De Gids. Jaargang 49
(1885)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
De Waalsche kerken in de NederlandenGa naar voetnoot1).Bulletin de la Commission pour l'histoire des Eglises Wallonnes. 3e livraison. La Haye. Martinus Nijhoff. 1885.Op den omslag van den derden livraison van het Bulletin trekt het allereerst een stempel onze aandacht, die wij op de beide vorige misten: zij stelt een tuinman voor jonge boomen plantende en heeft tot omschrift: non nobis saltem posteris: een motto dat met betrekking tot het Bulletin maar ten deele waarheid bevat; van welke waarde toch de arbeid der Commission Wallonne voor den toekomstigen geschiedschrijver moge zijn, achten wij evenwel dat hij ook den tijdgenoot voor een deel ten goede komt. Deze livraison houdt grootendeels artikelen in tot het 1ste en 3de onderdeel van het program behoorende, kerkelijke historie en genealogie: verder wordt zij aangevuld met een tiental requesten van de Staten-Generaal op het Rijks-Archief berustende: even als van de beide vorige livraisons stellen wij ons voor van deze kortelijk een resumé te geven. Eene uitvoerige Genealogie van de familie Rigail wordt ons door den Archivaris van Haarlem, Mr. A.J. Enschedé, medegedeeld, waarop die van de familie Certon als vervolg wordt toegezegd: zij is grootendeels te zamengesteld uit de zoogenaamde collection de fiches, onder de Commission berustende en aangevuld met berichten van den Haagschen Grenealogist Vorsterman van Oijen en H. de France te Montauban, van wien wij een werk te gemoet zien onder den titel van les Montalbanais et le Refuge. | |
[pagina 315]
| |
De familie Rigail, of Rigal, zoo als zij zich mede schrijft, telt onder hare leden, voor zooverre wij hebben kunnen nagaan, geene illustratie van eenigen aard: in hoeverre daarvan nog mans in Frankrijk bestaan is ons onbekend, hoewel wij in de Dictionnaire des Anoblis een Rigal vermeld vinden als comte de l'Empire en Senateur bij benoeming van 29 October 1804; of hij familie heeft nagelaten en of hij aan de Montaubansche verwant was, weten wij evenmin. Aan deze genealogie, die van het wapen van de familie vergezeld gaat, is eene memorie toegevoegd, betrekking hebbende op al hetgeen dat men omtrent de oude familie Rigail nog heeft kunnen ontdekken: zij bestaat uit twee familieregisters, gehouden door Francois en Gerard Rigail en is later door anderen vervolgd. Wat ons daarin heeft getroffen is, dat herhaaldelijk twee van Isaac Rigail's domestieken als parrain en marraine van zijn kinderen optreden, terwijl zij bij eene andere gelegenheid twee afwezige familiebetrekkingen vertegenwoordigen. Wij bewonderen het geduld van den verzamelaar om zulk eene uitvoerige genealogie uit de collection de fiches samen te stellen. Hoewel minder van algemeen belang kan zulk eene reconstructie van eene familie ook voor anderen zijn nut hebben. Een paar malen zijn wij gestuit op uitdrukkingen, waarbij wij eene toelichting noodig zouden achten. Op pag. 239 leest men: le 17 Avril 1645 demoiselle de Faissac se blessa d'un enfant male: en pag. 235: ‘le 14 Janvier 1729 ma soeur s'est accouchée d'un enfant, qui a été ondoyé le 16 et baptisé le 26 du même mois’; geen van beide uitdrukkingen echter, wij erkennen het, zijn raadselachtig. Wat wij daarentegen wel hadden wenschen te vernemen, is het ongeval dat Francois Rigail op den 1sten October 1673 in den Kerkeraad te 's Hertogenbosch overkwam, pag. 212 noot. Naar aanleiding van een herdruk der Memoires d'un Protestant condamné aux galeres de France pour cause de religion worden door Bn. van Breugel Douglas eenige bijzonderheden omtrent Jean Marteilhe, den schrijver dier Memoires medegedeeld. Marteilhe was aan de familie du Peyrou verwant, mede uit Bergerac afkomstig; uit de uitvoerige genealogie van het geslacht du Peyrou in den Nederlandschen Heraut van 1883. door den heer van Breugel medegedeeld, hebben wij dit niet kunnen ontdekken. Van de belangrijke monographie van den heer H. de Jager, over | |
[pagina 316]
| |
de Waalsche Kerk in den Briel, vinden wij voorts het vervolg: in het vorige stuk was over de stichting dier kerk en hare gewone predikanten gehandeld; in dit stuk zijn de buitengewone predikanten en de consistorie aan de beurt. De wakkere schrijver, die inmiddels uit de Brielsche Archieven ons een tweede stuk zijner geschiedkundige mededeelingen heeft geschonken, deelt ons omtrent deze vier predikanten, wier namen wij reeds door den Heer Gagnebin kenden, vorige livraison pag. 441, de levensbijzonderheden uitvoerig mede, en dat niet alleen van hen zelve, maar van hunne achtergelaten weduwen en kinderen. Het schijnt dat deze buitengewone predikanten, die met de gewone den dienst waarnamen, bijna onafgebroken met deze overhoop lagen, zoodat het gemeentebestuur van den Briel zich met de zaak moest bemoeien en politieke commissarissen aanstellen; eerlang werd zelfs de tusschenkomst van het Hof van Holland noodig, dat evenmin tusschen de betrokken partijen den vrede vermocht te herstellen. Wanneer men dit alles leest, dat, met hoeveel zorg het ook uit de resolutiën van Holland en uit de actes van het Consistorie en het Synode is bijeengegaard, evenwel op ons den indruk maakt van een storm in een glas water, zoo komt onwillekeurig bij ons de vraag op, in hoeverre het noodig is geweest, dit alles opnieuw op te halen, en voor de vergetelheid te bewaren: wij zouden wel hebben kunnen berusten in hetgeen in art. 17 van het Synode van Breda van 1692 te lezen staat: ‘nous desirons que tout ce qui s'est passé soit enseveli dans un eternel oubli, et qu'il n'en sera plus fait aucune mention.’ Belangrijker dunkt ons hetgeen omtrent het Consistorie wordt medegedeeld; het doet ons een blik slaan op eene huishouding, hemelsbreed van onze hedendaagsche verschillende, maar evenwel strookende met den eenvoud dier dagen. Volgens eene resolutie van den Magistraat van den Briel van den 6en Maart 1655, ons door de Jager medegedeeld in de vorige livraison pag. 167, verschijnt Massis voor de vergadering des Nobles Spectables (?) met het bericht, dat hij volgens het ontvangen mandaat een consistorie van ouderlingen en diakenen heeft bijeengebracht; de Nobles Spectables (?) nemen het aan voor notificatie en verleenen daarop vrijdom van den accijns op het bier, dat Massis met zijn familie zal drinken. Aan een reglement voor dat nieuwe consistorie wordt niet ge- | |
[pagina 317]
| |
dacht, omdat men er niet toe verplicht was. Niet voor den 30sten September 1717, dus volle 60 jaren later, vindt men in het procesverbaal der zitting van dien dag eene reglementaire resolutie betreffende de vernieuwing van de helft van het consistorie: daarop volgen achtereen resolutiën van 1734, 1758, 1765, 1793, waaraan men zich evenwel niet hield. Vermakelijk is het inderdaad om de wijze van handelen te vernemen, die bij het Brielsche consistorie, uit 2 ouderlingen en 2 diakenen buiten den predikant, bestaande, gevolgd werd. Dit duurde zoo de eeuw uit en het was niet voor het jaar 1817, toen het Koninklijk Besluit van 19 Augustus aan dit gehaspel een einde maakte. Met bewonderenswaardige nauwgezetheid heeft de heer de Jager dit alles uit het Brielsche Archief gegaard; voorts heeft hij ons de namen vermeld der 20 ouderlingen, die achtereenvolgens van den 21sten Januari 1818 af, krachtens art. 6 van het K. Besluit van 1817, leden van het groot consistorie geweest zijn tot aan deszelfs ontbinding bij de suppressie der Waalsche Kerk. Op eene tweede groote uitslaande lijst worden de 58 ouderlingen en 58 diakenen opgegeven, die van 1655 af die betrekkingen hebben vervuld; zij schijnt inderdaad met groote zorg te zijn bewerkt, en noode onthouden wij ons daaruit eenige aanhaling te doen. Een enkele uitzondering veroorloven wij ons echter met betrekking tot de Missive van het voorloopig staatsbestuur van 25 September 1795, het eerste jaar der Bataafsche vrijheid, waarbij met den 15den October daaraanvolgende twee ouderlingen toen in functie door twee andere vervangen werden, die de bestaande constitutie waren toegedaan. In alle harmonie werden daarop twee der diakenen tot ouderlingen benoemd, die echter niet dan onder restrictie hunne betrekking aanvaardden. In een volgend hoofdstuk neemt de Heer de Jager zich voor den eeredienst te behandelen zoo als die door den predikant vervuld wordt met behulp der leden van het consistorie. Wij kunnen ons niet onthouden reeds nu te verklaren, dat de taak van den aanstaanden geschiedschijver der Waalsche kerken al meer en meer een reuzentaak wordt, wanneer omtrent iedere kerk in zoo ruime mate het materiaal wordt aangevoerd. Avant Propos, p. 4. Als aanvulling tot deze livraison worden, zoo als wij bij den aanvang reeds vermeld hebben, een tiental requesten aan de Staten- | |
[pagina 318]
| |
Generaal gevoegd: zij dragen tot opschrift Documents, terwijl op het sommaire der livraison het woord inédits voorkomt. - Voor zoo verre zij in het hollandsch voorkomen, vindt men onder ieder kortelijk het resumé in het fransch. De beide laatste requesten, dat van den chevalier Bernissal en van den schoenmaker Pierre Chamboit, beide in 1688 ingediend, zijn bepaaldelijk bedelbrieven: het achtste is een request van Doms Paul Croiset te Maastricht van 1685, waarbij hij surseance van eene executie verzocht waartoe hij veroordeeld was: ook dit achten wij minder belangrijk. Daarentegen blijkt uit de requesten van de Waalsche Synode, met dat van de Waalsche gemeente van Sas van Gent, en uit dat van Baljuw, Burgemeester en Schepenen enz. van die plaats, alle drie betrekking hebbende op de benoeming van André Corrège in de vacerende predikantsplaats door het overlijden van Chardeveine, dat het hebben van een Waalsch predikant ook voor de burgerlijke gemeenten lang geen onverschillige zaak was en vaak een bron van wangunst en twist: de Magistraat van het naburige Oostburg had hen inmiddels Corrège weten af te kapen, naar het schijnt met goed gevolg, zoo als weder uit een ander request blijkt. Maar de approbatie van de Staten-Generaal bleef uit en Corrège was genoodzaakt bij request daarom te verzoeken, wilde hij aan het prediken komen, hetzij te Sas van Gent, hetzij te Oostburg. Een ander request van eenige fransche predikanten uit Maastricht, den 30sten November 1685 door den Advokaat Hennes uit hun naam ingediend, is mede allerbelangrijkst, deels om den inhoud zelven, deels om de eigenhandige onderteekeningen der predikanten, waarbij zij nauwkeurig hunne omstandigheden en diensttijd opgeven. Wij vonden daaronder mannen van allen leeftijd, die 30 en meer jaren op verschillende plaatsen in het ministerie hadden gediend. Wij zullen eindigen met het request van Abraham de Bye, koopman te Amsterdam, voor zijn broeder Jacob de Bye, Consul van de Nederlandsche Natie bij Commissie van Hunne Hoog-Mogenden te Nantes. Het is ingediend in December 1685, twee maanden na de herroeping van het Edict, maar had geenerlei gunstig gevolg. Ondanks zijn publiek karakter wordt de Bye en zijne vrouw, Catharina de Brissac, rigoureus vervolgd, zoodat bij hem zelfs acht dragonders werden ingelegerd, om hem tot het Roomsche geloof te dwingen. - | |
[pagina 319]
| |
Noch de tusschenkomst van d'Avaux, noch die van onzen Ambassadeur aan 't Fransche Hof, die wij vertrouwen dat geschied zullen zijn, hoewel het niet blijkt, heeft mogen baten, en eerst het volgend jaar heeft hij naar Patria kunnen vluchten. Wij zouden meer van dien wakkeren man wenschen te weten, die het slachtoffer werd van de vervulling van zijn plicht en wien zoo menig landgenoot het leven had te danken. - Nantes toch was voor velen het uitgangspunt; van daar gingen de schuiten over en weer naar Rotterdam, en dat zoo herhaaldelijk, dat men aldaar slechts naar de schuiten van Nantes had te vragen, zoo als wij het bij herhaling door Willem III aan Huygens hooren zeggen. Het wedervaren van de Bye is tot ons leedwezen ons niet bekend: zijn zoon, even als hij Jacob geheeten, was op den 1sten April te Nantes geboren, werd later onze resident aan het Russische Hof, en werd in 1717 het slachtoffer van zijn optreden in het proces van den ongelukkigen Czarowitz: op den 13den November 1719 kwam hij met zijn geheele gezin op de Jutsche kust door een schipbreuk om het leven. Met genoegen hebben wij van de medegedeelde Documents kennis genomen, al had ook de Commission eene belangrijker keuze uit haar zeer grooten voorraad kunnen doen. Wij besluiten met den reeds vroeger geuiten wensch te herhalen, dat de Commission mocht kunnen goedvinden, de Documents inédits, die zij laat afdrukken, eenigszins toe te lichten en te commentariëeren; niemand is daartoe beter in staat dan zij zelve. Met verlangen zien wij naar de vierde livraison uit, die wij vertrouwen dat ook van een alphabetisch register zal voorzien zijn, buiten en behalve de table des matières. Het zal echter wel 1886 worden eer aan dat verlangen voldaan zal kunnen worden; ondertusschen is ons een geheel deel alle twee jaren toegezegd.
Berg van Dussen Muilkerk. |
|