De Gids. Jaargang 49
(1885)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze marine-etablissementen in Nederland en Nederlandsch-Indië.Ga naar voetnoot1)I. Nederland.Bij Koninklijk besluit van 19 Juli 1883, No. 16, werd eene commissie benoemd tot reorganisatie van 's rijks werven in Nederland, en met groote belangstelling werd door velen haar rapport - nu onlangs verschenen - ontvangen en gelezen. Ieder die zich eenigszins rekenschap weet te geven van de groote moeilijkheden, waarmede de commissie zal te kampen gehad hebben bij de vervulling harer taak, moet oprechte hulde brengen aan de wijze, waarop zij er zich van kweet. De opdracht, haar gedaan, in zeer ruimen zin opvattende, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelde zij zich in hoofdzaak voor, de twee volgende vragen te beantwoorden: 1o. moet Nederland in het bezit blijven van zijne drie rijkswerven? 2o. voldoen onze rijkswerven aan hare bestemming; zoo niet, wat is hiervan de reden en hoe kan hierin verbetering worden gebracht? Het antwoord op de eerste vraag luidde: Nederland heeft behoefte aan drie maritieme établissementen. Te Amsterdam tot aanbouw en conservatie; te Willemsoord tot reparatie, uitrusting en conservatie; te Helvoetsluis tot conservatie. Het antwoord op de tweede vraag luidde: Onze rijkswerven voldoen in vele opzichten niet aan de eischen, die haar kunnen gesteld worden. Om dit oordeel te staven werden de volgende bewijzen aangevoerd: 1o. zelfs als eene minder goede regeling omtrent sommige inventarisgoederen der reserveschepen verbeterd is, behoeven onze rijkswerven tien etmalen voor de mobilisatie van het ma-terieëel; 2o. zes weken zullen noodig zijn om de munitie voor twee onzer kruisers, in de tweede klasse reserve, gereed te maken; 3o. de regeling omtrent de bewaring van instrumenten, draagbare wapenen, kleedingstukken der miliciens enz., is slecht, waardoor bij mobilisatie nog grooter oponthoud zal ontstaan; 4o. de drinkwatervoorraad is onvoldoende; 5o. te Amsterdam bestaat geene gelegenheid tot berging van gevulde projectielen, waardoor bij mobilisatie de schepen zonder ééne gevulde granaat in dienst komen; 6o. de magazijnsvoorraad van sommige artikelen is in tijd van oorlog onvoldoende; vooral is dit het geval niet steenkolen, waarvan slechts ruim ⅓ van de benoodigde hoeveelheid voorhanden is; 7o. de Monitor Cerberus kostte te Amsterdam ƒ101.000 meer dan het zusterschip Krokodil te Birkenhead; 8o. de Adder te Amsterdam gebouwd, kostte ƒ140.528 meer dan de Haai te Fijenoord; 9o. de Rijkswerf te Amsterdam is sedert vijftien jaar in het bezit van krachtige werktuigen, maar toch moest, na vele mis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lukte proefnemingen, het smeden van een schroefraam aan Duitschers opgedragen worden; enz. enz. enz.
Op hen, die gewoon zijn opzettelijk oogen en oor en te sluiten, om het bestaan der gebreken, die ze niet wenschen te verbeteren, te kunnen ontkennen, maakt zeker de opsomming dezer feiten een zeer pijnlijken indruk. De omstandigheid dat de commissie ze onverbloemd kenbaar maakte en dat haar rapport, waarin ze dat deed, niet in de archief kamers van het Ministerie van Marine onder stof en vergetelheid werd bedolven, noch als geheime memorie ter griffie werd gedeponeerd om alleen door de leden der Kamers te worden gelezen of niet gelezen; de omstandigheid in één woord dat dit rapport werkelijk het licht zag en door ieder belangstellende kan en zal gelezen worden, is een verblijdend verschijnsel, omdat het bewijst dat bij de regeering de ernstige wil bestaat de gebreken te verbeteren en de middelen, haar daartoe aangegeven, toe te passen.
Terwijl wij de commissie in haar rapport zoo overtuigend hoor en betoogen dat het alleen de militaire eischen zijn, die de instandhouding der rijkswerven van aanbouw, uitrusting en conservatie niet alleen wettigen, maar zelfs noodzakelijk maken, klinkt het zeker vreemd dat in de 2e Kamer door den Heer Viruly Verbrugge der commissie wordt verweten, dat bij hare plannen tot reorganisatie der rijkswerven, het militair element te veel wordt op den voorgrond geplaatst. Nauwgezette overweging van het rapport zoude eer den twijfel kunnen doen ontstaan, of aan de militaire eischen onzer maritieme établissementen wel die aandacht is geschonken, waarop zulk een gewichtige factor mag aanspraak maken. Terecht heeft echter de commissie het niet op haren weg geacht in dit opzicht verder te gaan dan zij deed, en ook een onderzoek in te stellen naar de militaire waarde der punten, waar onze rijkswerven thans gelegen zijn en waar ze volgens haar advies moeten worden bestendigd. Dat onderzoek mag echter niet achterwege blijven, willen wij ons in de toekomst niet groote teleurstellingen bereiden. De vraag doet zich derhalve voor: Geven de beschouwingen van de commissie tot reorganisatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 's rijkswerven de zekerheid dat wanneer haar advies wordt gevolgd, niet na korten tijd weder tot hervorming zal moeten worden overgegaan, door de overtuiging dat de plaatsen, waar een of meer onzer maritieme établissementen gelegen zijn, daartoe ongeschikt blijken? In de volgende bladzijden wil ik trachten deze vraag te beantwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
's Rijkswerf te Helvoetsluis.Deze werf is bestemd tot conservatie van al het materieel, voor de verdediging van de Zuidelijke vaarwaters en de bovenrivieren. Volgens opgave van den Directeur zijn onder de meest gunstige voorwaardon tien etmalen voor de mobilisatie van dat materieel benoodigd. Indien het voorstel van de commissie tot reorganisatie van 's rijkswerven - de 1e klasse reserveschepen met hun kolen-voorraad aan boord te conserveeren - wordt aangenomen, rekent zij dat daarmede 1½ etmaal zullen worden gewonnen. Aan het te Helvoetsluis geconserveerd materieel zijn echter zes staunches toegevoegd en slechts één schroefstoomschip 4e klasse ontnomen. De tijd voor de mobilisatie zal dus zeker niet minder dan tien etmalen bedragen. De haven en rijkswerf te Helvoetsluis liggen binnen de vesting van dien naam; van 1879-1883 zijn groote sommen besteed aan de verbetering dier vesting, vooral van haar zee-front, doch ofschoon hare waarde daardoor aanmerkelijk is gestegen, heeft zij door haar verouderd geschut slechts zeer gering, weerstandsvermogen tegen de krachtige schepen, wier aanval zij misschien zal moeten doorstaan. Die aanval nu kan spoedig worden verwacht, want Hervoetsluis is het meest buitenwaarts verdedigde punt der Goereesche gaten en slechts 2½ geogr. M. van de Noordzee verwijderd. Een voortvarend vijandelijk vlootvoogd, die onmiddellijk na de oorlogsverklaring de Goereesche gaten binnendringt, zal op zijn weg naar Helvoetsluis dus slechts de weinige schepen ontmoeten, die gereed zijn, en die zeker niet de kracht zullen hebben hem tegen te houden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ná zeer weinige dagen zal Helvoetsluis een hevig bombardement moeten doorstaan, waarbij ook de magazijnen en schepen ernstig zullen beschadigd, zoo niet vernield worden, het zal onder die omstandigheden onmogelijk blijken aan mobilisatie van het materieel zelfs te denken, en zóó zullen de monitors, kanonneerbooten, riviervaartuigen en torpedobooten, bestemd voor de verdediging van den Rotterdamschen waterweg, van het Hollandsch Diep en van de bovenrivieren, reeds vernield wezen, vóór ze nog gereed zijn. Dat de commissie tot reorganisatie der rijkswerven ook niet veel vertrouwen stelt in de waarde van Helvoetsluis, blijkt uit de omstandigheid dat zij adviseert daar slechts een kolenvoorraad te houden, voldoende voor de eerste verstrekking, en de verder voor de schepen van het zuider-frontier benoodigde steenkolen in meer achterwaarts gelegen stellingen op te slaan, terwijl ze ook aanneemt dat onze schepen de averij, hun door vijandelijk vuur toegebracht, niet meer te Helvoetsluis zullen kunnen herstellen, maar daarvoor de particuliere industrie aan de Maas zal moeten in den arm genomen worden, die daarop in vredes-tijd reeds moet zijn voorbereid. Zeker zou het meer afdoende geweest zijn, indien zij geadviseerd had het geheele materieel reeds dadelijk meer achterwaarts te conserveeren, om verzekerd te zijn dat de mobilisatie er van onder alle omstandigheden zal kunnen plaats hebben. Het is waar, zij ziet geenszins over het hoofd dat de rijkswerven noodzakelijk moeten gelegen wezen op plaatsen die veilig zijn. Zoo noemt zij op pag. 72 als de eisch, waaraan die plaatsen moeten voldoen: dat ze gelegen dienen te wezen binnen de terreinen, waarvan de verdediging is voorgenomen, en spreekt zij op pag. 7 van Helvoetsluis als de aangewezen plaats voor eene rijkswerf, omdat die opgenomen is in ons stelsel van defensie! Verliest zij hier niet eenigszins uit het oog dat het niet voldoende is voor eene plaats, opgenomen te zijn in een stelsel van defensie, noch dat de verdediging er van voorgenomen is, maar dat het er in oorlogstijd alleen op zal aankomen of die plaats werkelijk zoodanig kan verdedigd worden, dat de werf er volkomen veilig is. Dit nu is met Helvoetsluis niet het geval. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfs het oprichten van een nieuw fort met versperring, eenige duizenden meters westwaarts er van, waardoor eene vijandelijke vloot eenige dagen zou worden opgehouden en dus - ten minste aan het grootste gedeelte - van het te Helvoetsluis geconserveerd materieel gelegenheid zou gegeven worden tot mobilisatie, zou een halve maatregel zijn, want daar dit materieel voor latere voorzieningen toch niet meer op Helvoetsluis zou kunnen rekenen, maar daarvoor van meer binnenwaarts gelegen inrichtingen zou moeten gebruik maken, is het verre verkieslijk de tot verdediging van het Zuiderfrontier en van de bovenrivieren bestemde schepen enz. reeds dadelijk meer achterwaarts te conserveeren en te mobiliseeren. Reeds vroeger heeft men daartoe het oog geslagen op Rotterdam, waar men een établissement wilde oprichten op de terreinen, die thans aan de Rijnspoorweg-maatschappij toebehooren. Nog heeft men gedacht over Fijenoord, maar ook dit plan leed schipbreuk, misschien op de te hooge kosten van den aankoop, misschien ook op de plaatselijke belangen van Helvoetsluis. Ook de commissie erkent de wenschelijkheid van de verplaatsing van dit établissement zijdelings in haar rapport, waar zij op pag. 7, van Willemsoord en Helvoetsluis sprekende, zegt: ‘Of zij om verschillende redenen de meest geschikte ligging hebben - of beiden dan wel een van beiden niet zou te vervangen zijn door een meer gunstig gelegen établissement behoeft om de geldelijke gevolgen geene nadere overweging.’ Geldelijke gevolgen! Eilieve - wie kan de geldelijke gevolgen onder cijfers brengen van de vernieling van een groot deel van ons te Helvoetsluis geconserveerd materieel, waardoor Rotterdamsche waterweg, Hollandsch-Diep en bovenrivieren van een harer voornaamste verdedigingsmiddelen zullen zijn beroofd? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
's Rijkswerven te Amsterdam en Willemsoord.Terwijl het dadelijk in het oog valt dat Helvoetsluis de geschikte plaats niet is voor een maritiem établissement tot conservatie onzer verdedigingsvaartuigen, is eene beslissing daaromtrent, wat onze rijkswerven te Amsterdam en Willemsoord betreft, veel bezwaarlijker, getuige de zeer uiteenloopende meeningen daarover in den laatsten tijd verkondigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In December 1884 verscheen in de 12e aflevering van den Militairen Spectator een zeer belangrijk opstel van de hand van den Luitenant-Kolonel der Genie Gijsberti Hodenpijl, als opschrift dragende: (Beschouwingen over) ‘De verslagen II, III, IV en V der vereeniging tot behandeling van, op de zeemacht betrekking hebbende onderwerpen’, dat te recht in militaire kringen groot opzien baarde en ook in de nieuwsbladen herhaaldelijk werd aangehaald. Daar militaire tijdschriften echter door het niet militair publiek maar al te weinig gelezen worden, mag ik niet onderstellen dat het van voldoend algemeene bekendheid is, om, nu ik dat opstel wensch te bespreken, het overbodig te doen zijn in hoofdtrekken den inhoud er van weer te geven. Hoewel het in het algemeen des schrijvers denkbeelden bevat over al de in bovengenoemde verslagen behandelde onderwerpen, behelst het meer in het bijzonder de waarde onzer rijkswerven te Amsterdam en Willemsoord in verband met de verdediging der Zuiderzee, der Tesselsche en der Vliegaten. Omtrent de rijkswerf te Amsterdam komt schrijver tot de volgende conclusiën: 1o. de rijkswerf te Amsterdam bestaat uit allerlei lapwerk, is veel te bekrompen en tot voorspoedige mobilisatie van het daar geconserveerd verdedigingsmaterieel geheel ongeschikt; 2o. overbrenging van die werf naar de overzijde van het IJ is dringend noodig. De beschouwingen, die hem tot deze conclusiën leidden, zijn de volgende: De inrichtingen tot te water laten van de op het droge geconserveerde staunches en torpedobooten zijn hoogst gebrekkig - zeer groot tijdverlies is daarvan het gevolg. Er bestaat op de werf geene gelegenheid om steenkolen of water in te nemen. Inrichtingen om met spoed munitie, victualie en andere zware lasten aan boord te brengen, ontbreken ten eenenmale. Er is zelfs geene gelegenheid enkele kleine schepen zóó dicht langs den wal te halen dat zij zonder sloepen te bereiken zijn. Indien de schepen eindelijk gereed zijn, moeten zij nog de Oosterdoksluis passeeren, waarover de spoorbrug loopt, die zelfs in vollen vredestijd slechts weinige uren per dag geopend kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden en in de eerste dagen vóór en ná het uitbreken van den oorlog zeker bijna aanhoudend, gesloten zal moeten zijn, om niet groote stremming te veroorzaken aan de mobilisatie van het leger. Aan de noordzijde van het IJ daarentegen, is ruimte in overvloed om werf van aanbouw en van uitrusting geheel van elkander te scheiden, ruime bergplaatsen voor steenkolen en andere behoeften te maken, en alles op eene snelle mobilisatie in te richten, die dringend noodig is, daar toch, indien het verdedigingsmaterieel voor de Zuiderzee, dat te Amsterdam ge-conserveerd wordt, niet onmiddellijk ná het uitbreken van den oorlog beschikbaar komt, vijandelijke schepen ongehinderd het Pampus kunnen bereiken en van daar Amsterdam kunnen bombardeeren en het voor ons op de linkerflank der Zuid-Hollandsche linie onhoudbaar maken.
Hoe juist bovenstaande beschouwingen over de ongeschiktheid van de werf van Amsterdam tot mobilisatie zijn, blijkt uit het rapport der ‘commissie tot reorganisatie van 's rijkswerven’, waarin diezelfde bezwaren worden opgesomd.
Omtrent de werf te Willemsoord en de stelling Helder komt de Heer Gijsberti Hodenpijl tot de volgende conslusiën: 1o. de stelling Helder behoorlijk te verdedigen, gaat onze finantieele en personeele krachten verre te boven; 2o. die stelling is voor ons alleen dáárom van overwegend belang, omdat zij dient ter bescherming van de reede en de haven van het Nieuwe diep en het Marine-etablissement aldaar; 3o. de rijkswerf is daar echter misplaatst - als werf van uitrusting en reparatie kan zij worden overgebracht naar Amsterdam, waar zij veilig zou zijn; als werf van conservatie dient zij, sedert wij hebben afgezien van actief optreden met diepgaande schepen buiten gaats, alleen om te conserveeren dáat materieel wat ter verdediging der stelling Helder zelve noodig is, welke stelling wij, als de haven met het établissement er niet waren, zouden kunnen missen. De beschouwingen, die schrijver tot deze conclusiën brachten, zijn in hoofdzaak de volgende: Amsterdam is de eenige volkomen veilige plaats voor eene rijkswerf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Willemsoord was echter de aangewezen plaats voor een maritiem établissement, zoolang het kanaal van IJmuiden niet bestond en dus het Nieuwediep de eenige zeehaven van Amsterdam was voor diepgaande schepen. Thans kunnen echter in vredestijd diepgaande schepen, te Amsterdam uitgerust, langs IJmuiden de Noordzee bereiken. Tot actief buitengaats optreden met groote schepen van uit de haven van 't Nieuwediep tegen eene vijandelijke oorlogsvloot, zijn wij niet meer in staat. De schepen, die te Willemsoord geconserveerd worden, dienen dus alleen om de stelling Helder te verdedigen. De strategische waarde dier stelling wordt echter overschat, want daar hare werken van de landzijde alleen ingericht zijn voor eene passieve verdediging en dus niet geschikt zijn om een, daar bezuiden in Noord-Holland, geland vijandelijk leger in den rug te vallen, is het behoud van stelling Helder voor ons niet van overwegend belang. Is die stelling en ook de haven in het bezit van den vijand, dan heeft hij wel is waar eene operatie-basis, vanwaar hij kan oprukken tegen de Amsterdamsche linie, en waarheen alles wat hij noodig heeft hem gemakkelijk over zee kan worden aangevoerd, maar daarmee is nog niet veel verloren, want de Amsterdamsche linie is er voor gemaakt om aangevallen te worden en is zij gereed, dan is zij nagenoeg onneembaar. De stelling Helder dient dus hoofdzakelijk tot verdediging van het Maritiem établissement. De schepen te Nieuwediep hebben dus alleen het doel het établissement te beschermen, dat er niet zou behoeven te zijn, indien de schepen er niet waren. Wanneer dus de rijkswerf van 't Nieuwediep wordt weggenomen, wettigt de waarde der stelling Helder de groote opofferingen geenszins, die wij ons - finantieel aan schepen en kustbatterijen - personeel aan bemanning er van, zouden moeten getroosten om haar volkomen in staat van tegenweer te brengen; evenmin als wij onze beste krachten mogen verspillen - evenmin als wij ons leger mogen opofferen - aan den IJsel, evenmin mogen wij onze krachten - financieele en personeele - opofferen aan 't Nieuwediep. De eind-conclusie van den Heer Gijsberti Hodenpijl is deze: De werf te Willemsoord en die te Amsterdam moeten wor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den overgebracht naar Amsterdam Noordzijde van het IJ, en daar eene oorlogswerf worden opgericht in den vollen zin van het woord. Voor de stelling Helder mag dus geen cent meer uitgegeven worden, maar wij moeten de verdediging van reede en haven laten aankomen op de koepelforten van de Harssens. De onkosten van de verplaatsing der werven zullen gedeeltelijk kunnen worden gedekt door den verkoop van de thans in gebruik zijnde werf terreinen aan de stad Amsterdam, en door de mindere kosten aan stelling Helder besteed. Het deel van het Marine-verdedigingsmaterieel, dat beschikbaar komt, kan dus gebezigd vrorden in de Zuiderzee en de zuidelijke vaarwaters, die het zoo dringend behoeven. Er is zóóveel verleidelijks in deze denkbeelden - de argumenten, door den Heer Gijsberti Hodenpijl gebezigd, en waarvan ik, om niet te uitgebreid te worden, slechts een zeer klein gedee te teruggaf, zijn zóó krachtig, dat men geneigd zou zijn dadelijk zich gewonnen te geven en zijn stelsel als het eenige ware aan te nemen, zooals dan ook - getuige talrijke opstellen in nieuwsbladen en tijdschriften - door velen is geschied. Zeer nauwgezette en aandachtige overweging hebben mij echter de overtuiging geschonken dat wij ons, door de denkbeelden van den Heer Gijsberti Hodenpijl te volgen, aan onberekenbaar groot gevaar zouden blootstellen. Ook in het Februari-nummer van den Militairen Spectator vindt hij een ongenoemd bestrijder, wiens hoofdbewijsgrond mij echter zeer zwak voorkomt, en dan ook door den Heer Gijsberti in dezelfde aflevering gemakkelijk wordt ontzenuwd. Die ongenoemde betoogt namelijk dat wij ons marine-établissement te Willemsoord (N. Diep) noodzakelijk moeten behouden, omdat die haven het uitgangspunt moet wezen der operatiën van de krachtige vloot, die wij ons moeten aanschaffen om, indien eene landing beproefd wordt, eene blokkade te kunnen verbreken en de landingsvloot aan te vallen. Neen - wanneer wij de haven van het Nieuwediep en het Marine-établissement aldaar, alléén voor die vloot noodig hadden, zouden wij haar gerust kunnen missen. Ik behoor geenszins tot hen, die toegeven dat Nederland geen geld heeft om al te doen wat voor de verdediging van ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaderland noodig is - maar aan vloten van krachtige schepen mogen we het niet besteden. Voor groote naties, die zich voorstellen vijandelijke koop-vaarders in zee te veroveren, vijandelijke kusten te blokkeeren, vijandelijke havens te nemen en landingsvloten te konvooieeren - voor hen zijn en blijven groote, krachtige schepen noodig - maar wij, die ons bepalen moeten tot de bescheiden, maar daarom niet minder roemrijke taak ons grondgebied te verdedigen, behoeven ze niet. Voor de kleine verdedigingsvaartuigen en torpedobooten, die wij noodig hebben, is het behoud van de stelling Helder met de reede, haven en établissementen te Nieuwediep geen ver-eischte! Waarvoor dan wél?
Laten we nagaan, welke de gevolgen zouden zijn indien we, naar de denkbeelden van den heer Gijsberti Hodenpijl, het Marine-établissement overbrachten naar Amsterdam, voor de stelling Helder geen cent meer uitgaven, maar die lieten zooals ze is, en het marine-verdedigingsmaterieel er aan onttrokken. Eene vijandelijke vloot zou dan zonder eenige opofferingen van aanbelang langs Sclrulpengat en Breewijd kunnen binnendringen, de batterijen van Kijkduin, Erfprins enz. kunnen vernietigen en de reede bereiken, waar alleen met de koepelforten op de Harssens nog een zwaren strijd zou moeten worden gestreden. Niemand zal zich wagen aan eene voorspelling, hoe lang die forten het zullen kunnen houden. De proeven te Buckau hebben ons geleerd in onze verwachtingen daaromtrent niet te optimistisch te zijn, terwijl wij daarenboven niet moeten vergeten dat eene kleine beschadiging aan de werktuigelijke inrichtingen van de draaiende torens met hun zwaar geschut, de werking er van voor eenigen tijd kan onmogelijk maken, en dat de vijand die stremming - hoe tijdelijk ook - zal benuttigen, om ze voor goed buiten gebruik te stellen. Maar ná langeren of korteren tijd - niemand zal het betwijfelen - zal ook het geschut van de Harssens tot zwijgen zijn gebracht, en de vijand zich het ongestoord gebruik van de haven verworven hebben. Het is waar - hij vindt daar dan noch werkplaatsen, noch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorraad kolen, noch andere scheepsbehoeften, maar door geringe uitbreiding aan zijn transport-vloot te geven, voert hij dat alles met zich mede, en hoe groot die vloot ook wezen moge, de haven van het Nieuwediep veroorlooft hem die in volkomen veiligheid te brengen. Niet het Marine-établissement te Willemsoord, maar de haven met hare toegangswegen te water en te land naar de Amsterdamsche linie, maken de stelling Helder van zoo groote be-teekenis. En ofschoon de heer Gijsberti Hodenpijl zegt: ‘Welnu, laat de vijand oprukken naar die linie - ze is er voor gemaakt om aangevallen te worden’, is hij door die luchthartige beschouwing wel eenigszins in strijd met zichzelven, waar hij in het begin van zijn opstel schrijft: ‘De overmeestering van de stelling Helder verschaft den vijand eene operatiebasis tegen Amsterdam. Dit is zóó waar, dat wanneer de vijand ons uit de positie, die wij nu eenmaal hebben aangelegd, zal hebben verdreven, hij zelf daarin een uitmuntend steunpunt zal vinden. Gelukt het den verdediger niet om vóór de ontruiming de kanonnen te vernagelen, het buskruit onbruikbaar te maken, de werven te verbranden en de bomvrije magazijnen te doen springen, dan vindt de vijand in die stelling eene bij uitstek goede gelegenheid om zich vast te zetten. De positie van den Helder is dan gelijk aan een sperfort bij eene vernielde spoorwegbrug, dat op den verkeerden oever, n.l. aan de zijde van den verdediger, is gelegen, met een krachtig front naar onze zijde en in welk fort, zoo't genomen wordt, de aanvaller dat zware geschut en al die zaken vindt, die hij niet heeft kunnen meevoeren, en die hem bij zijne verdere operatiën zoo uitnemend zullen te stade komen. Eene zroak bezatte, zwak verdedigde positie Helder is dus een geschenk, dat men aan den vijand doet.’ Deze woorden van den heer Gijsberti Hodenpijl lezende, is men wel eenigszins verwonderd dat hij hetzelfde argument voor het gewicht der stelling Helder, door zijn ongenoemden bestrijder gebezigd, zoo licht telt; - ‘Een vijandelijk leger te Petten of elders geland, rukt okk op tegen de Amsterdamsche linie’ - zegt hij. Zeer waar, maar de toestanden zijn geenszins gelijk! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de haven van het Nieuwediep als operatiebasis, in het bezit van eene groote transportvloot, kan hij zijn leger van alles voorzien en blijven voorzien; op de kust geland daarentegen, zal hij niet alleen de verbazende moeielijkheden hebben te overwinnen van het ontschepen van zijn grooten legertros, maar geheel van de op- en neerhoudende landings- en transportvloot afhankelijk blijvende, zal het landingsleger reddeloos verloren zijn indien het - ons door onze torpedoflotille - of onze mogelijke bondgenooten door hunne schepen, mocht gelukken die transportvloot te vernielen of uiteen te jagen. Die overwegingen zullen zeker een vijand zich tweemaal doen bedenken, eer hij zich zonder operatiebasis aan eene landing op onze kust waagt.
Liggen in het bovenstaande reeds voldoende gronden om groote waarde aan stelling Helder te blijven hechten, de hoofdreden waarom het loslaten dier stelling met de haven van 't Nieuwediep ons aan groot gevaar zou blootstellen, is echter eene andere: De torpedo is het eenige wapen waarin wij sterk, ja sterker kunnen en moeten zijn dan elke vijand, die ons aanvalt, en juist het voor ons zoo onschatbare overwicht, dat onze torpedobooten ons kunnen en moeten geven op eene vijandelijke vloot, die onze zeegaten blokkeert of wil binnendringen, of die op onze kusten wil landen, geven wij daardoor namelijk prijs. Want er is geen twijfel aan - hoevele torpedobooten wij ons ook aanschaffen, de naties, wier aanval wij te duchten hebben, zullen er meerdere bezitten dan wij. Onze torpedobooten hebben echter het groote voordeel, dat ze hunne vaste steunpunten achter zich vinden, waar ze kunnen repareeren, zich van kolen, water en nieuwe torpedo's voorzien, en van waar ze na noodzakelijke rust, den aanval kunnen ondernemen. Een vijand daarentegen die niet in het bezit is van eenige gunstig gelegen haven op onze kust, heeft dat groote voordeel niet. En ofschoon torpedobooten voor de Noordzee volkomen zeewaardige vaartuigen zijn, ze zijn teer, en onafgebroken onder stoom moetende blijven, zullen, zij ook aanhoudend kleine re- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paraties vereischen; hun voorraad kolen, water, victualie enz. zal moeten worden aangevuld, en zelfs dan wanneer de vijand torpedo depotschepen met zich voert, zullen al die voorzieningen, welke in open zee moeten geschieden, een groot bezwaar voor hem opleveren. Niet alleen dat hij door dat bezwaar zal genoodzaakt zijn het aantal aan te voeren torpedobooten te beperken, maar, terwijl de onze de uren van actie kunnen doen voorafgaan door noodzakelijke rust, zullen de kleine bemanningen van de zijne, door weken van onafgebroken bedrijvigheid en onverpoosde, maar noodzakelijke waakzaamheid weldra afgemat, ja uitgeput zijn naar lichaam en geest, en dit ons op hen een overwicht verschaffen, dat zeer zeker niet licht mag worden geteld. Dat overwicht geven wij geheel prijs indien wij den vijand het ongestoord bezit laten van eene haven zóó gunstig gelegen als die van het Nieuwediep - slechts weinige, uren stoomens van het Pampus en IJmuiden verwijderd. In die haven zal de vijand voor al zijne torpedobooten de meest veilige ligplaats vinden, waar alle noodige voorzieningen kunnen worden bewerkstelligd en de voor machines en personeel zoo noodzakelijke rust zal kunnen worden genomen. Van dáár uit, kan hij eene torpedoflotille tegen ons aanvoeren veel krachtiger dan ons immer mogelijk zal zijn tegen hem over te stellen. Of hij te Nieuwediep een maritiem établissement met werkplaatsen vindt, doet weinig ter zake - het is waar, de reparatie van zijne vaartuigen zal hem daardoor iets gemakkelijker gemaakt worden, maar de hoofdzaak is dat niet - de hoofdzaak is en blijft het bezit van de veilige haven. Wel kan een vijand zich zonder eenige opofferingen meester maken van de geheel onverdedigde havenwerken en de ateliers van de maatschappij de Schelde te Vlissingen, en die werken leveren dan ook voor ons wel degelijk een gevaar op. In de 2e Kamer werden door den Heer Pompe van Meerdervoort de belangen dier maatschappij ter sprake gebracht en ging hij zelfs zoo ver, van te betoogen dat op den Minister van Marine de zedelijke verplichting rust die maatschappij te steunen, terwijl hij scheen te vergeten dat - moge al de verplichting bestaan haar schadeloos te stellen voor gedane en misschien niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nagekomen beloften - op den Minister van Marine in de eerste plaats de zedelijke verplichting rust te waken voor de veiligheid van Nederland. Met leedwezen vernamen dan ook velen met mij de verklaring van den Minister, dat er geene redenen bestaan om de maatschappij de Schelde van mededinging uit te sluiten; door welke verklaring Zijne Excellentie lijnrecht staat tegenover het zoo juiste gevoelen van de commissie tot reorganisatie van 's rijkswerven, waar zij in haar rapport pag. 72 zegt: ‘De particuliere werven en fabrieken’ (aan welke werken en leveringen worden opgedragen) ‘moeten, om in tijd van oorlog ons en niet den vijand van nut te kunnen zijn, gevestigd wezen binnen de terreinen, welker verdediging is voorgenomen.’ Maar ofschoon de havenwerken en ateliers der maatschappij de Schelde voor ons een gevaar opleveren en wij in tijd van oorlog misschien tot onteigening en vernieling zullen moeten overgaan, is hunne ligging zóó ver verwijderd van des vijands hoofdobject, dat dit gevaar niet in vergelijking komt met dat, waaraan we ons blootstellen indien wij de haven van het Nieuwe diep voor den vijand toegankelijk maken.
Trachtte ik hierboven aan te toonen dat het voor de waarde der stelling Helder van ondergeschikt belang is of zich daar ook een maritiem établissement bevindt, het staat vast dat de hoofdateliers enz. voor het torpedowezen er niet mogen blijven - aan deze moet de meest veilige ligging binnen de Amsterdamsche linie worden verzekerd. Behalve de groote kosten, aan eene overbrenging van de geheele rijkswerf van Willemsoord naar Amsterdam verbonden, is er nog eene reden waarom het wenschelijk noch raadzaam zou zijn, daartoe over te gaan. Hoewel wij er toch voor het oogenblik niet over mogen denken, groote schepen te bouwen om onze kusten te verdedigen, is het onmogelijk te voorspellen of het menschelijk vernuft niet éénmaal een voor ons geschikt drijvend verdedigingswerktuig zal vinden van meerderen diepgang, dat over de Zuiderzee, de Noordzee kan bereiken. Ware dit het geval, dan zouden wij misschien genoodzaakt zijn, en koste van millioenen, weder op te bouwen, wat we nu ten koste van honderdduizenden zouden gaan afbreken en verplaatsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is het mij door het bovenstaande gelukt het bewijs te leveren dat, in strijd met de meening van den heer Gijsberti Hodenpijl, stelling Helder, voor ons van groot gewicht blijft, dan behoeft het geen betoog dat wij die stelling tot het uiterste zullen moeten verdedigen. Ongeveer een jaar geleden besprak ik in mijne ‘Brieven over Marine en kustverdediging,’ de verdediging dier stelling volgens de denkbeelden van den Kapitein-Luitenant ter zee ten Bosch, slechts in zóóverre gewijzigd als mij wenschelijk voorkwam. Van verscheidene kanten werd ik bestreden, maar niemand was er die beweerde dat stelling Helder, zooals die nu is ingericht, voldoende is beschermd. Wel is waar geeft Mars, die in het Handelsblad van 17 Januari mijne beschouwingen pessimistisch noemt, zijdelings te kennen dat de toestand beter is dan ik me dien voorstel, doch hij blijft in gebreke zijne bewering door iets te staven; had die krijgsgod kunnen goedvinden zijn optimistisch oordeel te motiveeren, veel nut zou hij ongetwijfeld gesticht hebben - het meerdere vertrouwen, dat hij daardoor misschien in de waarde van ons kust-verdedigingsmaterieel zou gevestigd hebben, ware werkelijk niet overbodig geweest! De gronden waarop mijne denkbeelden over de verdediging van stelling Helder bestreden worden, komen nagenoeg allen op hetzelfde neer - ‘de kosten zijn te groot!’ Mars voegt me om diezelfde reden persifleerend toe, dat ik het ei van Columbus heb gevonden - namelijk dat stelling Helder dus niet door ons kan verdedigd worden. De vraag: ‘moeten wij ons de kosten voor eene afdoende verdediging van stelling Helder getroosten,’ wordt alleen beheerscht door de andere vraag: ‘of die afdoende verdediging noodzakelijk is!’ Moet die vraag toestemmend worden beantwoord, dan moet en zal het geld er ook voor gevonden worden. De kosten zijn belangrijk - het lijdt geen twijfel - toch neem ik geen enkel stuk geschut, geene enkele torpedo van mijn eisch tot verdediging van stelling Helder terug, want zij zijn noodzakelijk. Volgens elk ander stelsel, waarin eenige krachtige pantserschepen tot verdediging der Tesselsche zeegaten eene plaats vinden, zullen zij even groot, zoo niet grooter zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk krachtig pantserschip toch kost vijf à zes millioenen en in het algemeen vergete men niet dat van alle kanonnen, die, welke gedragen worden door een schip, de duurste en tevens de minst veilige zijn. De Heer Gijsberti Hodenpijl berekent de kosten op een tiental millioenen; ‘waar moet dat geld van daan komen,’ vraagt hij, ‘terwijl de Minister van Oorlog in 1885 ternauwernood ƒ 450,000 kon machtig worden voor aanmaak van vesting-(geen kust-) geschut, om de nieuwe bewapening in twaalf in plaats veertien à vijftien jaar gereed te doen zijn?’ Het toestaan op de begrooting van 1885 van gelden voor batterijen tot verdediging van het Pampus, is een antwoord op die vraag, omdat het bewijst dat, waar een Minister eene gevestigde overtuiging bezit en die overtuiging aan de volksvertegenwoordiging weet mede te deelen, de noodzakelijke gelden niet geweigerd worden.
Aannemende dat de regeering de noodzakelijkheid inziet stelling Helder krachtig te verdedigen en de natie de daarvoor noodige gelden toestaat, is er echter nog zóóveel dat dringender voorziening eischt - vooral wat de Zuiderzee betreft, ben ik dit volkomen met den Heer Gijsberti Hodenpijl eens - dat wij er vooreerst niet aan mogen denken de jaarlijks beschikbare sommen te besteden aan de verbetering van die stelling. Vele jaren zullen er nog moeten verloopen eer deze aan de beurt komt, want hoe wenschelijk het ook ware, dat meer te gelijkertijd onderhanden werd genomen, een ijdele wensch zal dit wel altijd blijven. De heer Rutgers van Rozenburg betoogde den 23en Maart in de 2e Kamer dat het weigeren van drie millioen voor forten op de Zuiderzee om een verdedigingstelsel te voltooien, waaraan reeds veertig millioen zijn besteed, een economisch wanbedrijf zou wezen; zou er zich nimmer eene even krachtige, even welsprekende stem doen hooren om met even goeden uitslag te betoogen dat we even groot wanbedrijf begaan, indien wij de voor onze verdediging noodige gelden niet spoedig toestaan, maar voortgaan ze over zulk eene lange reeks van jaren te verdeelen, waardoor - indien plotseling onze langdurige rust door oorlogsgevaar werd verbroken - twee en veertig millioen zouden zijn weggeworpen, omdat wij getalmd hadden met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voltooiing van datgene, waartoe in beginsel reeds was besloten? Waarschijnlijk niet! Roekelooze onbezorgdheid voor verwijderd oorlogsgevaar zit in onze knoken, in ons merg, in onze ziel; wij erfden die van onze voorvaderen. In vorige eeuwen verzuimden ook zij - door partijschap verdeeld - te zorgen voor de moeielijke tijden, die komen konden, en bij vijandelijke aanvallen waren zij onvoorbereid, meer nog dan wij thans! Maar verdubbelde krachtsinspanning en onbekrompen mildheid wisten, als eenmaal de nood aan den man kwam, ten minste eenigermate te herstellen, wat door zorgeloosheid was verzuimd. Die les der geschiedenis maakt ons roekeloos! Want toen was elk koopvaardijschip, door het van geschut te voorzien, een oorlogschip; elk koopvaardijmatroos was geschikt het te bemannen; en in weinige weken waren onze voorouders weder in het bezit van eene krachtige vloot, die elken vijand van onze kusten kon verwijderd houden; maar wij vergeten dat thans, nu weder de Nederlandsche natie door partijschap is verdeeld, waardoor eendrachtig samenwerken tot groote en krachtige daden onmogelijk wordt, de toestanden geheel anders zijn. Als nu oorlogsgevaar ons plotseling dreigt, zullen de meestmogelijke inspanning, de volkomenste toewijding, noch de onbeperktste vrijgevigheid kunnen aanvullen of vergoeden wat aan onze verdedigingsmiddelen ontbreekt. Dán zullen we onze onbezorgdheid, die ons deed talmen en uitstellen, verwenschen, maar het zal te laat zijn!
Vele jaren zullen dus nog moeten voorbijgaan eer al wat voor onze verdediging wordt noodig geacht, zal zijn voltooid. Zoolang dit het geval niet is, moeten wij er ons vooral van onthouden onze krachten door versnippering te verspillen. Hier is het dat ik den heer Gijsberti Hodenpijl van ganscher harte de hand reik, hoewel ik slechts als voorloopige maatregel den toestand aanbeveel, dien hij wenscht te bestendigen. Het marine-materieel, tot verdediging van de Tesselsche zeegaten en stelling Helder bestemd, is volkomen onmachtig hare | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taak te vervullen, indien niet de kustbatterijen eene geheele vervorming ondergaan. Zelfs dan wanneer wij al onze schepen en vaartuigen daarvoor beschikbaar stellen, zou het daartoe onmachtig blijven. We mogen het dus dáár niet opofferen, wanneer het elders nuttiger kan gebezigd worden en dat kan het ongetwijfeld, zoolang stelling Helder is, wat zij nu is en nog lange jaren wezen zal. Het Pampus is nog geheel onvoldoende beschermd - de gelden voor de kustbatterijen zijn eerst nu aangevraagd - het fort op het Muiderzand is pas in confesso en het voor verdediging der Zuiderzee aangewezen marine-materieel is daartoe niet in staat. Nemen wij daarom onze schepen van Willemsoord weg, bezigen we die hoofdzakelijk voor de versterking van ons Zuiderzee-eskader en hetgeen daar overtollig is voor dat van de vaarwaters van het Zuider frontier, dan kunnen wij, ten minste dáár, met kans op goed gevolg een vijandelijken inval afslaan. De haven van Willemsoord zal dan voorloopig moeten vertrouwen op het geschut van de Harssens, bijgestaan door zoovele torpedobooten als van de Zuiderzee en verdere vaarwaters kunnen gemist worden.
Helvoetsluis werd volgens mijn stelsel van verdediging ongewettigd stiefmoederlijk bedeeld, verwijt mij de heer Gijsberti Hodenpijl. Die vesting aan zijn lot over te laten en met onze vloot den vijand af te wachten aan de Willemstad, terwijl hij intusschen Helvoetsluis neemt, zou zeer verkeerd zijn, zegt hij; en ik erken dat hij gelijk heeft, ofschoon op andere gronden dan hij. ‘Indien eene vijandelijke vloot Helvoetsluis genomen heeft, zal het haar niet moeielijk vallen naar Maassluis en Rotterdam door te dringen’, beweert de heer Gijsberti Hodenpijl. Die moeielijkheid bestaat echter wel degélijk - de eenige toegangsweg toch bewesten Willemstad naar Maassluis en Rotterdam is het Voornsche kanaal, daar het Spui meer en meer verzandt, zeer gemakkelijk is af te sluiten en trouwens alleen bevaren kan worden door vaartuigen van zeer klein charter, die het niet wagen kunnen naar het hart van ons land door te dringen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Voornsche kanaal nu kan, met zijne nog geen veertien M. breede sluizen, ook gemakkelijk versperd en verdedigd worden, en mocht de vijand hier al door heen komen, dan levert nog het gevaarlijke vaarwater voorbij de Botlek bij de Krib vóór den ingang der nieuwe Maas, een punt, dat weder zeer licht te versperren en te verdedigen is. Neen - daarvoor behoeven wij niet bevreesd te zijn, maar, evenzeer als de haven van Willemsoord den vijand eene operatiebasis geeft voor zijne torpedobooten, waarmee hij de onze in het Noorden van ons land wil bestrijden en voor zijn leger tegen Noord-Holland, evenzeer geeft het bezit van Helvoetsluis hem die voor zijne torpedobooten tegen de onze in de zuidelijke vaarwaters en voor zijn landingsleger tegen Zuid-Holland. Niets belet hem dan toch de eilanden Voorne, Beijerland, de zoogenaamde Hoeksche Waard, met hunne rijke hulpbronnen, door troepenmassa's te overstroomen, terwijl de rivierovergang van het Spui en de Oude Haas geene bezwaren voor hem zal opleveren, wanneer hij te Helvoetsluis alles kan ontschepen wat hij daartoe behoeft. Dáárom is het dat krachtiger verdediging van Helvoetsluis gewenscht is, waartoe wij het marine-materieel kunnen bezigen, dat na aanvulling van het Zuiderzee-eskader, van Willemsoord overblijft.
Bestaat dus noch de noodzakelijkheid, noch zelfs de wenschelijkheid het maritiem établissement van Willemsoord als werf van uitrusting naar Amsterdam over te brengen, dan blijft nog de vraag te beantwoorden of de groote onkosten van de verplaatsing van 's rijkswerf van Amsterdam naar den overkant van het IJ, door de noodzakelijkheid wordt gewettigd. Ik meen die vraag bepaald ontkennend te moeten beantwoorden. Vooral nu besloten is tot verdediging van het Pampus door een fort op het Muiderzand, bestaat die noodzakelijkheid niet meer. Dit fort in verband met de kustbatterijen en het, bij uitbreken van een oorlog, in dienst zijnd marine-materieel, zal den eersten schok kunnen doorstaan, terwijl wij mogen vertrouwen dat de maatregelen, door de commissie tot reorganisatie van 's rijkswerven voorgesteld, de thans voor de mobilisatie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het te Amsterdam geconserveerd materieel benoodigde tien dat gen aanmerkelijk zullen bekorten. Het is waar, dat fort en die batterijen zijn nog lang niet gereed en zoolang dit het geval niet is, moet de verdediging van het Pampus nog geheel door de Marine geschieden, maar de overbrenging der werf naar de overzijde van het IJ zou zeker nog meer tijd kosten, zoodat het besluit daartoe ons voor het oogenblik toch niet zou baten.
De beschouwingen, in bovenstaande bladzijden vervat, leiden tot de volgende conclusiën: 1o. de conservatie, van het voor het Zuider-frontier en de bovenrivieren bestemd marine-materieel van Helvoetsluis moet naar meer binnenwaarts gelegen punten worden overgebracht; 2o. de werf van Willemsoord moet als werf van uitrusting behouden blijven, doch de hoofdbureaux enz. van het torpedowezen overgebracht worden binnen de stelling Amsterdam; 3o. zoolang niet stelling Helder in voldoenden staat van tegenweer is gebracht, is het wenschelijk het voor verdediging der Tesselsche zeega en bestemd marine-materieel, dat daar toch weinig of geen nut kan doen, toe te voegen aan het Zuiderzee-eskader en dat voor het Zuider-frontier, waar het dringend noodig zal wezen; 4 o. de werf te Amsterdam moet blijven waar die is, doch alle mogelijke maatregelen moeten genomen worden tot sneller mobilisatie van het daar geconserveerd marine-materieel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Nederlandsch-Indië.Te zelfder tijd dat het verslag der commissie tot reorganisatie der rijkswerven in Nederland het licht zag, vergaderde te Batavia eene andere commissie met een dergelijk doel ten opzichte der rijkswerven in Nederlandsch-Indie. Vóór ik overga tot bespreking van de resultaten, waartoe het onderzoek die commissie geleid heeft, wensch ik mijne lezers op die marine-établissementen een blik te doen slaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij bezitten, in Indië twee rijkswerven. 1o. die te Soerabaja; 2o. die te Onrust. De eerste en voornaamste is gelegen aan de monding der Kalie (rivier) Maas, die de stad Soerabaja in Java's Oosthoek doorsnijdt. Zij heeft vrij groote uitgestrektheid, maar bezit ruimschoots gelegenheid tot meerdere uitbreiding; zij dient hoofdzakelijk tot reparatiewerf en tevens tot conservatie van de weinige reserveschepen, terwijl er ook kruisbooten, loodsvaartuigen enz. worden gebouwd. Alle reparatiën aan ijzeren rompen, machines en ketels, moeten echter geschieden op de ‘fabriek voor marine en het stoomwezen’, ongeveer vier kilometer hooger de rivier op. Groot tijdverlies door transport van materialen en personeel zijn hiervan het natuurlijk gevolg, zoodat reeds in 1854 het denkbeeld, deze fabriek over te brengen naar de onmiddellijke nabijheid van het marine-établissement, ter sprake kwam. Bergen adviezen en tegenadviezen werden over deze aangelegenheid, ingediend, tot eindelijk een twintigtal jaren later met het bouwen dier nieuwe fabriek een aanvang werd gemaakt. Nadat ongeveer 1¼ millioen waren verwerkt, werd echter in 1879 - tengevolge van een nieuw, sterk afkeurend advies - door den minister van koloniën gelast de werkzaamheden te staken, een nieuw onderzoek bevolen, en dit opgedragen aan den toenmaligen hoofd-ingenieur - thans lid van den raad van Ned. Indië - de Gelder. Deze - ofschoon de wenschelijkheid van de overbrenging der fabriek erkennende - keurde de reeds uitgevoerde werken en de gemaakte projecten scherp af, en leverde zelf andere, die echter nimmer werden uitgevoerd. Weder vijf jaar verliepen, en brachten ons in een stadie, dat een eindbesluit noodzakelijk maakt, daar de oude fabriek intusschen zeer bouwvallig is geworden. Geld uitgeven is dus onvermijdelijk. - Wááraan moet het worden besteed - aan vernieuwing en uitbreiding der oude fabriek of aan verplaatsing er van? Dát is de eerste vraag!
Bij de bespreking van dit marine-établissement moet ik er op wijzen dat Soerabaja boven plaatsen zooals Batavia in Java's | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Westhoek gelegen, twee zeer groote voordeelen bezit: 1o. dat er veel, goed en goedkoop werkvolk te krijgen is. De Soendaneezen (West-Java) hebben namelijk slechts zeer weinig aanleg voor ambachten, zoodat in West-Java voor het meerendeel chineesche werklieden in de behoefte moeten voorzien. De Javanen (Oost-Java) zijn daarentegen zeer goede werklieden. De eischen nu van Chineezen zijn veel hooger dan die van Javanen; het verschil is zeer groot, zooals blijkt uit onderstaande tabel: Arbeidsloonen van werklieden 1e klasse.
Ten overvloede volgt hier nog een vergelijkende opgave van de aannemingsprijzen voor het aanmaken van sloepen te Soerabaja en te Onrust of Batavia, waaruit de gevolgen dier hoogere arbeidsloonen op de kosten van productie, in sprekende cijfers blijken:
2o. Het tweede voordeel van Soerabaja boven de plaatsen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om en bij Batavia gelegen, is het verschil in houtprijzen. De duizenden Kub. Met., die door de marine verwerkt worden, zijn afkomstig uit het bosch Bajangan, waarmede het gouvernement nosc een langdurig kontrakt heeft. Al het daar gekapte hout wordt verzonden naar- en opgeslagen te Soerabaja en van daar weder afgescheept naar Batavia, zoodat voor 1885 de opcenten boven de oorspronkelijke prijzen van het hout, zooals het in het bosch staat, voor Soerabaja slechts 40 %, voor Batavia daarentegen 80 % bedragen. Het Djatihout is dus te Batavia of Onrust ⅓ duurder dan te Soerabaja.
Ons tweede maritiem établissement is gelegen op het eiland Onrust, dat slechts ¼ uur gaans in omtrek beslaat en dan ook geheel door de rijkswerf, de woningen voor personeel en de gevangenis voor de dwangarbeiders wordt ingenomen, terwijl op het kleine eilandje Kuiper, dat er met een overhaal aan verbonden is, eene oppervlakte van 6650 M2 door steenkolenloodsen is bezet. Het établissement van Onrust dagteekent reeds van de eerste tijden der O.I. Compagnie, toen de behoefte aan eene plaats om schepen te repareeren in de onmiddellijke nabijheid van Batavia, zich gevoelen deed. Meer en meer werd het uitgebreid; het bezit thans, behalve de noodige ateliers, een ijzeren drijvend dok geschikt om schepen van 5000 ton op te nemen, eene ijzeren mast en ketelbok enz. enz. enz., doch voldoet, even als alle werven, die oorspronkelijk voor den houten scheepsbouw zijn bestemd, door zijne inrichting niet meer aan de eischen van den ijzeren bouw. Onrust was van de vroegste tijden af berucht door zijne ongezondheid, een gevolg van zijne nabijheid aan de moerassen, van Java's wal en van de met laag water droogvallende koraalreven, waardoor het is omgeven. Sedert men het graven in den koraalgrond heeft gestaakt, de ‘fosse mobile’ werd ingevoerd, en betere hygiënische maatregelen werden genomen, hebben de malariakoortsen en berri-berri-aandoeningen wel is waar veel van hunne hevigheid verloren, maar toch blijft Onrust steeds een van de ongezondste plekjes van Indië. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niettegenstaande die ongezondheid, wonen daar echter sedert jaren vele chineesche werklieden en zijn in gouvernements woningen gehuisvest. Zij voorzien nagenoeg geheel in de behoefte van het établissement en ontvangen geene hoogere loonen dan gelijksoortige werklieden te Batavia. Bovendien wordt eene niet onaanzienlijke bijdrage geleverd door de vier à zeshonderd dwangarbeiders, die op het eiland verblijf houden, en waaruit een tweehonderdtal smeden, timmerlieden, zeilmakers en takelaars, behalve nog de vele kolendragers enz. getrokken worden, die dus het rijk niets kosten. Niettegenstaande dit laatste, zijn de kosten van productie veel hooger te Onrust dan te Soerabaja, grootendeels ten gevolge van de hierboven door mij aangetoonde hoogere arbeidsloonen en houtprijzen in Java's West- dan in Java's Oosthoek; gedeeltelijk echter ook door de transportkosten van de materialen uit de magazijnen te Batavia en verder nog door de hooge ‘algemeene kosten’ als een gevolg van het onderhoud aan de arbeidswoningen, en van de vele uitbetaalde reiskosten en aanhoudende binnen- en buitenlandsche verlofstractementen, wegens ziekte aan ambtenaren en beambten uitbetaald.
Terwijl hierboven een overzicht is gegeven van de waarde onzer beide rijkswerven, blijft mij nog over de haven van Tandjong Priok te bespreken, die wel is waar thans nog geen maritiem établissement bezit, maar toch dreigt eene rijkswerf te zullen verkrijgen. Die haven van Tandjong Priok is gelegen l¼ Geogr. m. oostwaarts van Batavia, ongeveer evenver daarvan verwijderd, als het eiland Onrust er ten NW. van ligt. De buitenhaven is lang 1800 M, en breed bij den ingang tusschen de hoofden 120 M; de binnenhaven is lang 1000 M, en heeft aan de Westzijde een kaaimuur, waaraan een tiental schepen kunnen gemeerd worden. De haven is geheel gereed, maar dagelijks worden er nog ongeveer ƒ2000 verwerkt aan oprichten van entrepôts, leggen van spoorwegen enz. enz. Sedert de helft van het vorige jaar is de haven in gebruik door de stoomschepen der maatschappij Nederland, der Rotterdamsche Lloyds en der Indische stoombootmaatschappij, gedeel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telijk uit vrijen wil daartoe, overgegaan, gedeeltelijk door zachten dwang daartoe overgehaald. Aan de Oost- en Zuidzijde zijn nog uitgestrekte terreinen beschikbaar. Oostwaarts van de binnenhaven is daarvan een gedeelte kosteloos voor eenige jaren afgestaan tot kolenbergplaats aan de stoombootmaatschappijen, wier schepen van de haven gebruik maken. De terreinen daarachter zijn perceelsgewijs te koop geboden aan particulieren tegen ƒ 2,50 de M2; slechts weinig is daarvan echter gebruik gemaakt, misschien wel door de daarbij gestelde voorwaarde dat daar geene ateliers mogen worden opgericht. Aanvraag tot concessie voor het graven van een droogdok is gedaan maar niet toegestaan. Voor het weigeren dezer concessie, zoomede voor de beperkende voorwaarden hierboven genoemd bij den verkoop der beschikbare terreinen, zullen zonder twijfel bij de regeering gewichtige redenen bestaan, maar zeker is het dat de particuliere nijverheid daardoor belet wordt, iets te Priok tot stand te brengen.
Deze haven is berucht om hare ongezondheid, ofschoon van eenige zijden getracht wordt te bewijzen dat het er integendeel vrij gezond is. Nog in deze maand bleef het stoomschip Alexander van de Maatschappij Nederland daar zeven dagen - van de twee en zeventig man Europeesche equipage lagen toen veertig man ziek op kooi, en sleepten de overigen zich voort, zoodat de lieren door koelies moesten bediend worden. Op het stoomschip Madura kon in drie dagen geen dek gespoeld worden, daar de geheele equipage ziek was. Op het stoomschip Borneo der Ned. Ind. stoomvaart-maatschappij, pas uit Nederland aangekomen, waren na ééne week eveneens alle Europeanen ziek. Waar de feiten zoo luide spreken, baat loochenen niet en zonder overdrijving kan worden aangenomen dat - moge Onrust een van de ongezondste plekjes van Indië zijn - Priok het in dat opzicht nog ver van Onrust wint.
Behalve aan de Z. en O.zijde is ook aaa de Westzijde der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haven van Priok nog terrein beschikbaar, hetgeen de regeering wilde benuttigen om daarheen het marine-établissement van Onrust, zoomede een gedeelte van de ‘fabriek voor Marine en het stoomwezen’ van Soerabaja, over te brengen. Door de marine-autoriteiten werden deze denkbeelden ernstig bestreden, waarom eene commissie werd benoemd met opdracht voorstellen te doen, niet alleen omtrent deze aangelegenheid, maar tevens tot eene geheele reorganisatie onzer marine-établissementen. Van deze commissie was echter de heer de Gelder, lid van den raad van N.I., die als ingenieur de haven van Tandjong-Priok het leven gaf, president; dat hij voor die haven eene groote voorliefde heeft, is zeer natuurlijk; dat hij haar tot eer en aanzien wil brengen, en daarbij wel eens andere belangen voorbijziet, is zuiver menschelijk, en door velen werd dan ook gevreesd dat tot overbrenging daarheen, niet alleen van Onrust maar ook van een deel der fabriek van Soerabaja, zou worden besloten. Het gezond verstand der commissie zegevierde echter in hoofdzaak over de moederliefde van den President voor het kind zijner énergie - niet geheel echter, want de genomen conclusiën zijn de volgende: 1o. de fabriek voor marine en stoomwezen te Soerabaja moet worden overgebracht naar het marine-établissement aldaar; 2o. het marine-établissement te Onrust moet worden opgeheven; 3o. een nieuw marine-établissement moet worden opgericht in de haven van Priok, waartoe in de eerste plaats moeten worden gebezigd de reeds bestaande ateliers der havenwerken, aangevuld met de werkplaatsen en werktuigen, die nog verder zullen noodig zijn.
Na hetgeen hierboven omtrent het marine-établissement te Soerabaja werd meegedeeld, zal het ieder duidelijk zijn dat de eerste door de commissie aanbevolen maatregel - de fabriek voor marine en stoomwezen daarheen over te brengen - alle aanprijzing verdient. De zes à acht tonnen gouds, die deze verplaatsing kosten zal, wanneer van de nog in goeden staat verkeerende fundamenten wordt gebruik gemaakt, zullen op den langen duur ruimschoots | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden opgewogen door de mindere kosten voor tijdverlies en transport, terwijl daarenboven de belangrijke uitgaven worden bespaard, vereischt voor vernieuwing van de bestaande oude fabriek, die zonder dat noodzakelijk zoude zijn.
Ook de tweede maatregel door de commissie voorgesteld - het établissement te Onrust op te heffen - is zonder twijfel in 's lands belang. Zooals we zagen, wordt te Onrust zeer duur gewerkt - de arbeidsloonen zijn er hoog, een tal van woningen voor de vaste arbeiders zijn er noodig en vereischen onderhoud, en de ongezondheid doet, door aanhoudende reiskosten en verloftractementen aan zieke ambtenaren en beambten uitbetaald, de reeds hooge ‘algemeene kosten’ nog stijgen. Daarenboven, wie kan het betwijfelen dat er minder vlug - zooal niet minder goed - zal gewerkt worden, waar ambtenaren, bazen en opzichters bijna aanhoudend - werklieden zeer dikwijls - door ondermijnende koortsen afgemat en ontzenuwd zijn, ja soms met den dood in de schoenen rondloopen! Is echter het tijdstip tot opheffing van het marine-établissement goed gekozen? Dit veroorloof ik mij te betwijfelen op gronden hierachter te ontwikkelen.
Hiertoe is het echter noodig het derde voorstel door de commissie gedaan, nauwkeurig te overwegen. Dit voorstel luidende: ‘in de haven van Tandjong Priok moet eene nieuwe rijkswerf worden opgericht,’ staat namelijk met de aanbevolen opheffing van het marine-établissement te Onrust in het nauwste verband. Het is toch, zooal niet noodzakelijk, dan toch zeker zeer wenschelijk dat op Java's Westhoek gelegenheid besta onze zich daar bevindende oorlogschepen te kunnen dokken, schoonmaken en kleine reparatiën te doen ondergaan, om tijdverlies door den betrekkelijk grooten afstand tot Soerabaja te vermijden. Wordt nu Onrust opgeheven, dan kan alleen de haven van Priok daarin voorzien.
Het hoofddenkbeeld bij de voorstellen der commissie, was bezuiniging; en dit is ook het eenige motief, dat met eenigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijn van waarheid, kan gebezigd worden voor de overbrenging van Onrust naar Priok. Schijn van waarheid zeg ik, want in werkelijkheid zal geene bezuiniging worden verkregen. De arbeidsloonen zijn, zooals ik hierboven aantoonde, ook op Priok zeer hoog, en over het algemeen niet lager dan te Onrust, terwijl daarenboven Priok nog het groote nadeel heeft dat, wegens de ongezondheid, het geheele personeel besturend, toezicht houdend, en het werkvolk - niet daar, maar te Batavia moet wonen, waarvan schadevergoeding voor huishuur en transportkosten per spoor tijdverlies door laten aanvang en vroegtijdige ehidiging van het werk, zoomede gelegenheid tot diefstal door gebrek aan toezicht houdend personeel gedurende den nacht, het gevolg zijn. Al deze omstandigheden werken samen om de algemeene ‘kosten’ te verhoogen! Niet alleen hierin - nog in andere opzichten is Priok ten opzichte van Onrust in het nadeel - te Priok namelijk zou slechts een klein établissement worden opgericht, veel minder uitgebreid dan dat van Onrust, waarvan de taak voor een deel door Soerabaja zou worden overgenomen; hoe kleiner établissement nu, hoe zwaarder de ‘algemeene kosten’ op de productie drukken, daar toch besturend en toezicht houdend personeel, tot welk een minimum ook herleid, in evenredigheid voor eene kleine inrichting, grooter moet zijn dan voor eene meer uitgebreide. Daarenboven zou te Priok de beschikking gemist worden over de smeden en timmerlieden, uit de dwangarbeiders getrokken, die op Onrust het rijk niets kosten. Moge het dus een handige cijfergroepeering al gelukken aan te toonen dat op Priok door eene rijkswerf zuiniger zal gewerkt worden dan te Onrust, er bestaat alle reden om te twijfelen of de uitkomsten aan deze gunstige verwachting zullen beantwoorden. De vraag doet zich daarom voor, of nu besloten is tot opheffing van het marine-établissement te Onrust, ''s lands belang de oprichting van een nieuw maritiem établissement op Priok vordert.
Ik betwijfel dit ten sterkste: terecht komt de commissie ‘tot reorganisatie van 's rijkswerven in Nederland’ tot de conclusie: ‘dat het behoud van 's rijkswerven als inrichting van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nijverheid op zwakken economischen grond staat, en alleen gewettigd wordt door de militaire eischen.’ Aan deze nu kan een maritiem établissement te Priok, zooals wij later zullen zien, door de onmogelijkheid het afdoende te verdedigen, nimmer voldoen, terwijl integendeel wijze voorzorg; ons die oprichting uit een militair oogpunt bepaald verbiedt.
Indien wij overgaan tot opheffing van ons maritiem établissement op Onrust en geene nieuwe werf te Priok oprichten, waar moeten wij dan de zoo wenschelijke gelegenheid vinden om onze schepen op West-Java te dokken, schoon te maken en kleine reparatiën te doen ondergaan? Te Priok, doch niet op eene rijkswerf maar bij de particuliere industrie. Men zal mij tegenwerpen dat de particuliere nijverheid te Priok daartoe geene middelen bezit, en die opmerking is volkomen juist. Doch men bedenke dat, ofschoon de haven van Tandjong-Priok gereed is, overigens alles daar nog in wording verkeert. Indien de regeering echter haar stelsel laat varen om de oprichting van particuliere werkplaatsen tegen te gaan; indien zij integendeel de vestiging der particuliere nijverheid daar gemakkelijk maakt, en concessie geeft voor het graven van een droog dok, zullen daar spoedig particuliere werven verrijzen. Indien zij verder de bestaande werkplaatsen en werktuigen van de havenwerken wil verkoopen, zullen die gretig koopers vinden, die, op kleine schaal beginnende, ze zullen uitbreiden naarmate de behoefte dit eischt. Dáárom, zeide ik hierboven dat ik het betwijfelde of het oogenblik om tot opheffing van het maritiem établissement te Onrust over te gaan, thans goed gekozen is. Twijfel is zelfs daaromtrent niet mogelijk - neen, nadat Onrust zulk eene reeks van jaren bestaan heeft, zou het dwaasheid zijn, nu plotseling tot eene opheffing over te gaan, die ons zou dwingen tot de oprichting eener nieuwe rijkswerf te Priok, welke alleen zou gewettigd zijn door de noodzakelijke behoefte - eene behoefte echter, die wij ons opzettelijk en zonder eenige noodzaak scheppen! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geprojecteerde rijkswerf te Priok zal in den vorm eener pil, der volkvertegenwoordiging zoo smakelijk verguld worden aangeboden, dat zij die bijna niet zal kunnen weigeren. Er zal worden aangevoerd dat de onkosten slechts ruim één ton zullen bedragen, terwijl de noodzakelijke, uitgaven om het établissement van Onrust te vervormen overeenkomstig de eischen van den ijzeren scheepsbouw, veel grooter zouden moeten worden - economie dus! Maar men zal misschien vergeten in rekening te brengen de aanzienlijke som, die, indien te Priok geene rijkswerf wordt opgericht, door particulieren zal gegeven worden voor de bestaande ateliers en werktuigen der havenwerken. Nog zal worden aangevoerd dat de ateliers te Priok goedkooper werken dan particulieren te Batavia, maar bij die opgaven zal misschien worden vergeten er opmerkzaam op te maken, dat voor ‘algemeene kosten’ te Priok slechts 25% worden gelegd op de materialen en 50% op de arbeidsloonen, tot dekking van de kosten voor het geheele administratief en toezichthoudend personeel, van de verbruikte steenkolen enz. en voor de rente van het kapitaal, zoodat die opcenten veel te laag zijn om tot de zuivere productiekosten te geraken, en dat vergelijking met op die wijze verkregen cijfers dus geene waarde heeft. Daarbij verlieze men niet uit het oog dat de werkplaatsen der havenwerken slechts zijn opgericht voor een tijdelijk doel en dat zoodra zij - als onderdeel van eene rijkswerf - een permanent karakter krijgen, ze spoedig belangrijke voorziening zullen eischen.
Verliezen wij dat echter wél uit het oog en nemen wij schijn voor waarheid aan, dan zal later blijken - als het te laat is natuurlijk - dat die ééne ton nog vele tonnen in en achter zich verborgen hield en zullen we ons weldra, ten koste van veel geld, in het bezit zien van eene nieuwe rijkswerf, die ons weder - als elke andere rijksinstelling - duur werk zal leveren.
Welke weg moet worden ingeslagen om de hierboven aangewezen bezwaren te ontgaan? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten wij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plannen van de commissie omtrent Onrust en Priok eenigszins van naderbij bezien. Het is geenszins haar voornemen te Priok een établissement op te richten van gelijken omvang als te Onrust; integendeel zij wil dat slechts inrichten om drie à vier onzer kleine schepen (stoomschepen 4e kl.) te kunnen repareeren, wier bemanning bij noodzakelijkheid tot ontruiming van een of meer hunner, op het te Priok te stationeeren wachtschip zoude worden gehuisvest. Aangezien de bedoeling der commissie niet is, de capaciteit onzer gezamenlijke werven te verkleinen, zou dus Soerabaja eene uitbreiding moeten ondergaan. Van onze drie ijzeren drijvende dokken zou het grootste, dat schepen van 5000 ton kan opnemen, en thans te Onrust ligt, naar Soerabaja worden overgebracht, waar tevens het 1400 tons dok, dat in Europa in aanbouw is, zou geplaatst worden, terwijl het 3000 tons dok, dat gelegenheid aanbiedt om onze kruisers schoon te maken en te schilderen, eene plaats te Priok vinden zou. De steenkolenloodsen die thans op Kuiper bij Onrust staan, zouden daar nog eenige jaren blijven, tot de geschikte terreinen daarvoor, die thans aan particulieren zijn afgestaan, op Priok disponibel komen.
Met die plannen voor oogen valt het niet moeielijk eene regeling voor te stellen, die mij voorkomt meer in 's lands belang te zijn, dan die van de commissie: 1e. Aan het marine-établissement te Soerabaja de (ook volgens de plannen der commissie) noodige uitbreiding geven. Er een dwangarbeiders-établissement oprichten en daarheen later overbrengen de dwangarbeiders van Onrust, die geheel ter beschikking van den Directeur gesteld, hem kosteloos een den vijf à zeshonderd tal werklieden en koelies zullen verschaffen. 2e. Niet de minste uitgaven doen tot verbetering van Onrust; integendeel dat établissement, naarmate Soerabaja de noodige uitbreiding ondergaat, langzamerhand inkrimpen. 3e. De vestiging der particuliere industrie te Priok door afstand van terrein, concessie tot graven van een dok enz. gemakkelijk maken; ateliers en werktuigen der havenwerken verkoopen; desnoods onder voorwaarde hun die uitbreiding te geven welke zij behoeven, ten einde de gelegenheid te ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaffen aan onze kleine oorlogschepen om daar reparaties van geringen omvang te ondergaan. 4e. Zoodra de particuliere nijverheid te Priok die gelegenheid aanbiedt, Onrust geheel opheffen en de werktuigen enz., die niet te Soerabaja kunnen benuttigd worden, verkoopen. Een onzer kleine dokken met het benoodigd personeel naar Priok overbrengen, tot een particulier dok ook in die behoefte kan voorzien. 5e. Daar steenkolen bij particulieren niet duurder zijn - bij contract zelfs tegen veel lagere prijzen kunnen geleverd worden - dan gouvernementskolen, contracten sluiten met leveranciers op Priok, waarbij als voorwaarde kan gesteld worden dat zij ten allen tijde eene bepaalde hoeveelheid moeten beschikbaar hebben. 6e. In beginsel aannemen, te Priok onze schepen slechts reparaties te doen ondergaan van geringen omvang. Voor eenigszins grootere reparaties zal het tijdverlies en het kolenverbruik door de reis naar Soerabaja, ruimschoots vergoed worden door de mindere kosten van reparatie, als een gevolg van de zooveel lagere arbeidsloonen en houtprijzen.
Welke maatregelen zijn genomen om de veiligheid onzer marine-établissementen in Indië te waarborgen? Geene enkele! Plannen tot verdediging van Java zijn bij massa's gemaakt - nog kortelings werd door eene commissie van stafofficieren eene nieuwe opname van Java gedaan, en een nieuw stelsel van verdediging ontworpen, maar ook hunne rapporten werden gedeponeerd in de archieven van het Departement van Oorlog, en dienen, in gezelschap van zoovele vroegere, tot eene droge lekkernij voor mieren en kakkerlakken! De riemen papier over de verdediging van Java beschreven, overtreffen in volume verre het materieel dat voor die verdediging beschikbaar is. Ieder jaar verheft zich in de 2e Kamer eene enkele stem omden minister van koloniën opmerkzaam te maken dat Java voor elken Europeeschen vijand open ligt. De minister schijnt zeer verwonderd over dat bericht, geeft een ontwijkend of geen antwoord en daarmee blijft die gewichtige zaak voor een jaar weer rusten. De ernstige wil Java te verdedigen bestaat dus niet - of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om juister te spreken - de ernstige wil, Java niet te verdedigen, bestaat! Hardnekkig houden we daaraan vast- maar even hardnekkig gaan wij voort jaar op jaar in Indië een auxiliair eskader te onderhouden, bestaande uit vier schepen, onnoodig groot en in overtreffenden trap ondoelmatig tegen een inlandschen vijand, en die dus geen ander doel kunnen hebben, dan Java te bescherm en tegen een Europeeschen! Hij, die zich voorstelt dat het onderhouden van dat auxiliair eskader met zijne beide verouderde pantserschepen, een onschuldig vermaak is, zal misschien eenigszins tot andere gedachten komen, wanneer hij weet dat bijvoorbeeld het ramtorenschip Koning der Nederlanden alleen in 1884 - toen het door den toestand zijner ketels, zoowel voor oorlogs- als voor elken anderen dienst totaal ongeschikt was, aan tractementen, voeding, kleeding, reparaties, behoeften enz. enz. enz., toch de belangrijke som van meer dan ƒ 425,000 gekost heeft.
Maar in elk geval, het instand houden van het auxiliair eskader bewijst dat de regeering zich voorstelt - door de marine althans - iets tot bescherming van Java tegen eene vijandelijke vloot te ondernemen. Vroeg of laat, - laten wij hopen niet te laat! - zal men tot de overtuiging moeten komen dat alleen door torpedobooten dit met kans op goeden uitslag kan geschieden; dat elk stelsel van verdediging van Java door eene krachtige vloot, zooals onlangs in de marine-vereeniging te Nïeuwediep werd voorgedragen, hoe verdienstelijk ook op zich zelf, als kamerstudie moet worden beschouwd en geene practische waarde bezit; en dat ons auxiliair eskader niet anders is dan eene kostbare schijn-vertooning.
In mijne ‘Brieven over Marine en kustverdediging’ ontwikkelde ik mijne denkbeelden over de bestrijding van eene Indië binnendringende vloot, alleen door torpedobooten, en werd daarover, in verband met mijne beschouwingen over de verdediging onzer Nederlandsche zeegaten, in de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, No. 389, en later weder door een ongenoemde in het tijdschrift ‘Revolver’ 6e aflevering 1885, beschuldigd van inconsequentie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beide mijne bestrijders verwijten mij die inconsequentie, omdat ik voor de Nederlandsche zeegaten, behalve torpedobooten nog tal van krachtige kustbatterijen enz. eisch, maar Indië daarentegen alleen met torpedobooten wil verdedigen. Met allen eerbied voor hun oordeel, geloof ik te mogen beweren, dat niet ik mij daardoor aan inconsequentie heb schuldig gemaakt, zij daarentegen zich geene behoorlijke rekenschap geven, noch van de taak der torpedobooten noch van het verschillend doel hetgeen in Nederland en hetgeen in Indië beoogd wordt. Onze Nederlandsche zeegaten toch moeten tot het uiterste worden verdedigd; ons onaf hankelijk volksbestaan is er meê gemoeid; en even onmogelijk is het eene zeehaven te verdedigen alleen door torpedobooten, als eene belegerde vesting te verdedigen alleen door cavallerie. De kracht van torpedobooten moet hoofdzakelijk gelegen zijn in het onverwachte van den aanval - zich verbergende achter elken inham van de kust; gebruik makende van elk oogenblik van duisternis of mist, van alle rook der kanonnen, dwingen zij de vijandelijke schepen tot onverpoosde, afmattende waakzaamheid, die bij het groote gevaar, waaraan zij onafgebroken zijn blootgesteld, een overprikkelden zenuwachtigen toestand moeten doen geboren worden, die den aanvaller ten goede komt; terwijl ten slotte dikwijls het gevaar juist dreigt wanneer de waakzaamheid verflauwd is. Geheel anders zou de toestand zijn indien alleen aan torpedobooten de verdediging eener zeehaven werd toevertrouwd - dan zou het de vijand wezen, die het oogenblik van den aanval koos; geene duisternis, geen rook van geschutvuur zou het de torpedobooten mogelijk maken, hem onverhoeds te naderen; geene onnoodige, ontzenuwende waakzaamheid zou de oogen verblind, de spieren verlamd hebben, en het zou den vijand gelukken met zijne machinekanons eene vreeselijke slachting onder zijne dwergachtige bestrijders aan te richten. Wel zou het, niettegenstaande dit, dezen gelukken den vijand eenig nadeel toe te brengen, maar slechts ten koste van een ontzettend verlies. Evenmin vergunnen torpedo- of andere versperringen, krachtige kustbatterijen te ontberen - integendeel deze zijn en blijven dringend noodig, want zonder hen kost de opruiming der versperring geene moeite en slechts weinig tijd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neen - voor de afdoende verdediging van onze Nederlandsche zeegaten zijn enkele torpedobooten geheel onvoldoende.
In Indië daartegen hebben wij een ander - veel minder omvangrijk doel - dáár hebben wij, zooals wij zagen, voor het tegenwoordige althans, van geheele verdediging van Java afgezien, en stelt de regeering zich slechts voor, met de zeemacht eene vijandelijke vloot afbreuk te doen. Om Indië afdoende te verdedigen, zooals dit voor Nederland onze heiligste plicht is, zou ook dáár eene krachtige centraal-stelling, zouden ook dáár talrijke kostbare werken noodig zijn; maar dat willen we niet! Wanneer wij daarentegen een vijandelijk eskader, dat de Java-zee is binnengedrongen, dat onze schepen wil nemen of een landingsleger wil aan den wal zetten, eene krachtige flotille van een dertigtal torpedobooten kunnen tegenoverstellen, dan znllen wij daarmee - zooal niet Java afdoende beschermen - dan toch zeker den vijand zeer groote nadeelen kunnen toebrengen, grooter dan ons zou mogelijk zijn met het sterkste auxiliair eskader, dat we, ten koste van tientallen van millioenen, het leven zouden kunnen geven.
Maar hoe het zij - of wij Java willen beschermen door torpedobooten, of door een auxiliair eskader - zelfs wanneer dit bestond uit schepen even doelmatig en krachtig voor die taak, als die welke we thans bezitten daartoe ondoelmatig en krachteloos zijn - minstens één vast punt hebben wij op Java's Noordkust noodig, waar ze veilig kolen, water, victualie enz. kunnen innemen en geleden schade kunnen herstellen - alle deskundigen zijn het hierover met elkander eens! Gaan wij daarom na, hoe het in dit opzicht met onze maritieme établissementen en de haven van Priok gesteld is: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onrust.Jaren geleden werden op Onrust zelf, op de daarbij liggende eilanden Kuiper, Purmerend en Kerkhof, zoomede in de nabijheid van Java's wal, zeer zware gemetselde geschuttorens opgericht tot bestrijding eener vloot, die zich van Onrust zou willen meester maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gereedheid er van viel echter ongeveer samen met de invoering van het getrokken geschut, waartegen metselwerk niet bestand is. De bewapening dier Martellotorens bleef daarom achterwege, de millioenen er aan besteed, werden als weggeworpen beschouwd en verder - zeer terecht - van alle verdediging van Onrust afgezien, daar die alleen zou mogelijk weezen door een krachtige vloot, die wij niet bezitten, noch ooit bezitten zullen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soerabaja.De reede van Soerabaja is aan de Noordzijde door het 5½ Geogr. m. breede en het 22 Geogr. m. lange eiland Madura begrensd, dat haar van de Javazee afsluit, terwijl de toegang naar de reede en het marine-établissement plaats heeft door de ondiepe vaarwaters beoosten en bewesten Madura langs. Hierdoor is het mogelijk de reede van Soerabaja en het marine-établissement afdoende te beveiligen tegen een bombardement. Deze ligging is zóó gunstig, dat wij millioenen zouden willen besteden, om voor onze grootste rijkswerf eene veiligheid te zoeken, die de natuur ons kosteloos aanbiedt, doch die wij geheel ongebruikt laten; want niets bezitten wij om de ondiepe oost- en westgaten voor een vijand af te sluiten. De ruïnen van twee forten getuigen van vroegere plannen tot verdediging, maar tevens van tegenwoordige lichtzinnige onbezorgdheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De haven van Priok.De toegang tot deze haven is betrekkelijk gemakkelijk voor eenigen tijd te beletten door den slechts 120 M breeden ingang te versperren en die versperring door een krachtig koepelfort op een der hoofden te beschermen. Tegen een bombardement kunnen de établissementen en schepen door zulk een fort echter niet afdoende beveiligd worden, daar de hoofden daar slechts 2000 M. van verwijderd zijn en de binnenhaven van ter zijde kan genaderd worden, terwijl de aanvallende scheepsmacht dan nog 2000 M. van het fort zou verwijderd zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een bombardement er van zouden Avij uitlokken door in die haven tevens eene rijkswerf aan te leggen; afgescheiden van andere beweegredenen verbiedt reeds dáárom wijze voorzorg ons dit. De niet verdedigde, onversperde haven van Priok levert voor ons een dreigend gevaar op! Van die haven toch zal eene vijandelijke vloot zich dadelijk meester maken, omdat ze zich dáár in volkomen veiligheid kan brengen, want door eene ver-sperring van balken en vlotten tusschen de hoofden te maken, door lichte vaartuigen beschermd, zal zij onze torpedo-flotille tot volslagen werkeloosheid doemen, en zichzelf, in de nabijheid van deu zetel van het bestuur, eene volkomen veilige landingsplaats hebben veroverd. Het laat zich gemakkelijk verklaren dat Nautilus, die in het ‘Algemeen Handelsblad’ van 13 Maart de voorgestelde overbrenging van ons marine-établissement van Onrust naar Priok besprak, met zijne gewone scherpzinnigheid, dacht dat daar meer achter zat - het denkbeeld, dat daarmee alleen ‘bezuiniging’ bedoeld werd, kwam terecht zelfs niet bij hem op, en het verband door hem gezocht tusschen die overbrenging en plannen tot verdediging van Java, lag voor de hand. Het doet mij leed, Nautilus zijne illusie op dit punt te moeten, ontnemen: dat verband bestaat niet, en er wordt zelfs niet aan gedacht iets te doen voor de verdediging van geheel Java, noch van het marine-établissement te Soerabaja, noch van de haven van Priok!
Vroeger konden wij volstaan met het verdedigen van de reede en de rijkswerf te Soerabaja, om met doelmatig marine-materieel iets tegen eene vijandelijke vloot te kunnen ondernemen; de aanleg van de haven van Priok maakt het dringend noodzakelijk ook den toegang daarvan door versperringen, gesteund door een krachtig fort op het uiteinde van een der hoofden, te beletten. Niet genoeg kan op die noodzakelijkheid gewezen worden. Laten we ons niet langer onttrekken aan dien plicht die op ons rust! Of laten we - indien we blijven verzuimen wat plicht en verstandige bedachtzaamheid ons voorschrijven - breken met halve maatregelen, en geene gelden meer wegwerpen aan pogingen om iets met onze marine tegen een Europeeschen vijand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Indië te ondernemen, want die pogingen zouden vruchteloos zijn.
In den aanvang van dit opstel wees ik er op dat het publiceeren van het rapport der commissie tot reorganisatie van 's rijkswerven een verblijdend verschijnsel is - nog enkele andere lichtpunten vertoonen zich aan den duisteren horizon van ons marinewezen; daartoe behooren: het begin van uitvoering dier reorganisatie; de benoeming van een hoofd-officier der marine tot chef van den staf; meerdere samenwerking van land- en zeemacht in Nederland; de reorganisatie van het personeel der torpedodienst; inkrimping van de Indische militaire marine; plannen tot telegrafische verbinding van onze buitenbezittingen met Java. Veel - oneindig veel - blijft nog te doen over, maar hoe zwarter het duister is, hoe dankbaarder het flauwste licht begroet wordt, dat zich aan den gezichteinder vertoont. Nog één stap in goede richting ligt dadelijk vóór ons: te breken met onze groote schepen en te breken vooral met de ramtorenschepen van ons auxiliair eskader, die tot geene nuttige diensten in staat zijn.
Men heeft mij van verschillende zijden verweten dat ik van onze zeemacht - in vroegere eeuwen de machtigste van Europa - zou willen maken twee garnalenvloten - ééne in Nederland en ééne in Nederl. Indië! Die beschuldiging neem ik ten volle aan. Zóó zij het! eene garnalenvloot als wij die noodig hebben, voor de verdediging van ons vaderland! eene garnalenvloot ook, ter bescherming van de koloniën, die we erfden van onze voorouders! Willen we die niet - blijven wij integendeel vasthouden aan onnutte groote schepen, waarmee wij alleen hen verblinden, wier verblinding voor ons geene waarde heeft, dan zal de herinnering aan de grootheid van ons voorgeslacht, ons verleidende tot schijnvertooning, Nederland ten vloek in plaats van ten zegen zijn!
Batavia, Mei 1885. T.C. Gobee. Kapt. ter zee. |
|