De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Prins Kropotkin.Pierre Kropotkine, Paroles d'un Révolté, ouvrage publié par Elisée Reclus. - Paris. 1885.De weinigen, die het boek, welks titel wij hierboven afschreven, in ons land lazen, waren dadelijk gereed met hun uitspraak. ‘Louter waanzin!’ riepen zij uit, toen zij de laatste bladzijde hadden omgeslagen. Wij spreken hun niet dadelijk tegen: maar wij willen aantoonen, dat er methode in dien waanzin kan zijn; of liever, wij wenschen te doen zien, hoe zulk een stemming van geest en gemoed historisch in onze negentiende-eeuwsche Europeesche maatschappij is ontstaan. Wij moeten den blik werpen in onderaardsche gangen. Kropotkin, die dezer dagen uit de fransche gevangenis van Clairvaux is ontslagen, heeft deelgenomen aan twee geweldige socialistische bewegingen der laatste twintig jaren: aan de ondermijning van Rusland door het nihilisme en aan de woelingen van het anarchisme in het Frankrijk onzer dagen. Het loont de moeite die twee verschijnselen na te gaan. Als van-zelf ontleden wij dan het brein van Kropotkin zelven. Hij is merkwaardig genoeg. Lid der hoogste aristocratie, opgevoed als page aan het Russische hof, heeft hij soms in scherts kunnen hooren, dat hij ruim zooveel recht had op den keizerstroon der Czaren als de Holsteinsche familie, die thans daarop zetelt. Als geleerde staat hij vooral goed aangeschreven. Hij is zeer bekwaam ethnoloog en geograaf. In den Russischen kerker, waaruit hij in 1876 naar Europa wist te ontsnappen, was hij de eenige politieke gevangene, aan wien, op verzoek van het geografisch genootschap, pen en inkt werd toegestaan, om een boek te voleindigen over de ijsperiode. | |
[pagina 210]
| |
Als zulk een man tot eenig ideaal heeft nihilisme en anarchie; als hij, om propaganda voor dit doel te maken, prijs geeft glans, eer, aanzien, rust, gemak en veiligheid; als hij in plaats daarvan ieder oogenblik het schavot rakelings naast zich ziet oprijzen, dat hij slechts ontsnapt, om in een donkeren kerker zijn dagen te slijten; dan moeten daarvoor meer algemeene redenen bestaan dan alléén waanzin, wellicht redenen die voor een deel te zamen hangen met de ontwikkeling der Europeesche maatschappij. Wij willen trachten iets van die motieven te doen begrijpen, en tevens den achtergrond laten zien van het terrein, waarop Kropotkin zich beweegt. | |
I.Beginnen wij met zijn aandeel in het nihilismeGa naar voetnoot1).
Eigenlijk doet men geheel verkeerd de Russische revolutionaire beweging, onder keizer Alexander II, met den enkelen naam van werk der nihilisten te bestempelen. De uitingen en daden der werkelijke nihilisten vormen slechts één der phases van die ontzettende toerusting en worsteling. Doch de naam heeft nu eenmaal burgerrecht verkregen voor al de opvolgende Russische revolutie-verschijnselen onzer dagen. Daarom is echter een korte schets van al de verschillende tijdperken, die te zamen de ontwikkeling en het beloop der Russische omwentelings-ideeën onder Alexander II omvatten, zeer noodzakelijk, willen wij Kropotkin verstaan. Wij moeten dus de aandacht onzer lezers daarvoor inroepen.
Toen de eerste periode begon, was het zulk een gedenkwaardig oogenblik in de geschiedenis. De nieuwe jonge keizer, die in | |
[pagina 211]
| |
1855 zijn troon beklom, maakte zich los van de antecedenten van zijn wreeden starren vader Nicolaas. Het was alsof een zoele lentelucht werd ingeademd. Allerlei ideeën van politieke vrijheid en sociale gelijkheid werden wakker. Als van-zelf werden herinneringen en overleveringen van Russische vrijheidsdroomen weder besproken en opgezocht. En er waren nog hier en daar tradities van pogingen, die zelfs onder de regeering van Nicolaas beproefd waren, om dergelijke moderne begrippen van vrijheid en gelijkheid een oogenblik te verwezenlijken of voor te bereiden. - De eerste dier pogingen dagteekende van December 1825. Toen had, bij den dood van Alexander I, terwijl de troepen den eed moesten afleggen aan den nieuwen Czaar, in Petersburg een zeker aantal officieren (meerendeels uit de rangen der aristocratie) een militairen opstand gëorganiseerd, ten einde aan Nicolaas, bij het begin zijner regeering, zekere voorwaarden te stellen. De December-mannen, de Decrabisten, hadden echter hun samenzwering niet stevig genoeg op touw gezet, en werden gedood of verbannen. Hun onderneming mislukte dus, doch liet in de volksgedachte een lichtende streep achter. - De tweede keer geschiedde het in Maart 1848. Te dien tijde was de regeering opgeschrikt, omdat er bij Petrachevsky, een der hoofdbeambten van een der ministeries te Petersburg, regelmatige avondbijeenkomsten van jongelieden werden gehouden, en het bleek, dat op die vergaderingen allerlei plannen van verbetering der Russische toestanden werden besproken. De Czaar liet de jonge mannen, die dáár bijeenkwamen, grijpen, hen ter dood veroordeelen, doch gaf hun op de executie-plaats zelve genade, en zond hen naar Siberië. Tot die jongelieden behoorde de later zeer bekende schrijver Dostoievsky. - Eindelijk wist men nog te gewagen van den invloed van het academisch onderwijs te Moscou. Dáár had het Hegelianisme post gevat, en tegen het jaar 1840 kwamen in het gastvrije huis van den Hegeliaanschen adept Stankewitch de jongelieden samen, die later bijna allen een eerste rol in Ruslands geschiedenis zouden spelen. IJverig werden dáár door hen wel is waar ook de liberale ideeën, maar vooral reeds de stelsels van Saint-Simon en Fourier nagegaan en besproken. Naast den lateren woordvoerder der conservatieven, Katkoff, zag men er de toekomstige leiders der socialistische emigranten, Herzen en Bakounin. | |
[pagina 212]
| |
Al de namen dier jonge mannen werden in 1855 nu herdacht. Vooral tot Alexander Herzen zag men op in de kringen waar van vrijheid werd gedroomd. Hij was onder de vorige regeering naar Londen uitgeweken. Tijdens den Krimoorlog had hij de eerste vrije Russische drukkerij in Engelands hoofdstad opgericht, en gaf hij van dáár zijn krant ‘de Klok’ en zijn tijdschrift ‘de Poolster’ uit. En verwonderlijk was het, hoe in dat dagblad en maandschrift alle geheime Russische staatsstukken en maatregelen telkens werden geopenbaard. Het bleek dat Herzen overal vertakkingen en bondgenooten had. Hij werd voor de Russische regeering een macht waarmede te rekenen was. Hij-zelf had een hoogen edelen geest. Natuurlijke zoon van een kolonel der garde, Ivan Jakovleff, dankte hij wel zijn financiëele positie aan dien vader, maar zijn opvoeding aan zijn moeder, een schoone Duitsche vrouw uit Schwaben, Henriette Haag. Hij meende dat Rusland het ware land voor democratie en socialisme kon worden, en schreef in dien geest zijn artikelen, die in het rijk der Czaren als vuurpijlen neervielen. - Hij nu begroette dadelijk van uit Londen, in zijn ‘Klok’, den nieuwen Keizer. Ook hij meende den dageraad van een nieuwen tijd te zien aanbreken. Hij vroeg opheffing der lijfeigenschap en zette uiteen, dat Rusland federalistisch nu verder zich moest ontwikkelen, in dien zin, dat Polen met Rusland zelfstandig op gelijke lijn zou kunnen staan. Voorts werd in ‘de Klok’ op alle misbruiken in het staatsbestuur gewezen. Een breede bloemlezing van verwijten van allerlei aard werd zoo verzameld. Tegen alle privileges werd een onverbiddelijke krijg gevoerd. Een geweldige stroom van aanklachten golfde zoo van buiten tegen Rusland aan. En tenzelfden tijde vingen de auteurs in Rusland zelf de echo's dier scherpe beschuldigingen op en gaven ze als weemoedige klachten weder. Het was vooral Tchernychevsky (in 1829 geboren), die hier den toon gaf. Hij was ook democraat, socialist van de oude school, zooals Herzen, en schreef over allerlei onderwerpen, eenigszins wijdloopig en soms zich zelf herhalend. Zijn opstellen en romans werden echter zeer gelezen. Onder die romans is vooral bekend zijn later uitgekomen verhaal: ‘Wat te doen?’ waarin hij een soort van ideaal van een maatschappij der toekomst poogde te ontwerpen. Hij drong aan op allerlei liberale maatregelen. Vooral de naderende opheffing van het | |
[pagina 213]
| |
lijfeigenschap in verband met het gemeentebezit der dorpen werd besproken. De Keizer had het besluit genomen den grootschen maatregel door te zetten, en allen werkten nu als het ware aan den vóórarbeid der emancipatie van de boeren mede. Men dacht in de liberale kringen het met den Czaar ééns te zijn. Doch hier en daar begon reeds, tegen het jaar 1860, de twijfel zich te openbaren. Meende de keizer het wel werkelijk ernstig? Was niet de samenstelling van het groote wetsontwerp der emancipatie juist aan mannen der reactie opgedragen? Moesten niet de eigen vijanden der boeren alles zoo voorbereiden? Was op zulk een wijze wel een deugdelijk resultaat te verkrijgen? De ‘Klok’ van Herzen begon heftiger te luiden. En de uitvaardiging der ukase van 19 Februari 1861 over de emancipatie der lijfeigenen maakte de ontgoocheling volkomen. Een ontzettende desillusie maakte zich meester van de kringen van Herzen en Tchernychevsky. Er kwam een geweldige klove tusschen de regeering en de democraten. De regeering begon reeds hier en daar te vervolgen. Trouwens reeds was een geheime drukkerij ontdekt in het gebouw van den generalen staf te Petersburg. De uiting der klachten werd niet meer gedoogd. De conservatieve en reactionaire elementen dwongen den Czaar een meer stramme houding aan te nemen. Er kwam gisting onder de jongelieden der opkomende generatie. Herzen zelf werd veel radicaler in zijn eischen. Hij was onder den invloed geraakt van den in jaren jongeren Bakounin, die in 1862, uit Siberië vluchtend, langs een langen omweg te Londen was gekomen. Deze was een veel heftiger natuur dan Herzen. Edelman van oud-bojaarsche afkomst, uit een geslacht rijk aan ambtenGa naar voetnoot1), goederen en middelen, zou hij in vorige eeuwen de stof hebben opgeleverd voor een Cortez of Pizarro. Want zijn avontuurlijke geest deinsde voor niets terug. Nu eens artillerie-officier, dan weder student, had hij zijn gemoed met min of meer phantastische plannen gevoed, totdat hij voor goed de rol van socialistisch ‘agitator’ opnam. Hij dreef Herzen voort. En te midden van dien stand der gemoederen viel plotseling in 1863 als een bom de Poolsche opstand. Dat was de proef (de shibboleth) voor het liberalisme in Rusland. | |
[pagina 214]
| |
Herzen, gedreven door Bakounin, verklaarde zich vóór Polen. De liberalen in Rusland deinsden terug. Het nationale gevoel zegevierde. Katkoff maakte zich tot orgaan en leider van die strooming. Zijn blad (de Moscousche krant) versterkte en verscherpte het oud-Russisch geweten. Polen werd verpletterd onder de juichtonen der Russische liberalen. Met Herzen's invloed was het gedaan. Tchernychevsky werd naar Siberië verbannen, waar hij nog altijd leeft, indien dat leven mag heeten. Gebroken van geest, ten gevolge der kwellingen, sleept hij zijn lijden voort. Te Nyme Kolynsk is hij als gevangene ingekwartierd bij een politie-beambte. Des daags krast zijn pen nog altijd over het papier, doch des avonds verbrandt hij wat hij met moeite heeft geschreven.
Wij zijn in een tweede tijdperk der revolutionaire beweging tegen Alexander II gekomen. Oogenschijnlijk was er stilstand in dien stroom. Katkoff, de conservatief, scheen de geestelijke leider der Russische jeugd. Herzens invloed was geheel geknakt: wel schreef hij nog altijd, maar het waren slechts literaire opstellen: als practisch journalist, die tot daden prikkelde, was hij van geen beteekenis meer. Hij verweet zich nu, dat hij zich tot het radicalisme en tot het goedkeuren van den Poolschen opstand had laten drijven. Doch het was te laat. Hij stierf, vergeten, in Januari 1870, te Parijs. Maar al luidde de ‘Klok’ niet meer, al was er op de oppervlakte van Rusland geen zichtbare beroering, toch was het in de geesten en gemoederen van het Jonge Rusland niet zoo kalm en zoo effen gesteld als het aan Europa toescheen. Wel is waar volgde de regeering het voorbeeld van Napoleon III in zijn binnenlandsch bestuur, en wekte zij de bedrijvige geesten op tot het doen van zaken. Spoorwegen en kanalen zouden worden aangelegd; fabrieken en groote arbeids-ondernemingen moesten op touw gezet worden. Men moest geld verdienen en de productiekrachten van Rusland gebruiken. Maar de vaart van jonge geesten laat zich in die netten niet geheel en al gevangen nemen. Men had te ideëel het leven opgevat bij de troonsbestijging van den nieuwen keizer. Men had te veel zich gedroomd van den heiligen maatregel der emancipatie van de boeren. Er kwam een zonderlinge bittere stemming in het gemoed der jonge lieden. Een val uit het rijk der droomen. Een | |
[pagina 215]
| |
soort van cynisme en geblaseerdheid, dat reeds vroeger hier en daar sporadisch te voorschijn was gekomen, doch nu meer algemeen werdGa naar voetnoot1). Het uitte zich vooral als tegenstelling tegen het min of meer romantisch idealisme van vroeger. Dat was weekelijke maneschijn geweest; men wilde nu de realistische harde natuur zien. De jonge lieden zouden het prozaïsch leven bij het woord nemen. Waarom zich te bekommeren over ideeën die inderdaad droombeelden of zeepbellen bleken? Natuurstudie wees de weg. De methode van ontleden was de beste. Scherpe kritiek, volstrekte onbevangenheid of afwezigheid van alle vooroordeelen, moest het uitgangspunt van dat onderzoek zijn. De richting van den geest werd zoo zuiver negatief. Op vragen naar een onderwerp van meer ideëelen aard, paste altijd de wedervraag: wat is het waard? En het antwoord luidde onverbiddelijk niets - ‘nitschevo.’ En men behoefde nu slechts eene schrede verder te gaan, om dat, wat bestond en niet aan de strenge kritiek voldeed, te willen opruimen en te vernietigen. Zonder zich volkomen rekenschap te geven van het feit, was men nihilist. Zóó werd de strijd (een zuivere theoretische kamp) aangebonden. Allereerst tegen het religieus-philosophisch systeem dat in Rusland gold. Gemakkelijk was hier de aanval, omdat de hoogere klassen in Rusland niet zeer geloovig zijn en de priester, de ‘Pope’, een min of meer lachwekkende figuur is. Dan tegen het begrip van het huisgezin en den toestand der vrouwen. Men wees hier op de slechte onzelfstandige opvoeding der kinderen en op het harde lot der afhankelijke vrouwen. Denkbeelden van Fourier zweefden enkelen voor den geest. Men zag als uitvloeisel van al die aanwijzingen reeds enkele meisjes naar de universiteiten haar schreden wenden, om zich als vrouwelijke studenten te laten inschrijven. Eindelijk bestreed men het door de geschiedenis overgeleverde en bestaande stelsel van staat en maatschappij. Op dat gebied was het een strijd tegen het despotisme en tegelijk een beroep op gelijkheid. Men kan niet bepaald nog zeggen, dat een socialistisch program werd opgesteld, neen, het streven ging haast meer uit van een individualistisch beginsel, een individualisme dat echter niet te verwarren is met egoïsme. Een ieder moest zich zelf ontwikkelen, veel kennis verwerven en zijn naast bij liggend werk doen. Het ‘volk’ als zoodanig mocht geen voorwerp van dweperij zijn. Genootschappen | |
[pagina 216]
| |
te vormen onder dat volk, zoogenaamde ‘artels’ (arbeiders-associaties), was in het begin het hoogste wat men zich hier voorstelde. Overigens werd de literatuur van Europa, werden de werken van Schopenhauer, Feuerbach, Büchner, Darwin, Buckle, Spencer en Comte ijverig gelezen en in kleinere opstellen gepopulariseerd. Tourguéneff, die trouwens den naam van Nihilisten het eerst heeft gebruiktGa naar voetnoot1), heeft voortreffelijk de stemming van dien geest in zijn roman ‘Vaders en Zonen’ weêrgegeven. De jongelieden namen op geen enkel gebied een autoriteit of gezag aan. Zonder nauwkeurig onderzoek volgden zij geen beginsel, hoe hoog het ook in aanzien stond. Men beoogde volstrekte losmaking van alle overgeleverde historische begrippen, blokken aan het been, die bij het voorwaarts stappen den voet hinderden en tegenhielden. Een zuiver theoretisch negatieve en zich zelf oplossende stemming kan echter bezwaarlijk zeer lang voortduren. Naar enkele positieve gegevens wordt toch steeds gezocht en gesmacht. Die gegevens werden aangeboden door het socialisme, de uiterste grens der volkomenheid, die men voor de maatschappij bereikbaar achtte, en tevens de sterkste veroordeeling van de bestaande wettelijke toestanden. Want het viel niet te ontkennen, dat de regeering zelve, bij het ten uitvoer brengen der verschillende maatschappelijke en politieke hervormingen van het programma, waarmede de nieuwe keizer was opgetreden, telkens zeer ongelukkig was, en het volk van de ééne ontgoocheling in de andere sleepte. De opheffing der lijfeigenschap had in den aanvang nog erger armoede der boeren tot gevolg. Die emancipatie viel natuurlijk samen met de zoogenaamde agrarische questie. En het resultaat, dat verkregen werd, na allerlei tasten en verwarring, was dit, dat de boeren te weinig land ontvingen en daarvoor nog te hooge cijnsen moesten betalen. Inderdaad liep alles op hongersnood uit, zooals in 1867 duidelijk werd. Wanhoop stond voor de deur. Ook de rechterlijke organisatie van het jaar 1864, waarvan men zich zooveel had voorgesteld, bleek een zeepbel te worden. Wel was de rechtspraak zeer liberaal geworden, zelfs de jury in het strafproces toegelaten, maar de justitie bleef afhankelijk van de administratie; de bevoegdheid tot het benoemen van buitengewone commissiën van rechters | |
[pagina 217]
| |
werd behouden en versterkt; de administratieve verbanningen naar Siberië werden gehandhaafd; het gevoel van rechtsonzekerheid, dat in geheel Rusland bestond en bestaat, werd dus in geen enkel opzicht weggenomen. Even snel vervlogen de illusies over de werking en invloed der in 35 provincies ingevoerde provinciale en districts-vergadering, de ‘zemstvo’, die als eerste begin van zelfbestuur en autonomie was bedoeldGa naar voetnoot1). Deze zoude voor het onderwijs en de scholen, de gezondheidsmaatregelen en de verkiezingen zorgen; maar al die kleine en groote maatregelen losten zich op in het heffen van meer belastingen; de boeren konden niet meer betalen dan zij reeds deden, en elk nieuw voorstel leed dus telkens schipbreuk op de finantiëele middelen om het ten uitvoer te brengen. Daargelaten nog, dat de provinciën en districten geen uitvoerende macht bezaten, om hunne denkbeelden en voorstellen inderdaad te verwerkelijken. Een ontzettend ontwaken uit den waan van een schemerend geluk was het gevolg. De terugslag, de val uit de sfeer der droomen van de vroegere romantische wereldopvatting, viel nu geheel samen met wreede ervaringen uit het maatschappelijk leven. De theorie der negatie ontving voedsel uit de realiteit der werkelijke teleurstellingen. Men zocht naar een uitweg. Op de universiteiten vooral was de gisting groot. Russische studenten ondergaan veel meer den invloed der tijdstroomingen dan in Duitsche, Nederlandsche of andere academiën pleegt te geschieden. Vooreerst, omdat over het algemeen de Russische wetenschap zich niet veel ophoudt met detail-studie, en liefst met algemeene vage denkbeelden zich voedt, en dàn, omdat de Russische studenten voor het meerendeel uit de zeer arme kringen, der lagere beambten, der popes, der winkeliers, der handwerkslieden en der boeren komen. Hun vorming op de lagere scholen was veelal oppervlakkig: zij komen dus slecht voorbereid op de academie en zijn daarbij zoo arm, dat zij hun levensonderhoud nog moeten pogen te verdienen. Zij worden dus geen wereld op zich zelf, maar blijven met de andere klassen der maatschappij in voortdurende aanraking. De questies van den dag, en de radicale organen hebben dus steeds vat op hen. Daar nu de bestaande maatschappij zoo slecht besteld geleek, wendden | |
[pagina 218]
| |
de jonge geesten op de universiteiten zich tot de leer, die beloften van hervorming der maatschappij in haar schoot draagt. Het socialisme vond willige ooren en genegen harten. Het groote feit van dit geheele tijdvak is dus de haast onmerkbare overgang van het nihilisme tot het socialisme. En die geleidelijke overgang en wenteling der geesten werd nu begeleid en verscherpt door twee feiten, die als een pistoolschot in de lucht weêrklonken. Het eerste feit was de moordaanslag tegen den keizer van uit den kring van Ischoutin in April 1866. In Moscou had zich, onder de leiding van Ischoutin, een kring, meest van studenten, tot een geheim genootschap gevormd. Het bleek weldra een kring van onverzoenlijke elementen te zijn. Zij gaven aan hun genootschap den naam van de Hel. Een der felsten uit hun midden was Choudakoff. Zij wilden propaganda onder het volk maken. Ten einde dat volk wakker te schudden, had men op het oog een aanslag op den keizer. Men zou het er op toeleggen, alsof die aanslag uit het volk zelf voortkwam. De aanslag moest liefst niet doodelijk zijn. Wladimir Karakosoff, een der deelgenooten uit de rangen van den adel, die toch ongeneeselijk ziek was, bood zich aan den aanslag te beproeven. Hij zou eerst een tijdlang onder het volk verkeeren. Den 4en April '66 vuurde hij in den zomertuin te Petersburg op den Czaar. Een boer (Komissaroff) schoot toe en redde Alexander. Die boer werd nu de held bij het volk. Het resultaat was juist het omgekeerde van wat Ischoutin's kring had bedoeld. Het volk had zijn keizer gered, dweepte met den keizer, en de studenten en edellieden, die het misdrijf hadden bestaan, werden met verachting overladen. Het tweede feit was de samenzwering van Netchaïeff die in 1871 aan het licht werd gebracht. Deze man, vroeger leeraar en metgezel der studenten, was een revolutionair van zeer dubbelzinnig allooi. Bij de Russen, die in het buitenland de Russische toestanden volgden, bij Herzen en Bakounin, deed hij zich voor als een hoofd van een geheime organisatie. Hij verkreeg toen van den reeds stervenden Herzen een fonds voor revolutionnaire doeleinden bestemd van 1000 pond st. Daarmede keerde hij naar Rusland. Vooraf was hij in Génève lid der Internationale geworden. In Rusland nam | |
[pagina 219]
| |
hij de rol aan van hoofd der revolutie, ingewijd in alle plannen van Herzen en Bakounin. Een geheim genootschap werd nu werkelijk door hem georganiseerd. Stipte gehoorzaamheid van alle leden werd gevorderd. De studenten moesten onverbiddelijk hem volgen. Een student Ivanoff scheen zich te verzetten. Hij werd 21 November 1869 bij Moscou in een grot door het veemgericht van Netchaïeff veroordeeld en vermoord. Doch nu werd de samenzwering ontdekt. Den 1en Juli 1871 werden 87 personen voor het gerecht gebracht. De regeering deed daarbij haar uiterste best, om de saamgezworenen aan de minachting van het volk prijs te geven. Een stellig doch ongewenscht resultaat werd bereikt. De keizer - een man niet der handeling, maar van het gevoel, die de rol van een Jozef II uit Oostenrijk had willen vervullen - wierp zich in de armen der reactieGa naar voetnoot1). Aan graaf Tolstoï werd opgedragen het toezicht op de universiteiten te houden, en als scherpe wachthond alle besmette leerstof en alle verdachte personen van de academies te weren. Mourajeff, die Polen had onderworpen, en Shouwaloff stonden verder voortaan den keizer bij.
Van nu af aan - en wij komen zoo als het ware in een derde periode - ving de eigenlijke socialistische propaganda in Rusland aan. Dat begon met tijdschriften, dagbladen, brochures. Daar men op de Russische universiteiten zelve, onder de strenge bewaking van Tolstoï, zulke geschriften en studiën niet rustig kon lezen of schrijven, werd een buitenlandsche universiteit het brandpunt dezer soort van werkzaamheid. Zürich, waar zooveel Russische jongelieden studeerden, kreeg die taak. De Russische emigranten, die aan den arm van den Czaar uit Siberië of elders waren ontsnapt, kozen mede die stad als middelpunt van hun bedrijvigheid. Het werd daar een ware bijenkorf van revolutionairen. Men hoorde er een ongewoon gedruisch en rumoer. Dat gonsde en suisde en morde en bromde. Dat vloog heên en weer. Dat scheen alles en altijd in spanning en onrust te verkeeren. Dat klonk, als men luisterde, zoo vreemd: zoo spitsvondig en ruw tegelijk, zoo verfijnd en toch zoo barbaarsch, zoo saamgesteld en toch zoo eenvoudig. Moeilijk was het die discus- | |
[pagina 220]
| |
siën, die betoogen, die disputen te begrijpen. Wanneer men zich echter wat meer vertrouwd maakte met de uitingen en beraadslagingen van dien Russischen kring te Zürich, dan zag men dat er twee richtingen zich onder die studeerenden openbaarden. Elk dier twee partijen wees op een hoofd. Wij noemen Lavroff en Bakounin. Lavroff was vroeger Russisch officier geweestGa naar voetnoot1), en tot den rang van kavalerie-kolonel opgeklommen, had hij voorts een professoraat aan de krijgsacademie te St. Petersburg vervuld, doch zich reeds toen onderscheiden door zijn sterk liberale uitingen. In 1860 hield hij een voorlezing over de wederdoopers en hun socialistisch streven, die veel opgang maakte. Daarna stond hij in relaties tot Karakosoff. Allengs werd hij, in 1866, administratief gestraft en verbannen naar het district van Archangel. Hij wist in 1869 te ontkomen en naar Parijs te vluchten. Aldaar nam hij deel aan de Commune en moest hij na den val dier Commune Frankrijk verlaten. Hij was thans te Zürich. Sinds 1873 redigeerde hij het orgaan: ‘Voorwaarts’. In dat blad deed hij zich nog meer als wikkende en wegende philosoof kennen, dan als man van actie. Er was zelfs iets betrekkelijk gematigds in zijn wijze van voorstelling. De hoofdstrekking van zijn betoogen was altijd de bewijsvoering, dat allereerst een vredelievende propaganda noodig was. Het volk moest een lange opvoeding doorloopen, vóórdat werkelijk een verandering kon worden beproefd. Vooral zij, die het volk wilden voorlichten, moesten eerst zich zelven ontwikkelen en op de hoogte der vraagstukken komen. Niet de omwenteling van den staat, maar die der maatschappij zelve, moest op den voorgrond staan. De revolutionaire politiek moest dus volgens hem wat rusten. De sociale vraagstukken waren het, die in de eerste plaats de aandacht vergden. Dit werd op alle wijze door hem herzegd. Zijn geschriften hadden zelfs door die herhalingen iets vervelends. Zijn artikelen werd echter veel gelezen, al vonden zij geen onverdeelde sympathie bij de revolutionaire jeugd. De man, die beter en heftiger hun denkbeelden uitdrukte, | |
[pagina 221]
| |
was de toen ook in Zürich wonende Bakounin. Hij is in Juli 1876 (62 jaren oud) te Bern gestorven. Tot aan zijn dood heeft hij als het ware de wachtwoorden aan de Russische revolutie gegeven. Hij was de man van de actie en van de agitatie. Hij behoorde tot de partij der anarchistische socialisten, de socialisten die zich tegen elke autoriteit verzetten, omdat elk gezag dwang onderstelt. Zij, die het met hen eens waren, streden niet tegen den slechten staat, maar tegen elken staat in het algemeen. Zij waren federalisten. Het doel van Bakounin was dus eerst de bestaande staatsorde te verbreken en dan arbeid en eigendom communistisch in te richten. Eerst moest dus de staat en daarna de tegenwoordige maatschappij aan stukken worden geslagen. Nu meende hij - in verdere tegenoverstelling van Lavroff - dat, ten einde dit alles in gang te zetten, niet zulk een lange voorbereiding noodig was. Er was overal brandstof genoeg. Het volk was volgens hem alom en altijd bereid en gereed om het juk af te schudden. Het kwam er maar op aan, dat volk goed en in den juisten toon aan te spreken. Men moest het volk bewustzijn van zijn kracht geven. Men moest het haat leeren. Voorts het opvoeden door de praktijk van den opstand. Op vele punten tegelijk moest oproer telkens uitbreken. Het behoefde geen centralistisch georganiseerde, over geheel een volk zich uitstrekkende, samenzwering te zijn. Neen, overal moesten groepen van opstand zich vormen en tot verzet komen. Die groepen konden dan op federalistische wijze later zich verbinden. Er waren twee leuzen, volgens hem, die ieder ter harte moest nemen. Vooreerst deze: de taak van alle revolutionairen moet wezen ‘in 't volk te gaan’. Met andere woorden, de jonge lieden moeten van nu af aan te midden van het volk gaan verkeeren en dat volk overreden tot verzet te komen. Ten tweede: daden (putsche) zijn noodig. Aan woorden heeft men genoeg zich te goed gedaan. Zoo woelde en gistte het in Zürich. Een vloed van dagbladartikels en brochures werd er geschreven, die dan op geheimzinnige wijze in Rusland werden ingesmokkeld. De studenten kwamen trouwens, na afloop hunner studiejaren, in het vaderland terug en brachten er de revolutionaire denkbeelden mede. Ten einde ten minste dit laatste kwaad te keeren verbood de Russische regeering voor haar onderdanen in 1873 het studeeren te Zürich. | |
[pagina 222]
| |
De beweging der propaganda begon echter nu eerst goed in Rusland zelf, aan de Russische universiteiten. Niet gering in aantal waren de studenten, die de denkbeelden van Lavroff en vooral van Bakounin opnamen. Aan alle academiën vormden zich onder de jonge lieden geheime genootschappen. Zij lazen in het verborgen de bladen, die de emigranten van Zürich schreven. Zij maakten dat ze in het bezit kwamen van geheel de socialistische literatuur. Want het binnensmokkelen dezer geschriften werd een bepaald bedrijf, waarin enkelen, als bijvoorbeeld vroeger reeds Kowalet, een groote virtuositeit ontwikkelden. De studenten, die aanhangers werden der nieuwe leer, vormden kleine bibliotheken, en gaven zich veel moeite de brochures nu te verspreiden. Zij begonnen adepten aan te werven. En allen hadden één doel, één leus, het wachtwoord van Bakounin: ‘in 't volk te gaan.’ Zoo zien wij de verschillende Russische studenten, die leden van de geheime genootschapen waren, omstreeks de jaren 1873 en 1874, van uit de academies naar de Russische dorpen en velden trekken. Zij rukten zich los uit de banden hunner familie. Zij gaven hunne wetenschappelijke of ambtelijke loopbaan op. Zij verlieten hun studeerkamer, hun lessenaar, hun regiment. Zij maakten hun witte handen, door ze in teer te dompelen, ruw en grof. Zij smeerden vet op het gelaat, en lieten dan de zon daarop schijnen en steken, waardoor het aangezicht een bruine tint verkreeg. Zij trokken het boerenpak aan, duwden den (valschen) pas in de kap van de laars, wierpen den met boeken en geschriften gevulden knapzak over den schouder, namen den grooten stok in de hand, en togen naar het land, naar het volk. Tweeledig splitsten zich hun wegen. Eenigen bleven eenvoudigweg reizen; zij kwamen dan bij de boeren of handwerkslieden aan, spraken hun toe, drukten hun brochures of tractaatjes in de hand, en stapten weder verder voort. Het spreekt van zelf dat dit niet veel resultaten gaf. Anderen namen het ernstiger op, en begrepen dat zij, wilden zij het vertrouwen van het volk winnen, het eigen werk van het volk moesten kennen. Zij leerden dus een handwerk, werden schrijnwerkers- of schoenmakersgezellen, deden dan hun best kameraden te worden der mannen van de volksklasse en deelden hun dan de lessen der socialisten mede. Winkels en herbergen waren de plaatsen, waar de geschriften uitgedeeld en korte toespraken werden gehouden. De verkleede werkman | |
[pagina 223]
| |
poogde zijn nieuwe vrienden te bewerken, en als er sporen waren dat het zaad in goede aarde was gevallen, toog hij naar andere dorpen. De resultaten van deze soort van tochten waren van iets ernstiger gehalte dan die van de eerste soort, doch leverden toch in 't algemeen nog niet veel op. De boeren wilden er eigenlijk niet van weten. Zij lieten de studenten praten. In de geheime genootschappen, die het uitgangspunt en als het ware de vuurhaard vormden, van waaruit die vonken in het volk zouden worden gebracht, was daarbij verschil van opvatting der leer, hetgeen tot wedijver maar ook tot oneenigheid voerde. Het was het oude verschil, dat zich te Zürich reeds openbaarde. Onder de talrijke genootschappen toch op de universiteiten krégen er twee den voorrang. In het ééne weêrspiegelt zich de denkwijze van Lavroff, in het andere hoorde men de echo's van Bakounin's denkbeelden. Het eerste genootschap nam zelfs den naam aan van Lavroff: het heette de Lavristy. De propaganda werd door dat genootschap meer vredelievend opgevat. Dan stond bij de leden daarvan op den voorgrond, dat men niet alleen op de boeren moest steunen, maar liever zooveel mogelijk - even als in Westelijk Europa gebeurde - de industrieelen, de eigenlijke arbeiders moest opzoeken, wijl deze voor de lessen der socialisten toegankelijker waren. Men moest het Russisch socialisme altijd aan het cosmopolitische verbinden. Daartegenover stond nu het meer heftige genootschap, de Tchaikovsky, dat genoemd naar den leider, een vroeger student, knap organiseerder, die in 1873 naar Amerika ging en thans in ballingschap in Engeland leeft. Dat genootschap ontwikkelde een meer bedrijvige werkzaamheid. Het wist de verboden boeken overal te doen colporteeren. Het werkte vooral op het gemoed der boeren. De meer buitensporige karakters onder de jongelieden voelden zich het liefst tot dat tweede genootschap aangetrokken. Het was goed georganiseerd en gedrild. Onder de leden behoorde de toen dertigjarige prins Kropotkin en een jonge negentienjarige vrouw uit de hooge aristocratie, die later in 1881 is opgehangen, Sophia PerovskajaGa naar voetnoot1). | |
[pagina 224]
| |
Want opmerkelijk is het, dat zooveel jonge vrouwen aan de propaganda medededen. Reeds vroeger, toende denkbeelden der nihilisten veld wonnen, was het voorgekomen, dat de meisjes naar de universiteiten trokken, om een zelfstandige carrière te kunnen aanleeren. In Zürich wemelde het van vrouwelijke studenten. In Rusland werd dit leven voortgezet. Vooral het ‘in 't volk gaan’ scheen haar aan te trekken. In groot aantal verlieten jonge en bedaagde, soms enkele beeldschoone meisjes, het ouderlijk huis, om propaganda voor der socialisten zaak te maken. Daar waren dochters onder van gouverneurs, van staatsraden, van generaals, kortom van de beste familiën. Zelfverloochende, dweepzieke jonge vrouwen wisselden af met redetwistende blauwkousen: zachte, helpende, dienende liefdezusters deden het werk te zamen met beredeneerde practische helpsters: koele verstanden deden zich gelden naast kloppende harten. Zelfopoffering stond echter bij haar allen op den voorgrond. Zij nu gingen voor een deel het werk van artsen doen, hielpen gansche dorpen inenten, maar zagen ook niet op tegen arbeid in fabrieken of op het veld, mits er maar kansen waren om zielen te winnen voor de leeringen der socialisten. Ruim een vijfde van allen, die later voor de rechters stonden, waren vrouwenGa naar voetnoot1). Zoo werkte de propaganda. Doch de regeering begon de gansche beweging op het spoor te komen. De jonge reizigers en reizigsters, die ‘in 't volk waren gegaan’, hadden te veel zich bloot gegeven. Den 31sten Mei 1874 kwam weder een goed gestaafde aanklacht en aanwijzing bij den keizer in. Alexander II schrikte op. De chef der hooge politie, graaf Schouwaloff, werd vervangen en in Juli 1874 werd een verscherpte wet tegen de geheime genootschappen uitgevaardigd, terwijl de adel werd opgeroepen om den keizer tot steun en schild te strekken. Een zeer harde vervolging begon. Een driehonderdtal jonge lieden werd door de rechters gevangen gezet, en vele honderden werden op administratieve wijze verbannen. Men dacht in regeeringskringen de beweging dezer propa- | |
[pagina 225]
| |
ganda meester te zijn. Trouwens de jonge lieden hadden door onvoorzichtigheid zich zelven verraden en het eigenlijke volk, waarheen men was gegaan, was merkwaardig koel gebleven. Het scheen dus, dat deze aanloop op niets zou uitkomen. Doch de regeering, die zoo dacht, vergiste zich ten eenemale. Het niet-slagen der geheime genootschappen aan de universiteiten leidde bij hen slechts tot zelfkritiek. Zij kwamen tot de slotsom, dat zij niet revolutionair genoeg, niet standvastig, niet volhardend genoeg, hun arbeid hadden opgevat en doorgezet. Al dadelijk week nu de meer vredelievende propaganda der Lavristy op den achtergrond. De revolutionaire agitatoren drongen meer naar voren. De hoofdgedachte der meesten werd wel deze, dat, in plaats van het cosmopolitisch socialisme, allereerst de eigenlijke Russische volkswenschen zouden worden in het oog gehouden. De revolutionaire socialisten moesten dus tot eerste doel zich stellen, om aan de boeren het vrije en volledige gemeentebezit der velden en landerijen te verzekeren. Het ideaal der anarchie, de vermorzeling der staatsorde, zou later wel volgen. Maar om de volkswenschen te kunnen bevredigen, moest men zich niet vergenoegen met een enkel bezoek aan het volk, een in 't volk gaan, dat soms aan een pleizierreis deed denken: neen, men moest zich in het volk vestigen, zelf volk worden: ambachten leeren en uitoefenen: niet om voor den schijn de manieren van het volk te kunnen aannemen, ten einde de handwerkslieden te bepraten, maar om werkelijk te arbeiden zoo als het volk zwoegt. Dan eerst was er eenige kans, dat daden (putsche) konden plaats grijpen, die tot volksverheffing zouden leiden. ‘Wees het volk’ (v narod: narod is het Russische woord voor volk), werd de leus. In dien kring van denkbeelden vormde zich het genootschap der narodniki met uitgestrekte vertakkingen. Het kreeg later den naam van ‘Land en Vrijheid’ naar het opschrift der krant, die het genootschap in 1878 en 1879 geregeld uitgaf. Trouwens in die twee woorden was het programma uitgedrukt, dat men voor de boeren stelde. Een ieder moest voldoend gemeentelandbezit hebben en in vrijheid zich kunnen bewegen. Sinds 1877 was de ziel van dit groote genootschap Alexander Michaïloff. En nu werd zeer consequent toegepast wat men aldus had besloten. Het genootschap organiseerde een geweldige werkzaamheid, die zich over geheel Rusland zou uitstrekken. In alle deelen | |
[pagina 226]
| |
van Rusland: in het noorden, in het zuiden, in het oosten, in het westen, begaven zich de jonge mannen en jonge vrouwen. Alexander Michaïloff ging zelf naar de Wolga. In de Uralstreken wist men religieuse bewegingen te doen uitbreken. In Odessa werkte men met herinneringen aan de commune. In Kieff maakte men gebruik van de oude legende, dat de keizer zelf op de hand van het volk was, doch slechts werd tegengehouden door de valstrikken van zijn onmiddellijke omgeving. In Petersburg wekte men bij begrafenissen van studenten het volk op tot demonstraties. Vooral in Zuid-Rusland, waar de hartstochten feller werken, arbeidde men met kracht. Alle middelen waren goed. Ook onzedelijke, als bedrog en valsche ukasen, werden niet versmaad. En overal waren de aanvoerders, overeenkomstig het nieuwe plan, onder het volk zelf gevestigd. Zij, die de propaganda leidden, werkten zelven mede in de fabrieken of op het veld, mannen en vrouwen. Dit was een harde en prozaische weg die bewandeld moest worden. Er was nu geen sprake meer van het dwalen van oord tot oord, van het avontuurlijk dolen: neen, men moest in een vervelend dorp gaan wonen, en mede den afmattenden eentonigen en moeitevollen arbeid verrichten. Doch men deed het. Men was daglooner, spoorwegarbeider, onderwijzer, portier, ja alles wat slechts aanraking gaf met anderen. Men at het grove brood van den boer en dronk water. Men woonde in armoedige krotten. Jonge goed opgevoede vrouwen dienden onder de boeren, gingen op bloote voeten en droegen in emmers het water van de rivier naar de huizen. En na eenigen tijd gesloofd te hebben in die betrekking, begon men op de omgeving te werken. En werkelijk werd er na eenigen tijd op alle punten tegelijk van demonstraties en kleine opstanden gehoord. Maar nu begon de regeering het spel te doorgronden. Men was in de hooge kringen juist van 1876-1878 bezig, ten einde het panslavonisch streven te bevredigen, den grooten oorlog tegen Turkije op touw te zetten en te voeren. Men dacht dat die oorlog misschien voor een deel een afleiding zoude zijn tegen de binnenlandsche beroeringen. Maar intusschen zou men al die kleine opstanden, samenzweringen en bewegingen met kracht den kop indrukken. Heftig werd overal gewoed, waar een spoor van een geheim genootschap aan den dag kwam. Men bracht allerlei aangeklaagde en verdachte personen bijeen. | |
[pagina 227]
| |
Er zouden monsterprocessen gehouden worden, ten einde de publieke opinie te laten zien, in welken afgrond die socialisten Rusland zouden sleepen. Zoo werd in Februari en Maart 1877 te Moskou het proces der 50, en van October 1877 tot Januari 1878 te St. Petersburg het proces der 293 beschuldigden gevoerd. Jonge vrouwen en jonge mannen kwamen allen voor de rechters. Doch ziedaar, deze monsterprocessen hadden een gansch andere uitwerking op het publiek, dan die de regeering zich had voorgesteld. Onmiddellijk toch begrepen de leden der geheime genootschappen, dat deze rechtspleging de beste en meest grootsche propaganda voor hun zaak kon worden. Zij keerden de zaak dus om. Zij verdedigden zich niet, maar vielen aan. Het was soms alsof de rechters op de pijnbank zaten. Daar klonken in de redevoeringen der beschuldigden kreten, die door alle wanden drongen. De jonge vrouwen wisten hartstochtelijk te klagen. De mannen vielen rustiger en kalmer de regeering aan. Doch wilde vurige drift brak nu en dan uit in de rechtszalen, als een Myschkin protesteerde, of een of ander fanatieke boer in mystieke woorden den ondergang van het bestaande stelsel profeteerde. Dan loeide een storm van toejuichingen onder de schaar der beschuldigden. Het publiek was in voortdurende spanning. Wel werd een groot aantal gevonnisd, doch de regeering behaalde niet de moreele overwinning.
En nu werd het gruwzame ernst tusschen de regeering en de geheime genootschappen. In de kerkers, waarheen de in het leven gelaten veroordeelden werden gesleept, heerschte groote wreedheid. In onreine holen, met ijskoude temperatuur, zonder voldoend licht, zonder werkzaamheid of lectuur, moesten de meesten smachten. Het minste verwijt van hun kant lokte lichamelijke tachtiging van de ergste soort uit. Tegenover die barbaarsche behandeling stelden dan de gevangenen één middel, dat de regeering bang maakte: de samenzwering van den honger. Zij weigerden verder voedsel aan te nemen. De sterfte in de kerkers nam dus onrustbarend toe, totdat het zelfs de aandacht trok der buitenlandsche pers. Dan bedacht zich een oogenblik de regeering en gaf zij iets toe. Maar overigens werd het tusschen haar en de socialisten een duel op leven en dood. Het was Januari 1878. Wederom werd er ge- | |
[pagina 228]
| |
mompeld, dat in Petersburg de chef der politie, generaal Trepoff, een der politieke gevangenen (Bogoljouboff) had laten mishandelen. Toen nam een jonge vrouw, Vera Zassoulitch, zonder iemand iets van haar voornemen te zeggen, een revolver, en vuurde den 24sten Januari 1878 rechtaf los op Trepoff. Dat schot weerklonk door gansch Rusland. Vera werd voor de jury gebracht. Ademloos volgde men het proces. Het geweld en de willekeur der politie werd in het volle daglicht gesteld. De jonge vrouw bleef sober en kalm in haar antwoorden. ‘Wat ik deed, was sterker dan mij: ik wilde slechts een voorbeeld stellen: ik ben blijde dat Trepoff niet gestorven is’, zoo hoorde men haar zeggen. En de jury deed het ongeloofelijke, sprak haar vrij. Ontzettend was de indruk van dit proces in Rusland en in Europa. Het was het voorspel van het bloedig drama dat volgen zou. Want de regeering ontwapende zich niet. Integendeel: scherper moest nog de repressie, de straffe behandeling der gevangenen worden. De chef der hooge politie, graaf Pahlen, ontving zijn ontslag. De politie werd overal versterkt. Doch de geheime genootschappen legden nu ook van haar kant de wapenen niet neder. Er kwam een verhitte stemming in de atmosfeer. Het socialisme werd geheel en al teruggedrongen door het politieke element. Daarbij voegde zich het feit, dat, na de ondervinding van den Russisch-Turkschen oorlog, na het beleg van Plevna, na de overal gebleken corruptie in de krijgsadministratie, er toch reeds een politieke strooming tegen het regeeringsstelsel zich deed gelden. De geheime genootschappen zochten met die stemming van het publiek hun voordeel te doen. Zij centraliseerden zoo sterk mogelijk hun organisatie. Zij zouden blijven aanvallen en het duel met de regeering voortzetten. De slagen moesten onverwacht en zeker treffen. Een terrorisme moest over Rusland uitbreken. Het begon in 1878 met neerschieten der spionnen. Zoo vielen op onderscheiden plaatsen Nikonoff, Fetissoff, de joden Rosenzweig, Reinstein en anderen. Daarna werd de wraak toegepast op politie- of hoofdambtenaren. Het was de dood van den kolonel der gendarmerie Heyking te Kieff, van den generaal Mezenzeff te Petersburg, en van prins Alexis Kropotkin (een neef van den socialist), gouverneur van Charkoff. Generaal Drenteln redde nog zijn leven. Doch schrik en vrees werd overal verspreid. | |
[pagina 229]
| |
Valeriaan Ossinski, zoon van een generaal, zelf man van de wereld, de Apollo der revolutionairen zoo als hij genoemd werd (hij stierf te Kieff aan de galg 14 Mei 1879), organiseerde een aantal van die aanslagen. Zij waren naar zijn leer de strijdmiddelen, waardoor men de regeering moest dwingen haar stelsel te laten varen. Kamp tegen kamp, oog om oog, tand om tand. Liet de regeering de vrijheidsmannen ophangen, deze gebruikten van hun kant dolk en pistool. Het was geen wettelijk, maar in hun gedachte wettig verzet. En reeds kwam weder het denkbeeld op, de regeering in haar spits te treffen, den keizer zelven te doen vallen. Het was alsof de regeering er een voorgevoel van had. Strenger en strenger werden in 1879 de maatregelen. De keizer riep in een proclamatie de gansche Russische maatschappij op, om de Kramola (de revolutionaire benden) te bekampen. Het genootschap ‘Land en Vrijheid’ werd overal vervolgd, en de hoofden daarvan gegrepen of als wilde dieren achterna gezeten. Er was een geweldige gisting in Rusland's kringen. De minste aangelegenheid gaf aanleiding tot een of andere demonstratie. Bijzonder onaangenaam was den keizer persoonlijk een bezoek van Ivan Tourgueneff in Maart 1879 aan St. Petersburg, van welk bezoek de liberalen een soort van triomftocht maakten. Doch de keizer zag natuurlijk alleen de oppervlakte der dingen, de uiterlijke verschijnselen. Intusschen werden onder de aarde de mijnen gelegd tegen zijn leven. Men had van den kant der geheime genootschappen alle voorbereidende maatregelen goed genomen. Er had zich reeds een soort van uitvoerend comité gevormd, dat voor iedereen verborgen de bevelen gaf. Zoo kreeg Solovieff, een leeraar, ongeveer 30 jaren oud, de opdracht op den keizer te schieten. Een ander, Goldenberg - een jood, die vroeger den gouverneur Kropotkin reeds had vermoord en later in de gevangenis verrader zou worden, totdat hij zich zelf het leven benam - vroeg ook die eer, doch werd afgewezen. En den 2den April 1879 vuurde Solovieff op den keizer vijf schoten af, die geen van allen hem echter wondden. Men was dus in oorlogstoestand. De keizer verdeelde zijn rijk onder zes gouverneurs-generaal, aan wie hij de meest onbeperkte macht gaf. Het régime van den schrik van regeeringswege zou antwoorden op het terrorisme der revolutionairen. De ijzeren hand van Gourko zou Petersburg, die van Todtleben Odessa bedwingen. De por- | |
[pagina 230]
| |
tiers in de woningen der steden werden verantwoordelijk gesteld voor het gedrag en de daden der bewoners der huizen. Doch dit alles wekte slechts het vuur en den ingehouden hartstocht der saamgezworenen des te sterker op. Zij organiseerden zich nu allen tot één geheel. Er waren als resultaat en als overblijfsel van al die verschillende denkbeelden, aspiraties en hartstochten, twee groote richtingen onder de revolutionairen overgebleven. De ééne richting of partij was die der federalistisch gezinde socialisten, de oude mannen van ‘Land en Vrijheid’, de Narodniki, de mannen die vooral op het oog hadden een hervorming der maatschappij en in het bijzonder een verdeeling der gronden op hun programma stelden: zij kregen allengs den naam van de mannen der ‘Zwarte Verdeeling’ (omslag der gronden van de zwarte aarde onder alle boeren), naar den titel van de krant, die zij sinds 15 Januari 1880 schreven (Tchorniy Peredel): zij bedoelden eigenlijk iets in den geest der Iersche land-liga. Naast hen stonden de eigenlijke terroristen, die dat socialistisch vervormen der maatschappij als tweede doel aanmerkten, maar allereerst den bestaanden staat zelven wilden verbrijzelen. Zij kregen naar hun blad den naam van de mannen van den ‘Volkswil’ (Narodnaja Volja). Beide partijen, die tot nu toe inderdaad uit elkander, elk haar weg, waren gegaan, maakten samen een compromis en een plan op. De vertegenwoordigers der twee richtingen kwamen bijeen te Woronesch en te Lipezk, dicht bij, elkander gelegen plaatsen in zuid-oostelijk Rusland. Zij vormden een uitvoerend bewind, het Executieve Comité. Van dat comité was Andreas Scheljaboff de ziel. Hij was een lijfeigene geweest en had al den smaad der onderdrukten geleden. Hij was een onbaatzuchtig karakter, van onbuigzame energie. Een man, die door zijn imponeerend uiterlijk, door zijn beminnelijke manieren, vanzelf in elken kring, waar hij was, het hoofd en de leider werd. Zijne liefde voor natuur en poëzie gaf aan zijne woorden iets verheffends. Hij was een man van vuur, die als met vlammen zou gaan werken. Hem stonden bij Alexander Mickaïloff, Fomenko, Tichomiroff, Kviatkovsky (in 1880 opgehangen), Morozoff en anderen; maar wel in de allereerste plaats Sophia Perovskaja, wier gloeiende liefde voor Scheljaboff geen geheim meer was. Dat Comité veroordeelde nu 26 Augustus 1879 den keizer ter dood, en gaf hem daarvan bericht. Ruim anderhalf jaren heeft de ongelukkige Czaar tegen het | |
[pagina 231]
| |
voltrekken van dat vonnis kunnen worstelen. Op alle wijzen beproefde hij het. Nu eens werden de vervolgingen weder strenger, dan weder liet hij de teugels wat vieren en begon hij (12 Febr. 1880) met Loris Melikoff, als onder-Czaar, maatregelen toe te passen die een schijn van liberaliteit droegen. Doch het Comité liet zich niet van zijn doel afbrengen. Het waren allen mannen en vrouwen die het leven daaraan hadden gegeven. Zij deinsden voor niets meer terug. Zij gebruikten alle middelen. Vooral met de chemie hielden zij zich nu bezig. Zij namen de wetenschap in dienst. Kibaltchick werd in dat opzicht hun geleerde. Zij werkten en oefenden zich met dynamiet. Op vele plaatsen werden kleine verborgen laboratoria door hen ingericht. Spaarzaam en zuinig gingen zij om met hun financiën. Toen zij met hun verdelgingswerktuigen gereed waren, begonnen zij tot uitvoering over te gaan. Drie malen werd het complot in werking gezet. De eerste keer in November 1879. De keizer zou uit Livadia in den Krim per spoorweg naar Petersburg terugkeeren. Drie mijnen werden nu op drie plaatsen aan dien spoorweg gelegd. Scheljaboff en Sophia Perovskaja namen in persoon de leiding op zich. Doch dit keer was de regeering hun te behendig geweest. Een andere trein met reizigers werd van de rails gesleurd en verbrijzeld, doch de keizertrein reed veilig door. Nu begon men in het eigen winterpaleis van den Czaar de dynamiet-mijnen te leggen. Het was de boerenzoon Chaltourin die het zou doen. Hij was een uitstekend schrijnwerker en werkman in lak, en werd voor het nazien en bijwerken der meubels in het paleis gebruikt. Geheel op zijn gemak legde hij de dynamiet onder de eetzaal des keizers. Den 5 Februari 1880 liet hij alles ontbranden. Doch weder had men zich in iets verrekend. De keizer, opgehouden door bezoek van vreemde vorsten, kwam te laat aan tafel. Een geweldige ontploffing scheurde zalen en muren uit elkander. Doch de Czaar kwam vrij. Drie malen is scheepsrecht. De derde maal ontkwam de keizer niet. Het was 1 Maart 1881. Een schoone zachte winterdag in Petersburg. Men had nu de maatregelen voor goed genomen, om een eind aan het proces te maken. Het vonnis zou worden volvoerd, het kostte wat het wilde. Op drie afstanden of posten stonden de bommenwerpers gereed om den keizer op zijn rit te treffen. Wel werd juist Scheljaboff 27 Februari gevangen genomen; maar geen nood: | |
[pagina 232]
| |
Sophia Perovskaja zou het sein geven door het wapperen van haar sluier. De keizer, van de parade terugkomende, reed in zijn slede den eersten post voorbij. De worp van Ryssakow miste hem. De Czaar liet stilhouden en steeg uit om naar de plaats van het onheil te zien. Toen kwam hij onder het bereik van Grinewizki. Deze trof het doel, ten koste van zijn eigen leven. Alexander II werd doodelijk geraakt. Het vonnis was voltrokken.
De nieuwe Czaar liet den 3den April Scheljaboff, Michaïloff, Kibaltchick, Ryssakoff en Sophia Perowskaja aan de galg ophangen. Hesse Helfmann, de helpster van allen, kreeg, wijl zij moeder moest worden, genade, doch stierf een jaar later in de gevangenis. Doch met dat doodvonnis was niet alles gedaan. Negen dagen toch na den moord van Alexander II richtte het Executieve Comité een schrijven aan den nieuwen Czaar, waarin de toestand over en weder duidelijk en helder werd uiteengezet. Na op den voorgrond gesteld te hebben, dat de revolutionaire beweging niet het gevolg kon zijn van de booze gezindheid van enkelen, maar integendeel het natuurlijk resultaat was van algemeene oorzaken, en na den algemeenen toestand zoo geschetst te hebben, vervolgde het Comité aldus: ‘Aan dezen toestand zijn slechts twee uitwegen mogelijk: òf de revolutie, die door de strafoefeningen en vonnissen niet kan worden weerhouden, òf een beroep van den keizer op de natie. In het belang van ons land, om de nuttelooze verspilling van kracht en de vreeselijke ongelukken, onafscheidelijk verbonden aan een omwenteling, te vermijden, raadt het Executief Comité Uw Majesteit aan om den tweeden uitweg te kiezen. Wees daarvan verzekerd, dat, zoodra de hoogste macht ophouden zal despotiek te zijn, zoodra een vast besluit zal worden genomen om de wenschen van het volksgeweten te bevredigen, Gij veilig uw spionnen kunt ontslaan, Gij rustig uw lijfwachten in de kazernes kunt achterlaten en uw galgen kunt verbranden. Het Executief Comité zal zijn taak als geëindigd beschouwen, en de door en om dit comité georganiseerde krachten zullen zich heinde en verre in het land verspreiden, om vreedzaam beschavingswerk te volbrengen. Discussie zal de plaats innemen van ruw geweld, waarvan het gebruik ons nog meer tegen de borst stuit dan aan uw beambten, en dat ons alleen door een ellendige nood- | |
[pagina 233]
| |
zakelijkheid geboden was. - Wij richten ons onmiddellijk tot U, met terzijdestelling van alle vooroordeelen, die het werk der eeuwen zijn. Wij vergeten dat Gij de vertegenwoordiger zijt van die macht, die zoo lang het volk heeft misleid en gekweld. Wij spreken tot U als een gewoon burger en eerlijk man. Wij hopen dat geen gevoel van persoonlijken toorn in U het gevoel van zedelijke verplichtingen en het verlangen om de waarheid te weten zal verstikken. Wij ook hebben een recht om toornig te zijn. Gij hebt uw vader verloren. Wij hebben verloren niet alleen onze vaders, maar ook onze broeders, onze vrouwen, onze kinderen en onze beste vrienden. Maar wij willen geen rekening houden met onze persoonlijke gevoelens, wanneer dit noodig is voor de welvaart van ons land. En wij verwachten hetzelfde van U. - Wij zijn het niet, die U condities stellen. Wees dus niet, bidden wij U, ontstemd door onze voorstellen. De condities, die vervuld moeten worden, zal er een einde komen aan de revolutionaire beweging en een begin worden gemaakt met vredelievende ontwikkeling, zijn niet door ons in de pen gegeven. Wij leggen die voorwaarden U niet op: wij herinneren ze U slechts. Zij zijn twee in getal. Een algemeene amnestie voor alle bedreven politieke misdaden en ten tweede een bijeenroeping van gedelegeerden, vertegenwoordigende het gansche Russische volk, tot herziening van alle fundamenteele wetten in overeenstemming met den Wil des Volks.’ Alexander III is op dat programma niet ingegaan. Toch kan men zeggen, dat het terrorisme der revolutionairen de wapens eenigermate heeft nedergelegd. Trouwens de meest doortastende hoofden van de uiterste partij, die van ‘den Volkswil’, waren òf opgehangen òf in Siberië verbannen. Misschien werkte ook de overweging, dat de gruwzame moord van den keizer toch eigenlijk niet die uitwerking had, die men zich had voorgesteld. Rusland's regeering spatte niet uitéen. Het despotisme concentreerde zich slechts wat strenger, met behulp van Ignatieff en anderen. Men kan zeggen, dat thans meer de partij der Zwarte Verdeeling aan het werk is gegaan, de partij die de politiek op de tweede plaats zet, en overigens een anarchisch socialisme bedoelt. Dat socialisme drong en dringt voort onder de boeren. Er zit overal in Rusland in de lucht een soort van overlevering of profetie, dat al de grond, ook die der landheeren, ten slotte onder de boeren | |
[pagina 234]
| |
zal worden verdeeld en dat de belastingen zullen worden verminderd of kwijt gescholden. Het zijn de onbewuste socialistische wenschen van een akkerbouwend volk. In Groot-Rusland heet het ‘de zwarte deeling’, in Klein-Rusland ‘het uur dat zal slaan’. Sinds 1878 kan men opmerken, dat die legende vaster in het hoofd van elken boer is geschroefd. De legende kleedt zich naar de verschillende provinciën in allerlei vormen, doch voor de boeren in 't algemeen is het vrij duidelijk dat dit de leus zal zijn: ‘boer, neem het land; arbeider, neem de fabriek’. Welnu, de Russische socialisten gaan op die plooi der geesten nwerken. Gebruik makende van de denkbeelden van collectief gemeentebezit, die toch eigenlijk het oude dogma der landbouwende Russen blijven, - men denke aan het voortbestaan van den Russischen Mir - zijn zij volijverig bezig de leer van het gemeenschappelijk eigendom der gronden te verdedigen. Doch zulk een gemeenschappelijk bezit is slechts een eerste schakel van het stelsel. Alles kan en moet gemeenschappelijk worden, ook het bedrijf zelf en geheel de levenswijze. Daarvoor moet het volk worden voorbereid. Het moet afleeren op den staat of op eenigerlei centraliseerend gezag te steunen. Neen, federalistisch moet alles later ingericht worden. De verschillende gemeenschapsgroepeeringen moeten als zelfstandige kringen zich met elkander verstaan. Naast dien vorm van het socialisme, die als het ware uit het eigen akkerbouwend samenleven, samenbezitten en samenwerken der Rusische boeren, met hun aloud gemeentebezit, is saamgegroeid, doen dan nog andere uitingen van socialisme zich gelden. Gedeeltelijk ontspruiten zij uit bijzondere eigenschappen van enkele der nationaliteiten, waaruit Rusland bestaat: wij hebben bijv. het oog op de federalistische bewegingen van de Ukraine. Gedeeltelijk hechten zij zich aan godsdienstige beroeringen, als het Stundisme. Door dat alles schieten van tijd tot tijd revolutionaire roover-opstanden heen, die zich vastklemmen aan herinneringen van Pougachef of Stenka Rasin. Dan woelt en kookt en gist het in den Russischen baaiert. Dan hoort men van Jodenvervolgingen, van brandstichtingen in het groot. Dan is er in een deel van het onmetelijk rijk anarchie, totdat de knoet en de galg weder orde brengen. Want Rusland is het land der uitersten. Alles gaat met | |
[pagina 235]
| |
sprongen, haastig en geweldig. Een liberale partij kan in dat rijk moeielijk ontstaan. Welnu, diegenen, die in andere landen zich zouden constitueeren tot een oppositie, worden in Rusland dadelijk volslagen socialisten. De landbouwtoestanden geven dat socialisme als onbewust aan de hand. De politieke actie wordt van-zelf een samenzweering. Van oudsher was Rusland het land waar men de Czaren vermoordde. Dat alles zit in de atmosfeer. Men wil loopen voordat men nog kruipen kan. Wanneer, men ontwaakt uit den slaap van het dagelijksch bestaan, wanneer men werkelijk gaat leven, dan leeft men als in een koorts. Het meest onwaarschijnlijke wordt tastbare waarheid. Alles beweegt zich dan in vliegende vaart, in wilde jacht.
In dezen stroom van denkbeelden, in dezen kring van mannen en vrouwen heeft nu prins Kropotkin zich tot op zijn 35ste jaar bewogen. Den gang van dit drama der hartstochten heeft hij medegemaakt. Al stamde hij uit een der oudste adelsgeslachten van het rijk, toch had hij als knaap reeds sympathie voor het volk, en had hij vroegtijdig een duren eed gezworen, om het onrecht goed te maken, dat zijn vaderen aan de lijfeigenen hadden gedaan. Toen zijn opvoeding voltooid was, trad hij niet in de keizerlijke garde, maar liet hij zich in 1861 als adjudant naar Siberië zenden. Dáár doorleefde hij de tijden van het eerste enthousiasme bij de troonsbeklimming van keizer Alexander II. Maar de onderdrukking van den Poolschen opstand deed hem tot inkeer komen. Hij hield het nog twee jaren uit en nam zijn ontslag uit den militairen dienst. Het was alsof hij in de rustige wetenschap een wijkplaats wilde zoeken, waar hij de gisting der politieke ideeën kon vergeten. Ten minste hij ging werken aan de universiteit te Petersburg om geologie en geografie te studeeren. Hij deed daarvoor reizen naar China en Siberië, werd vriend en medearbeider van den vermaarden Elisée Reclus, en weldra secretaris van het keizerlijk geografisch genootschap. Tegelijk werd hij kamerheer der keizerin en met ridderorden behangen. Doch in 1871 en 72 deed hij een reis naar het buitenland. Hij bezocht België en Zwitserland, leerde dáár de socialisten kennen, werd lid der Internationale en keerde terug als volbloed socialist. Die toetreding tot de socialistische ideeën van West-Europa | |
[pagina 236]
| |
versterkte hem nu in zijn vrijheids-ideaal. Hij sloot zich aan bij de Tchaikovsky - zie pag. 223 - deelde volkomen den gloed der felste heethoofden, en schreef de brochure: ‘Is de Revolutie noodig?’ In al de verbindingen, vereenigingen, besprekingen en daden der omwentelingspartij tegen Alexander II ziet men nu zijn naam. De gedragslijn, door de uiterste partij der socialisten voorgeschreven, was ook de zijne. Hij was een bewust werktuig in hun handen. Zijn eigen levensloop viel dus nu geheel en al samen met de geschiedenis der revolutionairen, die wij hierboven hebben geschetst. Hij volvoerde wat zij besloten. Hij deelde hun lot. Het waren ook zijn vrienden die aan de galgen hingen. Hij deed hetzelfde als zij. Ook hij gaf onder een aangenomen naam, in den winter van 1872, geheime voorlezingen aan de arbeiders over de geschiedenis der Internationale. Ook hij zou als schilder ‘in 't volk’ gaan, om voor de leer der socialisten te werken. Hij werd echter toen - het was 1873 - verraden en met zijn broeder gevangen gezet. Dáár in de harde gevangenis doorleefde hij drie lange zware jaren. Boven zijn hoofd hoorde hij de kreten van hen, die door waanzin waren aangegrepen. Negen van zijn mede-gevangenen werden krankzinnig, elf gaven zich zelven den dood. Hij zelf was door de ontberingen in 1876 ziek geworden en werd uit de citadel naar het hospitaal gebracht. Hij bleef zich dood-krank houden, doch zinde op middelen om te vluchten. Zijn vrienden hielpen. Werkelijk wist hij 29 Juni 1876 te ontkomenGa naar voetnoot1). Hij vlood uit Rusland. In zijn geboorte-land kon hij niet meer terugkomen. Hij moest de Russische Catilina's, in wier kring en omgeving hij had vertoefd, wier leven hij had geleefd, het vernielend werk tegen den Czaar verder, zonder hem, laten voortzetten: uit de verte kon hij slechts met spannenden blik hun daden volgen. | |
II.Doch hij was en bleef revolutionair socialist. En daar hij, op nationaal gebied, in Rusland niet meer kon arbeiden aan die omwentelingstaak, zou hij thans beproeven in Europa, op internationaal terrein, propaganda te gaan maken voor een algeheele vervorming der maatschappij. | |
[pagina 237]
| |
Zijn overtuigingen op dat gebied waren zijn leven. Hij moest voorwaarts. Was er echter in zijn deelneming aan het Russisch nihilisme nog altijd een roode draad, die zich aan historie en traditie vasthechtte: waren zijn pogingen en daden bepaald door verontwaardiging over doorleefde toestanden: was zijn bestaan een krijg geweest tegen den Czaar en diens reactie: een uiting van wraak en hartstocht: - van nu af aan is het bij hem als het ware een abstract optreden en oorlog voeren: een strijd tegen geheel den bestaanden vorm der maatschappij. Wij bewegen ons met hem voortaan in een wereld van opvattingen en denkbeelden, soms in het volkomen luchtledige. Onder den aangenomen naam van Levachoff was hij, na zijn vlucht uit de gevangenis, in Zwitserland aangekomen. Hij vestigde zich voorloopig te Genève en deed van daar uit reizen naar Frankrijk en Londen. Zijn arbeid was bepaald door zijn lidmaatschap der ‘Internationale.’ Hij zou echter ook hier tot de uiterste linkerzijde behooren, en de taak voortzetten van Bakounin, die juist in Juli 1876 overleed; in één woord het anarchisme dienen. Wij moeten dus het gedrag van Bakounin in de Internationale ons een oogenblik weder voor den geest roepen. Men weet dat de Internationale zich in het jaar 1864 voor goed had geconstitueerd. Het zou wezen een Internationale Associatie van alle arbeiders. Het oorspronkelijk denkbeeld was reeds in 1847 in het brein van Karl Marx en Friedrich Engels opgekomen. Doch de gebeurtenissen van het jaar 1848 hadden het tot stand komen verijdeld. Sinds was het plan met korte tusschenpoozen blijven rusten, doch in 1862 werd het voor goed wakker. In dat jaar werd de groote algemeene nijverheidstentoonstelling te Londen bezocht door allerlei afgevaardigden van werklieden vooral uit Frankrijk. De Britsche arbeiders ontvingen hen eenigszins feestelijk en broederbanden werden gesloten. Van-zelf leidde die kennismaking tot het voornemen der arbeiders, om zich meer geregeld te verbinden en een vast internationaal genootschap te vormen. De arbeiders uit alle landen moesten zich verstaan. Het kapitaal kende geen vaderland, wendde zich daarheên, waar het op de voordeeligste wijze zijn winst kon behalen: welnu, ook de arbeiders zouden geen vaderland meer eerbiedigen: zij zouden een cosmopolitischen | |
[pagina 238]
| |
stand gaan vormen. Nationaliteit en afzonderlijke spraak zouden niet meer in rekening komen. De arbeid in het algemeen moest geëmancipeerd worden. Men moest alle ‘phrases’ laten varen, en gaan handelen. Het wachtwoord moest zijn: ‘Proletariërs van alle landen, sluit u aanéén.’ Dit toch was de grondtoon der overwegingen in de vergadering van 28 September 1864 te Londen, waar voor het eerst een geregeld bestuur of comité werd gekozen en deputatiën van werklieden, uit Frankrijk, Engeland en andere landen, aanwezig waren. Doch de aandacht viel dáár vooral op den man, die weldra leider en bezieler der groote vereeniging zou worden, op Karl Marx. Zijn programma, zijn ontwerp-statuten, zijn ontwerp-reglement van orde werden aangenomen: hij zou het denkend hoofd van allen zijn. Wat bedoelde hij? Voorzooverre men bedoelingen kan opmaken, schijnt het ons toe, dat Marx de Internationale geleidelijk wilde opvoeden, ten einde haar in staat te stellen den omkeer der maatschappelijke organisatie, die hij op 't oog had, tot stand te brengen. Tweeledig moest dus de taak zijn bij den strijd van arbeid tegen kapitaal. Van den éénen kant moest de houding van den arbeid eenigszins afwachtend wezen. Marx (de pessimist bij uitnemendheid!) sprak dan als zijn overtuiging uit, dat de overwinningen van het kapitaal eigenlijk Pyrrhusoverwinningen waren. Men moest het kapitaal waar het mogelijk was laten begaan. De tegenwoordige maatschappij, op die orde en regelen van het kapitaal gebaseerd, zou van zelve zich ontwrichten en vernietigen, wanneer slechts de uiterste consequentiën van het kapitalisme zouden worden doorgevoerd. Van den anderen kant moest men echter reeds tegelijkertijd beginnen in den kring der arbeiders zelven een organisatie, een positief systeem, op te bouwen en te verwerkelijken. En dat positieve stelsel mocht niet anders zijn dan een realisatie van het begrip van het ‘collectieve’. Het particulier eigendom, dat in de beschaafde landen het pleit gewonnen scheen te hebben, moest weder wijken voor het gezamenlijk eigendom, en de individueele wijze van arbeiden - waarbij ieder voor zich, in wedijver tegen de anderen, op eigen verantwoordelijkheid werkte, spaarde en geld trachtte te verdienen - moest plaats maken voor een collectieve in-gang-stelling der productie, van welke | |
[pagina 239]
| |
productie nu de vruchten aan allen, die aan 't werk hadden deelgenomen, ten goede moesten komen. Te dien einde zouden alle productiemiddelen - landerijen, werkplaatsen, grondstoffen, werktuigen - kortom alles wat wij kapitaal noemen, collectief het eigendom van alle producenten moeten zijn: zou voorts de geheele inrichting, indeeling en trapsgewijze voortgang van den arbeid onder een uit één beginsel voortvloeiende organisatie, dus onder een geregelde leiding, dienen te worden geplaatst: zou eindelijkde verdeeling van het gemeenschappelijk product aan allen - met inachtneming van ieders productieve diensten en ieders behoeften - overeenkomstig een vast plan moeten geschieden. Dit ten minste was het programma, zoo als het later in 1867 ontwikkeld en ontvouwd werd in het wonderlijk talmudisch boek van Karl Marx, ‘das Kapital.’ Twee punten trekken daarbij onze aandacht. Vooreerst dat Marx in zijn positief stelsel van productie consequent de niet-collectieve motieven uitsluit. De verbintenissen op individualistischen grondslag werden steeds door hem afgewezen. Van ‘tradeunions’ wilde hij niet weten. Het genootschapswezen van Schultze-Delitsch werd slechts met een schouder-ophalen door hem begroet. De poging, die Lasalle van 1862 tot 1864 ondernam, werd door Marx als een privaat-rechtelijke solutie veroordeeld en afgekeurd. Al die oplossingen, ook die van Lasalle, stelden zich op de basis der concurrentie, veronderstelden nog strijd van belangen tusschen werkgevers en werknemers, tusschen genootschappen en niet-genootschappen. Neen, de socialist moest dien strijd - den ganschen strijd tusschen kapitaal en arbeid - opheffen. Het productie-vermogen moest collectief vermogen zijn: slechts dàn was een aan den arbeid geëvenredigd inkomen en privaat-eigendom van gebruiksmiddelen te verkrijgen. - In de tweede plaats verdient de aandacht de omstandigheid, dat Marx bij het in gang zetten van zijn collectieve productie voortdurend een leiding onderstelt. Hij wilde een autoriteit, die uit naam van allen sprak. Een vast door allen aangenomen en gevolgd gezag. De staat zelf zou desnoods die rol kunnen vervullen, wanneer de staat op het socialistisch standpunt zich stelde. In dien geest wilde Marx de Internationale doen optreden en leven. Er was echter naar zijn inzien nog veel opleiding | |
[pagina 240]
| |
noodig, voordat men de arbeiders positief hun gebouw kon laten optrekken. In het begin bepaalde men zich in de Internationale tot een gemeenschappelijke vereeniging om onderling hulp te verleenen bij ongevallen of ook bij werkstakingen. Op het eerste algemeene congres (September 1866) te Génève voegde men daaraan toe de poging, om een normaalarbeidsdag van acht uren te verkrijgen: voorts trachtte men dáár een regeling voor te stellen betreffende den arbeid van vrouwen en kinderen, en maakte men bepalingen omtrent de compleete opvoeding (enseignement integral) der opkomende geslachten. Eindelijk stelde men een verklaring van beginselen vast. Men bleef dus eenigszins bij algemeenheden en bij voorbereidende stappen. Doch reeds op het tweede congres der Internationale, in September 1867 te Lausanne gehouden, begon men scherper lijnen te trekken. De questie van den Staat, te weten in hoeverre de arbeiders moesten trachten zich van de politieke macht meester te maken, kwam aan de orde: terwijl de denkbeelden van het collectivisme tegenover individualisme, mutuellisme en communisme besproken en verdedigd werden. Op het derde congres in September 1868 te Brussel gehouden - en uit de talrijke opkomst bleek het dat de propaganda sterken invloed uitoefende - werd de stemming reeds heftiger en beslister. Men wilde vooruit. Men nam reeds als vast dogma het staats-collectivisme aan. Marx had zulk een beslissing nog willen uitstellen, totdat de geesten der arbeiders meer voorbereid waren. Doch reeds was er een uiterste fractie op het congres werkzaam, die Marx dreigde te overvleugelen. Die uiterste fractie werd geleid door Bakounin, den Rus. Van nu af aan wordt het in de Internationale een duel tusschen Marx en BakouninGa naar voetnoot1). Bakounin wilde dadelijk een bijzondere vaste stelling in de Internationale innemen. Met een onderdeel van den Vredesbond (la ligue de la Paix) had hij een vereeniging gesticht onder den naam van de ‘Alliance de la démocratie socialiste.’ Die alliantie onderwierp zich wel in algemeene termen aan de statuten van de Internationale, doch bleef in wezen en karakter | |
[pagina 241]
| |
voortbestaan. De leden daarvan wilden sneller voorwaarts dan Marx bedoelde en riepen reeds nu de revolutie in. Op het vierde congres der Internationale, September 1869 te Bazel vergaderd, kwamen reeds scheuringen voor: al behandelden Marx en Bakounin elkander nog niet als vijanden. Het collectivisme werd er scherper en beslister begrensd en geformuleerd. Doch in het jaar 1870 zou het tot een uitbarsting komen. Wel kon, wegens den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, het gewone jaarlijksche congres der Internationale in dat jaar niet gehouden worden: maar in Zwitserland zelf, te midden van al de secties waaruit de Internationale bestond, stookte nu Bakounin het vuur op. Er was dáár als onderdeel der Internationale een zoogenaamd ‘Fédération Romande,’ die over het algemeen de denkbeelden van Marx deelde. Die federatie zou haar bijéénkomst in April 1870 te Chaux-de-Fonds hebben. Bakounin, aan het hoofd der mannen van Génève, bond dáár den strijd aan; en toen in het volgend jaar November 1871 diezelfde federatie haar vergadering te Sonvilliers hield, constitueerde hij en zijn volgelingen zich als een eigen federatie. Hij verklaarde de ‘fédération Romande’ ontbonden en nam met zijn fractie den naam aan van ‘fédération Jurassienne.’ Doch nu ook zou Marx een einde aan de scheuring gaan maken. Hij riep het algemeene congres der Internationale, het vijfde, tegen September 1872 in den Haag te zamen. Dáár werd Bakounin, als stichter van de Alliance de la Démocratie Socialiste, uitgestooten, en éénheid onder de gelederen hersteld. Marx bereikte dus oogenschijnlijk zijn doel. Hij triomfeerde. Doch het zou blijken, dat ten koste van den vorm de inhoud was prijsgegeven. Reeds werd het duidelijk bij de besluiten van het Haagsche congres, toen voor het vervolg New-York als zetel van de Internationale werd aangewezen. Blijkbaar bedoelde men zich te beraden en af te wachten, of in Europa het terrein gunstig bleef voor de oorspronkelijke bedoelingen der Internationale. En de jaren die volgden zouden bewijzen, dat inderdaad de Internationale als zoodanig had uitgediend. Geen algemeen congres werd in Europa meer gehouden. Toen Marx in den voorzomer van 1883 te Londen stierf was er geen sprake meer van de eigenlijke Internationale. Daarentegen was de aanhang van Bakounin steeds grooter geworden. | |
[pagina 242]
| |
Het punt, waarop hij tegenover Marx voortdurend den aanval richtte, en waartegen zijn stooten zich keerden, was de beteekenis van het gezag en van den staat voor het socialisme der toekomst. Marx eerbiedigde gezag en leiding en wilde den staat behouden en gebruiken: Bakounin nu plaatste daartegenover de leuzen, die hij tegelijkertijd in zijn Russische kringen (zie pag. 221) verdedigde, de wachtwoorden federalisme en anarchie. Wij zijn met dit woord anarchie in het hart van het socialisme onzer dagen gekomen, en moeten dus de vrijheid nemen even bij den oorsprong en beteekenis dier leuze stil te staan. Het woord is voor de socialisten het eerst gebruikt door ProudhonGa naar voetnoot1). Hij zelf en de socialisten, die na hem het op hun programma's schreven, hielden in het begin steeds vol een streepje te plaatsen tusschen an- en archie, om goed te doen uitkomen dat het woord, van Griekschen oorsprong, niet moest opgevat worden in den alledaagschen zin van ‘wanorde,’ doch dat het vast en bepaald beteekende wat de lettergrepen uitdrukken, dat is: ‘geen (ἀν) macht of gezag (ἀϱχὴ).’ Het beduidde ontkenning van autoriteit. Allengs hebben de socialisten dat streepje in het woord anarchie laten vallen. Zij schreven eenvoudig-weg anarchie. Hun bedoeling was echter dezelfde en duidelijk genoeg. Zij waren opstandelingen tegen alle macht of gezag. Zij waren gewoon dit op te helderen door een citaat uit Bentham. Deze had in 1816 het volgende betoogd: ‘De geleerde - zoo zeide hij - die een slechte wet wil hervormen of doen herzien, begint niet met tegen die wet opstand te prediken.... Het karakter van den anarchist is echter juist het tegenovergestelde. Deze gaat het bestaan zelf van die wet ontkennen, verwerpt de geldigheid daarvan, hij wekt de menschen op, om haar als wet te verkrachten en tegen haar uitvoering zich te verzetten.’ Welnu, dit was het standpunt van Bakounin. Toen éénmaal de Internationale aan de arbeiders had geleerd, dat hun aanéénsluiting zich niet moest bepalen tot ééne natie: dat zij integendeel elkander de hand moesten reiken over | |
[pagina 243]
| |
alle kunstmatige grenzen der staten heên; toen ontstond de vraag: kan en moet de groote associatie, die door alle arbeiders in alle landen zal worden gevormd, den staat en de staatsorganisatie als integreerend deel of orgaan handhaven? Marx en die hem aanhingen meenden die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden. Het was volgens hen zelfs denkbaar, dat de staat de opgehoopte rijkdommen als kapitaal ging gebruiken en met dat kapitaal de collectieve productie in gang zou zetten. Bakounin, gevolgd door vele socialisten van latijnsch ras, waren met het antwoord gereed, dat zulk een staat de ergste van alle dwingelandijen zou zijn: zij meenden dat zulk een opvatting slechts een copie uit het verleden was: zij stelden daartegenover het nieuwe ideaal, de anarchie, met andere woorden, de volledige afschaffing der staten, en de organisatie van alles door vrije federatie van alle volkskrachten, van voortbrengers en verbruikersGa naar voetnoot1). Zij noemden zich dus, wanneer zij de dubbelzinnigheid, die er in de gangbare beteekenis van het woord anarchie ligt, wilden vermijden, anti-autoritairen of anders ‘anti-étatisten.’ De bestrijding van het begrip Staat werd bij de anarchisten een bepaald dogma. Zij zagen wel in, dat het een zeer moeilijk werk zou zijn, de menschen te ontwennen aan dat staats-idee, maar de consequentie der logica vorderde het. En dan herinnerden zij zich, dat zij niet kwalijk slaagden in hun ondermijning der andere groote denkbeelden, waarop tot nu toe de menschheid had geleund. De begrippen van God, eigendom en familie waren, door hun toedoen, bij velen aan het wankelen gebracht: zij deinsden er dus niet voor terug, ook het begrip Staat, - aan welks ontkenning Fourcier trouwens ook reeds had medegewerkt - in het gemoed der menschen te ontwortelen. Bakounin schreef in dien zin het bekende en vermaarde fragment: ‘Dieu et l'Etat’ met het wachtwoord: ‘Wij weren van ons af elke wetgeving, elke autoriteit en elken bevoorrech- | |
[pagina 244]
| |
ten en officieelen invloed, al kwam hij voort uit het algemeen stemrecht, vast overtuigd als wij zijn, dat zulk een gezag altijd ten profijte zal strekken van een overheerschende en exploiteerende minderheid tegen de belangen van een overgroote dienstbare meerderheid. In dien zin zijn wij waarlijk anarchisten’Ga naar voetnoot1). En Bakounin organiseerde nu die partij der anarchie. Dadelijk, na de uitspraak van het congres der Internationale in den Haag, vereenigde zich te Saint-Ymier een anti-autoritair congres, dat tegen de besluiten van het Haagsche congres protesteerde. Vooral Spaansche en Italiaansche secties juichten Bakounin toeGa naar voetnoot2). De ‘Fédération Jurassienne’ gaf den toon aan. Zij nam de houding aan van de werkelijke eigenlijke Internationale te zijn. Op dit standpunt riep zij, toen de algemeene raad der Internationale van uit New-York de getrouwen tot een congres in September 1873 te Génève vereenigde, een contra-congres der Internationale (het zoogenaamde zesde congres) ook in Génève samen. De twee congressen vergaderden tegenover elkander. Op dat van Bakounin werd het woord ‘anarchie’ als wachtwoord reeds gegeven. Voorts ging men over tot een revisie der statuten der Internationale. Terwijl nu na dien tijd Marx met de ware Internationale geen congres meer kon verzamelen, hield Bakounin met de zijnen in September 1874 in Brussel het zoogenaamde zevende congres der Internationale. Hun zaak ging vooruit. Vooral in Italië breidde zij zich uit. In België ontstonden allerlei secties van anarchisten. En Frankrijk werd in de beweging opgenomen. Een in Génève uitkomend blad ‘l'Avant Garde’ besprak met onvermoeiden aandrang telkens die questies en ontvouwde de leer der anarchie. In 1875 werd er geen algemeen congres gehouden: er verzamelde zich slechts een gewestelijk congres der ‘fédération Jurasrienne’ te Vevey. Doch in 1876 kwam het zoogenaamd achtste algemeene congres te zamen. Met trots zagen de aanhangers nu op de verbreiding van hun denkbeelden. Men hield als 't ware een overzicht der partij. Van alle kanten zonden secties afge- | |
[pagina 245]
| |
vaardigden. Vooral in het Zuid-Oosten van Frankrijk had de zaak der anarchie uitbreiding gekregen. De collectivisten gingen aldaar voor een deel met hen medeGa naar voetnoot1). Men begon nu op dat congres de eischen der anarchie te formuleeren. Terzelfder tijd sprak men de lijkrede uit over de vroegere oude Internationale die te New-York wegkwijnde en stierf. Het was in die dagen dat de 62jarige Bakounin, die, ziek en afgetobt, in de laatste tijden zich had teruggetrokken op een klein landgoed te Lucarno, dat een oude vriend Caffiero voor hem beschikbaar had gesteld, zijn partij voor goed zou verlaten. Hij stierf den 2den Juli 1876. Maar juist op dat tijdstip kwam nu de nog jonge (35jarige) prins Kropotkin uit Rusland aansnellen en vestigde hij zich te Génève, om de zaak der anarchie op zijn wijze te dienen. Wij zien nu de anarchisten zich vooral bevlijtigen om onderaardsche mijnen in de verschillende landen te leggen. Wel wordt nog in September 1877 te Gent een zoogenaamd negende congres gehouden, maar deze vergadering ging zonder veel klank uiteen. Tot op het jaar 1881 werd geen algemeene vergadering meer gehouden. Doch men arbeidde zonder ophouden en de toon zelf onder de partijgenooten werd telkens heftiger. Men werkte vooral op Italië. Toen het blad ‘l'Avant-Garde’, dat de oproerige bewegingen der Italiaansche landbouwende standen had gesteund, overeenkomstig den eisch der Italiaansche regeering, in 1878 opgeheven werd, werd het vervangen door ‘le Révolté’, dat van nu af aan de leer zou ontwikkelen en verkondigen. Het werd bij uitstek goed geschreven en vond duizende lezers in Frankrijk. Prins Kropotkin en Elisée Reclus waren de voornaamste redacteurs. Hun vliegende wachtwoorden werden heinde en verre nu verspreid. Wat Frankrijk betreft, waren Lyon en Marseille vooral de | |
[pagina 246]
| |
aanknoopingspunten met de anarchisten. Toen in 1879 een arbeiderscongres te Marseille werd gehouden, had men dáár gelegenheid de hoofden te tellen. De partijgenooten in Frankrijk waren wel is waar voor het meerendeel nog altijd collectivisten, doch stonden reeds voortdurend in betrekking met de ‘fédération Jurassienne.’ Trouwens zij, die te Marseille bijeenkwamen, vertoonden in hun meeningen de schakeeringen van alle uiterste socialistische denkwijzen. Dáár waren Broussisten, Guesdisten, Blanquisten, Anarchisten: alles woelde bont dooréén. Op de vergadering te Marseille werden nu den 31sten October door de socialistische arbeiders organisatie en statuten voor Frankrijk vastgesteld. Frankrijk werd verdeeld in zes gewesten (régions), 1o. dat van Parijs of van het midden, 2o. dat van Lyon of van het oosten, 3o dat van Marseille of van het zuiden, 4o. dat van Bordeaux of van het westen, 5o. dat van Lille (Ryssel) of van het noorden en 6o. dat van Algerië. Elke ‘région’ zou gewestelijke congressen houden. Het eerste gewestelijk congres zou in 1880 te Lyon plaats hebben. Op al die congressen kwamen nu de anarchisten als vast aanééngesloten, felle minderheid. Reeds op dat van Lyon wist de fractie der anarchie een boventoon te voeren te midden der collectivistische meeningen. Het evangelie der anarchie werd toen voor het eerst in Frankrijk met luider stemme verkondigd. Toch behielden over het algemeen de collectivisten nog de meerderheid en dus het veld: maar onderscheidene besluiten van het congres wezen reeds aan, dat men het staatsbegrip overboord wierp. In dat opzicht is opmerkelijk het besluit over de deelneming aan de verkiezingen ‘De verkiezingen mogen - zoo luidde het - nooit anders beschouwd worden dan als middelen van beroering (agitatie) en mogen dus slechts de volgende vormen aannemen: het stellen van niet-benoembare candidaten, het stemmen met blanco-stembriefjes, of de uitdrukkelijke verklaring om zich van stemmen te onthouden.’ In den ‘Revolté’ van 7 Augustus 1880 werd met ophef die zwenking der socialistische denkwijze naar den kant van het anarchisme geroemdGa naar voetnoot1). | |
[pagina 247]
| |
Toch ziet men sinds 1880 collectivisten en anarchisten in Frankrijk nog voortdurend met elkander strijden. Op de gewestelijke vergaderingen te Parijs, Havre en elders werden zij bijna handgemeen. Daarbij kwam, dat de door de Fransche Kamers verleende volledige amnestie aan allerlei heftige voorvechters en heethoofden weder den toegang in Frankrijk gaf. Zij snelden naar die gewestelijke congressen en gaven dáár uiting aan hun bitteren hartstocht, hun twistzucht en hun geest van exclusivisme. De leiders der anarchisten zaten daarbij niet stil. Kropotkin en Reclus te Génève, Emile Gautier te Parijs, Bernard te Lyon verdubbelden hun werkzaamheid. In Lyon werd het blad ‘le Droit Social’ en in Parijs het blad ‘La Revolution Sociale’Ga naar voetnoot1) met anarchistische programma's gesticht. En op zeer vele plaatsen in Frankrijk - te Vienne, te Saint-Etienne, te Villefranche, te Creusot, te Reims - vormden zich kleine groepen, die de zaak der anarchie als de hare erkenden. Die groepen namen over het algemeen zeer melodramatische namen aan. De groote zaak was echter onder al die groepeeringen, te midden van den voortdurenden wedijver en strijd van collectivisten en anarchisten, zekere cohaesie en zeker verband te brengen. Het was een zeer moeilijke zaak. Volmaakte onafhankelijkheid, niet-onderwerping aan een gezag, tuchteloosheid waren juist de beginselen der anarchie. Hoe was dan onder die groepen, op allerlei plaatsen in het noorden, oosten, westen, zuiden van Frankrijk, een vaste leiding te brengen? Het middel daartoe werd door de Parijsche groep in het nommer van ‘La Revolution Sociale’ van 16 Juni 1881 voorgesteld. Het bestond hierin, dat al die verschillende revolutionaire socialistische groepen met elkander zouden correspondeeren. De Parijsche groep, die bijna alle adressen der groepen had, zou copie daarvan aan alle groepen zenden, opdat die correspondentie dadelijk zou kunnen beginnen. Zoodra een bestaande groep kennis ontving van de constitutie van een nieuwe groep, moest deze het aan al de anderen melden. De questies zouden door de ééne groep aan de andere ter bestudeering en behandeling worden gezonden. | |
[pagina 248]
| |
Duidelijk is het - zoo betoogde de Parijsche groep - dat alle schijn van autoriteit zóó vermeden werd. En het groote voordeel zou wezen, dat op den dag, wanneer het fransche gouvernement de revolutionaire socialisten zou willen gaan bestrijden, die regeering in plaats van één hoofd - welks neêrvelling de vernietiging der organisatie mede zou sleepen - honderde verlichte en vast aanééngesloten cirkels van tegenweer en aanval zou ontmoeten. Op die wijze zou in Frankrijk aan de behoefte naar zekere eenheid onder de socialisten worden voldaan. Men ziet dat het anarchistisch idee daarbij uitkwam. Doch voor gansch Europa deed in ditzelfde jaar 1881 onder de socialisten de vraag naar een of ander verband zich gevoelen. Men sprak er vooral over, om onder andere vormen de Internationale weder op te richten. Daarvoor werd nu op 14 Juli 1881 te zamengeroepen een congres te LondenGa naar voetnoot1). Al de anarchistische bladen maanden hunne volgelingen aan het bij te wonen. Inderdaad was dit congres zoo heftig mogelijk. Men zeide de Internationale weder op de been te brengen, men ging zelfs weder uit - zoo sprak men - van de verklaring der Internationale van September 1866: doch de besluiten, die aan dat alles werden toegevoegd, droegen een gansch andere min of meer anarchistische tint. Hoort bij voorbeeld deze besluiten van het Londensche congres: ‘De Internationale Associatie der arbeiders verklaart zich tot vijand der parlementaire politiek. Ieder, die de beginselen der Associatie aanneemt en verdedigt, kan als lid der Associatie worden aangenomen. Elke groep zal het recht hebben direct met alle andere groepen en federaties te correspondeeren. Intusschen zal er, om de verhoudingen te vergemakkelijken, een internationaal “bureau de renseignements” opgericht worden. Dit bureau zal uit drie leden bestaan. Overeenkomstig de besluiten van groepen en federaties zal een congres gehouden worden. - Het tegenwoordige congres uit den wensch, dat al de groepen op de volgende voorstellen zullen letten: Het is vooral noodzakelijk, dat het revolutionaire idee en de geest van opstand worde bevorderd en verbreid in die volkskringen, die zich nog illusies maken over de zedelijkheid en goede werking der legale middelen. De propaganda moet door daden geschieden. | |
[pagina 249]
| |
Daar wij van het wettelijk standpunt, waarop men tot nu toe vrij algemeen gebleven is, uittreden, om onze werkkracht over te brengen op het terrein der illegaliteit, die de eenige weg is welke tot de revolutie leidt, zoo moeten wij naar middelen grijpen, die met dat doel strooken. Wij moeten ons herinneren, dat het eenvoudigste feit, de minste handeling tegen de tegenwoordige instellingen, beter en luider tot de massaas spreekt, dan duizende gedrukte stukken, of zeeën van welsprekende woorden. Die propaganda door daden heeft nog meer belang op het platte land dan in de steden. Het congres beveelt aan alle groepen en individuen der Internationale aan, om bijzonder gewicht te hechten aan de studie der technische en chemische wetenschappen, als middelen van verdediging en aanval.’ De socialisten stelden zich dus te zamen op voet van oorlog. Zij wezen naar de dynamiet, die in Rusland tegen Alexander II de bekende diensten had gedaan. De fractie der anarchisten kon tevreden zijn met den invloed, dien zij op de socialisten had verworven. Toch wilde zij afzonderlijk als uiterste partij der socialisten zich blijven bevestigen. Vandaar dat de anarchisten in Augustus 1882, op voorstel der ‘Fédération Jurassienne’, nogmaals een internationaal congres te Genève samenriepen, op welk congres als behandelingspunt aan de orde werd gesteld: de volledige afscheiding der anarchistische partij van alle politieke partijen met welken naam zij zich tooien. Dit congres was zuiver anarchistisch. De groepen van Lyon waren er vertegenwoordigd door twaalf gedelegeerden; Vienne (Isère) en Saint-Étienne door drie; Parijs door twee; Villefranche (Rhône), Bordeaux, Cette, Montceau en de groepen van Italië, elk door één afgevaardigde. Dat congres stelde nu een manifest vast van dezen inhoud: ‘Onze vijand is onze meester. Wij anarchisten, die geen meester erkennen, strijden tegen allen, die zich van eenige macht hebben meester gemaakt of willen meester maken. Onze vijand is de landheer, die den grond bezit en den boer laat werken ten zijnen bate. Onze vijand is de patroon, die de werkplaats heeft en haar gevuld heeft met slaven van het dagloon. Onze vijand is de staat, welken vorm hij ook aanneemt, monarchaal oligargisch, democratisch, of arbeidersstaat, met al zijn beambten, zijn staf van militairen, magistraten, spionnen en dienders. Onze vijand is elke abstractie van gezag, hetzij men de abstractie God of Duivel noemt, in wier naam | |
[pagina 250]
| |
de priesters zoolang de goede zielen hebben geleid. Onze vijand is de wet, altijd ingericht ter onderdrukking van den zwakken door den sterken, altijd gereed tot rechtvaardiging en wijding van de misdaad. - Maar zoo de grondeigenaar, de patroon, de hoofden van den staat, de priesters en de wet onze vijanden zijn: wij zijn ook hun vijand, wij heffen ons op en stellen ons tegenover hen. - Wij willen den grond en de werkplaats heroveren op den landheer en op den patroon: wij willen den staat afschaffen, onder welken naam hij zich ook verbergt; wij willen onze zedelijke vrijheid hernemen tegen den priester en de wet. In de mate onzer krachten arbeiden wij aan de vernietiging van alle officieele instellingen en wij verklaren ons één (solidair) met ieder mensch, groep of maatschappij, die door een revolutionaire daad de wet ontkent. Wij stellen ter zijde alle wettelijke middelen, omdat zij de negatie zijn van ons recht: wij verwerpen het zoogenaamd algemeen stemrecht, omdat wij onze individueele souvereiniteit niet kunnen prijs geven, en ons niet medeplichtig willen maken aan de wandaden door zoogenaamde mandatarissen van dat stemrecht verricht. Tusschen ons anarchisten en elke staatkundige partij - behoudend of gematigd, geheele vrijheid bestrijdend of haar bij kleine hoeveelheden gunnend - is de breuk volkomen. Wij willen onze eigen meesters blijven en hij onder ons, die een chef zou beoogen te worden, is verrader aan onze zaak. - Intusschen weten wij, dat de individueele vrijheid niet kan bestaan zonder associatie met andere vrije metgezellen. Wij leven de één door den ander; het is het sociale leven dat ons gemaakt heeft; het is de arbeid van allen die een ieder het gevoel van zijn recht en de kracht om het te verdedigen geeft. Elk sociaal product is een collectief werk, waarop allen gelijkelijk recht hebben. Wij zijn dus Communisten. Wij erkennen dat zonder omverhaling der voorvaderlijke, erfelijke, gemeentelijke, provinciale en nationale grenspalen, het werk steeds weder van meet-af-aan te beginnen zou zijn. Aan ons zij het gegeven het gemeenschappelijke eigendom te veroveren en te verdedigen, welke ook de taal of het etiket der omver te werpen gouvernementen mogen zijn.’ Toen dit manifest in 1882 werd opgesteld en uitgevaardigd, was de Fransche regeering reeds bezig geweest zich te weer te stellen en van haar kant aanvallend tegen de anarchisten op te treden. | |
[pagina 251]
| |
Te Parijs (men denke aan Louise Michel), te Montceau les Mines, maar vooral te Lyon, de hartader van het fransche anarchisme, werd met kracht alles onderdrukt. Aldaar werd ook Kropotkin gevangen genomen. Hij had van Juli 1876 in Grenève geleefd, en had van daaruit telkens kleine uitstappen gedaan; toen hij in den aanvang van het jaar 1881 uit Zwitserland was uitgezet. Hij vestigde zich daarop te Thonon. Op een reis van en naar Londen bleef hij zich eenigen tijd stilhouden te Vienne, te Saint-Etienne en te Lyon, niet te Montceau-les-Mines, zoo als later de fransche regeering meende, toen zij dáár de anarchistische onlusten bedwong. Den 12n October 1881 was hij te Thonon teruggekeerd. Toen nu te Lyon de anarchie haar werk begon, aarzelde de fransche regeering niet, en liet zij Kropotkin, die aldaar werd gevonden, den 21sten December 1881 achter slot en grendel zetten. En nu begon in het begin van 1882 het proces der anarchisten te LyonGa naar voetnoot1). De regeering nam als punt van aanklacht aan het weder oprichten van de in Frankrijk verbodene Internationale. De aangeklaagden (omstreeks vijftig in getal) verdedigden zich alleen op dat punt, doch vielen overigens de maatschappelijke orde aan en verklaarden zonder omwegen anarchisten te zijn. Bijna allen werden 10 Januari 1882 tot opsluiting veroordeeld. In de eerste plaats de toen veertigjarige Prins Kropotkin tot vijf jaren gevangenisstraf. Hij werd vastgezet in de gevangenis van Clairvaux. | |
III.Wij hebben het terrein in oogenschouw genomen, waarop Kropotkin is opgetreden en vooral den achtergrond doen uitkomen. Wij wenden ons thans tot het boek, dat ons aanleiding gaf tot deze studie. Wij kunnen nu zeer kort zijn. Want het boek is niet anders dan een verzameling, door | |
[pagina 252]
| |
Elisée Reclus bezorgd, van de dagblad-stukken, die Kropotkin van 1879 tot 1882 in het anarchistisch orgaan ‘le Révolté’ schreef. De artikelen, die de ‘Révolté’ ten beste gaf, ten einde de partij der anarchisten te bewegen, in haar strijd tegen de maatschappelijke orde, niet aan te nemen de oplossing der collectivisten, worden hier gevonden. Hier in dit boek is de motiveering van enkele zoo woeste besluiten van de verschillende Fransche en Zwitsersche arbeiderscongressen. Van daar de gloeiende heftigheid, maar ook de helsche éénzijdigheid van den inhoud. Wij hebben hier slechts - zelfs wanneer wij ons op socialistisch standpunt zouden willen stellen - de helft van het vraagstuk. Onderstreept, of liever tot berstens toe aangeblazen, is alléén dat wat op het oogenblik dienst deed tegen de collectivisten. Dan mengen zich door al die polemiek heên Russische herinneringen: gezegden van Herzen of van Tourgueneff: blikken uit de verte op de lange karavanen van verbannenen, die in de sneeuwvlakten van Siberië zich zelven moeten gaan begraven: jubelkreten over de Russische jeugd, die onder keizer Alexander II het sombere maar grootsche treurspel der worsteling tegen het onderdrukkingsstelsel heeft durven opvoeren: heilgroeten aan Vera Zassoulitch, die den satraap een kogel in de borst heeft geschoten, toen hij op een dag zich veroorloofde een gevangen socialist smadelijk te bejegenen: verwijzingen naar Russische agrarische toestanden en de organisatie van het Russisch gemeentelijk bezit der gronden: een lofzang op het gemeenschappelijk arbeiden der doukhobortsiGa naar voetnoot1): een aanstipping van Russische beginselen, in zooverre er de boer nog altijd een misdaad als een ongeluk of als een toeval wil beschouwen, waarvan de schuld ten deele op de maatschappij zelve terugvalt, waar het vergrijp is gepleegd. Kortom: een bijtende geur of reuk uit verre noordsche streken dringt, onder het lezen van dat boek, als van uit de bladzijden tot onze zenuwen door, en herinnert ons voortdurend, dat wij hier te doen hebben met dat bijzondere type der socialisten: den nihilist - anarchist. Op drie punten of gegevens wordt voortdurend door hem als met een ijzeren hamer geslagen. | |
[pagina 253]
| |
Vooreerst hierop. De partij der revolutionaire socialisten moet thans beginnen aan het werk te gaan. Daden zijn noodig. De tijd is rijp. De sociale omkeer zal zeer snel tot stand komen, veel sneller dan men denkt. De revolutie zal daarbij een veel algemeener karakter hebben dan ooit te voren, over veel meer landen tegelijk zich uitstrekken. In alle landen toch is er thans chaos: chaos in de industrieele toestanden, uitéénvallend bederf in de staatsorde. Men moet toetasten. Men zij niet versaagd, omdat men een kleine minderheid nog is, neen, alle groepen, die een nieuw idee vertegenwoordigen, telden altijd in het begin weinig aanhangers. Waar het slechts op aankomt, is de wetenschap, of de denkbeelden van het anachistisch communisme evenredig zijn aan en voortvloeien uit de evolutie, die de menschelijke geest thans ondergaat. En dit is het geval. Die evolutie beweegt zich niet in den zin van het autoritarisme, maar juist in de richting van de volmaaktste vrijheid zoowel van het individu, als van de produceerende en consumeerende groep, van de commune, en van de zelfstandige federatie. Die evolutie gaat niet naar den kant van het individualisme van den eigenaar, maar naar de zijde van de gemeenschappelijke voortbrenging en het gemeenschappelijk verbruik. De minderheid moet dus de anderen medesleepen. Doch men moet durven en doen. Vrijheid wordt niet gegeven: men moet haar nemen. De mensch bezit slechts die rechten, die hij al worstelend veroverd heeft. Hij heeft slechts die rechten, die hij bereid is ieder oogenblik met de wapens in de hand te verdedigen. Zoo men te Parijs mannen en vrouwen op straat niet met de zweep ranselt, zooals men het te Odessa doet, zulks wordt niet nagelaten, omdat het in de wet verboden is, maar omdat, als een regeering het durfde bestaan, het fransche volk dengeen die het waagde in stukken zou rijten. Het tweede punt, dat door Kropotkin telkens wordt besproken, is het volgende. Het is een klacht over het feit, dat de Commune te Parijs in 1871 halverwege is blijven staan. De Commune is met het, volgens hem, juiste denkbeeld opgetreden, dat de gemeente niet langer een succursaal, een orgaan van den staat kon zijn: neen, dat zij iets geheel zelfstandigs was, een kern, die in vrije federatie met andere groepen en communes zich kon en moest verbinden. Het was een vruchtdragend denkbeeld om den staatsvorm aldus weg te gooien. Maar men had dien vorm volkomen te pletter moeten werpen. En ziedaar, | |
[pagina 254]
| |
in plaats van nu een eigen organisatie te beproeven, van het eenvoudige uit tot het meer samengestelde, nam men toch weder een traditie van den staatsvorm der bourgeoisie over, het vertegenwoordigend stelsel, nog wel een der domste denkbeelden ter wereld, het gouvernement per procuratie. Toen die verkozen gemeenteraad der Commune eens in het stadhuis zetelde, liet het volk hem het werk doen: de gloed der Commune was gebroken. En die raad zelf voerde niets uit. De beste zonen van het socialisme zaten dáár onbewegelijk en als versteend, te midden van paperassen: genoodzaakt quasi te regeeren, terwijl hun instinct hen noopte om midden in en onder het volk te zijn: gedwongen te debatteeren, terwijl men moest handelen: alle bezieling verliezende, die uit de gedurige aanraking met de massaas voortkomt: in één woord onmachtig. Men had niet genoeg bedacht, dat elke nieuwe economische phase ook een gansch anderen politieken vorm eischte. Men had niet overwogen dat de Commune het zonder eenig gouvernement moest stellen. Elke regeering, ook de vrijelijk gekozen regeering, is een dwingelandij. Een revolutionaire regeering is een onding, daar revolutie en gouvernement elkander uitsluiten. - En in de sfeer van het economische deed men nog grooteren misslag. Men durfde niet volkomen socialistisch te werk gaan. Men ging niet over tot onteigening van alle kapitalen, noch tot organisatie van den arbeid: men maakte niet ééns een inventaris op van alle hulpbronnen en inkomsten der stad. Men had den moed niet tot verdeelingen over te gaan. Men bleef staan bij de oude regeling der maatschappij. Sommigen droomden van collectivisme. Men begreep niet, dat men de Commune eerst werkelijk had kunnen bevestigen en versterken door de sociale revolutie. Maar de fout der Commune is niet geheel aan haar te wijten. Zoo de Commune nog eenige maanden had kunnen leven, zou zij, door de kracht der omstandigheden gedrongen, het werk wel gedaan hebben. Maar de soldaten der reactie hebben haar verstikt. Weest echter verzekerd, dat de nieuwe aanstaande revolutie, die weldra in Frankrijk en Spanje, zal uitbreken, communalistisch zal zijn, en het werk der Parijsche Commune juist dáár zal opnemen, waar de massale moorden der Versaillianen den arbeid hebben gestuit. De aarzelingen, die in de uitingen der Commune zijn waar te nemen en die voortvloeiden uit de omstandigheid, dat het socialisme zelf een over- | |
[pagina 255]
| |
gangstoestand beleefde, dobberend van een autoritair communisme naar een onmogelijk collectivisme, zullen wijken. Vrij-uit en zonder omwegen zal het anarchistich communisme zich openbaren. Het derde punt, dat even aanhoudend ter overweging wordt gegeven, is het feit, dat de socialisten, meer dan tot nu toe het geval is geweest, zich met het platte-land en met de agrarische questie moeten moeien. De Commune van Parijs begreep het in 1871. Zij kon niet verder gaan, maar riep reeds den boeren toe: neemt den grond, al den grond. En de gebeurtenissen, die wij thans beleven in Rusland, Ierland, Italië en Spanje, wijzen het socialisme den weg. Trouwens de boeren moeten begrijpen, dat al de gronden eertijds overal communale gronden waren. De boeren moeten zich dus tot ‘Communes’ groepeeren en de landerijen weder in bezit nemen, om die ter beschikking te stellen van hen die zelven haar bebouwen. Hypotheken zijn een schreeuwende onbillijkheid. Het feit, dat iemand aan een boer geld heeft geleend, kan hem nooit of nimmer het recht verleenen den grond zich toe te eigenen: omdat die grond slechts waarde heeft, dank zij den arbeid van de vaderen der boeren, die het land hebben ontgonnen, toen zij het dorp hebben gebouwd, een weg hebben aangelegd en het moeras hebben drooggemaakt. De ‘internationale’ boer zal dus onmiddellijk alle hypotheekbewijzen gaan verbranden en die hatelijke instelling voor altijd afschaffen. Dit alles moet aan de landbouwende klasse duidelijk worden gemaakt. Er moet een bepaalde propaganda ontstaan. De revolutie zal eerst dàn triomfeeren, wanneer de werkman in de fabrieken en de bewerker van den grond de handen zullen inéénslaan. De commune van de stad en de commune van het platte-land moeten één verbond aangaan. Het is een verkeerde tactiek geweest zich alleen tot de steden te beperken. De questies van grondeigendom en wat daartoe behoort moeten vooral thans in de eerste plaats aan de orde worden gesteld. Dit zijn de drie denkbeelden, die Kropotkin telkens in deze bladzijden ontvouwt en verdedigt. Voorts behelzen die artikelen - behalve een kritiek van den oorlog en een bestrijding van het parlementair vertegenwoordigend stelsel - een aansporing om het juk der wetten van zich af te werpen. De eerbied voor de wet is volgens Kropotkin een moderne uitvinding, een dogma, dat eerst goed in het leven | |
[pagina 256]
| |
is getreden na de groote Fransche Revolutie. Een waar ‘fetichisme’ op het stuk der wetten is toen ontstaan. In plaats van zelven te hervormen wat slecht was, is men van toen af altijd begonnen een nieuwe wet te vragen. Zoo is in ons gedood de geest der vrijheid en aangekweekt de geest der onderwerping. Onze maatschappijen meenen niet zonder die wetten te kunnen leven, en als zij zich vrij hebben gevochten, is toch haar eerste werk, weder nieuwe wetten te maken. Het eerste jaar der vrijheid heeft tot nu toe nooit langer geduurd dan één dag, want na de proclamatie der vrijheid heeft men zich den volgenden dag weder gesteld onder het juk en de autoriteit der wet. De anarchist moet zich voornemen die wetten niet meer te eerbiedigen. Te meer: omdat het begrip ‘Wet’ dezelfde phases van ontwikkeling heeft doorloopen als het begrip ‘Kapitaal.’ Het grootste deel dier wetten heeft slechts één doel: te weten, bescherming van het individueel eigendom. Wanneer men nu begrijpt, dat elk eigendom - stel een huis in een stad - het product is van een werk van veel generaties: welke geslachten de stad hebben gebouwd en verfraaid, verrijkt met gas- en waterleiding, getooid met schoone boulevards, universiteiten, tooneelzalen en winkels, voorzien van spoorwegstations en ruime wegen: dan kan men ook inzien, hoe een gansch arsenaal van wetten, met legers van soldaten en keurbenden van politiedienaars en rechters, noodig was, om, in strijd met het gezond verstand, tegen alle begrippen van rechtvaardigheid in, dat huis tot het uitsluitend eigendom van één mensch te maken. Wet en monopolie zijn begrippen van één gehalte geworden. Men werpe de wetten overboord. De conclusie van dat alles is, dat wij ons moeten voorbereiden op de naderende algemeene onteigening. Want ditmaal zal de revolutie, die daar komt aanrollen, niet meer uitsluitend zijn een verandering van gouvernement: neen, het zal zijn de inbezitneming door het volk van al den socialen rijkdom. Voor altijd en voor goed zal een einde worden gemaakt aan de exploitatie van den mensch. Zoo de sociale rijkdom in handen blijft van eenige weinigen die haar nu bezitten: zoo de werkplaats, de werf en de fabriek het eigendom blijven van den patroon: zoo de spoorwegen, de vervoermiddelen in handen blijven der vennootschappen en der individuen die ze hebben vermeesterd: zoo de huizen in de stad | |
[pagina 257]
| |
en de villa's daarbuiten in het bezit blijven der tegenwoordige eigenaars, in plaats van dadelijk, bij het uitbreken der revolutie, om niet ter beschikking gesteld te worden van al de arbeiders: zoo de opeengehoopte schatten, hetzij in de banken, hetzij in de huizen der rijken, niet onmiddellijk aan de collectiviteit - omdat allen medegewerkt hebben om ze voort te brengen - worden toegewezen: zoo het opgestane volk niet dadelijk de hand legt op alle waren en voorraden, die in de groote steden zijn verzameld, en zich niet organiseert om ze te doen toekomen aan allen, die er behoefte aan hebben: zoo de grond het eigendom blijft van woekeraars, aan wie die grond thans feitelijk toekomt: zoo de groote onroerende goederen niet worden onttrokken aan de groote bezitters, om ter beschikking te worden gesteld van allen die den grond willen bebouwen: zoo er zich weder een klasse van regeerders vormt, die aan geregeerden zou willen wetten stellen: - dan zal de opstand geen revolutie wezen, en zal alles later weder van nieuws-af-aan te beginnen zijn. Algemeene onteigening: dat alleen moet het wachtwoord wezen. En dàn zal de anarchie de ware orde doen ontstaan, in plaats van de zoogenaamde orde die wij roemen, die negen tienden der menschen doet werken ten voordeele van één tiende, die aan de meerderheid der levenden ellende en nood brengt, en die ten slotte door millioenen soldaten moet worden op de been gehouden.
Men ziet dat een nihilist-anarchist consequent is.
Wij behoeven zelfs geen conclusie te trekken. Dat alles klinkt dof als het gelui der doodsklok onzer beschaving. Welk een hoeveelheid toorn, haat, drift en wraak is hier opgespaard en opgehoopt! Een dergelijk boek is echter een teeken der tijden. Een man als Kropotkin is een type uit het einde onzer sombere eeuw. Als later een moderne Dante de Hel der negentiende eeuw zal beschrijven, dan zal hij op één der kringen van dien trechtervormigen afgrond, diep in de laagte, deze gestalte ontmoeten. Dáár legeren zich dan om hem heên scharen van lotgenooten, schimmen van nihilisten en anarchisten, die hem, den vorst, | |
[pagina 258]
| |
ruw gemeenzaam als metgezel behandelen. Zij heffen een vervaarlijk verwijtend geschreeuw aan. Zij roepen het uit, hoe zij branden van verlangst, om onder de groene takken der eikeboomen den zachtblauwen door de zon verlichten hemel te zien. Hij echter daalt al dieper en dieper, zwijgend, vastbesloten, den éénen cirkel na den anderen. En zij - zij moeten hem volgen.
H.P.G. Quack. |
|