De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het naturalisme in Engeland.George Moore. I.Het heeft mij menigmaal verwonderd, dat mannen van wetenschappelijke opleiding, welke een open oog bezitten voor de ontwikkelingsgeschiedenis der XIXde eeuw, den invloed en de rechten der natuurwetenschappen in alle takken van het denken erkennen, behalve in dien der hedendaagsche letterkunde. Deze mannen van ernstigen geest, die tot het beschaafdste deel van het lezend publiek behooren, hebben niet onduidelijk als hunne meening te kennen gegeven het naturalisme als een ziekelijk uitwas te beschouwen, hetwelk men ‘rijp’ moest laten worden, opdat het van het lichaam der waereld-letterkunde mocht afvallen; volgens hun oordeel stond de uitbreiding der naturalistische beweging door geheel Oud-Europa gelijk met de verspreiding eener gevaarlijke, besmettelijke ziekte. De reden, dat eene dergelijke valsche voorstelling bij deze ernstige mannen ingang heeft kunnen vinden, is mijns inziens tweeledig. De eerste reden - en tevens de voornaamste - is het gebrek aan wetenschappelijke kennis van de kritiek, welke niet voor hare zware taak berekend, onmachtig was het naturalisme zijne plaats in de algemeene beschavingsgeschiedenis aan te wijzen. Door kritici van groote bekwaamheid werden de scherpzinnigste beoordeelingen over belangrijke naturalistische geschriften geleverd, en met eene nauwkeurigheid en eenen ijver, waarvan wij de eersten waren de goede bedoelingen op prijs te stellen, werd het voor en tegen dezer nieuwe kunst- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||
leer gewikt en gewogen. Men bezag het naturalisme van alle zijden, maar vergat ongelukkigerwijze het ook onder het licht der moderne wetenschap te beschouwen. Uit de lezing der naturalistische geschriften kwam men niet tot de slotsom, dat ‘de natuurwetenschappen als grondslag eener nieuwe letterkunde’ de hoofdstelling der naturalistische kunstleer is. Alleen door met aandrang en rustigen ernst de ontwikkelde mannen op deze basis van het naturalisme opmerkzaam te maken, zal men tot beter verstand van het verschilpunt kunnen geraken. Gevaarlijke hartstocht en blinde vooringenomenheid moeten uit de wederzijdsche pleidooien verbannen worden; en zoo wij tot eene beoordeeling van de verdiensten der beide partijen overgaan, moeten wij zorg dragen wetenschappelijken ernst en fatsoenlijke vormen in onze geschriften te doen voorzitten; het meeningsverschil mag niet in een twistgeschrijf tusschen vechtlustige kritici ontaarden, maar moet den toon blijven bewaren, waarop mannen van kennis en opvoeding gewoon zijn belangrijke vraagstukken te beslechten. De tweede reden moet gezocht worden in de werken der valsche broeders, die zich bedriegelijk onder de banier van het naturalisme zijn komen scharen; zij zijn het geweest, die door een verkeerd opgevat ultra-realisme het naturalisme in kwaden reuk hebben gebracht. En het natuurlijk gevolg hiervan was, dat het groote publiek de werken dezer ketters in één adem met die der ware meesters noemend, er licht toe kwam het geheele naturalisme te beoordeelen naar de afdwalingen van eenige jeugdige, onervaren heethoofden. Wil men dus eenen juisten waardemeter voor de verdiensten dezer wetenschappelijke kunstleer verkrijgen, dan zal men met zorg het kaf van het koren dienen te scheiden. Uit dien hoofde is het een gelukkig verschijnsel, dat het naturalisme in Engeland zijn intrede heeft gedaan onder de hoede van een bedaard, ernstig man, van wien op goeden grond verwacht kan worden, dat een slechte taktiek hem het reeds gewonnen veld niet weder zal doen verliezen. Want hoezeer de engelsche pers de werken van George Moore, wegens de kunstleer, die zij huldigen, moge aangevallen hebben, de bladen van alle richtingen waren eensluidend in hun oordeel, dat, waar de schrijver de perken der konventioneele zedelijkheid te buiten ging, dit niet aan kwade trouw geweten mocht worden. Allen erkenden, dat uit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||
iedere bladzijde des schrijvers goede bedoelingen en wetenschappelijke ernst spraken. Dit bedaard optreden van George Moore moet bevorderlijk zijn aan de zaak van het naturalisme; het zal hem de achting zelfs van andersdenkenden doen verwerven, en in Engeland het aantal voorstanders onzer kunstleer met ernstige en ontwikkelde mannen vermeerderen. Zoo er één land kon aangewezen worden, hetwelk bijzondere geschiktheid bezat om een gezond en oorspronkelijk naturalisme voort te brengen, dan was zeker het rijk, dat der geleerde waereld mannen geschonken heeft als Huxley, Darwin, Spencer en Bain, de groote meesters der evolutieleer. De engelsche geest - in zijne nationale beteekenis opgevat - kon dus vóór het jaar 1880 op eene letterkunde voorbereid zijn, die de leerstellingen der vaderlandsche wetenschap in het kleed van den modernen roman zou trachten te hullen. De evolutieleer, nog minder onder het bereik van menschen, welke buiten den kring der studeerende waereld stonden, wachtte slechts op den man, die de kennis harer leerstellingen met het dagelijksch leven wist samen te smelten, en de nieuwere wetenschap der hedendaagsche, engelsche letterkunde ten grondslag zou leggen. Die man vond Engeland in George Moore, den schrijver van ‘A Modern Lover’ en ‘A Mummer's Wife’. Zijn naam is dus voor Engeland geworden wat die van Zola voor Frankrijk is. Toch zal het wel niet behoeven gezegd te worden, dat ook Engeland ten opzichte van zijn naturalisme bij Frankrijk ter school moest gaan. De naturalistische beweging in België, Nederland, Duitschland, Italië, Spanje, Portugal en ook in Engeland hangt ten nauwste samen met ‘l'évolution naturaliste’ in Frankrijk; al deze landen hebben zich min of meer naar het fransche voorbeeld gevormd. Alleen Rusland, welks letterkunde bij ons gelukkig een weinig meer bekend begint te worden, staat buiten deze strooming, en heeft zich, onwetend en onafhankelijk van de fransche beweging, een eigen weg voor zijn naturalisme gebaand; ofschoon dit merkwaardige feit aan de algemeene aandacht ontsnapt schijnt te wezen, wensch ik er op het oogenblik niet langer bij stil te staan, maar mij uitsluitend tot de beweging in Engeland bepalen. En dan dient met klem op den voorgrond te worden gesteld, dat, hoewel Albion bij Frankrijk ter school ging, zijn naturalisme geen schoolsche na- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||
volging geleverd heeft van hetgeen aan de overzijde van het Kanaal geschreven is geworden. Integendeel; de romans van George Moore, tot wier afzonderlijke bespreking ik straks zal overgaan, zijn zoo oorspronkelijk en echt nationaal engelsch, dat zij alleen in betrekking tot de kunstleer, waaraan zij ontsproten, met het fransche naturalisme eenige verwantschap vertoonen. De band van schuld, tusschen de letterkunde dezer beide volken, is zeer gering: eenige fransche schrijvers werden geroepen op den vruchtbaren bodem van Engeland het eerste zaad van het naturalisme te komen uitstrooien. Deze schrijvers waren Alphonse Daudet en Emile Zola. Hun invloed op het Engelsche publiek blijkt eerstens uit het betrekkelijk groot debiet hunner oorspronkelijke werken, en ten tweede uit de engelsche vertalingen van verscheidene hunner romans. Volledigheidshalve laat ik hieronder een lijstje dier vertalingen volgenGa naar voetnoot1). Vermeerdert men deze engelsche vertalingen met het oorspronkelijk werk van de schrijfster May Laffan en met ‘Mr. Butler's Ward’ van T. Mabel Robinson, dan heeft men een compleet overzicht van de naturalistische beweging in Engeland. Alhoewel hare kwantiteit zeer gering is, wettigt zij door hare kwaliteit hooge verwachtingen, vooral wat betreft den arbeid van George Moore. Daar deze hoogst merkwaardige en kundige naturalist ten onzent nog geheel onbekend is, ben ik zeer verheugd hem aan ons publiek te kunnen voorstellen, dewijl ik overtuigd ben, dat hij zoowel door zijn leven als door zijne werken veler belangstelling en sympathie zal weten te verwerven. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||
George Moore is een man in de kracht zijns levens; hij is twee-en-dertig jaar oud, groot Iersch grondbezitter, aristokraat van geboorte, maar revolutionair in de kunst. Ofschoon hij niet genoodzaakt is voor zijn brood te schrijven, heeft hij toch altijd - zelfs toen hij in de parijsche salons gewoon was de kotillons te leiden - eene innige liefde voor de kunst gekoesterd. Op ongeveer twintigjarigen leeftijd stak hij naar het vasteland over, om te Parijs de schilderkunst te gaan bestudeeren; hij werkte daar in verschillende ateliers en behoorde tot de getrouwe bezoekers der ‘Ecole des beaux-arts.’ Maar toen hij na vijf jaren arbeidens inzag, dat hij in de schilderkunst nimmer slagen zou, legde hij palet en penseel ter zijde met de belofte ze nóoit meer ter hand te nemen. Deze belofte heeft hij gestand gedaan; maar dewijl zijn artiesten-temperament naar een anderen openbaringsvorm bleef zoeken, wijdde hij zijne gaven aan de dichtkunst. Binnen één jaar had hij eenen kleinen bundel poëzie geschreven, getiteld ‘Hours of Passion’, waarmede hij onmiddellijk een zeker ‘succès de scandale’ behaalde, ofschoon dit in het minst niet in zijne bedoeling gelegen had. Daarna gaf hij eene nieuwe verzameling gedichten uit, onder het opschrift ‘Pagan Poëms’, waarvan de verkoop spoedig verboden werd. Toen trachtte hij journalist te worden en leverde eenige gedichten en opstellen aan The Spectator; maar hij slaagde evenmin in de journalistiek als het hem in de schilder- en dichtkunst gelukt was. Vast besloten echter den strijd met de kunst niet op te geven, beproefde hij tooneelschrijver te worden; maar ook zijne stukken vielen. Nu begon hij te wanhopen, en, ten einde raad, wierp hij zich op den roman. Hij sloot zich acht maanden van de waereld af, en schreef zijn eerste boek ‘A Modern Lover.’ De Engelsche pers begroette dit als een werk van verdienste, en toen eerst bemerkte hij zijne ware roeping gevonden te hebben. ‘Ik geleek - zoo luidt zijn eigen verklaring - een visch, die beproefd had te loopen, te klimmen, te vliegen - eensklaps valt hij in het water en, zie, hij kan zwemmen.’ Van dat oogenblik werd zijn naam algemeen bekend, vooral doordat hij met zijn volgenden roman, ‘A Mummer's Wife’Ga naar voetnoot1), de bewondering van een groot deel van het engelsche publiek verwierf. Deze roman zal weldra door een derden gevolgd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||
worden, welke het vraagstuk zal behandelen of de engelsche meisjes - waarvan er op het oogenblik ongeveer twee millioen meer dan mannen in Engeland zijn - een beroep zullen gaan uitoefenen, of dat zij het huwelijk als hare eenige uitkomst zullen blijven beschouwen. Het tooneel speelt in Ierland, te midden der Iersche beweging - terwijl de meisjes om witte jurken roepen, vragen de boeren om grondbezit. Het boek handelt bijna uitsluitend over vrouwen, terwijl de mannen slechts in ‘outlines’ zijn aangegeven. Het zal den naam dragen van ‘A Drama in Muslin’ (Een Drama in Neteldoek). De hoofdpersoon is eene atheïste, eene zeer deugdzame vrouw. Uit Moore's veelbewogen levensloop valt gemakkelijk op te maken, dat hij een man van karakter, van volharding en een artiest van geboorte moet wezen. De groote moeilijkheden, waarmeê hij te kampen had, en welke hij ten slotte glansrijk overwonnen heeft, stempelen hem tot een kunstenaar, die de kunst om haar-zelfs-wil lief heeft. En daar hij beurtelings bijna alle kunstvakken beoefend heeft, moet hij tot in de kleinste schuilhoeken van het artiesten-leven zijn doorgedrongen, en zal hij zich niet bij de hedendaagsche richting hebben aangesloten aleer hij de kunst van een veelzijdig standpunt beschouwd, en haar van alle kanten betast en onderzocht had. Hij heeft gewerkt en beproefd tot hij zijn eigen weg gevonden en door de ondervinding geleerd had, dat de weg, welken hij ingeslagen was, het best met zijn persoonlijken aanleg overeenstemde. Hij is dus geen mode-naturalist, maar een naturalist van temperament. De invloed van zijn verblijf te Parijs is duidelijk in zijne eerste kunstwerken weêr te vinden. Als jongmensch, dat naar oorspronkelijkheid en een eigen weg zocht, werd hij in het midden zijner ‘Sturm und Drang’-periode in het brandpunt van het europeesche kunstleven verplaatst. Hij bevond zich in de onmiddellijke nabijheid van de oorspronkelijke meesterstukken der moderne kunst, en was in staat vergelijkingen met de voortbrengselen der andere kunstrichtingen te maken; hij bezocht dus als het ware eene leerschool, waarin hij kon opmerken, waarnemen en studeeren, totdat de ondervinding den waren weg aan zijn temperament zou wijzen. Het dagelijksch verkeer met de hoofden der nieuwere richting, de gesprekken, die hij met hen over de toekomst der XIXde eeuwsche kunst | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voerde, en zijn persoonlijke aanleg, hebben verder over zijnen artiesten-loopbaan beschikt. Doordrongen van den geest, welke uit de werken van Balzac, Flaubert, Zola en zoo velen der jongeren spreekt, trok hij uit Parijs naar Engeland terug, met het voornemen om de stof, welke het hedendaagsche nationaal-engelsche leven hem aan de hand zou doen, dienstbaar aan zijne moderne kunst-beginselen te maken. Maar in welk eenen betreurenswaardigen toestand vond hij zijne vaderlandsche letterkunde terug! Een heirleger van sentimenteele, engelsche ‘misses’ overstroomde den boekhandel met karakterlooze, dwepende romans, zwoegend onder den ijzeren vuist der ‘circulating libraries;’ de vrome, konservatieve kritiek, den roman het recht ontzeggend van zich met vraagstukken bezig te houden, welke in den roman van het vasteland sinds jaren eene plaats veroverd hadden, en voornamelijk met de kwestie, welke stelling de godsdienst, de zedelijkheid en de wetenschap in de moderne maatschappij zullen innemen; zich onwrikbaar op haar verouderd standpunt handhavend; alles wat niet met hare kunstwetten in overeenstemming is, met den naam ‘onzedelijk’ bestempelend; en het publiek bijna blindelings in het oordeel der groote meesters van de kritiek berustend. Wat was het gevolg hiervan geworden? Wanneer men de wijze van werken der ‘circulating libraries’ kent, zal men in deze instellingen de oorzaak van het verval der engelsche litteratuur moeten erkennen. Daar de uitgevers van het Vereenigde Koninkrijk zich een soort van monopolie in sentimenteele romans willen voorbehouden, geven zij hunne werken gewoonlijk in twee of drie deelen en tegen zulke hooge prijzen uit, dat het publiek ze niet koopt. Als bemiddelaars tusschen de uitgevers en het publiek treden echter de groote leesbibliotheken op, welke geheel Engeland van lektuur moeten voorzien. Deze kennen natuurlijk den smaak hunner lezers, en wanneer er een nieuwe roman van een bekend schrijver het licht ziet, weten zij juist hoeveel exemplaren zij voor hun publiek noodig hebben; deze bestellingen der engelsche ‘circulating libraries’ - waarvan Mudie en W.H. Smith and Son de voornaamste bezitten - geschieden met eenige honderde exemplaren tegelijk. Voor de werken van jonge letterkundigen komt risico in het spel; de leesbibliotheken moeten het wagen hunne werken het publiek voor te zet- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten; vallen zij in den smaak, dan brengen zij hun eene aardige som op, maar in het omgekeerde geval blijven zij met hunne boeken zitten. Het gevolg hiervan is, dat het eerste optreden van een jeugdig schrijver een hoogst gewaagde stap is. Zullen zijne werken den heeren der ‘circulating libraries’ aanstaan of niet? daarvan hangt hun lot af. Mannen dus als Mudie en Smith hebben langzamerhand eene soort van diktatorschap over de engelsche letterkunde verkregen; doen zij hunne gewone groote bestellingen niet, omdat een werk hun niet bevalt, dan zal de schrijver, òf voor een volgenden roman moeilijk meer een uitgever vinden, òf hij wordt der vergetelheid prijsgegeven, want van een werk, dat den leesbibliotheken geen geldelijk voordeel heeft opgebracht, wordt door den uitgever nimmer eene nieuwe, goedkoope editie ter perse gedaan. Zij zijn dus de toonaangevers van den algemeenen smaak, en kunnen naar verkiezen eene nieuwe kunstrichting, die zich eenen weg wenscht te banen, met geweld onderdrukken. George Moore schrijft den vervalstaat, waarin op het oogenblik zijne vaderlandsche letterkunde verkeert, aan de omstandigheid toe, dat eenige handelsmannen de scheidrechters in de voornaamste kunstkwestiën geworden zijn. De schrijvers moeten zich, volgens zijn oordeel, van de ‘circulating libraries’ trachten vrij te maken; zij moeten hunne werken tegen zulke lage prijzen doen uitgeven, dat de lezers ze zichzelven kunnen aanschaffen, en de tusschenkomst van mannen als Mudie en Smith niet meer noodig hebben. Dan eerst bestaat er kans om de nieuwe kunsttheoriën tot het engelsche publiek te doen doordringen, want een der oorzaken, dat het naturalisme niet vroeger zijn weg in Engeland gevonden heeft, moet in het scheidsrechterlijk optreden der ‘circulating libraries’ gezocht worden. Zijne persoonlijke ondervinding met ‘A Modern Lover’ heeft hem een bewijs voor de juistheid zijner stelling gegeven. Het is dus een schoon streven van Moore, die, zelf gefortuneerd zijnde, niet voor zijn dagelijksch brood behoeft te arbeiden, den strijd uit naam der nieuwere letterkunde aan te gorden. Een hoogst gewichtig vraagstuk tracht hij te beslissen, want vindt zijn voorbeeld navolging, dan kan binnen een kort tijdsbestek eene ingrijpende hervorming in de engelsche letterkunde tegemoet worden gezien. Zijn de schrijvers van het Vereenigde Koninkrijk vrije mannen geworden, kunnen zij onmiddellijk tot het publiek spreken, en hebben zij dus de vrije | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||
keuze in de richting, welke zij wenschen te volgen, dan is de kans geopend om de litteratuur uit haar staat van verval op te beuren. Moore zelf heeft zijne werken bij den uitgever Vizetelly - de Charpentier of Kistemaeckers van Engeland - tegen een lagen prijs in den handel gebracht, en ze op de ‘Index Expurgatorius of the Select Circulating Libraries’ doen plaatsen, zoodat de heeren Mudie en Smith and Son er zich niet van kunnen meester maken. Maar bij dezen eersten stap heeft hij het niet gelaten; hij is verder gegaan: in de Pall Mall Gazette van 15 December 1884 heeft hij, onder den titel van ‘A New Censorship of Literature’, een artikel geschreven, waarin hij de ‘circulating libraries’ openlijk den oorlog verklaart. Dit artikel heeft groot opzien gebaard en langen tijd de geheele engelsche pers in rep en roer gebracht; verscheidene maanden lang hebben de londensche en provinciale dagbladen en tijdschriften een honderdtal opstellen gegeven, waarin dit belangrijke vraagstuk besproken werdGa naar voetnoot1). Moore is blijkens dit artikel een vrijheidsman; hij acht de wedergeboorte der engelsche letterkunde niet uitsluitend verbonden aan eene overwinning der naturalistische over de romantische richting, maar hij zoekt haar voor een deel in de vrijwording van den artiest. Kunst en schoolsche dwang kunnen in zijn oog niet samengaan, dewijl de kunst eene openbaring van den vrijen wil des scheppers wezen moet; ieder kunstvoorwerp is de uiting van iets individueel-artistieks, en zoo men den kunstenaar aan banden legt, zal hij werken scheppen, welke den stempel eener schoolsche navolging dragen. Alleen uit den strijd der persoonlijke meeningen kan de beste vorm voor den modernen, engelschen roman voortkomen. Van dit standpunt dienen wij akte te nemen, daar Moore hiermeê afwijkt van de wijze van krijgvoeren der fransche naturalisten. Deze laatsten behoefden in hun vaderland slechts eene overwinning op de openbare meening te behalen, en onder het publiek eene verandering ten gunste der naturalistische kunstleer te weeg te brengen. De boekhandel was een vrijstaat, die hunne nieuwerwetsche werken onmiddellijk herbergzaamheid verleende; de middelen om rechtstreeks een beroep | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op de openbare meening te doen, stonden ter hunner beschikking, terwijl bovendien voorgangers als Balzac en Flaubert den weg voor hen gebaand hadden. In Engeland daarentegen stond George Moore geheel alleen om den strijd aan te gaan; niemand had voor hem het pad geëffend, en het struikelblok der ‘circulating libraries,’ dat hem belette zich onmiddellijk tot het publiek te wenden, was niet ineens uit den weg te ruimen. De banierdrager van het naturalisme in Engeland moest dus wezen een vrijheidsheld, een man met een kalmen, wetenschappelijken geest, die een juist doorzicht aan de keuze der rechte middelen moest weten te paren, en de volharding bezat om bij de ontmoedigende tegenkanting, welke hij natuurlijk in het letterkundig-konservatief Engeland zou ondervinden, den moed niet te laten zinken. Dat George Moore deze eigenschappen in zich vereenigde, zal blijken uit de volgende hoofdstukken, waarin ik achtereenvolgens zijn ‘A Modern Lover’ en ‘A Mummer's Wife’ behandelen zal. | ||||||||||||||||||||||||||||
II.Wanneer men van een geheel onbekend schrijver een werk ter hand neemt, en op de eerste bladzijde den volgenden zin ontmoet: ‘zijne houding deed zijne sterk ontwikkelde heupen uitkomen, bij een man altijd het teeken van een week en meêgaand karakter’, dan heeft men de zekerheid verkregen met een man te doen te hebben, die eene meer dan alledaagsche menschenkennis bezit. Zoo ging het mij toen ik Moore's eersten roman ‘A Modern Lover’ opensloeg, en de belangstelling, waarmeê ik de lektuur van dit werk voortzette, was dus alleszins gewettigd. Hoe meer ik in de geschiedenis van dien ‘modern lover’ doordrong, des te sterker vestigde zich bij mij de overtuiging een boek gevonden te hebben, dat èn door zijn inhoud èn door de kunstleer, waaraan het blijkbaar ontsproten scheen, geheel van de richting afweek, die in den laatsten tijd het gros der engelsche schrijvers en schrijfsters gewoon was op te gaan. Door eene korte vermelding van den inhoud zal ik trachten het eerste punt breedvoeriger te omschrijven, om in de daaropvolgende bespreking het vraagstuk der kunstleer nader te ontwikkelen. Lewis Seymour is de zoon eener burgerfamilie uit het platte land van Engeland, welke na den dood zijner ouders zich naar Londen begeeft, ten einde zich in de schilderkunst te be- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kwamen. Hij bezit een matig talent, maar dewijl hij als erfdeel eenige duizende guldens meêbrengt, behoeft hij gelukkig niet van de opbrengst van zijn penseel te leven; hij besluit eenige jaren op zijn erfdeel te teren om dien tijd aan de studie te besteden. In het eerst schijnt hij werkelijk zijn goede voornemen ten uitvoer te zullen brengen en volgt hij de lessen der Kunst-akademie; maar weldra verflauwt zijn ijver, begint hij meer geld uit te geven dan hem lijkt, totdat ten slotte, in een zeer kort tijdsbestek, zijn geheele fortuin is opgemaakt. De roman vangt aan, als hij, het leven moe en zonder uitzicht op verbetering zijner positie, in een der armoedigste buurten van Londen een kamertje bewoont, en het onverwachte bezoek van Mr. Jacobs, een jood en commissionair in schilderijen, ontvangt, welke hem uit naam van een kunsthandelaar een paneeltje komt bestellen. Hij is echter te arm om een model te huren voor de Venus, die op het doek moet afgebeeld worden; maar hij heeft het geluk een braaf fabrieksmeisje, Gwynnie Lloyd, dat met hem het zelfde huis bewoont, en met hem bevriend is, over te halen om hem voor model te dienen. Tot genoegen van den kunsthandelaar levert hij na eenige dagen het bestelde paneeltje af, en maakt in diens winkel kennis met Mrs. Bentham, eene vrouw van tusschen de dertig en veertig jaar, die gescheiden van haar echtgenoot, welke zich slecht ge ragen heeft, te Londen woont en zich, uit liefhebberij, veel met de schilderkunst afgeeft. Een van de onvervulde wenschen van haar nutteloos bestaan was steeds geweest een jong artiest met aanleg voort te helpen, hem tot een groot kunstenaar te maken, om dan, als hij algemeen bekend zou geworden zijn, voor zich zelve de voldoening te smaken, dat hij alles aan haar verplicht zou wezen. Dien jeugdigen kunstenaar harer droomen meende Mrs. Bentham in Lewis gevonden te hebben, vooral daar zijn uiterlijk, het welk eene bijzondere bekoring voor de vrouwen bezat, haar aantrok. ‘Sommige vrouwen zouden hem mogelijk te verwijfd gevonden, en gezegd hebben, dat zijne handen te lang en te wit, zijne oogen van een te zacht blauw waren. De loome houdingen, waarin zijne ledematen als van nature schenen te vervallen, deden denken aan de weeke, droomerige houdingen van Grieksche beelden door Romeinsche beeldhouwers gemodelleerd; en deze harmonie van lichaam getuigde van een meêgaand karakter als man. De fijn gevormde slapen spraken van eene vrouwelijke | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zinnelijkheid en niet van een mannelijken geest; er was niets in zijn uiterlijk, dat de blik boeide; alles was wuft en bewelijk. Daardoor bezat Lewis's gelaat de eigenschap van op de verbeelding te werken, even als een schilderij van Leonardo da Vinci’. Zij begint met hem de dekoratie van een groote balzaal in haar landhuis op te dragen, en noodigt hem ten dien einde uit op haar buitenverblijf te komen logeeren. Lewis neemt natuurlijk dit werk aan, en scheidt te meer met een licht hart van het londensche leven, daar hij bij zijne tehuiskomst bemerkt, dat Guynnie Lloyd, zich schamende voor hem geposeerd te hebben, in stilte hare woning verlaten heeft. Niets bindt hem dus aan Londen. Hij houdt den geheelen winter op het landhuis verblijf, en weet in dien tijd het hart zijner gastvrouw te veroveren. Hij wordt haar minnaar. Maar ook eene oude tante van Mrs. Bentham, die met haar samenwoont, weet hij door zijne voorkomende manieren en vriendelijk uiterlijk in te pakken, ja, verscheidene vrouwen uit het graafschap, welke zijne gastvrouw nu en dan komen opzoeken of die hij op buitenpartijen ontmoet, kunnen zich aan zijne bekoring niet onttrekken. Onder haar behoort ook Lady Helen, eene beroemde schoonheid, eenige dochter eener aristokratische, engelsche familie, welke echter door verandering van standplaats haars vader - een diplomaat - het vaderland verlaten moet, waardoor Lewis en zij elkaêr uit het oog verliezen. Na de voltooiing van het dekoratiewerk der balzaal, wordt hij door zijne beschermster in staat gesteld zich te Parijs verder in de schilderkunst te gaan bekwamen. Mrs. Bentham's afgunstige liefde voor den schilder, maakt haar het leven zoo onrustig, dat zij hem naar Parijs volgt, en daar eenigen tijd op een grooten voet blijft wonen. Dewijl Lewis evenwel weinig studeert, maar veel feestviert, en in de vreemdelingen-waereld, waar hij door Mrs. Bentham is binnengeleid, meer dan één vrouwenhart heeft veroverd, begint zijne beschermster te vreezen zijne liefde te zullen verliezen. Daarom keert zij met hem naar Londen terug. Lewis zal nu in Engeland als schilder optreden, en om hem de gelegenheid tot goed werken te verschaffen, richt zij een prachtig atelier voor hem in. Lewis gaat schilderen en zijne doeken worden met eenige moeite in de Royal Academy toegelaten; ook maakt hij eenige tamelijk geslaagde portretten; maar de bijval en de groote beroemdheid, welke zij van zijn talent meende te mogen hopen, laten op zich wachten. Om hem een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||
weinig aan te moedigen, doet zij door bemiddeling van een kunsthandelaar eenige zijner schilderijen opkoopen, en stelt hem in staat op een vrij ruimen voet te leven. Een oogenblik verkeert Lewis in twijfel of hij de richting der zoogenaamde ‘Moderns’ zal volgen of niet, maar door gebrek aan volharding en door gemis aan talent laat hij er zich toe overhalen niet met de oude akademische school te breken. Een met geweld in het leven geroepen succes, de bewondering van eenige vrienden en vrouwen, strooien hem zand in de oogen; en Lewis blijft de schilder van middelmatig talent, wiens doeken de muren van de tentoonstellingen der Royal Academy versieren, en die nimmer bij machte zal zijn, als een leider der kunstbegrippen van zijn tijd, eene zelfstandige plaats in te nemen. Zijne verhouding tegenover zijn beschermster, welke hem weldra een overlast wordt, verkoelt, vooral als hij wederom te Londen Lady Helen ontmoet, wier oude liefde opnieuw ontbrandt. Hij vraagt haar ten huwelijk en Lady Helen neemt hem aan. Haar hartstocht voor Lewis is zoo hevig, dat zij, niettegenstaande de tegenkanting harer aristokratische familie, haar besluit blijft handhaven, en Mrs. Bentham, welke zich oud begint te gevoelen, eene overwinning op hare afgunstige liefde behaalt, en afstand van zijn bezit doet. Lewis Seymour is nu door zijn huwelijk aan vele voorname, engelsche families verwant geworden, en verwerft door zijne maatschappelijke betrekking en knap uiterlijk het succes van een mode-schilder. Geldelijk loopt het hem echter tegen, en daar hij zelf te zorgeloos en onverschillig is om zich te gaan bekrimpen, moet zijne vrouw het initiatief nemen om zich op een kleiner voet in te richten. Door zich tegenover eenige zijner vijandige kunstbroeders te verlagen, en door de kuiperijen zijner vrouw, wordt hij tot Lid der Royal Academy gekozen en schijnt het hoogtepunt van roem bereikt te hebben. Maar nu begint Lady Helen langzamerhand in te zien hoe weinig talent haar man heeft, hoe wuft hij is en hoe bij hem alles schijn en uiterlijk is; den illusiën, die ook zij, blind door hare liefde, zich over zijne toekomst als schilder en over zijne eigenschappen als man en echtgenoot gemaakt heeft, wordt de bodem ingeslagen; en als zij eindelijk ontdekt, dat hij haar met een zijner vrouwelijke modellen bedriegt, verliest hij ook hare laatste sprankjes van achting en liefde. En na deze ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||
beurtenis eindigt het boek aldus: ‘Lewis bleef altijd dezelfde. Hij was nu drie-en-dertig, maar hij scheen niet ouder dan zes-en-twintig, en hij begon er met den dag knapper en verleidelijker uit te zien. De ondervinding had zijn talent om zich in de waereld te bewegen, waarmeê de natuur hem begaafd had, nog sterker ontwikkeld. Beter dan ooit wist hij de belangstelling in zijn persoon op te wekken en zich te gedragen. Hij kende de woorden, die doel treffen, vleien, voor hem innamen; en lachend, bevallig wist hij de dames over te halen om hare portretten te laten maken. Zijne verkiezing had hem veel goed gedaan. Hij kreeg meer bestellingen en maakte een honderdtal portretten op de natuurlijke, en een vijftigtal op de halve grootte, en verdiende zoodoende, zonder veel moeite, een vrij aardig inkomen. Ofschoon Lady Helen niet meer van hem hield, leefde zij op den best mogelijken voet met hem. Hunne “Donderdagavonden” stonden hoog aangeschreven en iedereen, die naam had of hoopte naam te maken, bezocht hun recepties.’
Daar George Moore in dit boek de geschiedenis van een ‘modern lover’ heeft willen schilderen, vragen wij ons natuurlijk af: wat is een hedendaagsche minnaar? En het zal moeilijk te ontkennen vallen, dat Lewis Seymour niet een voortbrengsel van de XIXde eeuwsche tijdsomstandigheden is, want een temperament als het zijne kan men tegenwoordig, met wijziging van eenige nationale kleuren, onder de jongelingschap van alle europeesche landen terugvinden. De tijden zijn voorbij, waarin de zoons der voorname families hunne vaders opvolgden of door privilegiën gerechtigd waren een of ander ambt in de zee- of landmacht, in den burgerlijken of den rechtsdienst te vervullen, zonder dat hunne bekwaamheden op de proef werden gesteld. De gelijkheid voor de wet van alle standen der maatschappij en de vrije mededinging hebben de ‘struggle-for-life’ verscherpt, en in den wedloop van het eigenbelang zullen de sterksten en vlugsten de eerste prijzen behalen. Nu het individu alleen staat, en met de wapenen, die de natuur hem geschonken heeft, zich eene plaats in zijne omgeving moet trachten te veroveren, komt het er zeer op aan met welke wapenen men in het strijdperk treedt; is men gunstig door de natuur bedeeld dan is de kans op slagen bizonder groot, maar behoort men tot de misdeelden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dan is de oudergang van den zwakkere door den sterkere zoo goed als zeker. Om tot de sterken gerekend te worden, dient men kennis, wilskracht, handigheid, doorzicht en geluk te bezitten, kortom een samenstel van eigenschappen en omstandigheden, welke elkaêr in evenwicht houden, en door hare samenwerking den persoon voorspoed aanbrengen. Maar als bij den veldtocht van een groot leger zijn er velen, die alle vermoeinissen niet kunnen doorstaan, achteraan strompelen, en den weg blijven teekenen, welken het leger, dat doortrekt, heeft afgelegd. Die achterblijvers zijn in den strijd om het leven de misdeelden, die door een gebrek van hun organisme of door een toeval der omstandigheden het nooit verder dan tot een beperkte hoogte zullen brengen. Men ontmoet ze in alle standen en in alle betrekkingen: eerzuchtige staatslieden, met gebrek aan kennis en doorzicht; eerzuchtige geleerden, met gemis aan wetenschap; eerzuchtige kunstenaars, met gebrek aan talent, of eerzuchtige minnaars met gemis aan eigenschappen, die hen bij de vrouwen bijval doen inoogsten. Dit zijn degenen bij wie het ‘willen’ grooter is dan het ‘kunnen’. Maar er zijn ook individuen bij wie het ‘kunnen’ grooter is dan het ‘willen’, en die, neêrslachtig en gedrukt, anderen in voorspoed zien, terwijl het geluk immer langs hun heêngaat. En naast deze groepen dommelen, in het genot van een rustig zelfgenoegen, honderde individuen, die noch willen, noch kunnen, de kinderen der XIXde eeuw. Het zijn zij, wier geest is lamgeslagen door de opkomende beschaving van een nieuw geslacht; zij zijn niet tevreden met het oude, maar kunnen het ook niet met het nieuwe vinden; het zijn de slachtoffers van een overgangstijdperk en van een kosmopolitisme, dat veld begint te winnen. De kennis der wetenschappen breidt zich uit, en drijft het ideaal der filosofie en van den godsdienst voor zich uit, totdat het in den afgrond van het ‘niets’ verzinkt; de algemeene ontevredenheid der lagere volksklassen slaat in euvelmoed over, die al het bestaande wil afbreken om tot ‘niets’ terug te keeren, en de samenstelling der maatschappij op nieuw te beginnen; mannen van talent verkondigen in hunne werken een somber pessimisme, wijzen overal op leugen, huichelarij, baatzucht, afgunst, bedrog, valsche liefde, onzedelijkheid, en wenschen groote hervormingen. Op alle punten van den aardbodem wordt in stilte of openlijk oorlog gevoerd, met werktuigen, welke met behulp der moderne wetenschap | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt zijn, en waarmeê menschen duizende van hunne medemenschen om het leven brengen. Het kosmopolitisme leert hen de maatschappelijke en staatkundige toestanden van verschillende landen kennen, waar ontevredenheid en zucht naar verandering heerschen; de voortbrengselen der kunst van Frankrijk, Duitschland, Rusland, Italië en België doen eene warreling van denkbeelden, gedachten, verlangens en half voltooide idealen ontstaan, die, doordat ze niet op de vaderlandsche toestanden toepasselijk zijn, nog meer vertwijfeling en onzekerheid in het leven roepen. En een ongeloof aan al het bestaande doodt in hen de laatste spranken hunner energie; bij gebrek aan de kennis des onderscheids, bij ontstentenis eener levensmethode en een levensdoel, verzinkt bij hen alles in het ‘niets;’ zij ontleden zich zelf en hunne omgeving, zij vragen zich bij alles het ‘waarom’ af; en daar zij op al hunne vragen en onderzoekingen het antwoord schuldig moeten blijven, beginnen zij aan het nut van al het bestaande te twijfelen. Zij willen het doel van hun leven, hunne liefde, hun werken en hun streven kennen, maar dewijl niets en niemand hun eene oplossing aan de hand weet te doen, eindigen zij met al hunne levensverrichtingen als noodzakelijke, materieele gevolgen van hun bestaan te beschouwen; en het leven wordt hun een last, dien zij gedwongen zijn te dragen, daar zij zelfs den moed van den zelfmoord misssen. Voor hen is de dood een even groot ‘niets’ als het leven. Waarom zich te dooden als alles het zelfde is, en niets verbetering aanbrengt? De hedendaagsche letterkunde biedt ons vele slachtoffers van dezen XIXen eeuwschen zin tot kosmopoliteering, analyseering en van deze onrustige tijden van overgang en hervorming aan. Gustave Flaubert beschreef er een in de Education sentimentale in den persoon van Deslauriers; Iwan Tourgenieff teekende in Dmitri Rondine een dergelijk slachtoffer van russische toestanden; Emile Zola ontleedde er een met meesterhand in zijn La Joie de Vivre, in den persoon van Lazare; en eindelijk behandelt George Moore de zelfde psychologie in zijn Lewis Seijmour. Lewis is een alledaagsche jongen, niet slechter of beter dan vele anderen. Hij bezit een matig talent en juist genoeg eerzucht om te trachten met zijne geringe gaven zich eenen weg te banen. Hij heeft weinig wilskracht, geen levensdoel, geen kracht | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en lust om zijne verlangens door een strijd met zich zelven te kunnen voldoen, een passief karakter, dat zich door den stroom der omstandigheden laat voeren, en geen aktiviteit om op die omstandigheden in te werken. Maar bovenal is hij wuft, zonder evenwel een slecht mensch te zijn: ‘bad only because he had not strength to be good.’ De hoofdtrek van zijn karakter, - waardoor hij zijne belangrijkheid en den titel van ‘Modern Lover’ aan het boek geschonken heeft - bestaat, behalve uit de negatieve eigenschappen, welke hij als kind zijns tijds bezit, en hier boven opgesomd, uit zijn bijzondere, bijna geheimzinnige aantrekkelijkheid voor de vrouwen. Het geluk van zijn levensloop spruit voort uit zijne ‘súccès de femmes’, want zonder eene voortdurende vrouwenhulp ware hij nooit zoo hoog gestegen als hij - gegeven zijne talenten - in gewone omstandigheden gekomen zou zijn. In het begin van het boek, als hij te arm is om een model te huren, helpt Gwynnie Lloyd hem, door voor hem te poseeren, en bij het afleveren van dit stuk, waaraan zij hare medewerking geschonken heeft, komt hij in kennis met Mrs. Bentham. Deze doet hem een bestelling, vraagt hem te logeeren, laat hem naderhand te Parijs studeeren, koopt in stilte zijne schilderijen op, brengt hem in voorname kringen en maakt van hem een der welgestelde mode-schilders. Door hare tusschenkomst wordt hij in kennis gebracht met Lady Helen, die hem huwt, hem daardoor tot gelijke der eerste engelsche families maakt, en eindelijk door hare kuiperijen tot Lid der ‘Royal Academy’ doet benoemen: het toppunt van zijn roem. En al deze overwinningen worden hem gemakkelijk gemaakt door de algemeene bewondering van andere vrouwen, tengevolge waarvan hij natuurlijk, als iemand die door velen verlangd wordt, de afgunstige liefde van eenige weinigen nog sterker prikkelt. Gwynnie Lloyd, Mrs. Bentham en Lady Helen vormen zijn geluk, en ziju als de treden van een trap, die hem tot roem en aanzien voert. En vraagt men aan welke middelen hij zijnen magischen invloed op die vrouwen te danken heeft, dan moet het antwoord luiden: door eene samenwerking van een gunstig uiterlijk, een groote wuftheid, en een bijzondere passiviteit. Zijn week en verwijfd uiterlijk schildert Moore ons bij verschillende gelegenheden als dat van een blond jongmensch, met zachte, blauwe, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||
oogen, en vrouwelijke gelaatstrekken; zijne wuftheid leert de schrijver ons uit zijne volgende verklaring kennen: ‘Nu, wat beteekent het per slot van rekening met een vrouw te koketteeren? Niets anders dan je bemind te maken.’ ‘Hij kon onmogelijk zich zelven beter hebben weêrgegeven. De geheele man lag in dien zin. Het was als eene schets van Daumier, en hij teekende het geestelijk en fysiesch karakter van dezen meest modernen aller minnaars.’ Zijne passiviteit, die in de oogen der vrouwen, als onbewust, een zijner groote aantrekkelijkheden uitmaakt, schildert Moore ons op de volgende wijze: ‘Hij zag noch vóór, noch achterwaarts; zijne natuur stelde hem in staat, om, als een vrouw, zich geheel op het tegenwoordige te werpen, buiten het bereik van het verleden, en uit het gezicht der toekomst. Deze kostbare eigenschap, door bijna alle vrouwen en door alle mannen, welke dien magnetischen invloed, liefde genaamd, op anderen uitoefenen, stond duidelijk te lezen op Lewis' groote lippen en in zijne zinnelijke oogen; hij was de volmaakte minnaar, die alles kan vergeten behalve de aangebeden minnares. Om zoo'n minnaar te worden, ligt evenmin in iemand's macht als om zich tot een onsterfelijk dichter te maken.’ In het boek treden verschillende vrouwentypen op, welke zich rond den hoofdpersoon scharen, en die met eene meesterhand geteekend zijn. Men zou dezen roman, met het oog op de groote plaats, welke er aan verschillende liefdesbetrekkingen in verleend is, eene soort van dissertatie over de liefde in de engelsche maatschappij kunnen noemen. En dan zou men moeten beginnen met de verklaring af te leggen, dat George Moore op eene merkwaardige wijze zijne stof meester is, want èn de liefde van de vrouw uit het volk, van Gwynnie Lloyd, èn de hartstocht van de minnares, Mrs. Bentham, èn de liefde van de echtgenoote, Lady Helen, zijn met de fijnste kleurschakeeringen weêrgegeven; zij bewijzen, dat deze engelsche naturalist een scherp waarnemer en een juist opmerker is, die ons de liefde zoowel in den vorm van opoffering, als onder dien van hartstocht en reine genegenheid weet te schilderen. In zijn bekend opstel tegen de ‘circulating libraries’ schreef Moore, dat er nog vele vraagstukken van zedelijkheid en godsdienst waren, wier behandeling door de toongevende kritiek verboden werd. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dat hij zich weinig aan deze eigenmachtige verbodsbepaling gestoord heeft, laat zich van een oproerling der kunst, als hij, gemakkelijk begrijpen. Bovendien bewijst zijn ‘Modern Lover’ dat hij de eerste de beste gelegenheid heeft aangegrepen om protest tegen dit vonnis aan te teekenen. Hij plaatst ons onmiddellijk voor een der teêrste kwestiën van zedelijkheid, namenlijk tegenover die der liefde, welke als een der machtigste faktoren in het samenstel van ons maatschappelijk leven, een der eersten is, die op de algemeene aandacht aanspraak kan maken. Wij bevinden ons echter op een gevaarlijk terrein, waarvan de ontginning in Engeland, tegenover een publiek, dat uit hoofde zijner maatschappelijke en godsdienstige vooroordeelen spoedig moord en brand roept, eene groote mate van moed en onafhankelijkheid vereischt. Moore was zich dezer moeilijkheden bewust, en met eene kieschheid, die groote waardeering verdient, heeft hij alle uitdrukkingen en beschrijvingen, welke aanstoot konden geven, met zorg vermeden. Hij is geheel objektief tegenover zijne stof blijven staan, en heeft in geene enkele omstandigheid zijne persoonlijke meening over de gebeurtenissen en toestanden op den voorgrond doen treden. Zoo heeft hij ons beschreven hoe Gwynnie Lloyd als model voor Lewis poseert, maar of zij daarmeê een laakbare handeling gepleegd heeft, laat hij geheel in het midden; hij schrijft slechts het feit neêr, en laat het publiek vrij er een oordeel over te vormen. Op dezelfde wijze schetst hij den hartstocht van Mrs. Bentham voor haar minnaar, zonder zich een oogenblik aan de openbare meening over zedelijkheid te storen, want voor hem is het feit, dat zij zich aan Lewis overgeeft, een menschkundig gegeven, tot goed begrip van Mrs. Bentham's psychologie noodig. Toch heeft hij de meest dubbelzinnige verhoudingen zoo weten in te kleeden, dat zij het kieskeurige, engelsche publiek moeilijk aanleiding tot gegronde grieven konden geven; de eenparige verklaring zijner vaderlandsche pers, dat er bij Moore van kwade trouw geen sprake kon wezen, staaft dit. Om een boek te kunnen schrijven, waarin dergelijke moeilijke, zielkundige vraagstukken behandeld worden, moet de schrijver over eene groote mate van menschenkennis beschikken. Moore is een scherpzinnig psycholoog; verschillende zijner opmerkingen en analyses bewijzen het. Om niet te wijdloopig te worden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en om geene brokstukken over te schrijven, welke, uit het verband van het boek genomen, weinig waarde bezitten voor het publiek, dat A Modern Lover niet kent, zal ik mij tot ééne aanhaling bepalen. Het geldt een psychologische opmerking, over Gwynnie als zij er eindelijk toe besloten heeft voor naakt model te poseeren; zij is een braaf en fijngevoelig meisje, wie dit besluit een groote tweestrijd kostte. En als zij eindelijk in Lewis ateliers poseert, merkt de schrijver op: ‘Indien zij had kunnen poseeren in de houding, welke het toeval haar deed aannemen, dan zou het grootste bezwaar overwonnen zijn geweest, maar Lewis moest haar wijzen hoe zij haar armen, beenen en hoofd moest houden en zij was zoo zenuwachtig, dat zij nauwelijks verstond wat hij zeide. Toen maakte zich een ziekelijk gevoel van haar meester, vereenigd met een pijnlijken afschuw van zich zelve en een onweerstaanbare aanvechting om tegen den muur te loopen en zich onzichtbaar te maken. Zij dacht wel twintig maal, dat zij flauw zou vallen, maar hare energie redde haar.’ Maar A Modern Lover bezit, afgescheiden van zijn karakter als psychologische analyze, nog eene groote waarde als kunstroman. Moore is schilder geweest, en wel in een tijdperk, dat in de Engelsche schilderkunst een hevige strijd gevoerd werd tusschen de oude akademische richting en de nieuwe school der vrijheid, bekend onder den naam van ‘The Moderns.’ Van dezen kunststrijd is ten onzent weinig bekend, en daar hij ons in dit werk door iemand beschreven wordt, welke onder de medekampers behoord schijnt te hebben, worden het twistpunt en de nieuwere kunstbeginselen ons met een groote kennis van zaken uiteengezet. Het hoofd der Moderns is een zekere Thompson, een schilder met buitengewone talenten, maar die, omdat zijne stukken nog weinig gewild zijn bij het publiek, een kommervol bestaan leidt; hij doet onwillekeurig aan een engelschen Millet denken. Rond hem hebben zich verscheiden jongere schilders geschaard, allen met talent en volharding begaafd, en die dicht aaneengesloten den strijd moedig volhouden. Moore beschrijft o.a. den openingsdag van een londenschen Salon, waarin de Moderns de overwinning behalen en de oude klassieken het onderspit delven. Ook Lewis heeft in zijne jongelingsjaren beproefd zich bij deze nieuwe richting aan te sluiten, maar door zijn gebrek aan werkelijk talent, de moeilijkheden aan den strijd verbonden, en den gemakkelijken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bijval, welken hij reeds inoogstte, heeft hij spoedig zijne pogingen opgegeven, en zich met verdubbelden ijver bij de klassieken aangesloten. Nu en dan legt Moore in den loop van een gesprek een der kunstbeginselen der Moderns Thompson in den mond. Wij kunnen daaruit zien, dat zij geheel op de eischen eener moderne kunst gebouwd zijn, en zich volkomen aansluiten bij de kunsttheoriën der schilders van het vaste land. Zij streven naar de vrijwording van den kunstenaar uit alle schoolsche banden, en huldigen eene oorspronkelijke, persoonlijke uiting van het artiesten-temperament in den vorm, welke hem - onafhankelijk van alle schoolsche regels - het beste toeschijnt; zij moeten eindigen met de overwinning der subjektiviteit van den kunstenaaar. Maar wij mogen gerust aannemen, dat deze kunstbeginselen geheel met Moore's eigen overtuigingen stroken, en dat hij Thompson tot den drager der hedendaagsche kunstdenkbeelden der engelsche schilderswaereld gemaakt heeft. Daarom is het belangrijk zijn ‘A Mummer's Wife’ nader te beschouwen. Het is de krachtigste en helderste vorm, waarin het engelsche naturalisme zich tot nu toe geopenbaard heeft, en kan beschouwd worden als de uitdaging van het naturalisme aan de verouderde engelsche romantiek. Met dit werk breekt een nieuw tijdperk in de geschiedenis der letterkunde van Engeland aan.
Frans Netscher. (Slot in het volgend nummer). |
|