraliteit was afgesneden: ‘Na het vertrek van den heer Liston uit den Haag’, zou de Eerste Consul aan de Commissie eene buitengewone audientie verleenen. In een particulier schrijven van een der leden wordt die teleurstelling onbewimpeld uitgesproken en tevens gemeld dat berichten, waarop hij meende volkomen staat te kunnen maken, hem hadden overtuigd dat, wilde men de Republiek voor de grootste onaangenaamheden bewaren, het denkbeeld dat men ten onzent ongenegen is mede te werken, zoo niet weggenomen, dan ten minste moest worden verzacht. Zoo spoedig mogelijk, per koerier, vraagt hij tijding van Liston's vertrek, of van de noodzakelijkheid om te vertrekken, aan hem aangekondigd. En ten uiterste dienstig zou hij het achten, zoo te gelijkertijd aan de Commissie geschreven wierd, dat de noodige orders op de landswerven tot het beginnen met het aanbouwen der kanonneerbooten reeds gegeven zijn. De Commissie begreep, omtrent het doel harer zending, aan Talleyrand eene nota te moeten aanbieden, met verzoek die wel aan den Eersten Consul te willen mededeelen. Kan de zoo gewenschte neutraliteit niet worden verkregen en meent de Eerste Consul zich op de tractaten te moeten beroepen, zij verklaart zich dan bereid te onderhandelen over de hulp, door de Republiek te verleenen. Dit geschiedt evenwel niet zonder te wijzen | |
[pagina 319]
| |
op: ‘la faiblesse des ressources qu'une succession non méritée de malheurs a laissée à la République batave.’ Van Liston's vertrek werd de Commissie den 11den onderderricht en dienzelfden dag nog aan Talleyrand kennis gegeven. Er volgde 's avonds eene uitnoodiging van den ‘citoyen’ Talleyrand aan de heeren, zonder bijvoeging van hunne kwaliteit, om den 13den bij hem te eten. En den 12den werden zij gecomplimenteerd door de tamboers en muziekanten van de Consulaire Garde, zeggende door den Prefect van het Paleis van de komst der Commissie te zijn verwittigd. Intusschen vernam zij dat de Eerste Consul zich eerstdaags naar Brussel dacht te begeven, voor welke reis toebereidselen werden gemaakt, en dat de Minister van Marine reeds den 13den zou vertrekken, vermoedelijk naar Vlissingen, met welke plaats men groote uitzichten scheen te hebben. In den avond na het ‘aanzienlijk’ dîner bij Talleyrand ontving de Commissie nog laat de uitnoodiging, zich 15 Juni om 12 uren te St. Cloud te bevinden, ten einde door den Minister aan den Eersten Consul te worden voorgesteld. Bonaparte ontving de Commissie staande, in kolonelsuniform, den hoed onder den arm, het haar niet gepoederd. Rechts van hem stonden Jacobson en de Vos van Steenwijk, links Six en Talleyrand, tegenover hem Blanken. Van de neutraliteit werd niet dan zeer in 't voorbijgaan gerept: ‘J'ai été un peu fâché de l'espèce de tergiversation de votre Gouvernement dans les derniers moments’. Overigens werd het punt niet aangeraakt. Het onderhoud, dat drie kwartier duurde, liep eerst over den innerlijken toestand der Republiek. Hierom trent liet Bonaparte zich met deze woorden uit: ‘Je ne désire en aucune façon me mêler des affaires intérieures de la Hollande; - je ne m'en mêlerai point, à moins que je m'y trouve forcé; - restez unis entre vous, et je ne m'ingérerai point dans vos affaires’. Bepaaldelijk vroeg hij naar de ‘situation inférieure quant aux partis’, en toen een der leden geantwoord had, ‘qu'on s'y rapprochait, qu'on était mieux qu'auparavant et qu'on était résolu de s'entendre’, besloot hij met de vermaning: ‘il ne faut pas qu'il existe de parti qui puisse entraver les opérations nécessaires.’ Daarop werd gehandeld over de noodzakelijkheid der coöperatie van Holland. Bonaparte begon met den raad, die mede- | |
[pagina 320]
| |
werking zoo getrouw en zooveel mogelijk te verleenen. ‘Si vous coopérez il ne se passera pas une année, ou nous trouverons notre vengeance éclatante de l'agression de l'Angleterre. - C'est à Londres qu'il faut réduire l'Angleterre. Ce n'est que par la descente qu'on peut réussir, et il faut la faire. - Si vous ne coopérez pas, je ne puis pas perdre de vue le grand objet qui m'occupe; c'est la cause du continent de l'Europe contre l'Angleterre; il faut que je poursuive cet objet; il ne m'est pas permis d'hésiter à cet egard; je suis résolu à tout... même à de grandes extrêmités envers tout ce qui s'opposerait' à des desseins aussi importants et aussi nobles.’ In de derde plaats de zorg voor Holland's belangen bij den vrede. ‘A la paix - zei Bonaparte - vous serez parfaitement traités; je vous ferai rendre vos colonies. Je n'ai aucun désir de peser sur la Hollande, mais j'ai besoin de ses ports; il faut qu'elle coopère avec loyauté. Sinon, je serais forcé de vous faire département français.’ Ook herinnerde hij, bij den vrede onze koloniën te hebben bewaard. Eindelijk, in 't algemeen, de gestelde eischen. Commissarissen lieten niet na, met vermelding van onrustbarende cijfers, te wijzen op den benarden staat onzer geldmiddelen. ‘Vos finances - was het antwoord - sont assez mal administrées’. Overigens was het zijne begeerte dat men elkander spoedig zoude verstaan over de gestelde eischen, waaromtrent de Commissie verder met den Minister te handelen had. In den loop der gesprekken zeide hij nog nopens den oorlog: ‘Nous allons fermer le Weser et l'Elbe; cela les gènera encore pour le commerce’. Eens, sprekende van de Engelschen, gebruikte hij het woord: ‘esprit de rapine’, maar met zachten toon en na eenige oogenblikken een ander woord te hebben gezocht. Het officieel rapport, dat onmiddellijk van deze audiëntie werd verzonden en waarin natuurlijk de zooeven medegedeelde woordelijke aanhalingen - aan de eigenhandige aanteekening van een der leden ontleend - niet voorkomen, vermeldt dat de Eerste Consul de Commissie met veel heuschheid had gelieven te ontvangen en dat de conversatie van zijne zijde plaats had met eene beleefde, bedaardeGa naar voetnoot1) en verhevene waardigheid. Met een beklemd hart nochtans hadden hare leden aangehoord wat | |
[pagina 321]
| |
van het Vaderland wordt gevorderd; maar 's Lands belang eischte, naar hun inzien, dat hetgeen binnen de grenzen der mogelijkheid is, zonder lang te dralen en met eene soort van openhartigheid werd aangeboden. De onderhandeling met den Minister had spoedig plaats, maar was ver van bemoedigend. Zij werd gevoerd in den oehtend van 18 Juni en ‘'snagts ten ½ 12 uren’ arresteerde de Commissie haar rapport. Langs alle wegen van persuasie en ernst was zij zoodanig in het enge gebracht, dat zij meende geen oogenblik te mogen vertoeven met den waren stand van zaken onder het oog te brengen van den Secretaris van Staat voor de Buitenlandsche Zaken, den heer van der Goes. Spoedige toetreding tot de inzichten van Bonaparte had Talleyrand noodzakelijk genoemd, wilde men diens tegenwoordige welwillendheid en goede gezinningen jegens de Republiek niet in de waagschaal stellen. Hij vergde immediate teekening van de artikelen der conventie, zoo ras men het daaromtrent zou zijn eens geworden. Dat zij daartoe niet bevoegd was, had de Commissie niet laten blijken. Nog maar de eerste artikelen waren 's ochtends besproken, doch sedert was haar het ontwerp toegezonden. Eerst na afloop van de conferentie had de Commissie vernomen dat, den 12den Juni, eene halve brigade Fransche troepen den Haag was binnengerukt en in haast bij de burgers ingekwartierd. Zij hadden sommige wachten, daaronder de Grenadierspoort, zonder waarschuwing, aflossing of andere militaire formaliteiten bezet. In den morgen van dien dag had de gezant van Frankrijk, de Sémonville, wiens hart - zooals hij zeide - bloedde over den toestand, waarin Holland zich bevond, gevorderd dat, binnen twee uren tijds, het bevel over de Fransche en Bataafsche troepen aan den generaal Victor wierd opgedragen. Hierover beraadslaging van het Staatsbewind en toestemmend besluit van de meerderheid. Dit zou terstond aan den gezant en aan den generaal worden medegedeeld met uiting van het vertrouwen, dat de opdracht niet dadelijk zou behoeven te geschieden, dat het garnizoen der residentie van het commando zou zijn uitgezonderd en dat dáár geen Fransch garnizoen zou komen. De onmiddellijk gevolgde aankomst der troepen aan het Zieken was het antwoord op die beleefd te kennen gegeven wenschen. Naar aanleiding van dit voorval zegt de Commissie, bij hare nadere conferentie er op te zullen aandringen dat de | |
[pagina 322]
| |
troepen, welke inmiddels reeds gekazerneerd waren om de burgerij niet te zeer te bezwaren, uit den Haag wierden verwijderd; maar in hoever dit te verkrijgen ware viel, meende zij, zeer moeilijk te beoordeelen. Weldra - zoo gaat het rapport voort, - is vernieuwde aandrang te voorzien. Met veel beleid zou men misschien nog driemaal 24 uren kunnen winnen; maar de Commissie verklaart de duidelijke bevelen van het Gouvernement geen oogenblik langer te kunnen ontberen dan de volstrekte noodzakelijkheid vordert. Ten ernstigste verzoekt zij dat men zich hieromtrent geen illusie make; want ieder uur vertraging kan bittere gevolgen na zich sleepen. Wordt het onmogelijk bevonden, aan de verlangens van den Eersten Consul te voldoen, dan is het uiterste voor de Republiek te voorzien en zal zij binnen kort niet meer worden gerekend onder de mogendheden van Europa. Daarom vraagt de Commissie met klem, dat de uiterste bevelen van het Staatsbewind haar met allen mogelijken spoed worden toegezonden. Men stelt zich voor, in hoe neteligen toestand de Commissie verkeerde. In Holland, hoewel de onafhankelijkheid van het Gouvernement met den dag verminderde, was men blijkbaar ongezind om toe te geven; het was hare taak op de eischen af te dingen en zij zag zich steeds geplaatst voor den meest onverzettelijken wil, maar tevens het Vaderland bedreigd met de schromelijkste gevaren, indien zij langer weêrstand bood. Inderdaad het is te begrijpen dat een der Commissarissen, in een particulier schrijven van 20 Juni aan den heer van der Goes, zijn hart met deze woorden lucht geeft: ‘C'est une situation cruelle que d'avoir à traiter de l'existence de son Pays et de ne pas pouvoir faire un pas, si ce n'est à travers les écueils de tout genre.’ Dienzelfden dag overhandigde de Commissie, na rijpe overweging der omstandigheden, eene concept-conventie aan Talleyrand; doch het te korte onderhoud werd zonder uitstel schriftelijk voortgezet door de aanbieding eener nota, waaruit het volgende verdient te worden overgenomen:
‘Il importe à la gloire du Premier Consul que ses vastes conceptions ne puissent rencontrer des obstacles dans leurs résultats, pour s'être reposé sur des engagements, contractés de notre part avec imprudence et sans avoir eu égard aux facultés que nous possédons pour les remplir. | |
[pagina 323]
| |
Nos finances sont dans un état désastreux, et les causes en sont bien connues. Notre commerce, sans parler des pertes qui ont suivi, en a fait d'immenses dans l'année 1795, lorsque les Anglais se sont partout emparés des vaisseaux d'une nation, naguère leur alliée; - même dans leurs ports où ils s'étaient réfugiés sur la foi des traités. Depuis l'année 1798 jusqu'à la paix d'Amiens les habitants de la République batave ont payé en contributions extraordinaires à peu près le quart de leurs biens, et à peu près la moitié sur la totalité de leurs revenus d'une année. Les contributions ordinaires s'élevaient en même temps annuellement à plus de 64 millions de francs, soit à environ 37 francs par tête sur les 1,850,000 âmes. Nous oserions le demander. Quelle est la nation qui, par attachement à ses foyers, par respect, soit pour son serment, soit sur sa parole, se serait soumise à de pareils sacrifices? Notre situation depuis le traité d'Amiens; notre situation dans ce moment ne présente point de plaies moins profondes. L'année de la paix nous l'avons commencée avec un déficit de 77 millions de francs. On a trouvé moyen d'y parer. Cette année a été commencée avec un déficit de 47 millions de francs. On était occupé des moyens de le combler, lorsque l'agression anglaise est survenue. Nous ne parlons point des dettes de tous nos départements, de toutes nos villes. Celle d'Amsterdam a déjà été dans la nécessité de prélever pour ses besoins domestiques quatre pour cent sur les capitaux de ses habitants.
Dans ce que nous venons de dire il n'y a pas une ligne, qui ne soit la simple, l'exacte vérité. Le Premier Consul a daigné nous écouter avec trop de bienveillance pour que nous n'osions pas nous flatter qu'il voudra bien donner encore quelques moments de sa pensée à la situation d'un Peuple malheureux sans sa faute; et qu'il préservera ce Peuple de contracter des engagements au delà de ce qui lui est possible d'éxécuter.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 324]
| |
Aan het slot dezer nota maakte de Commissie nog ‘eenige gematigde en gepaste remonstrantiën’ over het binnenrukken der Fransche troepen in den Haag en spoedig kwam zij in het bezit der resolutie van het Staatsbewind, houdende autorisatie cum plena om zoodanige conventie te sluiten, als zij naar bevind van zaken zou raadzaam oordeelen. Uit het tegenproject van Talleyrand, dat haar den 22sten 's avonds bereikte, ontwaarde zij met verwondering en leedwezen dat de eischen, in stede van te verminderen, van dag tot dag grooter werden. De 200 platbodemde vaartuigen moesten elk van een stuk geschut of houwitser zijn voorzien. En daarenboven werden 300 visschersvaartuigen gevorderd ten behoeve van de tweede expeditie. De Commissie was in omstandigheden geplaatst, ‘waarvan de moeilijkheid wel te beseffen, maar niet te beschrijven was.’ Reeds den volgenden dag ter conferentie geroepen, gaf zij meermalen te kennen, dat een deel der gedane eischen onmogelijk was te vervullen. De Minister nam zijn project terug en zou zijn verslag doen aan den Eersten Consul. Den 25sten Juni op nieuw ontboden, ontving zij mededeeling van een gewijzigd project. Op sommige punten was toegegeven. October was ook veranderd in November en, op sterken aandrang van Jacobson, gelukte het nog te bedingen dat de oplevering der vaartuigen in November zou aanvangen, om eerst in December te worden volvoerd. - De Commissie vroeg tijd van beraad en, 's avonds elf uren teruggekeerd, verklaarde zij, als laatste poging, het project niet te kunnen onderteekenen. Talleyrand, die 's morgens reeds had gezegd, dat dit gesprek het laatste zou zijn, daar hij denzelfden nacht moest vertrekken, antwoordde dat de tegenstand der Commissie hem leed was; dat zij daardoor aan haar Land den grootsten ondienst bewees; dat haar daad ver was van vaderlandslievend; dat - si la paix venait à se faire, ce qui était fort dans les chances - ons Land reden zou hebben, zich de tegenwoordige weigering altijd te beklagen. Hij moest verzekeren dat daardoor de staat der betrekkingen tusschen de beide Republieken zou komen te veranderen en zag zich verplicht ten slotte aan de Commissie op te dragen, naar Holland te schrijven dat, zoo zij bleef bij hare weigering, de Eerste Consul de deputatie uit het Staatsbewind, die hij anders met veel genoegen te Brussel zou verwachten, niet zoude ontvangen. | |
[pagina 325]
| |
Wat stond der Commissie in dit hachelijk oogenblik te doen? Zij beraadde zich in een nevenvertrek en niemand gewis zal haar hard vallen, dat zij besloot tot de onderteekening toe te treden. Het gevaar van vreemde administratie, het grootste onheil, werd daardoor afgeweerd en tot het einde des jaars had men tijd verkregen om zich geheel gereed te maken. In den tusschentijd bleef de kans der gebeurtenissen open en daaronder ook die van een mogelijken vrede. Zij bezweek voor den aandrang en zag hare verrichtingen goedgekeurd bij resolutie van het Staatsbewind van 29 Juni d.a.v.Ga naar voetnoot1) Nog enkele dagen vertoefden hare leden te Parijs en ondervonden zij beleefdheden van le Brun en Cambacérès. Daarna begaven zij zich naar Brussel, waar de Eerste Consul verlangd had ook hen te ontmoeten en waarheen de heeren Brantsen, Bicker en van der Goes door het Staatsbewind waren afgevaardigd om Bonaparte te ‘complimenteeren.’
Is, bij de overweging van dit verhaal, de vraag geheel ongepast, of het in deze onze dagen niet raadzaam ware zich rekenschap te geven van de machteloosheid en de vernedering, waarin het Vaderland in tijden van partijzucht en burgertwist verviel?
Januari 1886. W. Six. |
|