De Gids. Jaargang 49(1885)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] [Hélène Swarth. Gedichten] Aan 't venster. Op 't leien dakje lekt en ruischt de regen. In 't koele kluisje heerscht geheimvol donker. Verlangend blikt het blonde kind naar buiten en tuurt en wacht... - of Vader nog niet thuiskomt. Blank, in den schemer, die nu vroeg reeds invalt, - een zee van zilver - liggen weide en bouwland. Droef giert de wind door wilg- en olmenloover en tegen 't venster tikt een tak, die loswoei, van 't groen gewaad der veil-bekleede woning. Stil! in de verte gilt de schrille stoomfluit en langs de velden vliedt, met vlammend vuuroog, - een zwarte slang - in volle vaart, de spoortrein. Hélène Swarth. [pagina 134] [p. 134] Op het kerkplein. Hoog, boven 't kerkplein, zwermen zilvren duiven. In 't lindenlommer speelt en joelt de schooljeugd, een blonde troep met blozende appelwangen. Op al die hoofdjes valt de zware schaduw des reuzetorens, hoog in 't blauw zich heffend, de armzalige aard verachtend voor den hemel. Ginds, bij de zijpoort, strooit een vriendlijk meisje, - in 't bleek gezichtje blinken zachtblauwe oogen en 't zwarte kapje ontglijdt een gulden haarvlok - een handvol korrels voor ‘die lieve duifkens’, en blikt omhoog en lokt, met zoete woordjes, de witgewiekte, vlugge vogelbende. Reeds tripplen, hier en daar, de rozevoetjes, reeds pikken, hier en daar, de rozebekjes. En, schuchter-blij, één vinger op de lippen, aanschouwt de kleine 't lief tafreeltje en glimlacht. Eene enkle duif versmaadt de blonde korrels of... ziet ze niet - zij zweeft zoo ver van de aarde, hoog aan den hemel, hooger dan de kerk nog! Hélène Swarth. Vorige Volgende