| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 25 October.
Het moet een droevig ontwaken voor de Fransche republikeinen zijn geweest, toen in den morgen van den vijfden October van alle zijden de berichten kwamen van nederlagen, door hunne geestverwanten geleden, en van overwinningen, door hunne tegenstanders behaald. De nieuwe verkiezingsmethode, de scrutin de liste, gaf bij hare eerste toepassing aanleiding tot menig oponthoud, en er verliepen dagen, eer de uitslag der stemming bekend was. En toen bleek het, dat 139 republikeinen van allerlei schakeering en 174 reactionairen waren gekozen. Ofschoon nog 271 herstemmingen moesten plaats hebben, hadden de vijanden van den bestaanden regeeringsvorm reeds 90 zetels veroverd, die vroeger door republikeinen waren bezet.
De uitslag maakte een des te dieper indruk, omdat niemand, noch in Frankrijk, noch in het buitenland, zich daarop had voorbereid. Wel had men hier en daar eenige bezorgheid getoond over het drijven der radicalen, die onder aanvoering van Clémenceau verdeeldheid zaaiden in het kamp der republikeinen; wel had men begrepen, dat enkele eenvoudigen van geest zich wellicht door de conservatieve kleur, aan het schijnverbond van monarchisten en imperialisten gegeven, zouden laten verlokken; maar toch had men zich overtuigd gehouden, dat de samenstelling der kamer geen ingrijpende wijziging zou ondergaan, en dat de coalitie der antirepublikeinsche partijen zou afstuiten op het vertrouwen, door eene ondervinding van veertien jaren bij het volk gewekt en bevestigd. Waarlijk, uit dien droom werd men op onzachte wijze wakker geschud!
Over de oorzaken der nederlaag bestaat natuurlijk groot verschil van meening. De gematigden beweren, dat indien het land zijne toevlucht zoekt bij de conservatieven, dit alleen te wijten is aan
| |
| |
de uitbreiding van het radicalisme; hadden de laatste republikeinsche regeeringen meer acht geslagen op het gevaar, dat van de linkerzijde dreigde, dan zou de rechterzijde zeker geen zoo gemakkelijke overwinning hebben behaald. De tegenstanders der opportunisten verzekeren, dat het resultaat der verkiezingen uitsluitend moet worden opgevat als eene veroordeeling der avontuurlijke Tonkin-politiek, maar met eene bepaalde voorliefde voor radicale of conservatieve beginselen in geenerlei verband staat. Enkele radicalen verkondigen zelfs de leer, dat de kiezers alleen uit spijtigheid op de conservatieve candidaten stemden, omdat de vorige kamer met hare liberale meerderheid alle radicale hervormingen had tegengehouden. Zeer eigenaardig is zeker de opmerking, dat het ministerie-Brisson de schuldige is aan den uitslag, omdat het zich volkomen onzijdig heeft gehouden, terwijl de Franschman nu eenmaal gewoon is, dat de verkiezingen door de regeering worden ‘geleid,’ en, als men hem aan zichzelf overlaat, allerlei dwaasheden begaat. Weder anderen beweren, dat de Republiek al sedert lang veel te toegevend is geweest voor de monarchale en imperialistische reactie, en nu de wrange vruchten van deze zwakheid moet plukken. In elk van deze verklaringen schuilt zeker eenige waarheid, schoon geen enkele van haar op zichzelve voldoende is, om den plotselingen ommekeer te verklaren.
De vijanden der Republiek juichten, maar gelukkig wat al te vroeg en wat al te luid. In den roes der eerste overwinning meenden enkelen van hen, dat het laatste uur der Republiek was geslagen, en hielden zich in gedachte met eene verdeeling van den begeerden buit zoo ijverig bezig, dat de oogen der kiezers voor de ware bedoelingen der zoogenaamde conservatieven werden geopend. En menig bezwaard gemoed, dat zich met angst afwendde van de intransigenten en socialisten, die den hemel der staatkundige en maatschappelijke traditiën bestormden om hem de verwezenlijking hunner utopieën af te dwingen, en dat geen vrede kon vinden met de praktijken der opportunisten, die den schuldenlast der natie hadden vergroot, eene avontuurlijke staatkunde hadden gehuldigd en niets hadden gedaan om den economischen nood te lenigen, stelde zich thans de vraag: Wat zal het gevolg zijn, als de reactie de overhand verkrijgt en de Republiek ten val brengt? Zal men dan niet een gansch heirleger van pretendenten zien optreden, die Frankrijk, ter bevrediging van hunne persoonlijke eerzucht, aan de gevaren van een burgeroorlog zullen blootstellen?
| |
| |
De fout, die door het te vroegtijdig afleggen van het masker was begaan, werd door de meer bezadigden onder de reactionairen spoedig bemerkt; maar het was reeds te laat, om den indruk weg te nemen, dien de al te groote openhartigheid van sommige ijveraars had gemaakt. Niet te laat echter, om aan de besliste republikeinen te toonen, dat alles nog niet verloren was, mits men besluiten kon, om alle verschillen voor een tijd lang ter zijde te stellen, ter wille van den eisch van het oogenblik: het behoud der Republiek.
En dit geschiedde. De hoofden der republikeinsche groepen kwamen overeen, dat tusschen radicalen en intransigenten, Union républicaine, Union démocratique, Centre gauche en hoe al de nuances en fractiën, die elkander zoo bitter hadden bestreden, meer mogen heeten, een wapenstilstand zou worden gesloten. Men zou bij de herstemmingen die republikeinen kiezen, welke op 4 October, zonder gekozen te zijn, het grootste aantal stemmen op zich hadden vereenigd. Het voorstel vond bijval en werd ook door de pers gesteund. Wat meer is, het werd in praktijk gebracht. Geestverwanten van een Léon Say en een Ribot stemden op een oudcommunard als Camélinat en eene specialiteit in werkstakingen als Basly. Vrienden van Clémenceau en Camille Pelletan onderteekenden aanbevelingen voor opportunisten als Spuller en Ranc.
Het resultaat was inderdaad verrassend. Bij de herstemming op 18 Ootober steeg het aantal der republikeinen van 139 tot 382, en dat der reactionairen van 174 tot 202. De Republiek is dus voorloopig behouden; twee derden van het aantal der kamerleden is haar met hart en ziel toegedaan en in 55 van de 85 departementen heeft de republikeinsche lijst gezegevierd. Doch deze verblijdende uitkomst is het gevolg geweest van eene transactie, van een wapenstilstand. Als straks de kamer weder bijeenkomt, zal ook de natuur hare rechten hernemen, en men weet, dat de Fransche republikein van nature een animal disputax; is. In die nieuwe kamer zal men eene radicale linkerzijde hebben van 150 leden, eene gematigd republikeinsche partij van 235, eindelijk eene - in dit geval inconstitutioneele - rechterzijde van 202 leden. Waar zal nu de regeering - het kabinet-Brisson of een ander - hare meerderheid vinden?
Aan eene duurzame verbinding van de rechterzijde met eene der beide andere fractiën valt niet te denken, zoolang de eerste haar recht van bestaan ontleent aan hare oppositie tegen den door de
| |
| |
laatsten gehuldigden regeeringsvorm. Daarentegen, is het niet onmogelijk, dat de middenpartij zich de medewerking verzekert van de meer bezadigde leden der radicale linkerzijde, van welke zich dientengevolge waarschijnlijk eene nieuwe uiterste linkerzijde zou afscheiden. Het programma van zulk eene nieuwe regeeringspartij zou dan moeten aandringen op eene vermindering - zoo mogelijk geleidelijke afschaffing - van het deficit, door bezuiniging en vereenvoudiging; op eene behoudende, maar niet annexeerende of experimenteerende koloniale politiek; op zorgvuldige onthouding van maatregelen, die tot een conflict tusschen kerk en staat aanleiding kunnen geven; op even nauwgezette vermijding van alles wat de politieke hartstochten prikkelen en overprikkelen kan. Zeker, het arbeiden aan zulk eene taak heeft niets schitterends, dat de opportunisten voor gemis aan beginselvastheid zou kunnen troosten; niets radicaals, om het doctrinarisme der uiterste linkerzijde te bevredigen. Daarentegen zou het in hooge mate bevorderlijk zijn aan den eerbied voor de gestelde machten en de populariteit van den bestaanden regeeringsvorm bij het volk, niet minder aan Frankrijk's prestige in het buitenland. De vraag is slechts, of men voor de uitvoering van zulk een programma, dat ongetwijfeld eene zekere mate van zelfverloochening onderstelt, eene meerderheid en een ministerie zal vinden. Is dit niet het geval, dan zal de nieuwe kamer waarschijnlijk eene reeks van ministeriën moeten afmaken, eer zij door schade en schande wijs is geworden, en door velerlei proefnemingen den rechten weg heeft gevonden.
Eéne schrede op den goeden weg is zeker gedaan, en wel door den heer Grévy. De president der Republiek, wiens mandaat met het begin van het volgend jaar is afgeloopen, heeft verklaard, dat hij zich een herkiezing zal laten welgevallen. Hierdoor is althans één struikelblok voor de eenheid onder de republikeinen uit den weg geruimd, en het congres zal, in plaats van een strijdperk te worden van politieke hartstochten, slechts zijn zegel behoeven te hechten aan eene benoeming, tegen welke geen der partijen redelijkerwijze gegronde bezwaren kan inbrengen.
Het is te hopen, dat de Engelsche liberalen hun voordeel zullen doen met de treurige ondervinding, welke de Fransche republikeinen, ten gevolge van hunne onderlinge verdeeldheid, hebben opgedaan. Want ook van gene zijde van het Kanaal laat, bij de voorbereiding der verkiezingen, de eenheid tusschen de verschillende
| |
| |
deelen der linkerzijde veel te wenschen over. En dit verschijnsel is des te gevaarlijker, omdat de leiders der rechterzijde, lettende op de teekenen des tijds, de bakens verzetten en, met verwerping van hetgeen al te sterk tegen de nog vastgewortelde instellingen en begrippen indruist, in menig opzicht door een stoutmoedig bod naar de volksgunst de liberalen naar de kroon steken. Wanneer men de rede leest, door Lord Salisbury te Newport gehouden - de pièce de résistance uit het omvangrijk menu, dat in den laatsten tijd aan de kiezers werd opgedischt, dan moet men zich afvragen: welke zijn de beginselen, waardoor het conservatisme in Engeland zich van een gematigd liberalisme onderscheidt? Lord Salisbury trekt wel te velde tegen de praktijken van zijn voorgangers in het ministerie, maar hunne theorieën, neemt hij sans gêne over. Voor de infant liberties in het Oosten - het woord is van den heer Gladstone - is de tegenwoordige Premier even teeder bezorgd als de warmste liberaal. Dezelfde staatsman, die zich, nauwelijks zeven jaren geleden, erop beroemde, het verdrag van San-Stefano te hebben verscheurd en door het aan Rusland opgedrongen traktaat van Berlijn te hebben vervangen, stelt thans het beginsel der nationaliteiten boven dat der onschendbaarheid van het Turksche rijk. Dezelfde man, die als lid der oppositie de overeenkomst van Kilmainham eene laakbare en gevaarlijke zwakheid noemde, ziet thans in de Ieren gewenschte bondgenooten, en wekt bij de Home-Rulers voor de toekomst verwachtingen op, die weinige maanden geleden iederen rechtgeaarden Tory de haren te berge zouden hebben doen rijzen. Hoort men Lord Salisbury thans spreken over de landquaestie, over de noodzakelijkheid van decentralisatie, over de dringende behoefte aan eene betere verdeeling van lasten, dan meent men nu eens Lord Hartington of den heer Goschen, dan weder John Bright of Gladstone te vernemen. Ook de warme verdediging der
Engelsche staatskerk was ongetwijfeld den heer Gladstone uit het hart gegrepen, al heeft de ex-premier, ter wille van zijne radicale vrienden, in zijn bekend manifest schoorvoetend moeten toegeven, dat disestablishment en disendowment in eene ver verwijderde toekomst wel eens aan de orde zouden kunnen komen. Lord Salisbury's scherpe oppositie tegen den heer Chamberlain en diens geestverwanten vond bij den rechtervleugel der liberalen zoo al geen openlijken, dan toch heimelijken bijval. En toen Lord Hartington, de vertegenwoordiger der aristocratische Whigs, een antwoord moest geven
| |
| |
op de uitnoodiging ‘kom over en help ons!’ door Lord Randolph Churchill tot hem gericht, moest hij zich bepalen tot de verzekering, dat hij de hoofden der oppositie niet vertrouwde, en dus erkennen, dat het hier meer eene quaestie van personen, dan van beginselen was.
Geen wonder, dat Punch zijn Vergilius ter hand nam, en eene geestige parodie gaf van den wedstrijd tusschen Menalcas (Gladstone) en Damoetas (Salisbury), die Palaemon (den nieuwen plattelandskiezer) tot scheidsrechter hadden gemaakt, om over hunne wedijverende voortreffelijkheden een oordeel uit te spreken.
Alternis dicetis; amant alternae Camenae,
schrijft Palaemon zijn kampioenen voor. Maar wij mogen betwijfelen, of de Engelsche kiezer, evenals de Muzen, den beurtzang, die hem door de rechter- en de linkerzijde wordt voorgezongen, zoo bijzonder waardeert. Wie den dagelijkschen zondvloed van verkiezingsredevoeringen doorworstelen moet, zal wel met Palaemon uit de bekende Ecloga uitroepen:
Claudite jam rivos, pueri; sat prata biberunt,
en - waar hij niet bevelen kan - den stillen wensch uitspreken, dat de sluizen der extra-parlementaire welsprekendheid niet lang meer geopend mogen blijven. Er is eene dubbele reden, om dit te wenschen, nu de keuze voor de pas geëmancipeerde plattelands-kiezers hoe langer hoe moeielijker wordt, en zij geneigd zouden kunnen worden om, met den landelijken scheidsrechter uit Vergilius' gedicht, te zeggen:
Non nostrum, inter vos tantas componere lites!
of, zooals Punch het eenigszius omslachtiger uitdrukt:
So nice a difference in your singing lies,
I hardly know which most deserves the price.
Each of you pipes a move than Lydian lay.
Both of you promise lots. What can I say?
Arcades ambo! Yet, perhaps - for choice -
Well, for the present. I'll reserve my voice!
De wedstrijd van beloften en toezeggingen heeft nog eene andere schaduwzijde. Wie het meest belooft, loopt tevens het grootste ge- | |
| |
vaar, om in de vervulling dier beloften te kort te schieten. Het programma der radicalen is wel geschikt, om den goedgeloovigen kiezers, die meenen dat voor den staatsman het willen en het kunnen een is, eene groote teleurstelling te bereiden. Het is waar, de heer Chamberlain heeft zijne eischen reeds aanmerkelijk lager gesteld dan vroeger. Zij bepalen zich thans tot het door kunstmatige hulp weder in het leven roepen van een onafhankelijken boerenstand, het invoeren van kosteloos lager onderwijs en het heffen van eene progressieve inkomsten-belasting. Ongetwijfeld zijn dit zaken, die menigeen uiterst wenschelijk voorkomen, maar die zelfs de heer Chamberlain, met een ministerie van louter geestverwanten, niet onmiddellijk of binnen den normalen levensduur van een ministerie zou kunnen tot stand brengen, om de eenvoudige reden, dat deze drie eischen eene verplaatsing van lasten noodig maken, waardoor de bezittende en regeerende klassen in hunne belangen zouden worden geschaad. En de leer, voor eenige maanden door den heer Chamberlain verkondigd, dat de bedoelde klassen een ‘losprijs’ of ‘assurantiepremie’ behooren te betalen, om zich het rustig bezit hunner aardsche goederen te verzekeren, heeft, zooals zich denken laat, onder die klassen weinig bijval gevonden. Des te meer opgang heeft zij gemaakt bij een deel van de volksklasse, voor welke Chamberlain, de gentleman-socialist, de rijke fabrikant en kapitalist, die verklaart, dat hij veel te weinig in de inkomstenbelasting betaalt, de man van het oogenblik is geworden. Die indruk blijft, al heeft de heer Chamberlain telkens meer water in zijn wijn gedaan en in zijne volgende redevoeringen de zinspelingen op losprijs en assurantiepremie zorgvuldig vermeden. Men kan zich dus voorstellen, hoe teleurgesteld de nieuwe kiezers zullen zijn, die niet tot
het meest ontwikkelde deel der natie behooren, als zij bemerken, dat een radicaal kabinet genoodzaakt is, de verwezenlijking van al deze schoone idealen uit te stellen tot die zelfde nevelachtige toekomst, in welke de heer Gladstone de opheffing der bevoorrechte positie van de Engelsche staatskerk onvermijdelijk acht. Indien men aanneemt - hetgeen bij lange na niet zeker is - dat de aanstaande algemeene verkiezingen in Engeland een parlement met eene liberale meerderheid zullen opleveren, dan zullen de zeker welgemeende, maar onpraktische voorspiegelingen van den heer Chamberlain en zijne geestverwanten de oorzaak zijn, dat al wat een liberaal kabinet tot stand brengt, ver beneden de
| |
| |
hooggespannen verwachtingen blijft, en dat de teleurgestelden, bij de eerstvolgende verkiezing, met pak en zak tot de conservatieven overloopen.
Het moet erkend worden, dat de heer Gladstone alles doet wat hij kan, om eene scheuring onder de liberalen te verhinderen. Lord Rosebery heeft voor eenige weken, in eene meer juiste dan sierlijke beeldspraak, gezegd, dat er onder de parapluie van den ex-premier ruimte was voor liberalen van allerlei nuance. Het manifest van den heer Gladstone is inderdaad eene poging geweest, om velen onder dit regenscherm te vereenigen, en in de laatste dagen zijn achtereenvolgens de heer Chamberlain, de heer Bright en Lord Hartington - de vertegenwoordigers van zeer uiteenloopende richtingen onder de liberalen - op het kasteel van Hawarden ontvangen, waar de zoo dikwijls beproefde overredingskracht van den grijzen staatsman wel niet vruchteloos zal zijn toegepast.
Een constitutioneele strijd van zeldzamen duur, die sedert jaren tusschen de Deensche regeering en de meerderheid van de volksvertegenwoordiging eene steeds toenemende verwijdering veroorzaakt, heeft thans aanleiding gegeven tot eene crisis, die niet slechts voor het ministerie, maar ook voor de monarchie in Denemarken gevaarlijk dreigt te worden. De minister-president Estrup, die sedert tien jaren het vertrouwen van koning Christiaan bezit, is een voorstander van de leer, dat wanneer van de drie factoren, die tot den wetgevenden arbeid moeten samenwerken, de Kroon, de Eerste en de Tweede Kamer, twee het eens zijn, de derde buiten rekening kan worden gelaten. Zegt men hem, dat deze opvatting volkomen inconstitutioneel is, en dat een ministerie, dat na herhaalde kamerontbindingen eene telkens grootere parlementaire meerderheid tegenover zich ziet, zedelijk verplicht is om af te treden, dan antwoordt hij, dat volgens de grondwet de koning vrij is in de keuze zijner raadslieden, en dat de vertegenwoordiging, door op het ontslag der ministers aan te dringen, zich vergrijpt aan de rechten der Kroon.
Eene gansche reeks van zittingen van het Deensche parlement is reeds tot onvruchtbaarheid veroordeeld, omdat het Folketing, de door het volk gekozen kamer, niet slechts weigert de door het ministerie-Estrup aangeboden begrootingen goed te keuren, maar alle regeeringsvoorstellen eenvoudig ad acta legt. Voor een deel is deze oppositie veroorzaakt door het telkens opnieuw indienen van
| |
| |
de wetsontwerpen voor de versterking van Kopenhagen aan de landzijde - een maatregel, dien de meerderheid als dwaze geldverspilling verwerpt. Voor een veel grooter deel echter is de parlementaire werkstaking het gevolg van een zich steeds krachtiger openbarenden haat tegen den minister-president, die zich zijnerzijds om de meerderheid in het minst niet bekommert. De heer Estrup schijnt zich den Bismarck uit den conflict-tijd tot model te hebben gekozen, maar terwijl de Duitsche staatsman een tijd lang der constitutie geweld aandeed, om een groot doel te bereiken, zijn de motieven van den Deenschen minister kleingeestig en bekrompen, en kan men zijne inconstitutioneele houding alleen uit eene trotsche koppigheid verklaren, waarin hij, helaas! door den koning wordt aangemoedigd en gestijfd.
Sedert langen tijd heeft de Deensche regeering de leer toegepast, dat macht boven recht gaat. De propaganda, door de oppositie voor hare zaak gemaakt, wordt in het gansche land met ijzeren hand onderdrukt. De regeering die hare aanhangers bijna uitsluitend in de groote steden heeft, wreekt zich op alle mogelijke wijzen op de liberale plattelandsbevolking. Burgemeesters, predikanten, onderwijzers worden afgezet, indien zij het wagen hunne sympathie voor de tegenstanders der regeering te toonen. Overal heeft het ministerie zijne aanbrengers en spionnen; het ontziet zich zelfs niet, om het beruchte stelsel der agents provocateurs weder toe te passen. De conservatieve grondeigenaars dwingen de boeren, door de hypotheken op landerijen op te zeggen, om huis en hof te verkoopen. Naarmate de politieke strijd scherper en hatelijker vormen aanneemt, wint de sociaal-democratie veld. Niet alleen in de provinciesteden, die vroeger op de hand der regeering waren, maar ook onder de plattelandsbevolking, vinden de sociaal-democratische leerstellingen talrijke aanhangers. De werkstaking in de groote smederijen en machine-fabrieken te Kopenhagen duurt thans drie maanden, hetgeen onmogelijk zou zijn, als het verzet der werklieden niet gesteund werd door milde bijdragen van geestverwanten buiten de hoofdstad, en als de gezinnen der werkstakers in de dorpen geen onderkomen vonden. De tot de linkerzijde behoorende boeren, die minstens 85 percent der plattelandsbevolking uitmaken, hebben zich reeds verbonden, om bij de regeeringsgezinde winkeliers in de steden geen inkoopen te doen, en deze maatregel wordt natuurlijk met gelijke munt beantwoord. Zelfs op het leger kan de regeering niet meer
| |
| |
vertrouwen: in den loop van dezen zomer is het tusschen officieren en manschappen, in de onmiddellijke nabijheid van Kopenhagen, tot heftige tooneelen gekomen, die weinig van muiterij verschilden, en de recruten leggen, voordat zij naar hunne regimenten vertrekken, de gelofte af, dat zij in geen geval de wapenen tegen het volk zullen gebruiken. Steeds talrijker worden de gevallen, waarin de bevolking weigert de belastingen te betalen, tot welker heffing de vertegenwoordiging geen toestemming heeft gegeven, en gaat de regeering tot executie over, dan doet zich geen enkele kooper op
En toch houdt de heer Estrup vol. Den president van het Folketing, den heer Berg, liet hij ‘wegens politiek misdrijf’ veroordeelen tot zes maanden gevangenisstraf, ‘met gewonen gevangeniskost.’ Het volk beantwoordde dien maatregel, door den liberalen staatsman bij zijne komst in Kopenhagen eene schitterende ovatie te bereiden, en de vertegenwoordiging herkoos hem met groote meerderheid als voorzitter.
Met spanning werden nu de eerste zittingen van het parlement tegemoet gezien. De regeering had, behalve de voorloopige wet op de middelen, nog een tweede wet uitgevaardigd, welke den verkoop van wapenen en de oefening in den wapenhandel van niet-militairen verbood. Beide wetten, ofschoon reeds in werking gesteld, moesten nog door het Folketing bekrachtigd worden. Doch het bleek spoedig, dat de regeering hare gewone taktiek ook thans weer wilde toepassen en de indemniteit, welke zij voor deze voorloopige maatregelen noodig had, eerst op den laatsten dag der zitting wilde vragen. Werden - zooals te verwachten was - beide wetten door het Folketing verworpen, dan zou de heer Estrup gedurende het reces eenvoudig den provisorischen toestand bestendigen, hetgeen hij niet kon doen, als de ontwerpen vóór het einde der zitting behandeld en verworpen werden. Het Folketing besloot nu, den minister te voorkomen. Het liet, gebruik makende van zijn recht van initiatief, door een zijner leden, den heer Alberti, twee wetsontwerpen indienen, welke met die van de regeering gelijkluidend waren, en verwierp deze beiden met 77 tegen 21 stemmen. De ministers beweerden, dat het recht van initiatief dei kamer zich niet tot budgetzaken uitstrekte, en dat zij zich door deze stemming niet getroffen achtten; daarentegen dienden zij de gewone begrooting voor 1886 in. Doch nu weigerde de kamer deze in behandeling te nemen. Graaf Holstein-Ledraborg, een der le- | |
| |
ders van de oppositie, toonde uit de grondwet aan, dat de koninklijke macht ten opzichte van het toestaan van credieten volkomen afhankelijk is van het veto der afgevaardigden. De ministers zijn niets meer dan de dienaren van den koning, die ten allen tijde ontslagen kunnen worden; storen zij zich niet aan het veto van het Folketing, dan kan dit laatste niet meer met hen onderhandelen. De weigering om dit te doen is van de zijde der Kamer geen straf of wraakneming: zij is eene onvermijdelijke
noodzakelijkheid, omdat de regeering zelve de basis der onderhandelingen heeft afgebroken, en niet in overleg treedt, maar slechts haren wil voorschrijft. Het Folketing kan zich niet schuldig maken aan medewerking tot zulk een openlijk verkondigd absolutisme, zonder aan zijne eigen waardigheid den doodsteek toe te brengen. Toen in 1866 de tegenwoordige Deensche grondwet in het Landsting werd behandeld, had de heer Estrup zelf gezegd, dat geen ministerie het ooit zou wagen, het veto van het Folketing in den wind te slaan. Thans schijnt de minister-president daarin geen bezwaar te zien. ‘Ik wil mij niet hier, maar voor den Rigsret verdedigen.’ - antwoordde de heer Estrup en, niettegenstaande de groote spanning, wekte dit antwoord in niet geringe mate den lachlust op. De Rigsret (Rijksraad), voor welke de ministers moeten terecht staan, als zij in staat van beschuldiging worden gesteld, is niets anders dan een werktuig in de handen der regeering, welke zeker is, door dit lichaam te worden vrijgesproken. De kamer is thans verdaagd tot 18 December. Waarschijnlijk zal nu de oppositie de toevlucht nemen tot het laatste middel, dat haar ten dienste staat: eene algemeene weigering, om de niet goedgekeurde belastingen op te brengen.
Het is te betreuren, dat de verontwaardgiing tegen het ministerie aanleiding heeft gegeven tot een moordaanslag op den heer Estrup. Gelukkig is die toeleg mislukt, en is het tevens gebleken, dat de dader geen medeplichtigen had. Toch zal de regeering niet in gebreke blijven, om in dit geheel op zichzelf staande, door ieder afgekeurde feit de aanleiding te vinden voor het nemen van nieuwe repressiemaatregelen. Het is te vreezen, dat zij daardoor het verbitterde volk tot het uiterste zal drijven.
Bijna zes weken zijn er verloopen, sedert de bevolking van Oost-Roemelië den Turkschen gouverneur Gavril Pacha verjoeg, en de ver- | |
| |
eeniging met Bulgarije proclameerde, onder het bestuur van vorst Alexander, maar nog steeds hebben de groote mogendheden van Europa het beslissende woord niet gesproken over de schending van het in 1878 niet zooveel moeite tot stand gebrachte tractaat van Berlijn. Intusschen wordt de verwarring steeds grooter. Bulgarije en Roemelië hebben hunne tamelijke primitieve strijdkrachten, zoo goed en zoo kwaad als het ging, georganiseerd: Servië's leger, dat 80,000 man telt, is slagvaardig en staat aan de grenzen; Griekenland mobiliseert met koortsachtigen ijver en Turkije heeft, naar men beweert, 100,000 man onder de wapenen gebracht. Al deze toerustingen verslinden verbazend veel geld, veel meer dan de verre van schitterende financiën, der grootere en kleinere Balkanstaten toelaten. Overal wil men van deze geldelijke opofferingen de vruchten plukken, en wel spoedig, omdat de inspanning thans reeds de krachten te bovengaat. Die vruchten moeten allen komen uit den reeds zoo vaak geplunderden hof van den Sultan: Servië, Montenegro en Griekenland eischen om strijd vermeerdering van grondgebied, en beroepen zich daarbij op de verstoring van het evenwicht, dat door het traktaat van Berlijn was verzekerd. Tevens wordt het beginsel der nationaliteiten op den voorgrond gesteld, en daarmede kan men in het Balkanschiereiland zelfs aan de buitensporigste eischen een schijn van billijkheid bijzetten. Eene provincie bijvoorbeeld als Macedonië heeft eene bevolking, die uit Bulgaren, Albaneezen, Grieken, Turken, Serviërs en Joden bestaat: zoodra zij aan het rechtstreeksch bestuur van de Porte wordt onttrokken, komen Bulgarije, Servië en Griekenland hun buit eischen. Montenegrijnen en Serviërs behooren tot hetzelfde ras. maar de eersten zien Rusland naar de oogen, de anderen hebben
zich, dank zij den onvermoeiden pogingen van koning Milan en diens minister Garaschanin, bij Oostenrijk aangesloten. Het antagonisme tusschen de beide landen is nog sterker geworden, sedert de pretendent op den Servischen troon, Peter Karageorgevitch, in het huwelijk is getreden met de dochter van vorst Nikita van Montenegro. Tusschen Servië en Bulgarije hebben onophoudelijk kleine botsingen plaats. De Russischgezinde partij in het eerste land moest zich, na de laatste ministerieele crisis, de verbanning van de woeligsten onder hare aanhangers laten welgevallen; Bulgarije verleende hun gaarne eene wijkplaats, en sedert zij zich daar in de nabijheid der Servische grenzen hebben gevestigd,
| |
| |
laten zij koning Milan en zijne regeering geen oogenblik met rust.
Wij noemden hier slechts enkele van de vele strijdige belangen, doch zeker genoeg om te doen zien, dat het moeielijk, zoo niet ondoenlijk is, die allen te bevredigen. Intusschen schijnt het, dat èn Servië èn Griekenland - de beide staten, met welker aanspraken het meest rekening moet worden gehouden - bereid zouden zijn het fait accompli der vorming van een Groot Bulgarije te erkennen, mits het eerste land de Turksche provincie Oud-Servië verkreeg, en het tweede de thans nog onder de heerschappij der Porte staande deelen van Epirus en Thessalië, wellicht ook het eiland Candia.
Het is waar, dat zulk eene oplossing zou gelijkstaan met eene hoogst onbillijke berooving van Turkije, maar overwegingen van dezen aard hebben de Europeesche mogendheden zelden of nooit geleid, wanneer zij eene nieuwe politieke verdeeling van de wereldkaart in haar belang achtten. Wat de mogenheden weerhoudt om, op kosten van de Porte, aan de wenschen der kleinere Balkanstaten te voldoen, is niet eerbied voor de rechten van den sultan, maar onderlinge naijver. Vooral voor Rusland en Oostenrijk is de wijze, waarop de Oostersche quaestie moet worden opgelost, eene levensvraag.
Tot voor betrekkelijk korten tijd was Rusland in Bulgarije oppermachtig. De Bulgaren hadden uit de hand van den Czar hunne vrijheid en hunne grondwet ontvangen. Wel was de keuze van Alexander van Battenberg tot vorst van Bulgarije niet naar den zin geweest van de Russische regeering, maar men meende te St. Petersburg den jeugdigen Duitschen prins gemakkelijk onschadelijk te kunnen maken. Men gaf hem Russische generaals tot ministers; men voorzag zijn leger van Russische officieren en liet de jonge Bulgaren op Russische militaire scholen voor den officiersstand opleiden. Daarenboven overstroomde een heirleger Russische agenten het gansche land en het naburige Oost-Roemelië en maakte daar propaganda voor de vereeniging, welke het tractaat van San Stefano had gedecreteerd, maar tegen welke Bismarck en Beaconsfield te Berlijn hun veto hadden doen hooren. Kortom, de omwenteling van September was geheel voorbereid door de Panslavistische comités.
Doch vorst Alexander was niet zoo gedwee en volgzaam als men te St. Petersburg wel wenschte. Hij wist zich in zijn eigen land invloed en populariteit te verschaffen en daarvan gebruik te
| |
| |
maken om zijne Russische ministers weg te zenden, op ééne uitzondering na, den minister van oorlog vorst Cantacuzene, wiens blijven met het oog op de talrijke Russische officieren in het Bulgaarsche leger door Rusland als eene conditio sine qua non werd gesteld. Deze zelfstandigheid duidde men te St. Petersburg den vorst van Bulgarije zeer ten kwade, zoo zelfs, dat men besloot, hem binnen korten tijd te doen vallen. De omwenteling zou in 1886 moeten plaats hebben, en dan worden voorafgegaan door eene paleisrevolutie, die vorst Alexander van den troon moest stooten om hem te vervangen door vorst Nikita van Montenegro of door diens schoonzoon, Peter Karogeorgevitch. De Panslavistische intriganten meenden te kunnen rekenen op den Bulgaarschen minister-president Karaveloff, en namen hem in het vertrouwen. Karaveloff echter was, sedert hij zijne betrekking had aanvaard, in eene geheel andere verhouding tot Alexander gekomen, dan toen hij als balling in Rusland verblijf hield. Hij deelde het geheim der Russische samenzwering aan den vorst mede, en wist daarenboven de hoofdsamenzweerders te overreden om de beweging te verhaasten en haar ten voordeele van den wettigen, door het volk uitverkoren vorst uit te voeren. Tijdens zijn verblijf te Londen, bij gelegenheid van het huwelijk van den jongeren prins van Battenberg met prinses Beatrice van Engeland, voorzag vorst Alexander zich van de noodige gelden en wapenen, daar er militaire toebereidselen moesten worden gemaakt buiten voorkennis van den Russischen minister van oorlog.
Zooals men weet is de aanslag uitnemend gelukt en is de Russische diplomatie in haar eigen netten gevangen. Zij kon nu wel niet anders doen, dan zich uiterst verontwaardigd betoonen over de schending van het traktaat te Berlijn, en met kracht en klem aandringen op het herstel van den status quo ante en de afzetting van den ondernemenden Battenberger. Zij beroemt zich thans op het correcte harer houding, op hare getrouwe eerbiediging van de verdragen, ofschoon die tegen haar waren gericht. In een woord, zij heeft van den nood eene deugd gemaakt.
Herstel van den status quo ante - de formule is eenvoudig genoeg. Maar wil men haar toepassen, dan blijken de moeielijkheden bijna onoverkomelijk te zijn. Wij nemen aan, dat het der Porte, vooral wanneer zij op den zedelijken steun van Rnsland kon rekenen, niet moeielijk zal vallen haar gezag in Oost-Roemelië te herstellen en
| |
| |
vorst Alexander binnen de grenzen van zijn vazallenstaat terugte dringen. Wij geven gaarne toe, dat - indien te Sofia en te Philippopel alles bij het oude blijft, de aanspraken van Griekenland en Servië op compensatie in den vorm van gebiedsuitbreiding geheel vervallen. Maar in de beide laatste landen zijn de hartstochten in hooge mate geprikkeld, en eischt de bevolking luide een tastbaar resultaat van de inspanning en de opofferingen der laatste weken. Vooral in Servië is dit het geval. En achter Servië staat Oostenrijk, Rusland's gevaarlijkste mededinger op het Balkanschiereiland.
Men vrage zich af, welke de gevolgen zullen zijn, wanneer koning Milan zijn leger moet afdanken en van de grenzen onverrichter zake en met ledige handen naar zijne hoofdstad terugkeert. Wellicht eene revolutie, die hem zijn troon kost, en Servië overlaat aan een werktuig van Rusland, zoo als Nikita van Montenegro of Peter Karageorgevitch. Misschien - en dit zou het gunstigste geval zijn - eene ministerieele crisis, die Garaschanin doet vallen en Ristitch in zijne plaats stelt. In elk geval, eene geheele omkeering ten gunste van Rusland, en het verlies van al den invloed en al het prestige van Oostenrijk. Met één slag zouden dus de vruchten verloren gaan van de inspanning, waarmede de Oostenrijksche diplomatie vasten voet in Servië heeft trachten te verkrijgen: het komt ons zeer onwaarschijnlijk voor dat men te Weenen, ter wille van een knoe- en knutselwerk als het traktaat van Berlijn, de zelfopoffering en zelfverloochening zóóver zal drijven.
De heer Von Bismarck ontvangt te Friedrichsruh beurtelings elk der gezanten van de vreemde mogendheden, doch het geheim van deze besprekingen wordt tot nu toe zorgvuldig bewaard. Het hoofdorgaan van den rijkskanselier, de Norddeutsche Allgemeine Zeitung, gaf tot nu toe, op zijn eigenaardigen aanmatigenden, school-meesterachtigen toon, variatiën op het thema: ‘Het komt niet te pas, dat de kleine Balkanstaatjes de rust van Europa verstoren; - nog minder, dat aan een met medewerking van Duitschland tot stand gekomen verdrag wordt getornd.’ Men wordt echter door dergelijke vertoogen niet veel wijzer. Opmerkelijk echter is het, dat de Kölnische Zeitung, in welker kolommen de regeering nu en dan plaats vindt voor een ballon d'essai, sedert eenige dagen wijst op de noodzakelijkheid, om rekening te houden met de exceptioneele positie van Servië.
| |
| |
Frankrijk is gedurende de laatste weken door den verkiezingsstrijd zóózeer in beslag genomen, dat het geen overwegende rolheeft kunnen spelen in de uitvoeringen van het Europeesch concert. Italië heeft geenerlei belang bij de handhaving van den status quo, maar des te meer bij eene nieuwe regeling van de toestanden op het Balkan-schiereiland, waardoor het wellicht de gelegenheid zou hebben, aan de oostkust van de Adriatische Zee vasten voet te verkrijgen. Ook hier doet het nationaliteitsbeginsel goede diensten: de Albaneezen zijn van Graeco-Latijnsche afkomst en dus immers stamverwant met de Italianen? Men mag verder niet onopgemerkt laten, dat de geleerde hoogleeraar in de rechten, Mancini, als minister van buitenlandsche zaken vervangen is door graaf Robilant, vroeger gezant te Weenen, doch voor alle dingen met hart en ziel een militair. Meer dan één Italiaansch blad geeft reeds te kennen, dat deze benoeming eene politique d'action voor Italië voorspelt.
In Engeland eindelijk blijft het conservatieve ministerie getrouw aan de leer, dat het niet in eigen kleur moet uitspelen, maar de liberale tegenstanders moet overtroeven. Men is in Downing-street gunstig gestemd voor de vereeniging van Bulgarije met Oost-Roe-melië; men wil er Alexander van Battenberg handhaven; men acht er zelfs de aanspraken van Servië en Griekenland niet ten eenenmale verwerpelijk.
Terwijl wij deze regelen schrijven, maken de gezanten der groote mogendheden zich gereed om voor de tweede maal over de oplossing van de crisis in den Balkan te confereeren. Men schijnt nog steeds niet te begrijpen, dat er periculum in mora is. Moge het gemeenschappelijk overleg niet te laat komen! Voor het oogenblik zijn de vooruitzichten weinig bemoedigend.
E.D. Pijzel.
|
|