De Gids. Jaargang 49
(1885)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Lord Chesterfield
| |
[pagina 78]
| |
het nog onzeker, of George II, die weinige weken vroeger (21 Juni) aan zijn vader was opgevolgd, Townshend als secretaris van staat zou handhaven. Toen de beslissing gunstig was uitgevallen, wenschte de Raadpensionaris zijn vriend en zich zelven geluk. ‘J'ai appris - schreef hij hemGa naar voetnoot1) - avec la joie la plus sensible, que le Roi vient de confirmer Votre Excellence dans son poste, et je ne vous célerai point, mylord, que l'intérêt s'y mêle, car je suis très-persuadé qu'un des plus fâcheux contretemps qui eut pu arriver dans mon nouveau ministère, eut été de vous voir déplacer du vôtre. Continuez-moi je vous en supplie votre confiance, et comptez sur mon attachement et sur mon zèle.’ In warme en hartelijke woorden dankte Towshend: ‘Comme vous connaissez depuis longtemps la vénération qui j'ai pour votre personne, vous ne doutiez pas, j'espère, que je ne fusse très-sensiblement touché des marques, que vous m'avez bien voulu donner, dans cette lettre, de votre estime et de votre amitié. Vous jugez bien combien je dois avoir le coeur pénétré de la bonté que le Roi a eue pour moi, en daignant accepter la continuation de mes services, et je vous assure, que la grâce que S.M. vient de me faire, m'est d'autant plus précieuse, en ce qu'elle me met en état de cultiver la correspondance, dont V.E. m'a honoré depuis longues années, et que j'estime au delà de ce que je ne saurais exprimer. V.E peut compter, que j'agirai toujours avec Elle avec la plus grande ouverture de coeur et que je n'aurai rien de caché pour Elle. Les intérêts du Roi mon maître, et ceux de la République sont inséparables: S.M. les regarde ainsi et Elle m'a ordonné de vous assurer de sa part, qu'Elle tâchera par sa conduite de vous convaincre qu'il n'y a rien qu'Elle souhaite plus ardemment, que de faire cause commune, en tout ce qui regarde le service de L.H.P., et de vivre avec Elles, dans l'union la plus parfaiteGa naar voetnoot2)’. Hoe oprecht gemeend de persoonlijke verzekeringen van Townshend ook waren, Slingelandt was de man niet, om zich in het waar karakter van de politieke vriendschap van koning en minister te vergissen. Het tractaat van Hanover had Engeland, | |
[pagina 79]
| |
Frankrijk en de Republiek verbonden. Voor weinige weken had de keizer, zoo voor zich als voor Spanje, de preliminairen van Parijs geteekend en daarbij in de samenkomst van een congres bewilligd. Zoodra de Spaansche koningin, die voor 't oogenblik niets dan hinderpalen opwierp, haar tegenstand zou laten varen, zou het congres plaats hebben, dat, naar Slingelandt hoopte, den vrede aan Europa zou teruggegeven. Doch zouden de verbondenen van Hanover tegenover de hoven van Weenen en van Madrid dezelfde gedragslijn volgen? Waren hunne inzichten en belangen dezelfde? De leiding der buitenlandsche aangelegenheden berustte in Engeland in handen van twee secretarissen van staat, lord Townshend en den hertog van Newcastle. De laatste, ofschoon reeds sedert 1720 in het ministerie, werd in de diplomatieke wereld als een figurant beschouwd: men rekende hem niet mede. Lord Townshend was, zoo als de gezant van Oostenrijk aan zijn meester schreef, proprie auctor et anima negotiorumGa naar voetnoot1). Hij was een heftig en ouverzoenlijk tegenstander van Oostenrijk. Hij was de ware vader van de alliantie van Hanover, waardoor hij gelijktijdig aan zijn eigen antipathie en aan de keurvorstelijke lusten van den Engelschen koning had voldaan. Door zijn overredingskracht had hij den koning van Pruissen tot de toetreding bewogen, waarop deze, tot groote verbittering van koning George, spoedig was teruggekomen, om de vriendschap van Weenen boven die van Hanover te stellen. Geen der Engelsche staatslieden was zoo Hanoversch gezind als hij: geen zoo genegen om Engeland's invloed ten dienste van den Duitschen keurvorst te gebruiken. In Slingelandt leefde nog de herinnering van het Groot Verbond, dat hij, bij den aanvang van zijn publiek leven, in volle kracht en werking had gezien. Al had hij, gelijk de Republiek en zelfs het meerendeel van Townshend's ambtgenooten, in de alliantie van Hanover berust, die de Engelsche staatsman genoegzaam alleen had tot stand gebracht, en aan zijn land en de Republiek als een fait accompli opgelegd, in Slingelandt leefde geen onverzoenlijke wrok tegen Oostenrijk. Hij betreurde, niet het minst uit religieus oogpunt, den druk, dien de keizer op het Duitsche rijk oefende, maar zag | |
[pagina 80]
| |
voor de Republiek en het Protestantisme in Frankrijk een gevaarlijker vijand. Aansluiting van de zeemogendheden aan Oostenrijk scheen hem beter waarborg voor den Europeeschen vrede, dan de politiek van Hanover tot dusver was gebleken. Dit groot verschil van politiek inzicht kon slechts langzamerhand zich openbaren. In 1727, toen beide staatslieden aan den aanvang hunner nieuwe ministerieele loopbaan stonden, hadden zij hetzelfde doel voor oogen: het tot stand brengen van het congres. Van de enkele brieven uit de eerste acht maanden, die wij kennen, is dat ééne punt de hoofdinhoud. Townshend raadpleegt den Raadpensionaris over de bezwaren, die de Spaansche koningin oppert, en vraagt raad. Slingelandt poogt hem over te halen, dat hij ze slechts als kwestiën van vorm beschouwe. Engeland moet zich om de gros mots van de Spanjaarden niet bekommeren. Hij heeft het geluk te slagen: ‘Uwe Excellentie ziet, dat Zijne Majesteit uw advies heeft gevolgd,’ schrijft hem TownshendGa naar voetnoot1). Na maanden tobbens worden eindelijk alle belemmeringen uit den weg geruimd. In het begin van Maart (1728) teekent de Spaansche regeering in het Pardo de overeenkomst, waarbij zij tot het congres toetreedt. Sinds wordt de correspondentie drukker en belangrijker. Het congres zelf, de regeling der punten, daar te behandelen, het doel, dat men voor oogen te houden heeft, worden er de onderwerpen van. Nu is het onmogelijk, dat het verschil van staatkundig inzicht niet aan den dag zal komen. Het zal blijken, dat de twee oude vrienden, die wel geen strijdige, maar toch verschillende belangen voorstaan, het niet eens zijn noch in uitgangspunt noch in einddoel. Op hun persoonlijke verhouding zal het den meest noodlottigen invloed hebben. De oude vriendschap zal er onherstelbaar door geknakt worden. In menig opzicht is de briefwisseling van Slingelandt en Townshend voor de personen kenmerkend. De Engelsche staatssecretaris is bij zijn ambtgenooten in Whitehall zeer weinig geliefd. Door zijn eigenmachtige handelingen, door zijn heerschzucht en drift prikkelt en verbittert hij hen, zoodat zij eerlang tegen hem samenspannen, om hem ten val te brengen. Van die onvriendelijke eigenschappen is hier niets te bespeuren. Jegens den Hollandschen Raadpensionaris is Lord Townshend | |
[pagina 81]
| |
hoffelijk, ja vleiend. Slingelandt is beleefd, maakt zich aan geen vergrijp tegen den vorm schuldig, maar evenmin aan bijzondere hoffelijkheid. Het is niet alleen, omdat zaken hem boven personen gaan, maar ook uit politieke omzichtigheid. In al zijn brieven aan Townshend komt slechts één plaats voor, die naar iets gelijkt, wat men een compliment noemt. In waarheid is het niets dan een vriendschapsuiting. In September 1727 wordt Townshend ernstig ziek, zoodat men voor zijn leven vreest. Hop, de gezant te Londen, zendt aan Slingelandt berichten, omdat hij ‘l'amitié particuliere, qui existe entre vous et lui’ kent. Als Slingelandt in 't laatst van December voor de eerste maal sedert maanden een brief krijgt, door Townshend zelven geteekend, spreekt hij zijn blijde verrassing uit en voegt er bij: ‘Dieu soit béni qui vous a rendu aux voeux de toutes les honnêtes gens, et je Le prie que ce soit dans le dessein, comme je l'augure, de continuer de se servir de votre ministère pour le bien, non seulement de votre patrie, mais de toute la Chretienté, et en particulier de la République, que j'ai l'honneur de servirGa naar voetnoot1).’ De wensch, in hoe bijzonderen vorm ook, van den hoogen Raadpensionaris is voor Townshend een verkwikking, en hij beantwoordt ze met een oprecht gemeende hulde. Ook Slingelandt is ongesteld geweest, weer podagreus, doch is nu beter. Dit geeft Townshend aanleiding om te schrijven: ‘Tous ceux, qui sont les véritables amis des deux nations doivent souhaiter du fond de leur coeur, que le bon Dieu conserve V.E. pendant une longue suite d'années: car, sans vous faire compliment, la perte d'un ministre si consommé, comme l'est V.E. ne sauroit être reparée’Ga naar voetnoot1). Uitboezemingen van soortgelijken aard zijn bij Slingelandt ongewoon, bij zijn correspondent komen zij aanhoudend voor. De Raadpensionaris ontvangt ze, maar beantwoordt ze zelden en niet dan met algemeenheden. Hij neemt de ministerieele verzekeringen van het onbepaald vertrouwen, dat koning George in hem stelt, en van diens vast voornemen, om steeds bij alle gelegenheden hem zijn geheimste gedachten bloot te leggenGa naar voetnoot2), zeer bedaard, als de meest natuurlijke zaak der wereld aan. Hij gevoelt zich volstrekt niet bijzonder geëerd, wanneer zijn | |
[pagina 82]
| |
adviezen door koning en minister worden geroemd als ‘l'ouvrage d'un ministre qui pense toujours avec justesse, et qui va au fond des chosesGa naar voetnoot1)’; of zijn gevoelens geprezen, als ‘les sentiments d'un ministre, si zêlé pour le bien public et qui fait voir tant de solidité et de netteté dans toutes ses penséesGa naar voetnoot1).’ Hij leest dergelijke lofspraken, als niet lezende, totdat ze hem vervelen. Dan maakt hij er een eind aan. ‘J'ai l'honneur de recevoir - met deze woorden vangt een schrijven van Slingelandt van 8 Juni 1728 aan - la lettre de V.E. du 14de Mai V.S. Le plaisir, qu'elle m'a donné eût été encor plus grand, si elle ne m'eut fait faire de nouveau une observation, que déjà plus d'une fois je n'ai pu m'empêcher de faire sur vos lettres; savoir, que les louanges et les complimens y ont trop pris la place de cette franchise, que j'ai toujours regardée comme un des principaux agrémens de notre correspondance; correspondance d'ami plutôt que de ministre d'état. Continuons la, Mylord, sur le vieux pied, je vous en supplie, et laissons les complimens aux courtisans de profession’Ga naar voetnoot2). Wat Townshend van geen zijner ambtgenooten zou verdragen, verdraagt hij van Slingelandt. Hij betoont zelfs geen gevoeligheid over de onverbloemde terechtwijzing, waarin de Raadpensionaris als in 't voorbijgaan invlecht hoe hij hun briefwisseling wilde beschouwd hebben. In zijn antwoord meldt hij, dat hij Slingelandt's brieven aan Z.M. had medegedeeld, ‘mais je n'oserais mander à V.E. ce que S.M. m'a ordonné de lui dire là dessus, de peur de m'attirer encore une fois des reproches, comme si je gâtais la franchise de notre correspondance par trop de louanges et de compliments’Ga naar voetnoot3). Niettemin is de staatsecretaris volkomen te goeder trouw, als hij zijn ‘old and intimate friend’ het hof maakt. Hij ziet inderdaad tegen hem op: de vereering, waarmede hij zich teekent, openbaart zich niet vooral of uitsluitend in de lofspraken; zij spreekt zich in den doorgaanden toon zijner brieven, de gemakkelijkheid, waarmede hij zich van sommige denkbeelden laat afbrengen en de breedheid uit, die de uiteenzetting van zijn | |
[pagina 83]
| |
meeningen en van Engelands belangen kenmerkt. Townshend heeft Slingelandt noodig en hij rekent op hem. Van het eerste oogenblik van zijn Raadpensionarisschap ondervindt Slingelandt dat. Hij heeft ter nauwernood zijn betrekking aanvaard, of de Engelsche minister zendt hem namens zijn meester de meest vertrouwde stukken toe.Ga naar voetnoot1) Koning George I had een testament nagelaten, dat zijn zoon zeer in zijn nadeel achtte en niet van plan was uit te voeren. Er hoorde nog een codicil bij, dat bij den hertog van Wolfenbuttel berustte. Om het dezen uit de hand te wringen, sloot George II een subsidietractaat met dezen vorst, zoo 't heette, voor militaire doeleinden, in waarheid om hem tot overgave der oorspronkelijke bescheiden te bewegen. Een jaarlijksch subsidie van 25000 p. st. scheen noch George noch Townshend een te hoogen prijs. Van beide stukken, testament en tractaat, werd aan Slingelandt mededeeling gedaan, opdat hij op de hoogte mocht zijn, als de keizer er soms misbruik van wilde maken. Slingelandt zond beide stukken, gelijk hem verzocht was, terug, met de eenigszins ironische opmerking, dat hij het gesloten tractaat ‘une très bonne affaire’ vond.Ga naar voetnoot2) Naarmate de samenkomst van het congres zekerder werd, namen de mededeelingen van den Engelschen minister toe. Breedvoerig ontwikkelt hij zijne denkbeelden en inzichten, en ontvouwt hij de rechtmatige eischen van den koning-keurvorst, die te Soissons met hulp der geallieerden moeten gehandhaafd worden. Van wat hij doet en schrijft, van wat hij meent dat gedaan en geschreven moet worden, houdt hij Slingelandt trouw op de hoogte. Even zoo van de berichten, die hij krijgt. Belangrijke brieven van Horace Walpole, den Engelschen gezant te Parijs, worden voor den Raadpensionaris gekopieerd. De Hollandsche staatsman stelt die mededeelingen en toezendingen op hoogen prijs, maar volgt het voorbeeld niet. Hij is minder rijk met woorden en armer aan toezeggingen; hij vermijdt alle verklaringen, die hem de handen binden. Het is voor Townshend een prikkel om nogeens te herhalen, wat Engeland's | |
[pagina 84]
| |
eischen zijn, en de stellige verwachting uit te spreken, dat de bondgenooten stipt en onbepaald hem steunen zullen. Hij doet het zoo herhaaldelijk en met zoo veel aandrang, dat hij het vermoeden wekt, er niet volkomen zeker van te zijn. Hoe zeer Engeland en hij dien steun der Republiek behoeven, dat spreekt hij met meer naïve openhartigheid uit dan men van een diplomaat verwacht. Ronduit erkent hij, dat Engeland de Nederlandsche Republiek als den eenigen bondgenoot beschouwt, op wien het in alle omstandigheden kan rekenen. Onbewimpeld komt hij er voor uit, dat zoo de geallieerden op het congres niet krachtig medewerken, om Spanje's eischen o.a. van de teruggave van Gibraltar af te wijzen, zijn ministerieel leven wordt bedreigd: ‘si les alliés n'aident pas le Roi et ses ministres de la manière qui peut plaire au Parlement et au public, nous ne pouvons réussir à conduire la barque ici: et Elle (c.à.d. Son Excellence le C. Pensionaire) conviendra que sans cela toutes nos affaires tomberont par terre’.Ga naar voetnoot1) De edele lord is een openhartig en welmeenend man. Een minister van buitenlandsche zaken, goed vertrouwend in eigen inzichten, en lichtgeloovig in personen, zoolang zij zijn ijdelheid ontzien. Voor hem is alles gewonnen, als Engeland's commercieele en politieke eischen, waarin hij ook de Duitsche aanspraken van den keurvorst van Hanover omvat, worden erkend en gehandhaafd. Hiervan hangt tevens zijn eigen positie tegenover koning en ambtgenooten af. Maar Slingelandt is een staatsman, die meer ziet dan de toevallige, tijdelijke botsingen der mogendheden. Zijn horizont is grooter en breeder, en omspant meer dan commercieele of keurvorstelijke en ministerieele belangen. Persoonlijke consideratiën wegen bij hem lichter, dan politieke overwegingen. Zelfs de rechten der Republiek, die hij te handhaven heeft, zijn onderschikt aan algemeene belangen, die geheel Europa betreffen. Het grillig lot begunstigt hem in deze oogenblikken: de behartiging der eerste gaat met de bevordering der laatsten ten nauwste samen. Slechts de vrede van Europa kan aan de Republiek den waarborg harer belangen bieden. Van dit alles ziet Townshend, in politieke vooroordeelen en antipathie geketend, niets. Slingelandt wacht geduldig zijn tijd af. Heuschelijk ontvangt hij mededeelingen | |
[pagina 85]
| |
en vertoogen, maar glijdt in zijn antwoorden over het meerendeel heen, en roert telkenmale slechts aan, wat hij in ieder oogenblik geraden oordeelt. Hij is sober in zijn verklaringen, vermijdt zorgvuldig om zich tot iets te verbinden, en ontwijkt telkenmale, tegenover den sterken aandrang van zijn Engelschen vriend. Ieder woord is gewikt en afgewogen, en het verzwegene geldt even zwaar als het gesprokene. Als de drang te sterk is, heeft hij huismiddeltjes bij de hand, om zijn vriend tevreden te stellen. Herhaaldelijk o.a. verzoekt Townshend, dat aan den Hollandschen gezant te Parijs en aan de gevolmachtigden der Republiek op het congres bevelen zullen gezonden worden, om in alles eenstemmig met Engeland te handelen en te spreken. ‘De constitutie van deze landen maakt dat onmogelijk,’ antwoordt Slingelandt. ‘Lord Townshend, die den vorm van het gouvernement hier kent, zal dat moeten toegeven. Bovendien zij, die aan het hoofd van een verbond staan, moeten, in menig politiek oogenblik, voorgaan, den grond peilen, de zaken voorbereiden, om ze daarna aan hun verbondenen mede te deelen’.Ga naar voetnoot1) En lord Townshend spreekt niet tegen, dat hij den vorm van het gouvernement hier kent, en komt niet tegen een weigering op, in een zoo beleefde erkenning van Engeland's hoogeren rang ingekleed. Er zijn voor deze houding van den staatsman der Republiek redenen. Wat zij van het aanstaande congres heeft te vragen, is weinig, in vergelijking van Engeland's eischen. Afschaffing van de Compagnie van Ostende, die de geheele opheffing insluit van den Zuid-Nederlandschen handel, en het behoud van haar garnizoenen in Oost-Friesland, zoowel voor haar politieken invloed als voor haar militaire veiligheid vereischt. Het eerste punt is genoegzaam gewonnen. De Raadpensionaris weet even goed als de keizerlijke gezant, en lang voordat deze het te Parijs heeft erkendGa naar voetnoot2), dat de toegegeven schorsing geen herstel vergunt, en de inleiding tot de geheele opheffing is. Ten aanzien der Oostfriesche zaken mag de Republiek niet hopen haar wenschen te verkrijgen, dan door toegevendheid van den keizer. De onverzoenlijkheid, die den Hanoverschen bondgenoot tegen Oostenrijk bezielt, is aan de Republiek door de eerste eischen van voorzichtigheid en belang verboden. | |
[pagina 86]
| |
Nog minder dan de Republiek, heeft Frankrijk van het congres te vragen. De vredelievende Fleuri vraagt niets. Heeft de eerste minister van Lodewijk XV geen wenschen? ook geen geheime bedoelingen? Heeft de staat van Lodewijk XIV geabdiceerd? geen aanspraken op de suprematie meer? Horace Walpole, de Engelsche gezant te Parijs, heeft herhaaldelijk gesprekken met Fleuri, waarvan hij trouw verslag doet aan Townshend, die de brieven aan Slingelandt ter kennisneming toezendt. Het schijnt, dat sedert de verzoening tusschen de Fransche en de Spaansche Bourbons - Juni 1727 - deze geallieerde van Hanover meer en meer de rol van bemiddelaar gaat spelen. De oude kardinaal laat zich weifelend en onzeker uit. Wantrouwend rust het oog van Slingelandt op dezen bondgenoot, die zich niet te allen tijde de alliantie schijnt te herinneren. Maar Engeland! De vader van het verdrag van Hanover houdt den band streng vast, om allerlei belangen te handhaven. Gibraltar; het assiento-tractaat; de handel op de Spaansche koloniën; de teruggave van onrechtmatig geroofde schepen enz. Nevens deze zuiver Engelsche belangen gelden andere, bij koning en minister, even zwaar. Bremen en Verden, Mecklenburg, Holstein enz. vertegenwoordigen even zoo vele aanspraken, zoo niet rechten, van den keurvorst van Hanover, die, gesteund door het aanzien van zijn koningrijk Engeland, zijn invloed in het Duitsche rijk steeds uitbreidt. Zal de Republiek voor deze allen in de bres springen, en bereid zijn het lot van het congres van de inwilliging afhankelijk te stellen? Dit is het, wat Townshend verwacht en eischt, als hij voortdurend en herhaaldelijk op de onvoorwaardelijke samenwerking der Nederlandsche gevolmachtigden met die van Engeland aandringt. En juist is dit, wat Slingelandt ongezind is om te doen. Het aanstaande congres heeft in zijn oogen een hooger taak, dan het wegnemen van tijdelijke in ondergeschikte bezwaren. De verschilpunten moeten opgelost en weggeruimd worden op den eenigen weg, die tot een blijvende uitkomst leiden kan. Niet de vrede tusschen Weenen en Hanover, maar de vrede van Europa, die het oorlogsgevaar ook voor de volgende jaren wegneemt, moet de vrucht van het congres zijn.
Den 4en Maart 1728 trad Spanje, bij de conventie in het Pardo, tot het congres toe. Thans achtte Simon van Slingelandt | |
[pagina 87]
| |
het tijdstip gekomen, om tusschenbeide te treden, en de Engelsche politiek, zoo mogelijk, in de richting te leiden, die hij de ware achtte. Aan aanleiding ontbrak het hem niet. Reeds herhaaldelijk en nog onlangs op nieuw had de Staatssecretaris, ook namens zijn meester, hem verzocht, om hun zijn gedachten over het congres mede te deelenGa naar voetnoot1). Verschillende denkbeelden had Townshend van tijd tot tijd aan het oordeel van den Raadpensionaris onderworpen: Zou het niet goed zijn, de geallieerden van Hanover door een nieuwe overeenkomst tot één zelfde gedragslijn te verbinden? Moet er niet een reglement worden vastgesteld, dat de orde van behandeling der verschillende punten op het congres regelt? Moet de duur van het congres niet vooraf worden bepaald, opdat Spanje en Oostenrijk de zaken niet slepende houden? Welke moet onze houding ten aanzien van het huwelijk van Don Carlos en de aartshertogin zijn? enz. Al deze vragen had Slingelandt tot dusver onbeantwoord gelaten. Thans, nu hij, schoon gemarteld door een nieuwen aanval van podagra, de pen opnam, om een memorie te schrijven, ten dienste der Engelsche regeering, nam hij de denkbeelden van den Engelschen minister op, hetzij om ze te bespreken, hetzij om ze eenvoudig op zijde te schuiven. Zonder inleiding, komt hij dadelijk ter zakeGa naar voetnoot2).
‘Nu de hinderpalen, die de samenkomst van het congres vertraagden, door de conventie, in Spanje geteekend, zijn uit den weg geruimd, doet zich de vraag voor, of het niet goed zou zijn, dat de verbondenen van Hanover zich door een nieuwe overeenkomst tot stipte samenwerking verbonden. Aanlokkelijk is het denkbeeld bij het eerste hooren, maar het is aan te veel bezwaren onderhevig. Het getuigt van onderling wantrouwen, wat op zich zelf schadelijk is. Het is zeer twijfelachtig, of alle verbondenen er toe bereid zullen zijn. Doch ook indien dit het geval is, werpt men een belemmering te meer op, om met de tegenpartij tot vrede te komen.’ De voorslag om een reglement voor het congres te maken, wordt niet rechtstreeks bestreden, maar op zijde geschoven. ‘Het is onnoodig: Frankrijk, dat het meest buiten alle kwestiën staat, | |
[pagina 88]
| |
zal van zelve de rol van bemiddelaar op zich nemen, en voor de formeele dingen zorgen. ‘De uitslag van het congres hangt niet van de methode af, waarop de zaken behandeld worden, maar van de goede trouw en de vastheid, waarmede de bondgenooten elkander steunen. Natuurlijk zal het nuttig zijn, dat ieder hunner aan zijn gevolmachtigden eenige voorschriften geve, qui tendent à entretenir ensemble une parfaite communication et correspondance.’ Wat de opening en den duur van het congres betreft, Slingelandt verklaart, zich daarmede niet te zullen ophouden. ‘De hoofdkwestie, waarop alles aankomt, is deze: Wat is de taak van het congres? Twee opvattingen kunnen daaromtrent heerschen. Of het is bestemd, om over den handel op de Indiën en de andere punten, in de preliminairen vermeld, een regeling te treffen. Of het is geroepen, à concilier les droits et les intérêts réciproques des puissances, et à élablir sur un pied solide une pacification générale. Beperkt men het congres binnen de eerste grenzen, dan zal het niet slagen. De verschillende mogendheden zullen niet geneigd zijn recht te doen op de nu hangende verschilpunten, indien niettemin de staat van Europa even onzeker en dreigend blijft, als hij sedert het tractaat van Weenen is. Men moet beide opvattingen vereenigen. De vestiging van een algemeenen vrede moet het hoofddoel zijn. Il faut poser pour principe, que de la pacification générale dépendra l'ajustement des points particuliers. Welke weg moet daartoe ingeslagen worden? De vredesverdragen van Utrecht en van Rastatt, de Quadruple Alliantie bevatten de grondslagen, waarop de vrede van Europa is gevestigd. Die grondslagen zijn geschokt door de nauwer vereeniging van den keizer en Spanje, en door hunne overeenkomsten ten aanzien van de successie in de keizerlijke erflanden, en de vestiging van de Spaansche prinsen. De vereeniging der keizerlijke erfstaten met de Spaansche monarchie kan daarvan het gevolg zijn. Zij is niet minder te vreezen, dan het gevaar, dat door de verdragen van Utrecht en Rastatt is voorkomen. De eendracht tusschen Oostenrijk en Spanje te willen breken, na de vergeefsche pogingen, daartoe aangewend, ne seroit appa- | |
[pagina 89]
| |
remment que vouloir perdre du temps. De keizer kan meer aan de Spaansche koningin bieden, dan wij. Gibraltar, het assiento-verdrag enz., dont la cour d'Espagne fait grand bruit, par politique, zijn eigenlijk haar volkomen onverschillig. Haar groote doel is de vestiging van don Carlos en van de rest van haar familie. Diensvolgens zou men de algemeene bevrediging nu niet bevorderen, zoo als sommigen meenen, en portant la Grande Bretagne à un accommodement touchant Gibraltar. “La véritable - in deze woorden drukte de Raadpensionaris de kern van zijn advies uit - la véritable, et peut être la seule voie de parvenir à une pacification générale et solide, et par là à une détermination raisonnable des points particuliers, compris dans les articles préliminaires, seroit, sauf meilleur avis, d'examiner et peser mûrement les précautions et limitations, sous lesquelles, s'il y en a de telles, les alliés de Hanovre pourraient avec une sûreté raisonnable convenir avec l'Empereur et l'Espagne touchant le règlement de la succession des Etats Héréditaires de l'Empereur, en cas qu'il décédât sans issue mâle, du moins par rapport au cas et aux circonstances présentes, et en même temps touchant l'établissement de don Carlos et autres Princes d'Espagne du second lit. Et que le cardinal prit en suite sur lui, de sonder l'Empereur et l'Espagne sur cette matière dans le dernier secret, pour être ensuite discutée par les alliés.” Natuurlijk - dit voegt hij er nog ten slotte bij - moet de onvereenigbaarheid van de Oostenrijksche erflanden met de Spaansche monarchie vaststaan, uitgezonderd de Italiaansche landen, die in de dagen van Karel II tot Spanje behoord hebben.
Bij den anti-Oostenrijkschen geest, die den Engelschen minister en koning beheerschte, kon Slingelandt niet verwachten, dat zijn hoofddenkbeeld instemming te Whitehall zou vinden. Het standpunt, dat de Raadpensionaris innam, was te weinig eenzijdig Engelsch: het strookte te weinig met de oogenblikkelijke belangen van Engeland en de bijzondere inzichten van Townshend. Warmen lof bracht de Engelsche staatssecretaris ook namens zijn meester aan de memorie, en gaf verschillende zijner voorslagen willig prijs: zooals, de nieuwe verbindtenis der geallieerden, het reglement voor het congres enz. Trouwens, zonder | |
[pagina 90]
| |
Slingelandt's medewerking waren deze dingen toch niet tot stand te brengen. Hooge ingenomenheid ook werd betuigd met zijn uiteenzetting van het doel van het congres. De algemeene vrede was zeker zeer wenschelijk, maar Z.M. geloofde niet aan de mogelijkheid. Sedert het tractaat van Weenen, is de toestand in Spanje zoozeer veranderd, dat voor den keizer het huwelijk zijner dochter met don Carlos zeer weinig aantrekkelijkheid heeft: hij zal daarvoor geen concessiën aan de mogendheden doen. Het is diensvolgens nutteloos, hem met het oog op dit huwelijk over een garantie te polsen. Voor beide staten, Engeland en de Republiek, is het geraden zich voor het oogenblik met de vereffening der bestaande geschillen tevreden te stellen. Inmiddels zou men het denkbeeld van den Raadpensionaris aan de koningin van Spanje kunnen inblazen, en haar voorstellen, dat de bondgenooten niet onwillig zijn mede te werken aan haar wenschen, indien zij medewerken wil om hun de waarborgen te verschaffen, die zij voor hun toestemming vragen. Eén van beide zal daarvan het gevolg zijn. Brengt de koningin de zaak te Weenen ter sprake, en weigert de keizer, dan zal de eendracht tusschen de geallieerden van Weenen ophouden, en hun gevaarlijke plannen gaan dan in rook op. Slaagt zij daarentegen bij den keizer, alors nous le verrons venir, et nous pourrons par là pourvoir à tout, et la pacifiation peut devenir générale fort amiablement et à la satisfaction et sûreté mutuelle d'un chacunGa naar voetnoot1).’ Stelde dit antwoord Sliugelandt te leur? Niet waarschijnlijk. Hij kende de stemming te Londen te goed, dan dat hij ook maar een enkel oogenblik de aanneming van zijn voorslag zou hebben verwacht. Zoo de keizer met de zeemogendheden in onderhandeling trad, zou het van zijn zijde zeker niet zijn, om het huwelijk van don Carlos te verzekeren. Dit huwelijk was de wensch der Spaansche koningin, niet de zijne. Maar de successie beschouwde hij als een huiselijke aangelegenheid, waarmede Europa niets te maken had. Zoo lang hij op dit standpunt staan bleef, was hij gebonden aan Spanje, den eenigen staat, wiens belang het medebracht hem te steunen. Hij van zijn zijde zou, zoo ooit, slechts gedwongen de successievraag voor de mogendheden brengen. Doch die dwang bestond nog niet. Daarom kon het voorstel | |
[pagina 91]
| |
van Slingelandt, om nu den keizer te polsen, tot geen uitkomst leiden. Dit alles wist Slingelandt even goed, zoo niet beter dan Townshend. En juist daarom had hij zijn voorstel gedaan. Engeland, dat niet wilde wat hij voorstelde, zou voorstellen, wat hij werkelijk wilde, al had het ‘waarschijnlijk tijdverlies’ genoemd. Slechts door Spanje aan den invloed van Oostenrijk te onttrekken, zou de keizer gedwongen worden tot de zeemogendheden te naderen. Of Engeland, als het zoover gekomen was, genegen zou zijn, zijn wrok tegen keizer Karel het stilzwijgen op te leggen, dat mocht een kwestie van later zorg worden geacht. Voor 't oogenblik had Slingelandt de noodzakelijkheid der garantie stellig uitgesproken en de Engelsche minister had zich aan geen tegenspraak gewaagd. Om dadelijke stappen, die tot verzoening met Weenen konden voeren, te voorkomen, deed Townshend, bij wijze van persoonlijke concessie aan den staatsman der Republiek, een stap in de richting, die Slingelandt wenschte. De Raadpensionaris had reden tot tevredenheid. Hij verklaarde dan ook in zijn antwoord, volkomen vrede te hebben met, zooals hij 't noemde, ‘l'amendement du point capital,’ maar gelijktijdig zette hij in korte, scherpe lijnen uiteen, wat de inhoud moest zijn van de voorstellingen aan koningin Elizabeth. ‘Men wilde haar niet aftrekken van het verbond met den keizer, voor zoover dit niet in strijd was met de bestaande tractaten en de rechten der geallieerden. Maar zij moest begrijpen, dat al de schitterende vooruitzichten, haar te Weenen geopend, elken vasten grond misten, omdat en de geallieerden en de Duitsche vorsten, geen enkele uitgezonderd, er zich tegen verzetten. Het aanstaande congres bood haar den meest zekeren weg, om haar doel te bereiken. De geallieerden zouden niet onwillig zijn tot de vervulling van haar wenschen mede te werken, mits de noodige waarborgen voor hun veiligheid en het Europeesch evenwicht werden getroffen.’ Opmerkelijk genoeg sprak hij geen woord over Townshend's denkbeeld, dat de Spaansche koningin den keizer zou polsen. Hij verwachtte daarvan blijkbaar nu nog niets. Hij stelde ten slotte voor, dat Horace Walpole, de Engelsche gezant te Parijs, met den kardinaal Fleuri over de wijze van uitvoering van zijn voorstel zou spreken. Inmiddels moest men het congres openen | |
[pagina 92]
| |
en de bespreking der hangende verschilpunten aanvangen in afwachting van den loop, dien de geheime onderhandeling met de Spaansche koningin zou nemenGa naar voetnoot1). De memorie van Slingelandt werd, volgens zijn wensch, naar Parijs gezonden, om Horace Walpole tot leiddraad te strekken bij zijn samensprekingen met den kardinaal. Deze was aanvankelijk met het denkbeeld ingenomen, doch bekoelde langzamerhand. Niettemin werd er tusschen hen een verklaring in overeenstemming met Slingelandts denkbeeld ontworpen, die Mr. Keene, de Engelsche minister te Madrid, aan koningin Elisabeth, namens de verbondenen van Hanover, zou mogen afleggenGa naar voetnoot2). Misschien werd langs dezen weg Spanje of van Oostenrijk afgetrokken, of er toe gebracht om de regeling der Oostenrijksche successie op het congres ter tafel te brengen. Was eenmaal het vraagstuk door de mogendheden, die er vertegenwoordigd waren, erkend, een Europeesch belang te zijn, dat niet door een enkele, zij het ook de meest belanghebbende, eigenmachtig kon beslist worden, dan mocht men hopen tot een regeling te komen, die ook voor de toekomst het dreigend gevaar van een algemeenen oorlog voorkwam. Slingelandt hield zich vast overtuigd, dat de keizer zelf niet dan gedwongen de zaak op het congres zou brengen. Maar hij achtte dit geen overwegend bezwaar, omdat de verbondenen van Hanover gelijke redenen hadden om zich tegen de vereeniging van Spanje en Oostenrijk te verzetten, als de keizer met zijn verbondenen in der tijd tegen die van Frankrijk en Spanje. Bovendien moest de Spaansche koningin toch wel begrijpen, dat al de beloften des keizers voor haar zonder waarde waren, als de zeemogendheden en Frankrijk ze niet waarborgdenGa naar voetnoot3).
Den 14 Juni 1728 werd het congres te Soissons geopend. De keizerlijke gevolmachtigde hield een toespraak: de Fransche minister antwoordde. In de volgende weken werden eenige vergaderingen gehouden; ook nog in Augustus en September. Sinds kwam men maanden achtereen niet dan eens in de week, voor den vorm, bijeen. De | |
[pagina 93]
| |
ware onderhandelingen werden te Parijs en tusschen de verschillende kabinetten gevoerd. Al zeer spoedig bleek het, dat het groot verschil van inzichten en belangen het tot stand komen van een afdoende regeling belette. De Republiek, geleid door Slingelandt, beschouwde een algemeenen vrede als het hoofddoel, waaraan alles ondergeschikt was. In Engeland werden de handelsbelangen en Gibraltar het voornaamste geacht. Spanje hechtte gelijke hooge waarde aan Gibraltar en de commercieele verschilpunten, en eischte van Engeland concessiën. De gevolmachtigden des keizers steunden krachtig Spanje, en namen van den aanvang de houding aan, dat de mogendheden niets te maken hadden met het vraagstuk der Oostenrijksche successie. Zij wilden er niet van hooren, dat het congres zich met deze zaak zou bemoeien. Gibraltar en Ostende, nevens de commercieele verschilpunten van Spanje met Engeland, werden de hoofdpunten, waaromtrent de verbondenen van Weenen elkander krachtig onderstennden tegen Engeland en de Republiek. Nog voordat het congres officieel was geopend, was er iets geschied, dat, bij den eersten aanblik, zeer bevorderlijk voor Slingelandt's plannen scheen. De keizerlijke en Spaansche gezanten deden aan Fleuri namens hunne regeeringen mededeeling van het huwelijksplan van Maria Theresia met don Carlos. Het was aan den kardinaal alleen en onder belofte van stipte geheimhouding, dat dit vertrouwen werd geschonken. Fleuri beloofde het stilzwijgen, dat van hem gevraagd werd, en liet zich eenige woorden ontvallen, waaruit goedkeuring kon worden afgeleid. Bij nader overleg echter begreep hij, het geheim niet te mogen bewaren tegenover zijn medeverbondenen, en deelde het gebeurde aan de Engelsche en Hollandsche gevolmachtigden medeGa naar voetnoot1). De bedoelingen van den keizer van Duitschland met deze vertrouwelijke mededeeling aan den Franschen premier waren volstrekt niet duister. Terwijl zij de Spaansche koningin omtrent den ernst, waarmede het huwelijksplan te Weenen werd beschouwd, geruststelde, diende zij tevens om de stemming van Frankrijk en diens geallieerden te polsen. Dat dit vertrouwen bij voorkeur aan den Franschen minister werd ge- | |
[pagina 94]
| |
schonken, was natuurlijk. Men mocht hopen, dat de Fransche koning tegen dit huwelijk van een Spaanschen Bourbon geen bezwaren zou hebben: misschien zelfs, ter wille van de grootheid van zijn huis, bereid zou zijn, om er toe mede te werkenGa naar voetnoot1). Toen Slingelandt het gebeurde vernam, zag hij dat alles onmiddellijk in. In bedekte termen gaf hij zijn wantrouwen aan Townshend te voelen, zonder rechtstreeks Fleuri aan te vallen. ‘Laat nu de kardinaal - stelde Slingelandt aan den Engelschen minister voorGa naar voetnoot2) - bij Spanje en Oostenrijk er op aandringen, dat ook aan ons gelijke opening gedaan worde: of, als zij weigeren, laat hij dan zelf, op last zijns konings, de zaak in het congres ter tafel brengen. On empêcherait apparemment par là les ministres de l'empereur et de l'Espagne de continuer leurs menées secrètes, et, s'ils ont l'intention de négocier tout de bon sur cette affaire, on les obligerait à s'expliquer sur les précautions ou les sûretés et autres conditions, dont dépendrait le consentement des alliés: et, par une suite naturelle et nullement forcée, on serait en état de tirer de la France une explication nette et précise sur les dites précautions et le reste.’ Het wantrouwen, dat in deze woorden ligt verscholen, wijst de ware bedoeling van Slingelandt aan. De eerste minister van Frankrijk, Fleuri, was een oud man, die bij uitstek vredelievend en zonder eenige eerzucht scheen. Hij was door zijn hoogen leeftijd weifelend, schreef Horace Walpole, en liep daardoor gevaar aan invloeden toe te geven, die hem van zijn verbondenen wilden scheiden. Maar hij zelf meende het eerlijk en was oprecht aan de alliantie van Hanover gehecht. De raadpensionaris was minder vertrouwend en minder lichtgeloovig. Hij zag in de schijnbare besluiteloosheid van een oud man de politieke berekening van den staatsman, die onwillig was zich uit te laten. Slingelandt hield het er voor, dat Frankrijk en de kardinaal voor de huwelijksplannen der Spaansche Bourbons waren gewonnen. Daarom wilde hij Fleuri dwingen, om zijn zonderlingen houding, vertrouwde van beide partijen te zijn, ten koste van zijn geallieerden, te laten varen. Als de | |
[pagina 95]
| |
huwelijksplannen en de Oostenrijksche successie onderwerpen van bespreking en onderhandeling op het congres werden, zou Frankrijk gedwongen zijn voor zijn ware bedoelingen uit te komen. Maar de poging mislukte. De Fransche staatsman weigerde hardnekkig, het punt ter sprake te brengen, en schuilde steeds achter de toegezegde geheimhouding weg. Slingelandt drong herhaaldelijk bij Townshend er op aan, dat hij den kardinaal niet zou loslaten. Maar ook hier slaagde hij niet. De Engelsche staatssecretaris had zijn redenen, om het Fleuri niet lastig te maken. Onder zijn invloed legde de Engelsche koning zich bij de weigering van den Franschen premier neder en berustte er inGa naar voetnoot1). Het persoonlijk belang van den Engelschen staatssecretaris bevatte het geheim van zijn groote inschikkelijkheid jegens Frankrijk. Lord Townshend was sedert jaren geweest en was in eigen oogen nog het eigenlijke hoofd van het kabinet. Van George I was hij de boven allen vertrouwde minister geweest: de buitenlandsche aangelegenheden had hij met den koning genoegzaam alleen bestuurd. Toen George II den troon besteeg, veranderde de positie. Niet zijn verdienste, maar die van Robert Walpole, den eersten lord van de schatkist, hadden de Whigs en hem aan 't bestuur gehouden. De steun der koningin, die Walpole bij haar echtgenoot staande hield, was ook Townshend ten goede gekomen. Van die verandering in zijn positie had de secretaris van staat zich geen rekenschap gegeven. Hooghartig en driftig, vergunde hij aan zijne ambtgenooten geen inmenging in de zaken van zijn departement: zelfs niet aan zijn jongeren ambtgenoot, den hertog van Newcastle, die officieel het beleid der buitenlandsche zaken met hem deelen moest. Jaren lang had Robert Walpole hem ongehinderd op zijn terrein laten heerschen, zeggende, dat hij van buitenlandsche politiek geen verstand had. Townshend was in tweede huwelijk gehuwd met de zuster der Walpole's. Zoolang deze vrouw leefde, stond zij als een verzoenende engel tusschen haar echtgenoot en haar broeder in, telkenmale bereid, om de botsingen, die tusschen de beide heerschzuchtige mannen plaats grepen, te vereffenen. Doch zij stierf in 1726 | |
[pagina 96]
| |
en sinds werd elke vriendelijke bemiddeling gemist. In de eerste anderhalf jaar na haar dood, bleef de verhouding, zonder intiem te zijn, redelijk. Het gemeenschappelijk gevaar, waarmede de leeftijd van George I en de gevolgde troonsbestijging van George II hen bedreigde, hield hen verbonden. Toen Townshend in het najaar van 1727 gevaarlijk ziek werd, sprak Walpole met volle waardeering van zijn zwager en noemde diens gevreesden dood het grootste ongeluk, dat Engeland kon treffen. Doch sinds was de verhouding ongunstiger geworden. De gewilligheid, waarmede Townshend voortdurend de Hanoversche politiek des konings steunde, en niet terugschrikte om tractaten te sluiten, die Engeland tot hooge subsidiën verplichtten, ergerde Walpole, die het bovendien nooit verduwen kon, dat Townshend, zonder hem er in te kennen, de alliantie van Hanover had gesloten, die de eerste stap was geweest op den weg, die Engeland tot zoo groote finantiëele opofferingen dwong. Daarbij voegde zich bij den eersten lord van de schatkist het bewustzijn, dat hij, gesteund door koning en parlement, het eigenlijke hoofd van het kabinet was, en niet Townshend, wiens invloed bij beiden gering was. ‘Zoolang de firma was Townshend en Walpole, bestond de beste overeenstemming, maar toen zij Walpole en Townshend werd, gingen de zaken slecht en volgde scheiding.’ In deze woorden sprak later Robert Walpole het ware motief der verdeeldheid uit, die sedert het begin van 1728 de ambtgenooten en zwagers van elkander verwijderde en op steeds vijandiger voet bracht. De eerste lord van de schatkist begon zich te bemoeien met de buitenlandsche aangelegenheden, en verzette zich tegen tractaten, die Townshend wilde sluiten. Hij vond daarbij heimelijken steun bij hun beider ambtgenoot, den hertog van Newcastle, die, zijn onbeduidende rol moede, en verbitterd over de eigenmachtigheid van Townshend, die ook hem buiten de zaken hield, in dezen driezwagers-strijdGa naar voetnoot1) op zijn zwager en mede-secretaris Townshend | |
[pagina 97]
| |
zijn merkwaardig talent van intrigueeren oefende, dat hij gedurende een lange reeks van jaren tegen allen, die aan zijn eerzucht in den weg stonden, met zoo zeldzaam goed gevolg zou bezigen. In deze moeielijke verhouding, in dezen geheimen kamp met ambtgenooten, die zich tegen hem en zijn overwicht verhieven, was het voor Townshend een zeer gewenschte zaak, om zich door een diplomatieke zege te sterken. Indien het hem gelukte, op eenigerlei wijze, de geschillen met het buitenland te vereffenen; een eind te maken aan Engeland's verwikkelingen en aan het dreigend oorlogsgevaar, mocht hij hopen ook den strijd met zijn mededingers zegevierend te zullen eindigen. Daartoe bood Fleuri hem de gelegenheid aan, en daarom legde hij zich bij Fleuri's weigering rustig neder. Doch hij zou de samenwerking met den Franschen kardinaal betalen. De breuk met Slingelandt was er de prijs van. Onder de Fransche staatslieden, die het oor van den eersten minister hadden, was een partij die de alliantie van Hanover met ongunstige oogen beschouwde. Geleid door Chauvelin, den grootzegelbewaarder, zocht zij den kardinaal voor het denkbeeld te winnen, om niet tot beslechting der bestaande geschillen mede te werken. Frankrijk moest de handen vrij houden, zich niet binden door eenige overeenkomst of belofte, opdat, als de keizer stierf, het zou kunnen handelen, zooals zijn belang het voorschreef. Deze raad kwam volkomen met de denkbeelden van Fleuri overeen, die, hoe vredelievend ook, in hooge mate eerzuchtig was, en Frankrijks suprematie over Europa langs diplomatieken weg als zijn hoogste doel beschouwde. Dadelijk na de aanvaarding des bestuurs had hij de beide takken der Bourbons verzoend. Zijn vredelievende en verzoenende houding had hem tot den vertrouwde des keizers, in zake het huwelijk, gemaakt. Zijn invloed en weigering belette zijn medeverbondenen, om de Oostenrijksche successie tot een punt van onderhandeling te maken, die tot een schikking kon leiden, waaraan allen verbonden waren. Zoo hij er in slagen kon, de verschilpunten tusschen Engeland en Spanje tijdelijk van de baan te schuiven, zoodat de vrede verzekerd werd, behield Frankrijk zijn volle vrijheid van handelen voor 't vervolg. Bij den dood des keizers zou het geen moeite kosten, zoo noodig, de twistpunten te doen herleven, en Frankrijk | |
[pagina 98]
| |
tot den scheidsrechter, wiens diensten betaald moesten worden, tusschen Weenen en Hanover te maken. Het kostte natuurlijk weinig moeite ‘de onderhandelingen van Soissons’, zoo als men sprak, in die richting te leiden, dat een tijdelijke schikking de eenige mogelijke oplossing scheen aan hen, die naar een oplossing smachtten. Dit was met Townshend het geval, die voor niets meer bevreesd was, dan dat het congres slepende werd gehouden. De vredelievende Fleuri beval aan zijne bondgenooten het sluiten van een voorloopig verdrag aan en bood hun zelfs een ontwerpGa naar voetnoot1) aan, waarbij voor een zeker getal jaren ieder zijn rechten en aanspraken behield, maar alle maatregelen van geweld ophielden. Niets anders bleef over, zeide hij. De handelsgeschillen en Gibraltar lieten geen andere oplossing toe. Geen enkele Europeesche mogendheid verlangde naar oorlog; een vredesverdrag bleek onmogelijk. Zoo men dus den krijg wilde ontgaan, behoorde men zich met het bereikbare, een tijdelijken maatregel, tevreden te stellen. Er was moeilijk iets te bedenken, dat meer met de inzichten van Simon van Slingelandt streed, dan deze voorslag. Voortdurend drong hij er op aan, in al zijn brieven, dat men de regeling van de Oostenrijksche successie als het hoofddoel van het congres zou beschouwen. Hij twijfelde er volstrekt niet aan, dat een der beide belanghebbenden, Spanje of Oostenrijk, de zaak ter tafel zou moeten brengen. Hij achtte het volstrekt niet onmogelijk, dat keizer Karel zelf genoodzaakt zou zijn om het te doen. De toestand van Spanje was van dien aard, dat hij er geen oogenblik op rekenen kon. Zonder subsidie en zonder bondgenooten kon hij geen oorlog voeren en zou dus wel gedwongen zijn, in onderhandeling te treden. Er was geen enkele grond voor overhaaste besluiten. Het voorloopig tractaat, door Fleuri aanbevolen, baatte niet. Weinige weken te voren was Chesterfield als gezant in den Haag gekomen (Mei 1728). Wat tusschen hem en den Raadpensionaris over deze zaak is gesproken, is volkomen duidelijk uit Slingelandt's brief aan lord Townshend. Hij had zijn bezwaren hem medegedeeld, maar de jonge diplomaat had er bij hem op aangedrongen, dat hij zelf den staatssecretaris schrijven | |
[pagina 99]
| |
zouGa naar voetnoot1). Hij was er blijkbaar niet zeer op gesteld, de overbrenger van denkbeelden te zijn, die, naar hij berekenen kon, Townshend zeer onaangenaam zouden zijn. ‘Mylord Chesterfield - schreef de RaadpensionarisGa naar voetnoot1) - a souhaité, même avec quelque empressemeut, que sans perte de temps j'informasse V.E. de mes pensées sur cet important sujet. Je vais le faire, Mylord, mais à condition que vous ne preniez ce que je dirai que pour les pensées particulières d'un ami, qui ne tirent pas à conséquence. Er is geen reden, om zoo haastig in een voorloopig verdrag te bewilligen, dat alleen waarde heeft voor den keizer, die er door verlost wordt van het gevaar van een oorlog, die hij, bij gebreke van eigen geldmiddelen en het ophouden der Spaansche subsidiën, niet voeren kan. Hij verlaat dan het congres als overwinnaar, omdat hij heeft weten te verhinderen, dat de zaak van het huwelijk en de successie er geregeld werd. De Duitsche vorsten, die op de geallieerden van Hanover vertrouwden, zullen oordeelen, dat deze er aan wanhopen, om met goeden uitslag zich tegen Madrid en Weenen te verzetten. De grond, waarom de kardinaal een vrede onmogelijk acht en een voorloopig verdrag voorstaat, is de stemming in Spanje en in Engeland over Gibraltar en de handelsgeschillen. Sur le commerce peutêtre se trouverait-il des expédients, car le Roi est trop juste pour vouloir, ni souffrir même, que l'abus du traité d'Assiento fut la ruine du commerce des Espagnols, et même de celui de ses alliés et amis. Mais Gibraltar, étant devenu un point d'honneur, pourrait être l'écueil fatal, sur lequel la paix de l'Europe échouera, pendant qu'il sera pour la Grande Bretagne la source d'une dépense infinie et d'un trouble perpétuel de son commerce d'Espagne et d'Amérique. Est-il absolûment impossible, Mylord, de songer à des expédients pour sauver l'honneur du Roi et de la nation britannique et procurer en même temps à celle-ci des avantages plus réels? Je supplie V.E. d'y penser mûrement, et de refléchir en même temps sur la répugnance de vos alliés, c'est à dire de la France pas moins que de la République, si en vertu des traités il faudrait tirer l'épée dans une guerre, dont Gibraltar serait la cause, ou le prétexte.’ | |
[pagina 100]
| |
Het is volkomen te òegrijpen, indien dit schrijven, inzonderheid de laatste woorden, Townshend zeer onaangenaam verrasten. Te meer, omdat in de hoofdzaak hij het met Slingelandt eigenlijk eens was. Hij hechtte zelf aan Gibraltar niet veel waarde: weinige weken te vorenGa naar voetnoot1) had hij zich bitter beklaagd over den ‘bijgeloovigen ijver, waarmede alle partijen tegen elk plan tot teruggave van Gibraltar, op welke voorwaarden ook, gekant waren.’ Het was de publieke opinie, de stemming in het Parlement, die hem de handen bond. Niet alleen het ministerie, de dynastie werd bedreigd door deze kwestie. George I had indertijd een onvoorzichtigen brief geschreven, waarin hij aan Spanje het uitzicht op de teruggave van Gibraltar opende. Dien brief, waarop Spanje zich voortdurend beriep, hadden de ministers aan het parlement moeten overleggen. Hij had zulk een storm verwekt, dat elk rechtgeaard Engelschman het behoud van de rots van Gibraltar als een nationale eere- en levenskwestie beschouwde. Doch om meer redenen nog moest het Townshend onaangenaam zijn, op dit punt door Slingelandt bestookt te worden. Het bleek, dat hij zijn ouden vriend niet had gekend noch gepeild. De Hollandsche gezant te Parijs, van Hoey, en ook Hop, de gevolmachtigde te Soissons, hadden zich herhaaldelijk over Gibraltar ongunstig uitgelaten. Townshend had dikwijls over hen geklaagd, maar nooit een bevredigend antwoord bekomen. Nu bleek het, dat hun houding niet in strijd was met de denkbeelden van den staatsman, die de buitenlandsche politiek der Republiek richtte. Eindelijk: wat kon Townshend antwoorden? De persoonlijke redenen, die hem een voorloopig verdrag als een uitkomst deden beschouwen, kon hij niet opgeven. Daarvoor kende hij Slingelandt te goed, om niet te weten, dat zoodanige consideratiën bij hem zonder invloed waren. Boos worden en boos schrijven bleef over. Maar daarvoor was het ontzag, dat de Raadpensionaris hem inboezemde, nog te groot. Hij beantwoordde Slingelandt's brief, maar vermeed de vraag, aan het slot gedaan. Breedvoerig besprak hij den toestand te Parijs, roemde zeer de eerlijkheid van den kardinaal, maar | |
[pagina 101]
| |
beklaagde zich over zijn zwakheid, en den verkeerden invloed, dien anderen op hem uitoefenden. Daar lag de moeielijkheid, niet in Gibraltar of in onzen handel. Men maakt hem bang, dat, zoo hij het huwelijk van don Carlos tot onderwerp van bespreking maakt, het congres eindeloos zal duren, of tot een oorlog leiden. ‘Als onze gezanten krachtig samenwerken, kunuen wij hem misschien de oogen openen voor de zwakheid van Spanje en Oostenrijk. Zoo niet, dan moeten wij tevreden zijn met het bereikbare, en een voorloopig verdrag, welk een slecht pis-aller het ook zij, zoo goed mogelijk trachten tot stand te brengenGa naar voetnoot1).’ Maar Slingelandt wilde niet tevreden zijn en was vast besloten, al het mogelijke te doen, om Engeland van dit voorloopig verdrag te doen afzien. Had hij misschien nog iets anders op het oog? Kende hij wellicht de zwakheid van Townshend's positie? Hoe dit zij - hij was onverbiddelijk en liet den staatssecretaris niet los. ‘Après la lecture de la réponse de V.E. j'étais surpris, je l'avoue, que vous aviez passé sous silence ce que j'avais écrit à la fin de ma lettre’, met deze woorden vangt een missive van den RaadpensionarisGa naar voetnoot2) aan, waarin hij dadelijk de vraag herhaalt: ‘comme la matière est de grande conséquence, je me sens obligé, mylord, de répéter la prière, que je vous ai faite.’ Doch hij stelt zich daarmede niet tevreden. Tot dusver had hij steeds met veel omzichtigheid zich over Fleuri uitgelaten, zijn twijfel aan diens bedoelingen wel laten doorschemeren, maar niet rechtstreeks uitgesproken. Nu ging hij een stap verder. Townshend had de eerlijkheid van den kardinaal geroemd, en ook als 's konings overtuiging uitgesproken, dat Fleuri niet voor het Spaansche huwelijk gewonnen was. De Raadpensionaris nam de vrijheid van gevoelen te verschillen, en voerde verschillende gronden aan, die zijns inziens het tegendeel bewezen. De kardinaal was voor het huwelijk van den Spaanschen Bourbon, en weigerde daarom, de zaak op het congres te brengen. Hij poogde door een voorloopig verdrag de samenkomst der | |
[pagina 102]
| |
Europeesche mogendheden te doen eindigen, omdat, als het congres eenmaal uiteengegaan was, al de hinderpalen wegvielen, die het tegen het huwelijk kon opwerpen. Samenwerking was mogelijk, zoo lang zij te zamen waren. Was het congres eens gescheiden, dan was er niets, dat het huwelijk beletten kon.’ Ditmaal verkreeg Slingelandt wat hij vroeg, een beslist antwoord. Niettemin is het twijfelachtig, of hij zulk een antwoord gewenscht had. Onmiddelijk na de ontvangst van den brief van den Raadpensionaris, nam Townshend de pen op. Reeds het begin beloofde weinig goeds en getuigde van den toorn des schrijvers: ‘Si vous avez été surpris que j'ai touché si légèrement dans ma lettre du 12 Juillet les articles de Gibraltar et du commerce, je ne saurais m'empêcher d'avouer ingénuement à V.E. que mon étonnement a été des plus grands de voir relever encore ses deux points si délicats à notre égard dans votre lettre du 29 N.S.’ Reeds door lord Chesterfield had hij hem doen mededeelen ‘l'impossibilité où le Roi est de toucher aucunement à cette corde de Gibraltar, s'il veut se conserver l'amour de son peuple et continuer par là d'être utile à ses amis et alliés.’ Slingelandt zelf was volkomen in staat, om dat te beoordeelen. ‘Je me remets à V.E. qui connaît si bien la nature de ce gouvernement ici, si elle n'est pas convaincue elle-même du tort infini, qu'il ferait au Roi, si S.M. Commençait son règne en rendant Gibraltar, et en abandonnant les droits de commerce de ses sujets, et des grands préjudices qui rejailliroient sur l'état même, si S.M. affaiblissait son crédit, et ternissoit son honneur en sacrifiant ses possessions et les privilèges de son peuple.’ Desniettemin had de Raadpensionaris zijn vraag en aandrang herhaald. Daarom: ‘S.M. se trouve obligée de vous faire dire de sa part, qu'Elle risquera tout avant que de rendre Gibraltar, et qu'elle réclamera les engagements solemnels des Etats Generaux, pris par tant de traités faits et renouvellés, si Elle y est forcée par l'obstination déraisonnable de ses ennemis, et qu'en cela Elle ne demandera point une grâce de la République, mais seulement qu'on lui fasse justice. A l'égard du commerce, le Roi ne refusera pas de faire réformer tous les abus qui se trouveront y être commis: mais pour les droits et privilèges, qui sont clairement acquis à son peuple par des traités solemnels, approuvés et garantis par ses alliés, S.M. | |
[pagina 103]
| |
ne s'en départira jamais. Et S.M. a tant de confiance dans la justice, et dans l'équité de la République qu'Elle se promet d'en être soutenu efficacement, surtout lorsque le Roi appuie si cordialement de son côté tous les intérêts de l'EtatGa naar voetnoot1)’. Het driftig schrijven van den Engelschen staatssecretaris werd door Slingelandt eenige dagen ter zijde gelegd. Niet voor den 13den Augustus zette hij zich ter beantwoording. ‘De peine d'être suspect de trop de vivacité j'ai laissé passer plus d'un ordinaire sans répondre à la lettre de votre Excellence, laquelle m'a d'autant plus mortifié que le Roi parait l'approuver. A la vérité je ne pcnsais rien moins, Mylord, que de m'attirer une lettre si forte par des instances, faites avec beaucoup de circonspection à un ministre, avec lequel j'ai l'honneur d'être sur un pied de familiarité, simplement pour vouloir, en faveur d'un objet, si souhaitable qu'une pacification générale, songer à un expédient pour en écarter un des principaux obstacles. Et voici les raisons, pourquoi j'étais fort éloigné de le penser; raisons, que je soumets sans scrupule à votre discrétion: De kardinaal beschouwt Gibraltar als de groote hinderpaal voor een definitief vredesverdrag. Daarom heeft hij, Slingelandt, de vraag gedaan, ofschoon hij het met den kardinaal niet eens is, en Gibraltar een voorwendsel acht, mais un prétexte fort spécieux et fort populaire; en zich overtuigd houdt que par rapport au commerce les expédiants ne manqueront pas, dès que de part et d'autre on voudra tout de bon venir à un accommodement. Daar U. Exc. zelve een voorloopig verdrag slechts een fort mauvais pis-aller acht, je pensais ne pas pêcher le moins du monde, als ik U verzocht aan een hulpmiddel te denken, om het te voorkomen. Te meer, omdat ik meen recht te hebben, wanneer ik Gibraltar, in mijn brief van 16 Juli, een lastpost voor Engeland noemde, die ontzettend veel zal kosten en voortdurend moeielijkheden met Spanje geven, en van geen ander expedient gewaagde, dan die de eer des konings en der natie redde, en meer reëele voordeelen gaf. Betwist u deze beschouwing van Gibraltar, of meent u dat | |
[pagina 104]
| |
die plaats het afbreken van het congres of een provisioneel verdrag, met al zijn gevolgen waard is, je prendrai la liberté de dire que je ne fais que suivre le sentiment du Roi défunt de glorieuse mémoire, qui certainement n'eût jamais écrit la lettre, que les Espagnols produisent en preuve, s'il avait eu de Gibraltar l'idée qu'on en a présentement chez vous, à moins qu'on ne veuille donner à cette lettre une interprétation forcée et peu digne d'un grand Roi. Daarbij komt, dat het vooroordeel van de hooge waarde van Gibraltar voor den handel zijn oorsprong dankt aan een partij, die oorspronkelijk meer in het Lagerhuis krediet had dan aan het hof: et qui depuis, comme il embarrassait alors le ministère par ce préjugé, a cru, depuis que les choses ont changé, devoir entretenir un préjugé, auquel il a donné naissance. Komt het op nieuw tot moeielijkheden, dan zal Spanje niet verzuimen op de onverzettelijkheid der Engelsche regeering in zake Gibraltar te wijzen, als de eenige schuld voor de stoornis en verliezen, die de Engelsche handel lijdt. Engeland zelf bovendien behoefde geen voorslag van een expedient te doen: zijne bondgenooten zouden volgaarne het op het tapijt gebracht hebben. Zijn eer bleef dus ongeschonden. Ik heb niet in twijfel getrokken, of Frankrijk en de Republiek verplicht zijn Engeland in zake Gibraltar te ondersteunen. Rien n'est plus clair. Mais avouons néanmoins, mylord, que ce serait un morceau de dure digestion pour nos provinces, si Gibraltar, après avoir été du temps de la Reine Anne la récompense de la dissolution de la Grande Alliance et d'une paix telle que la paix d'Utregt, fut présentement la cause apparente d'une guerre’. Na dezen geeselslag te hebben toegebracht, eindigt de Raadpensionaris, met twee vragen aan lord Townshend te stellen: ‘Devais-je après tout cela m'attendre, mylord, à tant de vivacité que vous montrez dans votre lettre, pour avoir demandé non au Cardinal de Fleuri, mais à Mylord Townshend, à qui je suis accoutumé de m'ouvrir dans la dernière confidence, s'il est absolument impossible de songer à des expédients pour sauver l'honneur du Roi et de la nation brittannique, et procurer en même temps à celle-ci des avantages plus réels que Gibraltar? Et ne seraije pas obligé d'être à l'avenir plus sur mes gardes, en écrivant à Votre Excellence, quoique cela rendra notre commerce moins utile? | |
[pagina 105]
| |
Je vous en laisse le juge, et j'ai l'honneur d'être avec toutela vénération et l'attachement possibles....’ Lord Townshend gaf het antwoord met de daad. Hij antwoordde niet en schreef niet meer aan Slingelandt. Wat hij hem wenschte te doen weten en waarover hij ook zijn raad wilde inwinnen, het ging voortaan alles door Chesterfield. De briefwisseling tusschen de oude vrienden hield geheel op.
Het is geen zeldzaamheid, dat de persoonlijke verhouding van staatslieden ook op die der staten, welke zij dienen, beslissenden invloed heeft. Zoo de breuk tusschen Townshend en Slingelandt die gevolgen niet had, het was aan velerlei oorzaken te danken. De bitterheid, waartoe verschil van gevoelen bij dagelijksche persoonlijke aanraking zoo dikwerf leidt, bleef hier achterwege. De gewilligheid, waarmede Engeland in Maart 1739 aan de wenschen van den Raadpensionaris tegenover de Oranjepartij voldeed, bewees, dat de staatssecretaris er niet aan dacht, door 't opwerpen van moeielijkheden zich op Slingelandt te wreken. Diens aftreden trouwens zou slechts de bezwaren hebben vermeerderd, die hij te overwinnen had. Townshend was te weinig gelukkig in zijn ondernemingen, om niet voor nieuwe terug te schrikken. Zijn staatkundige inzichten werden door de uitkomst niet bekroond. ‘Een provisioneel verdrag zal op geen minder moeielijkheden stuiten, als een definitieve vrede’, had Slingelandt herhaaldelijk gewaarschuwd. De onderhandelingen, die er over gevoerd werden, bewezen de juistheid van zijn inzicht. Tegen het ontwerp van den Kardinaal Fleuri had Slingelandt zeer groote bezwaren. Hij vond, dat men de Duitsche belangen er in prijs gaf, en miste in de opsomming der vroegere tractaten, die bevestigd werden, dat van Westphalen. De termijn van schorsing van de Compagnie van Ostende, was zijns inziens te kort en noch in zaken van Oost-Friesland, noch ten aanzien van Mecklenburg of Gulik en Berg, scheen hem het voorgestelde voldoende. Maar Townshend gleed over deze en dergelijke zaken eenvoudig weg. Geheel bevangen door vertrouwen in den Franschen premier, steunde hij op diens mondelinge verzekeringen, en jaagde naar niets meer, dan om door een schikking, hoe onbevredigend ook voor 't overige, een einde te maken aan de onrust in Europa, en aan Engelands finantiëele opoffe- | |
[pagina 106]
| |
ringen, die zijne ambtgenooten voorwendsel of reden gaven, om zich tegen zijn buitenlandsche staatkunde te verklaren. Noch in het een noch in het ander slaagde hij. De winter van 1728 ging voorbij, zonder eenige vrucht, dan tal van nota's en momoriën. Engeland wilde de commercieele voordeelen, bij vroeger tractaten verworven, en de schepen, door de Spaansche kapers bemachtigd, niet prijs geven. Ook Spanje was onbuigzaam en wilde van geen enkelen eisch afstand doen. De keizer steunde zijn bondgenoot en dreigde telkenmale het congres te verlaten, als er sprake was om het huwelijk of de successie ter tafel te brengen. Een hernieuwing van den krijg scheen in menig oogenblik dreigende. Ook in een ander opzicht ondervond Townshend niets dan teleurstellingen. Slingelandt's vermoeden, dat Fleuri meer aan de zijde van Spanje dan van zijn eigen geallieerden stond, werd steeds waarschijnlijker. Het was niet mogelijk, uit de schijnbaar weifelende houding van den premier op te maken, wat hij wilde of doen zou. Indien de krijg op nieuw uitbarstte, aan wiens zijde zou Frankrijk staan? De gevolmachtigden te Soissons werden steeds aangemaand, om de ware bedoelingen van Fleuri te ontdekkenGa naar voetnoot1). Maar elke poging was vruchteloos. De kardinaal der heilige Roomsche kerk glipte den diplomaten steeds uit de hand. Een vol jaar verliep, zonder dat men een stap verder was gekomen. Men schreef Juni 1729 en had niets gewonnen. Zulk een uitkomst van de politieke gedragslijn, door Townshend voorgestaanm, was het ergste, wat hem overkomen kon. Zij ondermijnde het vertrouwen der kroon, en schonk aan de hem vijandige ambtgenooten het welkome wapen, om zich rechtstreeks tegen hem te keeren. De persoonlijke verwijdering, die toegenomen in plaats van verminderd was, deed de gelegenheid om hem te treffen gretig aangrijpen. Zij bood zich in Mei 1729 aan, toen koning George met lord Townshend naar zijn geliefd Hanover vertrok. In zijn afwezigheid trad Caroline van Brunswijk als regentesse op. Zij had langen tijd de breuk tusschen Walpole en Townshend trachten bij te leggen, maar toen alles onmogelijk bleek, kon zij in haar keus tusschen deze twee mannen niet aarzelen. De ministers | |
[pagina 107]
| |
stelden haar voor, dat een wending in de buitenlandsche politiek noodig was. ‘Er moet een eind aan den onhoudbaren toestand komen: indien wij in dezen zomer noch vrede noch oorlog krijgen, kan niemand voorzien, wat de winter zal brengen. Er is meer kans om met den keizer in schikking te komen, dan met Spanje. Dit is ook voordeeliger; dan zijn wij van al de Duitsche twisten en van de subsidiën af, en kunnen ons leger verminderen. Een oorlog met Spanje zal populair zijn, omdat het een strijd ter zee is.’ Zoo spraken de ministers, die in Engeland waren achtergebleven, en adviseerden te besluiten: indien Spanje niet binnen een te stellen termijn het aangeboden traktaat aanneemt, vangt Engeland den oorlog aan. Om elken terugkeer op het eens genomen besluit onmogelijk te maken, voegden zij er bij: de Engelsche admiraal moet gelast worden, om, indien er onvoldoende antwoorden uit Madrid komen, onverwijld uit te zeilen en de krijgsoperatiën aan te vangen. ‘Onze vriend in Hanover, - scheef Newcastle, die dit advies van den ministerraad aan William Stanhope te Parijs berichtteGa naar voetnoot1), - verschilt in meening toto coelo.’ Het kon niet anders. Lord Townshend, die den koning in Hanover vergezelde, zag zijn politiek onvoorwaardelijk veroordeeld, en wat hij het strengst afkeurde, toenadering tot Oostenrijk, als wenschelijk aangenomen. Een jaar lang had hij voor den vrede met Spanje gewerkt, en het eind was een oorlogsverklaring van Engeland, in zijn afwezigheid door den ministerraad besloten. In de afkeuring van de politiek werd te staatsman getroffen. De koning, blijkbaar onder den invloed van koningin Caroline, die beslist de partij van Walpole had gekozen, vereenigde zich met het advies zijner ministers. Aan lord Townshend bleef niets over, dan de veroordeeling zijner eigene politiek te berichten. Den 1sten JuliGa naar voetnoot2) zond hij aan Chesterfield bericht van 's konings | |
[pagina 108]
| |
wil, en gelastte hem met Slingelandt en den Griffier in het diepste geheim de zaak te bespreken. Z.M. rekende er op, dat zij bereid zouden zijn, om met hem samen te werken, en een termijn te bepalen, na wiens afloop men de krijgsoperatiën zou aanvangen. Tevens moest de gezant van hen vernemen, of het geheele eskader der RepubliekGa naar voetnoot1) in Europa zou medewerken, of dat ook een deel aan den oorlog in West-Indiën zou deelnemen. Het Engelsche kabinet toch wilde gelijktijdig de haven van Cadix sluiten en in de West-Indiën opereeren. De Raadpensionaris en de Griffier zouden zeker, zeide Townshend, geen bezwaar in de zaak hebben, omdat als er goede tijdingen uit Madrid kwamen, zij toch zonder gevolg bleef. In gelijken geest verklaarde hij naar Frankrijk geschreven te hebben. Aan deze officieele depêche voegde lord Townshend een vertrouwelijk schrijven toe, waarin hij zijn eigen gevoelen uitsprak en den maatregel als ontijdig afkeurde. ‘Ik blijf bij mijne meening, dat wij tot een schikking met Spanje moeten zien te komen. Ik vind den besloten stap op dit oogenblik niet noodig. Maar nu die eenmaal is voorgesteld, zie ik niet in, dat onze vrienden in Holland iets wagen, door toe te stemmen. Echter ben ik blij, dat deze zaak in handen van u en van den Raadpensionaris is, die wel zullen zorg dragen, dat er geen kwaad uit voortkomtGa naar voetnoot2).’ Sterker, dan deze schijnbaar kalme en gematigde woorden zouden doen vermoeden, trok Townshend de zaak zich aan. Diep gevoelde hij den slag, dien Walpole en Newcastle hem toegebracht hadden. Hij sprak er van, om zich terug te trekken en zijn ambt neer te leggenGa naar voetnoot3). Maar hij kwam van het denkbeeld terug, vertrouwende, dat zijn invloed op den koning hem in staat zou stellen, om nog over zijn vijanden te zegevieren. Voor Slingelandt's ijdelheid, indien zij een rol speelde in zijn staatkundige overwegingen, was in den loop van zaken iets bevredigends. Een zeker gevoel van voldoening ware te be- | |
[pagina 109]
| |
grijpen geweest. De afkeuring, die de politiek van Townshend nu trof, was door hem het eerst, zij het ook op andere gronden, uitgesproken. Hij had de onvruchtbaarheid van Townshend's plannen voorspeld, die thans aan diens ambtgenooten den grond of het voorwendsel tot hun vijandig optreden gaven. Maar hij was te goed staatsman, om door zulke overwegingen zijn oordeel te laten leiden. Ditmaal stond hij geheel aan Townshend's zijde. Ook hij oordeelde, dat men te Whitehall te snel ging. Hij zelf had de zaak te Madrid ter hand genomen, en aan der Staten gezant aldaar bevelen gezonden, om krachtig met Engeland op de koningin van Spanje te werken. Er was thans meer grond dan te voren, om zich met een goeden uitslag te vleien. De gezo udheidstoestand van den koning van Spanje was slecht en deed het ergste vreezen. Overleed hij, dan kwam de prins van Asturiën aan de regeering, die met zijn stiefmoeder op slechten voet stond. De belangen van haar kinderen zouden dan ophouden, voor Spaansche belangen te gelden, en als zoodanig door de regeering te worden voorgestaan. Koningin Elisabeth had dus alle reden, om een spoedige beslissing te wenschen. Haar was het persoonlijk onverschillig, met wier hulp zij slaagde. Zij had tot dusver de zijde des keizers gehouden, omdat zij van hem het meeste verwachtte. Maar in de laatste maanden was er verkoeling ontstaan. De keizer was ontevreden, omdat de Spaansche subsidiën niet of slechts ten deele, en dan nog te laat, werden betaald. De hoop, om met Spanje's geld zijn leger op grooten voet te brengen, was ijdel gebleken. Tegen Frankrijk, Engeland en Holland de compagnie van Ostende staande te houden, was onuitvoerbaar. Wat zou het hem baten, aan de wenschen der Spaansche koningin te voldoen, om haar voor goed aan Oostenrijk te hechten, indien de dood van den zwakken koning haar eerlang van alle macht en invloed beroofde? Ook aan de zijde van Spanje werd de band losser. Bij de Weener tractaten was bepaald, dat twee der drie Oostenrijksche aartshertoginnen met twee infanten vau Spanje in het huwelijk zouden treden. Karel VI had dien vorm gekozen, om vrij te blijven ten aanzien der oudste, de erfgename zijner landen. Niettemin leefde men in Spanje in de stellige verwachting, dat Maria Theresia met don Carlos zou huwen. Op deze veronder- | |
[pagina 110]
| |
stelling ook rustte hoofdzakelijk het Europeesch verzet tegen de alliantie van Weenen. De keizer zelf had de opvatting, op mondelinge toezeggingen steunende, nooit tegengesproken, veeleer begunstigd: nog in Juni 1728 was het plan van dit huwelijk van don Carlos aan Fleuri medegedeeld, zoowel om Spanje tevreden te stellen, als om de mogendheden door Frankrijk te polsen. Maar het keizerlijk hof achtte zich desniettemin tot niets gebonden en begon meer en meer in te zien, dat deze verbindtenis bij den toestand, waarin Spanje verkeerde, geen enkel politiek voordeel beloofde. Toen de jongste dochter van Karel VI in 1727 was overleden, konden de dubbelzinnige bewoordingen van het tractaat niet langer dienen om er desnoods achter weg te schuilen. In Februari 1728 drong daarom koningin Elisabeth er nadrukkelijk bij den keizer op aan, dat hij zijn beloften zou vervullen en zijn twee dochters aan haar zonen ten huwelijk geven. Men had zich te Weenen niet met het antwoord gehaast, dat na zorgvuldig overleg pas in December 1728 het levenslicht aanschouwdeGa naar voetnoot1). Onder voorwendsel, dat Maria Theresia nog te jong was: de tegenstand der mogendheden te algemeen en te dreigend; de staat van zaken in Europa van dien aard, dat elke beslissing in dezen oogenblik onvoorzichtig zou zijn, verdaagde de keizer de geheele zaak tot later dagen. De ware zin van dit antwoord was volkomen duidelijk. Ook te Madrid bedroog men er zich niet in. Niettemin bleef de Spaansche vorstin trouw aan het Weener verbond, tot, in den volgenden zomer (1729), nieuwe teleurstellingen volgden. In Parma was in 1727 de hertog gestorven. Zijn broeder en opvolger, schoon gehuwd, was kinderloos. Koningin Elisabeth wenschte reeds thans, ten einde hare aanspraken erkend te zien, bezit te nemen van de landen, die aan haar zoon waren toegezegd. Zij begeerde, zoo in Parma als in Toscane, de vaste plaatsen met Spaansche troepen te bezetten. Het keizerlijk hof, dat de stoute en overmoedige vrouw vreesde, was niet geneigd haar wenschen in te willigen. ‘Het is haar eenige bedoeling, meende Eugenius van Savoie, vasten voet in Italië te zetten, | |
[pagina 111]
| |
en dan haar verdere getrouwheid aan de bestaande tractaten afhankelijk te maken van het huwelijk van don Carlos en Maria Theresia: of, zoo zij hierin niet slaagt, de Oostenrijksche bezittingen in Italië te bedreigen’Ga naar voetnoot1). Het scheen daarom geraden ook in dit opzicht elke beslissing te verschuiven. De keizer antwoordde eenvoudig niet. Het was duidelijk, koningin Elisabeth had niets van Weenen te hopen. In dezen stand van zaken had Simon van Slingelandt geoordeeld, dat er uitzicht bestond, om eindelijk het lang beoogde doel te bereiken. Indien men aan de Spaansche koningin haar wrok, inzonderheid tegen Engeland, kon doen vergeten, zoo al niet afleggen, en haar overtuigen, dat zij meer van Hanover, dan van Weenen had te hopen, mocht men zich vleien eindelijk het noodlottig verbond, dat sedert vier jaren den vrede uit Europa verbande, te verscheuren. Zoo ooit, scheen er thans, door de bejegening, die de Spaansche vorstin van den keizer ondervond, kans tot slagen. In dit oogenblik kwam het besluit van den Engelschen ministerraad. Hoe dienstig het wellicht was, om een minister ten val te brengen, die met Robert Walpole en Newcastle in twist leefde, de belangen van Europa dreigde het meer te schaden, dan te baten. Geen wonder, dat het niet alleen bij Townshend, maar bij allen, die op de hoogte der zaken waren, afkeuring ondervond. ‘De Raadpensionaris en de griffier - schreef ChesterfieldGa naar voetnoot2) - zijn even als ik ten hoogste verbaasd over dit haastig besluit, genomen op een oogenblik, waarin wij alle redenen van de wereld hebben, om een bevredigend antwoord uit Spanje te verwachten: en te meer verbaast het, omdat men het nagelaten heeft op een tijdstip, waarin er geen enkele grond voor zulke goede verwachtingen was. Blijkt het noodig om zulke maatregelen te nemen, dan denk ik wel, dat de Republiek ten laatste zal meegaan, maar natuurlijk niet zonder de gewone restrictiën en voorzorgen.’ Men behoefde er intusschen niet toe te komen. Koningin Elisabeth liet zich door de Engelsche en Nederlandsche gezanten te Madrid zoo verre overreden - trouwens, wat bleef haar | |
[pagina 112]
| |
over? - dat zij de mogelijkheid begon aan te nemen, dat de geallieerden van Hanover werkelijk minder vijandig aan haar wenschen waren, dan zij meende. Zij liet den kardinaal de Fleuri polsen, die aanvankelijk, zonder de verbondenen te raadplegen, een ongunstig antwoord gaf: wat Slingelandt zeer in zijn wantrouwen tegen hem sterkte. Doch een tweede verklaring, na overleg gegeven, was gunstig. Engeland en Frankrijk stemden in het leggen van Spaansche garnizoenen in Italië toeGa naar voetnoot1). Weinige dagen later verbond zich ook de Republiek, om ‘te accedeeren aan de engagementen, door Frankrijk en Groot-Brittannië aangegaan, om aan Don Carlos de eventueele successie in Parma en Toscane te verzekerenGa naar voetnoot2).’ De eerste stap was in dezen, als gewoonlijk, de moeielijkste en de beslissende. Op een vrede met Spanje was te hopen, zoodra de Spaansche vorstin inzag, dat de geallieerden van Hanover bereid waren haar te schenken, wat haar bondgenoot te Weenen haar weigerde. Dan kon men verwachten, dat zij ter wille van haar persoonlijke wenschen bereid zou zijn de eischen van den staat prijs te geven. Gibraltar en de Engelsche handelsbelangen zouden dan niet langer onoverkomelijke hinderpalen blijken. William Stanhope, een der gevolmachtigden te Soissons, die herhaaldelijk gezant te Madrid was geweest, vertrok, om de onderhandelingen met Elizabeth van Parma te voeren. Alles beloofde een goeden uitslag, die den gelukkigen diplomaat de lang gewenschte verheffing tot pair van Engeland zou schenken. Den 20 Sept. uit Parijs vertrokken kwam hij den 27 October te Sevilla, waar het hof vertoefde, aan.
In diep geheim waren de onderhandelingen, die tot dezen aanvankelijken uitslag leidden, gevoerd. Maar het keizerlijk hof, dat de Spaansche koningin met argusoogen bespiedde, wist spoedig wat er gaande was. Met oprechten schrik werd het bericht te Weenen ontvangen. De keizer, die noch op Pruisen noch op Rusland noch op het Duitsche Rijk kon rekenen, liep gevaar | |
[pagina 113]
| |
alleen tegenover vier mogendheden te staan. Zonder geld, om den krijg te voeren, zou hij elke voorwaarde moeten aannemen, die men hem wilde opleggen. Wat Slingelandt steeds had voorspeld, geschiedde. Keizer Karel was gedwongen, de successiekwestie voor het congres te brengen. Hij liet te Soissons verklaren, dat hij bereid was over de opvolging in de Oostenrijksche monarchie met de mogendheden in overleg te treden. In algemeene termen vroeg hij garantie van de successie, door hem vastgesteld. Het bericht van dien stap werd met groote koelheid ontvangen. Al stonden de tegenstanders van Townshend het denkbeeld van toenadering tot Oostenrijk voor, daarom waren zij niet gunstig voor Karel VI gestemd. Aan zijn houding weet men èn de onvruchtbaarheid tot dusver van het congres, èn de overmoedige onbuigzaamheid, door Spanje betoond. Men hield zich overtuigd, dat het hem alleen te doen was, om hinderpalen op te werpen, die een schikking met Spanje konden voorkomen. Fagel was, naar hij aan ChesterfieldGa naar voetnoot1) zeide, zelfs bang, dat het onredelijk gedrag van den keizer de bondgenooten zou dwingen, hem slechter te behandelen, dan hun eigen belang voorschreef. Van Townshend was natuurlijk niets te verwachten, dan tegenwerking. Zijn haat tegen Oostenrijk was door het vijandige besluit van den ministerraad, dat toenadering aanbeval, meer versterkt dan verminderd. Op het oogenblik, dat de aangevangen onderhandelingen te Sevilla een goede uitkomst van zijn politiek beloofden, zou zijn invloed wellicht groot genoeg zijn, om den voorslag des keizers, zoo al niet rechtstreeks af te wijzen, dan toch en bagatelle te behandelen, en als ontijdig, buiten de orde, ter zijde te schuiven Om dit te voorkomen, nam Slingelandt de pen op en schreef eene memorie, waarin hij het hoog belang der zaak uiteenzette en de houding aanwees, die zijns inziens moest aangenomen worden. Reeds voor anderhalf jaar had hij het gevoelen voorgestaan, dat men moest trachten, met den keizer over de successie in overleg te treden. Townshend had er niet van willen hooren en slechts bewilligd in een nieuwe poging, om Spanje aan den invloed van Oostenrijk te onttrekken. Slingelandt had | |
[pagina 114]
| |
ze goedgekeurd, uit berekening dat, zoo zij slaagde, Karel VI gedwongen zou zijn in onderhandeling te treden. Thans, nu eindelijk die uitkomst verkregen was, en de keizer diensvolgens, hoe schoorvoetend ook, een eersten stap tot gemeenschappelijk overleg deed, was hij niet genegen de half toegestoken hand terug te wijzen, en het verkregen voordeel los te laten.
‘Sedert twee eeuwen - met deze woorden ving de Raadpensionaris zijn betoogGa naar voetnoot1) aan - strekken de Oostenrijksche erflanden voor de christenheid tot bolwerk tegen de Turksche macht; en tevens tot tegenwicht om tusschen de Europeesche mogendheden het staatkundig evenwicht te bewaren, waarvan aller veiligheid af hangt. Deze voordeelen, beide van gelijk belang, zouden verloren gaan, indien na den dood des keizers de Oostenrijksche erflanden door oorlogen van pretendenten, gesteund door buitenlandsche mogendheden, werden verscheurd, en eindelijk verdeeld, gelijk de successie van de Spaansche Bourbons na den dood van Karel II. Tegen dit gevaar levert de garantie, die de keizer vraagt, het meest afdoende en natuurlijke voorbehoedmiddel. Het is onverschillig, dat de keizer, naar men gerustelijk mag aannemen, een geheel andere bedoeling met zijn voorslag heeft. Evenzeer, dat deze niet kan worden aangenomen, dan met vele wijzigingen en toelichtingen. De hoofdzaak is, dat het voorstel voordeelen aanbiedt, die niet te verwaarloozen zijn. De geallieerden van Hanover zouden zeer verkeerd doen, deze gelegenheid af te wijzen, om aan zichzelven en aan geheel Europa rust en vrede te verschaffen. Bij Engeland en de Republiek kan tegen het beginsel van garantie geen bezwaar zijn, want het stemt overeen met Artikel 1 van het barrièretractaat, door hen gesloten, ten minste voor zoover de Duitsche landen betreft. Voor Frankrijk gelden niet dezelfde redenen. Maar daar deze staat van de maximen, die sedert Richelien Europa verontrustten, teruggekomen, en de tegenwoordige koning vredelievend is, behoeft men niet te betwijfelen, of ook Frankrijk | |
[pagina 115]
| |
zal willen medewerken, om deze belangrijke zaak in orde te brengen. Ten minste, men behoeft niet te vreezen, dat het zich verzetten zal, mits men zich tot niets verbindt, dat in strijd is met de verdragen, die tusschen de drie mogendheden bestaan: en de regeling der successie op die wijze geschiede, dat Frankrijk er zijn rekening bij vindt. Er zijn echter bezwaren, en wel drie zeer voorname, die uit den weg moeten geruimd worden. De eerste is deze. Leenbepalingen, familieverdragen, reglementen, kunnen in de verschillende rijken en vorstendommen, die de Oostenrijksche erflanden vormen, de successie zoo verschillend hebben geregeld, dat een garantie, die zich over die geheele massa zou uitstrekken, er onvereenigbaar mede zou zijn. Maar dit bezwaar is op te heffen, wanneer de waarborg niet het recht van het bezit geldt. De weg in rechten blijft dan aan belanghebbenden open. De keizer zou zich waarschijnlijk wel tevreden stellen met een garantie, die aan zijne dochters het bezit der erflanden verzekerde, totdat zij of haar opvolgers door rechterlijke uitspraak er van ontzet worden. Daar de keurvorst van Beijeren en de koninklijke prins van Polen (Saksen) de eenigen zijn, die, naar het schijnt, aanspraken kunnen doen gelden, zou men den keizer kunnen aanraden, om aan deze twee prinsen, ten minste aan den eerste, eenige provincie of provinciën, grenzende aan Beijeren en Saksen te beloven, ingeval hij zonder mannelijk oir sterft. Hij zou zelfs ten gunste van Beijeren een bepaling kunnen maken, die hem het uitzicht op opvolging opent, indien de Aartshertoginnen zonder mannelijke nakomelingschap sterven. Tevens zou men de beide prinsen, ten minste Beijeren, kunnen opmerkzaam maken, dat zij hun aanspraken nooit kunnen doorzetten, zonder een oorlog, waarvan de uitslag steeds onzeker is, zoodat zij verstandig zullen handelen het zekere voor het onzekere te nemen en zich tevreden te stellen met wat de bondgenooten voor hen bedingen kunnen. De tweede moeielijkheid is deze. De garantie zal het despotisme van den keizer in het Duitsche rijk bestendigen, en de Duitsche vorsten afschrikken, die aanvingen er zich tegen te verzetten, en genegen schenen om met de geallieerden van Hanover de onmatige keizerlijke macht binnen de grenzen van het verdrag van Westphalen te beperken. | |
[pagina 116]
| |
Doch dit bezwaar beteekent veel minder, dan het schijnt, indien men er in slaagt, den keurvorst van Beijeren op de aangewezen wijze tevreden te stellen. Zijn belang zou hem dan aansluiting aan de geallieerden voorschrijven, om zeker te zijn van de toegezegde voordeelen. Om de Duitsche vorsten, die niets te maken hebben met de Oostenrijksche successie, te ondersteunen in hun verdediging der Duitsche vrijheid, zou het voldoende zijn, als de mogendheden aandrongen op de hernieuwing van de garantie, die Frankrijk en Zweden aan den vrede van Westphalen hebben geschonken. Onder bijvoeging niettemin, dat ook Engeland onder de garandeerende mogendheden moet worden opgenomen, omdat Zweden, waarop de protestantsche staten in het rijk niet minder gerekend hebben dan op Frankrijk, door het verlies van zoo vele provinciën zeer veel van zijn beteekenis voor hen verloren heeft. Dat de koning van Engeland lid van het Rijk is, en als zoodanig niet bevoegd, om als borg op te treden, kan niet worden tegengeworpen, omdat dit zelfde met den koning van Zweden indertijd het geval was. Het derde bezwaar is niet het minste in gewicht. De staten van den keizer zijn zeer aanzienlijk vermeerderd zoo door het laatste verdrag met de Porte, als door de aanwinst van vele rijken en landen, die vroeger aan Spanje behoorden. De prins, die met de Oostenrijksche aartshertogin zal huwen, of een zijner afstammelingen, zou daardoor in staat zijn, het evenwicht omver te werpen, waarop de rust van Europa en de veiligheid van iederen staat is gebouwd. Dit bezwaar is te gewichtiger, omdat het het voornaamste motief is voor de alliantie van Hanover. Hetzelfde middel, dat is aangewend om de vereeniging van de Fransche en Spaansche monarchiën te beletten, kan hier baten. Men bepale slechts in de meest duidelijke bewoordingen en neme de meest strenge voorzorgen, dat nooit, in geen enkel denkbaar geval, de staten, wier opvolging thans wordt gewaarborgd, kunnen bezeten worden of geregeerd of zelfs bestuurd, onder welken titel ook, door de koningen of koninginnen van Frankrijk of Spanje, of hunne erfgenamen. Doch deze bepaling zou natuurlijk niet gelden ter aanzien van de landen in Italië, die bij den dood van Karel II aan | |
[pagina 117]
| |
Spanje behoorden. Deze uitzondering schijnt noodig, om de gevoeligheid van Spanje te verschoonen, en den keizer te beletten, verkeerd gebruik van de bepaling te maken. Het zal bovendien noodig zijn, ter wille van Frankrijk, dat de acte van neutraliteit, indertijd aan den hertog van Lotharingen voor Lotharingen en Bar door den keizer en Frankrijk verleend, hernieuwd worde, opdat niet in geval van oorlog een der partijen, 't zij defensief, 't zij offensief, zich van die hertogdommen bediene. Meent men, dat deze oplossingen niet al de bezwaren wegnemen, die tegen de gevraagde garantie worden ingebracht, en dat er zelfs zijn, die hier niet worden besproken, men bedenke, dat al de moeielijkheden, die overblijven, niet te vergelijken zijn met de ernstige gevolgen, die weigering of vertraging van de onderhandelingen over de garantie zouden na zich sleepen. De personen, voor wie deze memorie is bestemd, zijn te scherpzinnig, om zelve die gevolgen niet in te zien. Sommigen zijn zoo teer, dat men ze niet aan het papier kan toevertrouwen. Maar daarom zijn zij niet minder verontrustend. In elk geval zou het beleidvol zijn, om niet sterker te spreken, dat de geallieerden van Hanover, en inzonderheid Engeland en de Republiek, qui au bout du compte pensent un peu autrement que la France sur le sujet de la succession de l'Empereur, de zaak zoo behandelen, dat, zoo zij mislukt, de geheele wereld overtuigd zij, dat niet aan hen, maar aan den keizer de schuld ligt. Hoe gewillig ook de mogendheden moeten zijn, om onder de vereischte voorzorgen aan 's keizers wensch te voldoen, zij behoeven hun eigen belangen niet prijs te geven. De keizer behoort hun recht te doen, op alle punten, semel et simul, die op het congres zijn ter sprake gebracht. Hij moet toestemmen in de maatregelen, die met Spanje werden beraamd om de opvolging in Toscane en Parma aan don Carlos te verzekeren. Eindelijk moet hij met de geallieerden overeenkomen in zake Gulik en Berg, en de aanspraken van den koning van Pruissen. Een verdeeling tusschen den paltsgraaf en Pruissen schijnt daartoe de beste weg. Men is bij het stellen dezer memorie uitgegaan van de onderstelling, dat de onderhandeling met Spanje tot het be- | |
[pagina 118]
| |
geerde doel leidt. Is de uitkomst een andere, en blijft diensvolgens de band tusschen de Spaansche kroon en den Keizer bestaan, dan kan er geen sprake zijn van eenigen waarborg, ten minste voor een tijd en totdat deze of geen gebeurtenis den stand der zaken op nieuw zal gewijzigd hebben.’
De Pensées impartiales werden aan Chesterfield ter hand gesteld en door dezen naar Townshend gezonden. Niet als in vroeger dagen richtte de Raadpensionaris zich rechtstreeks tot den Engelschen staatssecretaris of zond zelf hem zijn advies toe. De oude vrienden keken als 't ware elkander niet aan, maar wisselden van gedachten door tusschenkomst van Chesterfield. Aan hem zond Townshend in antwoord een korte notaGa naar voetnoot1), zonder hoofd en onderteekening. ‘Ik ben het geheel met den Raadpensionaris eens wat de noodzakelijkheid betreft, die er bij den dood des keizers zijn zal, om een verdeeling der Oostenrijksche landen te voorkomen. Ook, dat een waarborg van de voornaamste machten, aan de successie geschonken, het doelmatigste middel zou zijn om zulk een verdeeling te voorkomen. Maar het is nu de tijd niet, om van onze zijde die kwestie aan te roeren. Frankrijk zal nooit, dan uit noodzakelijkheid of uit vrees voor een oorlog met de zeemogendheden, er in bewilligen. Een zoodanig voorstel, door Engeland en de Republiek te Parijs gedaan, zou ons daar alle vertrouwen doen verliezen. Het zou Frankrijk nog meer in het belang van Spanje stemmen. Indien de Franschen, door te weigeren, gevaar liepen om in krijg te geraken met den keizer, zonder op de hulp hunner geallieerden te kunnen rekenen, zouden zij er misschien door bewogen worden, om het huwelijk van don Carlos niet alleen goed te keuren, maar zelfs te bevorderen, uit overweging dat, zoo men toch tot een garantie komen moet, het beter is die te verleenen ten gunste van een prins uit het huis van Bourbon, dan van eenen uit een ander vorstengeslacht. De zaken met Spanje moeten eerst in orde zijn gebracht, voordat wij de garantie in overweging kunnen nemen. Ik ben stellig van meening, dat wij zelfs dan deze zaak niet van onze | |
[pagina 119]
| |
zijde moeten ter sprake brengen, tenzij de keizer zelf aanbiedt om zich te vereenigen met de bepalingen, door ons met de koningin van Spanje ten gunste van don Carlos gemaakt; duidelijk verklaart, aan wien hij de hand der Aartshertogin wil schenken, en niet alleen aan het Rijk, maar ook aan de mogendheden, die zijn naburen zijn, voldoende zekerheid geeft, dat noch hij noch zijn opvolgers hen zal kwellen en plagen, zooals hij dat kortelings met zijn Reichshofrath deed. Want zoo die rechtspraak niet aan banden wordt gelegd, zal de keizer absoluut meester in Duitschland worden, en ook de staten, die grenzen aan het Duitsche rijk, zullen nooit rust of vrede hebben.’ Niettemin verwierp Townshend het voorstel, dat Slingelandt juist met het oog op dien toestand van het Duitsche rijk had gedaan, als onpraktisch. ‘De katholieke vorsten in Duitschland zouden nooit in de garantie van Engeland bewilligen. Ik weet ook niet, voegde de staatssecretaris er bij, of het parlement zou goedkeuren, dat Z.M. zoo wijd strekkende verbintenissen aanging. Eindelijk: keizer Karel is nog niet oud, en heel gezond. De keizerin daarentegen is heel zwak en zal het wel niet lang maken. Dan zal Z.M. wel hertrouwen en hij kan dan een zoon krijgen. Er is dus geen haast bij. Komt Z.M. te sterven, dan zullen natuurlijk de mogendheden, die nu zoo goed gezind zijn voor de garantie, trachten de aartshertoginnen bij te staan en de Oostenrijksche erflanden onverdeeld te houden. De verdragen, die met den keizer bestaan, kunnen dan hun tusschenkomst rechtvaardigen. ‘De drie bezwaren, in het geschrift van den Raadpensionaris geopperd, zijn met groote kracht en helderheid uiteengezet, gelijk ook de oplossing. Het een en ander zal van groot nut zijn, als de zaak ter sprake komt. Maar zij is nog niet rijp genoeg, om een punt van onderhandeling uit te maken. Ons zorgen voor het huis van Oostenrijk, meer en vroeger dan dit zelf het noodig achtte voor zich te doen, heeft, vele jaren geleden, de zeemogendheden schatten gelds gekost en wij hebben niets dan ondank geoogst.’ Toen Chesterfield dit zonderlinge en bittere stuk ontving, stond hij gereed, om de Republiek te verlaten en naar Engeland te gaan. Hij heeft, naar ik meen, nog even den tijd | |
[pagina 120]
| |
gehad, de nota aan Slingelandt te overhandigen en diens eersten indruk te vernemen. Dat deze niet gunstig was, sprak van zelve. Te meer, omdat, naar 't schijnt, gelijktijdig aan Oostenrijk op de aanvrage om garantie een antwoord werd gegeven, dat door koelheid zeer geschikt was om van alle verdere pogingen af te schrikkenGa naar voetnoot1).
De vereeldheid in het Engelsche kabinet was de reden van Chesterfield's reis naar Londen. Hij hoopte een plaats in het ministerie te verkrijgen. Lord Townshend had de vijandige houding zijner ambtgenooten noch vergeven noch vergeten. Als gewoonlijk in dergelijke gevallen keerde zich de toorn van den beleedigde tegen dien zijner vijanden, wien hij het gemakkelijkst te treffen achtte. Walpole was te sterk door de gunst der koningin en den steun van het Parlement. De hertog van Newcastle, de jonge zwager, die de verzenen tegen hem ophief, zou voor de schuld van allen boeten. Hij zou vallen. Sedert lang stond bij Townshend vast, wie de opvolger zou zijn. Van zijn samenzijn met koning George in Hanover had de edele lord gebruik gemaakt, om den lof van den gezant in Holland te verkondigen. Het was in goede aarde gevallen, omdat Chesterfield door zijn handelingen in den Haag 's konings gunst had gewonnen. Toen George in Augustus naar Londen terugkeerde, gaf Townshend aan Chesterfield een wenk. Deze kwam naar Hellevoetsluis, om Z.M. zijn opwachting te maken en werd zeer gracieuselijk ontvangen. Nu spoedde hij zich naar Engeland, hopende te slagen. Townshend begeerde zijn opneming in het kabinet, om van Newcastle ontslagen te zijn en zijn eigen partij te versterken. Maar hij rekende buiten den premier. De eerste maal, dat Chesterfield aan het hof verscheen (24 October 1729), nam Walpole hem ter zijde en vroeg botweg: ‘ik hoor, gij komt om secretaris van staat te worden?’ - ‘Zoo hoog vlieg ik niet’, antwoordde Chesterfield, ‘ik houd van een gemakkelijker plaats. Ik leef maar voor mijn pleizier: het blauwe lint zal | |
[pagina 121]
| |
mij twee duim langer maken.’ - ‘Zoo, dan zie ik hoe het staat’, bromde Walpole: ‘het is een intrigue van Townshend, maar het zal niet gelukken. Gij kunt geen secretaris van staat worden: en wat dien wensch van u betreft, de vervulling kunt gij aan niemand anders dan aan mij danken’.Ga naar voetnoot1) Het plompe woord liet aan duidelijkheid niets te wenschen over. Trouwens, dat hij, die omhoog wil klimmen, zich niet moet vastklampen aan wankelende machten, was eeuwen voor Talleyrand zoowel in theorie als in de praktijk reeds bekend. Aan Townshend had Chesterfield verplichting en hij was met hem bevriend. Maar zijn vertrouwen en sympathie voor de staatkundige denkbeelden van den eersten secretaris van staat waren in de Nederlanden zeer bekoeld. Hij had in den Hollandschen Raadpensionaris een staatsman leeren kennen, wiens inzichten in breedheid en diepte verre die van den Engelschen staatssecretaris overtroffen. Terwijl Townshend slechts voor handelsprivilegiën, het twijfelachtig voordeel van Gibraltar's bezit, voor de belangen van een keurvorst en bovenal voor het behoud van zijn eigen positie werkte, hield Slingelandt op de vestiging van een Europeeschen vrede het oog gericht. Onbekommerd om het nadeel, dat de zwakheid der Republiek, die niemand beter kende dan hij, aan de kracht zijner betoogen toebracht, was Slingelandt voor geen breuk met den leider van Engeland's buitenlandsche staatkunde teruggedeinsd, om hem van stappen te weerhouden, die dat groote einddoel konden verijdelen. Terwijl Townshend, ondanks de waarschuwingen van Slingelandt, zich verlokken liet door de ijdele hoop, om door een voorloopig verdrag een tijdelijke rust te verkrijgen, die geen de minste zekerheid voor de toekomst bood, waren al de voorspellingen van den Hollandschen staatsman verwezenlijkt. Met de kracht van een superieuren geest, die alle persoonlijke gevoeligheid onderdrukt, was Slingelandt niettemin voortgegaan mede te werken. Na een jaar tobbens was Townshend geen stap verder gekomen, en het eenig resultaat, dat men eerlang hoopte te bereiken, was verkregen op den weg, dien de Raadpensionaris had gewezen, en slechts, toen hij zelf er de hand aan sloeg. Tegenover den Engelschen staatssecretaris, die zijn politieke antipathiën niet te beheer- | |
[pagina 122]
| |
schen wist, maar ze koesterde als een persoonlijken wrok en er met het onverstand van den hartstocht aan toegaf, stond de koele en scherpziende staatsman der Republiek, onbeneveld en onbewogen door persoonlijke consideratiën, onwrikbaar op het hooge standpunt van het algemeen Europeesch belang. Chesterfield had een te het helder verstand en een te scherp oog voor afmetingen, om bij de vergelijking dezer mannen te aarzelen. Als de denkbeelden van Slingelandt ingang en bijval, om welke onzuivere redenen wellicht, bij Walpole en Newcastle vonden, en tegen lord Townshend werden gehandhaafd, kon hij dan de zijde van den laatste kiezen? Het was weinige dagen na zijn komst te Londen, dat hij een breedvoerig schrijven van den Raadpensionaris ontving. Het was een vervolgGa naar voetnoot1) op de Pensées impartiales, in de vorige maand geschreven. Een antwoord was het op de nota van lord Townshend, doch zoo al voor hem in de eerste plaats, zeker niet, evenmin als het vroegere vertoog, uitsluitend voor hem bestemd, noch door hem gelezen. Met geen enkel woord wordt de aanleiding vermeld: zelfs geen aanduiding, geen aanhaling doet ze gissen. Slingelandt bespreekt de argumenten van Townshend niet: hij laat ze aan hun eigen onwaarde over. Hij komt niet tegen de belachelijke hoogheid op, waarmede de Engelsche staatssecretaris van den keizer van Duitschland, als van een stouten jongen, in den vorm van een belofte van beterschap een schuldbekentenis vergt, voordat hij met hem spreken wil. Hij komt tegen het valsch beginsel op, waarvan Townshend uitgaat, en dringt daar tegenover zijn eigen gevoelen met kracht van redenen aan. Zij, die de nota van Townshend niet kenden, lazen in dit vervolg slechts de nadere uiteenzetting en ontwikkeling van een vroeger geuit denkbeeld: de staatssecretaris kon er tevens de weerlegging van zijn standpunt in lezen. Zoowel hoogheid als omzichtigheid had de pen van den Raadpensionaris bestuurd.
‘Hoe meer men de gevolgen van den dood des keizers overweegt, des te meer springt de noodzakelijkheid in 't oog, dat de opvolging in zijn staten door gemeen overleg tusschen hem | |
[pagina 123]
| |
en de geallieerden van Hanover worde geregeld, en door de laatsten aan die regeling garantie geschonken. De Republiek wordt meer dan Frankrijk en Engeland door die mogelijke gevolgen bedreigd. Zij oordeelt daarom, dat de gelegenheid, die zich thans voordoet, niet mag worden verzuimd, om tot die regeling te komen en gelijktijdig tot een schikking der geschillen, die met Z.K.M. bestaan. De successie in de Oostenrijksche erflanden was de oorzaak van de bezorgdheid, die de alliante van Hanover in 't leven riep. De regeling van dit hoofdpunt scheen daarom de voorname taak van een congres, samengekomen om een algemeenen vrede tot stand te brengen. Op het congres te Utrecht was even zoo de regeling van de Spaansche successie het hoofdpunt. Zij voor wie deze memorie is bestemd, weten, dat er bij de opening van het congres personen geweest zijn, die van de zijde der geallieerden dit punt ter tafel wilden brengen. Men zal zich onthouden de gevoelens of de houding van hen te beoordeelen, die toen anders dachten, op grond van het verzet van het Weener hof. Maar nu dit hof, overschillig waarom, zelf de hand er toe leent, eischt ontwijfelbaar het belang der geallieerden de gelegenheid aan te grijpen, om aan Europa een blijvenden vrede te schenken, en tevens aan ieder van hen een behoorlijke genoegdoening. Dit is zoo duidelijk, dat men zelfs beweren durft: het is niet mogelijk anders te oordeelen, sans avoir d'autres vues et même des vues bien suspectes. Niet al de geallieerden hebben een gelijk belang bij deze zaak. Daarom is het te vreezen, dat zij niet alleen verschillende, maar zelfs stellig opposite wegen zullen inslaan, zoo zij het doel zelfs stellig opposite wegen zullen inslaan, zoo zij het doel van het verbond van Hanover niet nauwgezet in het oog houden. Zoowel het verband, of liever de samenhang, die er bestaat tusschen de aanvraag des keizers, en het doel van de alliantie en van het congres van Soissons, als het gevaar eener beschouwing, als had die keizerlijke aanvraag niets met de tegenwoordige onderhandelingen te maken, mag niet voorbijgezien worden. Ofschoon Engeland belang heeft bij het behoud van het Europeesch evenwicht en de algemeene rust, die er op gegrond is, wordt het, ten gevolge van zijn ligging, handel enz. minder, dan de Nederlandsche Republiek, door de verstoring van het evenwicht, | |
[pagina 124]
| |
en andere mogelijke gevolgen van den dood des keizers bedreigd. Het kan daarom niet even warm voor deze zaak zijn en zou zelfs aan andere punten de voorkeur kunnen geven, zoo het niet nauwgezet het doel van het verbond van Hanover voor oogen hield. Erger zou het zijn, zoo Fraukrijk dit doel uit het oog verliezende het evenwicht zou willen verbreken, om in troebel water te visschen en zich uit te breiden ten koste zijner naburen; en daarom de garantie weigerde. Maar de houding van Frankrijk na Lodewijk XIV en de vredelievendheid van het tegenwoordig ministerie stellen gerust, dat het zulke eerzuchtige plannen niet koestert. Men mag integendeel van zijn voorzichtigheid verwachten, dat het de gelegenheid, die zich nu aanbiedt, zal aangrijpen, om, zonder den dood des keizers af te wachten, zijn grens af te ronden en in zijn zwakke zijde te voorzien. Lotharingen en Luxemburg maken die zwakke zijde uit. De keizer is te zeer op de garantie gesteld en kent de waarde van Frankrijk's toetreding te goed, dan dat hij, indien de neutraliteit van Lotharingen en Bar onvoldoende is, niet bereid zou zijn om ze door andere opofferingen, zelfs door de slechting van de belangrijke vesting Luxemburg, te verwerven. De tegenzin van Frankrijk tegen de garantie mag dus niet onoverwinnelijk worden geacht. De Republiek, die om niet volkomen afhankelijk te worden van zijn bondgenooten, groot belang heeft bij het behoud van het evenwicht en de vereffening zijner geschillen met den keizer, zou groot ongelijk hebben, indien zij niet al haar pogingen aanwendde, om den kardinaal te overtuigen, dat een garantie, geregeld op een der besproken wijzen, behoort tot het plan of het doel van de alliantie van Hanover: en dat zij ook met Frankrijks waar belang overeenkomt. Zeker is de garantie in strijd met de oogmerken van het Spaansche hof, dat de aangevangen onderhandelingen, hoe ver gevorderd ook, zou kunnen afbreken, zoo het vernam, dat de geallieerden geneigd waren om met den keizer te onderhandelen. Maar de aanvraag van keizer Karel behoeft nog zooveel toelichting, dat men hem zeer gemakkelijk door allerlei vragen in onzekerheid kan laten, tot de onderhandeling met Spanje is afgeloopen. Men kan bovendien Spanje wel doen begrijpen, dat de garantie voor de vervulling van zijn wenschen zeer bevorderlijk is. | |
[pagina 125]
| |
Indien Spanje, wat waarschijnlijk is, verdere plannen koestert en de geallieerden wil meeslepen in een krijg tegen den keizer, om de quadruple alliantie te vernietigen, en te herwinnen, wat het diensvolgens heeft moeten afstaan, dan kunnen Engeland en Frankrijk volgens de daarbij aangegane verplichtingen niet anders, dan zich tegen Spanje verzetten. Zij hebben den keizer reeds zijn staten gewaarborgd. De garantie, waarvan nu sprake is, legt hun in dit opzicht geen nieuwe verplichtingen op. Personen, voor wie de schrijver dezer memorie hooge achting gevoelt, hebben een ander middel bedacht, om uit de moeielijkheden te geraken. Zij zijn overtuigd, dat men, ten gevolge van Spanje's plannen, eerlang verplicht zal zijn te kiezen tusschen een oorlog in Italië en de hernieuwing der garantie, die Frankrijk en Engeland bij artikel 3 der Quadruple Alliantie aan den keizer gaven. Om nu het eerste te voorkomen en tevens Frankrijk te winnen, vragen zij, of de keizer niet tevreden zou zijn met een garantie van Italië door de geallieerden van Hanover, en voor zijn overige landen met de reeds bestaande garantiën. Er is geen twijfel aan, dat de keizer dit weigeren zal. Want dan vallen zijn erflanden en de Nederlanden, na zijn dood, ten prooi aan allerlei pretendenten. Die bestaande garantiën gelden wel voor den keizer en zijn erfgenamen en opvolgers, maar hebben geen betrekking op een reglement van successie. Bovendien: Italië zou dan in vrede blijven, maar Duitschland door oorlogen worden verscheurd. Het evenwicht van Europa zou toch verbroken zijn. De Spaansche koningin zou daarbij door zulk een garantie, rechtstreeks tegen haar gekeerd, meer verbitterd worden dan door eene algemeene, die zich over al de landen des keizers uitstrekt. Conclusiën: Zoo men de garantie aan den keizer weigert, gaat het congres uiteen, zonder eenig verdrag. De keizer zal in zijn wanhoop tot allerlei maatregelen komen, fort extraordinaires et qui sont surtout à craindre d'un Prince, qui a en mainGa naar voetnoot1) de quoi tenter et d'ébranler la vertu et la constance même. Spanje is toch niet tevreden te stellen, zonder een oorlog in | |
[pagina 126]
| |
Italië. Men behoort het dus niet verder te ontzien, dan door een voorzichtige leiding der onderhandeling. Om Frankrijk voor het denkbeeld der garantie te winnen, kan men op geen gunstiger omstandigheden, dan thans zijn, hopen. De Republiek zal bij weigering der garantie geen enkel zijner geschillen met den keizer vereffend zien. Voortdurend zal het aan allerlei beleedigingen blootgesteld zijn, waartoe de Oostenrijksche Nederlanden en de barrière gelegenheid genoeg geven. Om niet te spreken van de moeielijkheden, waarin de keizer haar met Pruissen kan wikkelen. Zij zal dus verplicht zijn, wat haar rest aan krachten, op te teren, als in vollen oorlog, zonder op andere hulp dan die van Frankrijk te kunnen rekenen, omdat Engeland in vredestijd niet gewapend is, en noch Pruissen noch de keizer veel te duchten hebben van haar zeemacht. Zij kan door een pltselingen inval te gronde worden gericht, voordat Engeland haar te hulp kan komen. Om dit betoog niet langer te rekken, slechts een paar vragen. Zou het niet hard zijn voor de Republiek, de garantie aan den keizer te zien weigeren, of wat zachter klinkt, maar op 't zelfde neerkomt, haar vreemd aan de tegenwoordige onderhandelingen te hooren verklaren? Niet, omdat de keizer weigert in schikkingen te treden: maar omdat Spanje den oorlog met den keizer wil: omdat Frankrijk de handen vrij wil houden, ten einde later van den dood des keizers partij te trekken, als het dit in zijn belang acht: en omdat Groot-Brittanje alles vermijden wil, wat zijn verzoening met Spanje kan vertragen of belemmeren. Zou het niet verstandiger politiek zijn, den keizer en suspens te houden, tot het verdrag met Spanje gesloten is, dat, naar de berichten uit Sevilla luiden, niet lang meer duren zal?’
Wat beteekende dit betoog? De Raadpensionaris der Republiek weerlegde Townshend, die de garantie verkoos af te scheiden van de tegenwoordige onderhandelingen, door hem nadrukkelijk aan de oorzaken en het doel van het Hanoversch verbond te herinneren. Hij prikkelde Engelands vrees, om zijn bondgenoot op 't vaste land te verliezen, door den aanwas van Frankrijk's invloed in de Republiek als noodzakelijk gevolg der weigering te doen doorschemeren. | |
[pagina 127]
| |
Zijn wantrouwen in Frankrijk's bedoelingen in de toekomst, zoo het thans niet gewonnen werd; zijn onbewimpeld blootleggen van Spanje's eerzuchtige plannen, moesten de oogen openen voor het gevaar, dat in de anti-Oostenrijksche politiek van Townshend was gelegen. Niettemin sprak Slingelandt zijn volle bedoeling niet uit. Dat Frankrijk in de garantie bewilligde, geloofde hij niet, al sprak hij van de mogelijkheid. Hij wilde Engeland bewegen om, ondanks Frankrijk, ze te geven. Hij bracht die slotsom niet in woorden, tevreden zoo hij tot die oplossing leidde. Engeland was in de laatste jaren zoo gewoon met Frankrijk samen te gaan, zijn politiek scheen zoo nauw verbonden aan die van Fleuri, dat er eenige tijd noodig was, om het denkbeeld van scheiding te doen zegevieren. Van Townshend was geen medewerking te verwachten. Chesterfield had met hem een langdurig gesprek over de voorslagen van Slingelandt. De Engelsche minister verklaarde als altijd zich zeer voor een algemeenen vrede, maar weigerde stellig een enkele poging bij Fleuri te doen, om hem tot de garantie over te halen. Het zou de goede verstandhouding met Frankrijk slechts schaden, zonder eenig nut: want hij wist zeker, dat de kardinaal van geen garantie wilde weten. Om het groot belang der zaak voor de Republiek, keurde hij echter zeer goed, als deze zelve beproefde, wat zij op Fleuri vermochtGa naar voetnoot1). Het was duidelijk: zoolang Townshend de leiding der buitenlandsche zaken in Engeland had, zou de Raadpensionaris niet slagen.
In de laatste dagen van October was William Stanhope te Sevilla aangekomen, om de onderhandelingen met de Spaansche koningin te voeren. Zijn taak was een zeer gemakkelijke en in weinige dagen afgeloopen. Aan de persoonlijke belangen van de koningin werden die des lands opgeofferd. In het verdrag van Sevilla (9 Nov. 1729) gaf de Spaansche regeering de compagnie van Ostende en Gibraltar prijs en stond aan Engeland groote handelsvoordeelen toe. Daarvoor werd de opvolging in Parma en Piacenza aan don Carlos op nieuw verzekerd, en namen Engeland en Frankrijk, gelijk ook de Republiek, op wier toetreding gere- | |
[pagina 128]
| |
kend werd, de verplichting op zich, om zesduizend man Spaansche troepen naar Italië over te voeren. Een zegekreet ging in Engeland op, toen de diplomatieke overwinning bekend werd. Het monsterverbond van Weenen, dat sedert vier jaren den vrede van Europa verstoorde, was uiteengerafeld. Niettemin was de geestdrift niet algemeen, al deden de afkeurende stemmen in den eersten oogenblik minder luid zich hooren. Chesterfield en velen met hem zagen in de dienstwilligheid, waarmede men zich tot het overvoeren der Spaansche troepen verbonden had, een nieuw bewijs van den Hanoverschen, antikeizerlijken geest, die Engelands buitenlandsche staatkunde beheerschte. Ook in de Republiek wekte die nieuwe bepaling, die een verrassing was, ernstig bezwaar. Wel voldeden de Staten, gebonden door hun vroeger besluit, aan de noodiging om toe te tredenGa naar voetnoot1), maar niet dan onder beperkende bepalingen, waarbij het bedrag van troepen en schepen, tot het dienstbetoon te leveren, werd vastgesteld. Het handelsbelang, dat de vernietiging van de Compagnie van Ostende eischte, was overwegend, en deed de kansen op een krijg, die het tractaat nader bracht, wel niet uit het oog verliezen, maar als ondergeschikt op den achtergrond schuiven. Reeds spoedig bleek het, dat zij niet gering waren. Alles kwam op de houding des keizers aan. Zoo hij, hoe morrende ook, zich aan de bepalingen van Sevilla onderwierp, mocht men hopen, dat de wereldvrede niet verstoord zou worden. Maar keizer Karel dacht er niet aan. Hij protesteerde met woord en daad: beriep zich op vroegere tractaten, met wier inhoud dat van Sevilla strijdende was, en maakte zich gereed, om met kracht van wapenen weerstand te bieden. Tegen dit verzet riep de koningin van Spanje de mogendheden op, om aan de verplichtingen, te Sevilla aangegaan, te voldoen en den keizer tot toegeven te dwingen. Engeland, Frankrijk en de Republiek erkenden onverholen hun verplich- | |
[pagina 129]
| |
ting en verklaarden er getrouw aan te zullen zijn. Het uitbreken van den krijg scheen onvermijdelijk. Doch, toen het zwaard reeds halverwege de schede scheen verlaten te hebben, brak tweedracht uit. Waar zou men den keizer aantasten? Engeland en de Republiek wilden den krijg op Sicilië en tot Sicilië beperken. Spanje verlangde, dat de geallieerden in Italië zouden optreden. Frankrijk zag niet in, waarom men de Oostenrijksche Nederlanden en de Duitsche erflanden zou verschoonen. Terwijl Engeland en de Republiek ten aanzien der laatsten slechts defensief wilden handelen, verlangde Frankrijk juist hier een aanvallende houding te zien aangenomen, en weigerde aan andere aanslagen deel te nemen. Zoo groot verschil van gevoelen aangaande het tooneel, deed een niet geringer aangaande het doel vermoeden. De zeemogendheden wenschten de politieke verhoudingen onaangetast te laten, slechts uitvoering te geven aan de besluiten van Sevilla, en de Spanjaarden in Parma en Piacensa te vestigen. De Spaansche koningin scheen het Europeesch evenwicht niet verstoord te achten, als geheel Italië voor haar kinderen werd veroverd. En Frankrijk? de kardinaal en zijne raadslieden spraken voor 't oogenblik wel niet van een herziening van de kaart van Europa, maar zij lieten zich zoo onzeker, zoo onbeslist uit, dat uitstellen en tijdwinnen hun eenig doel scheen, om bij een mogelijken dood des keizers volkomen vrij van alle banden te zijn, en alsdan een groot deel van den buit voor zich te nemen. Noch voor oorlog noch voor vrede was op den kardinaal te rekenen. Deze uitkomst van het tractaat van Sevilla, bestemd om Townshend's positie te redden, eindigde met hem ten val te brengen. Zijne politieke inzichten hadden volkomen schipbreuk geleden. In plaats dat het tractaat van Sevilla den toestand vereenvoudigde, vermeerderde het de verwarring. De noodlottige bepaling van het overvoeren der troepen bedreigde de geallieerden van Hanover met een krijg, die alleen door hun nieuwe verbondene, Spanje, werd gewenscht. Minder dan ooit was, zoo men de wapenen opnam, te voorzien, welk een omvang en ontwikkeling de strijd wellicht nemen zou. Frankrijk's geheime plannen en de niet geheime eerzucht der Spaansche vorstin dreigden Engeland en de Republiek mede te sleepen in een krijg, | |
[pagina 130]
| |
waarvan niemand het einde of de mogelijke gevolgen berekenen kon. In dezen verwarden stand van zaken wees het denkbeeld, door den Raadpensionaris van Holland reeds in Maart 1728 aanbevolen, een uitweg aan.Herstel van den Europeeschen vrede, door garantie van de Oostenrijksche successie, was de leer, door hem sedert twee jaren gepredikt. Townshend had er niet van willen hooren, en alles, zelfs zijn vriendschap met den Raadpensionaris, aan zijn goed vertrouwen in den sluwen kardinaal opgeofferd. Thans zag hij de inzichten van Slingelandt door de uitkomst gestaafd en in zijn eigen omgeving diens denkbeelden veld winnen. Doch niet dan langzaam, stap voor stap, kwam het Engelsche kabinet er toe, den Hollandschen staatsman te volgen. In de Suite des Pensées impartiales had Slingelandt het denkbeeld vermeld en bestreden, om aan den Keizer de garantie zijner Italiaansche bezittingen aan te bieden. Desniettemin werd in April 1730 door Engeland tot dien stap besloten. De Engelsche gevolmachtigden te Soissons werden gelast om aan Fleuri het volgeude voorstel te doen: de geallieerden zouden den Keizer aanbieden, de Italiaansche bezittingen aan de aartshertoginnen te garandeereu, mits hij in de Spaansche garnizoenen in Parma en Piacenza bewilligde en ook de andere verschilpunten met hen regelde. Als 't ware om de verantwoordelijkheid van deze daad van Engeland af te schuiven, schuilde Newcastle achter Slingelandt weg. ‘Daar de Raadpensionaris - schreef hij aan de gevolmachtigden - het denkbeeld reeds voor eenigen tijd heeft geopperd, moeten Uwe Excellentien de zaak zoo behandelen, dat de Spanjaarden niet meenen, dat het van Z.M. uitgaat, of dat Z.M. terugdeinst voor de vervulling van de met Spanje getroffen oyereenkomst.’Ga naar voetnoot1) Dit beroep op Simon van Slingelandt was slechts ten deele juist. De voorwaarden, waarvan Engeland de beperkte garantie afhankelijk maakte, waren door hem voor het verleenen der algemeene gesteld. Engeland, een denkbeeld omhelzende, door den Raadpensionaris afgekeurd, verbond het met conditiën, die de aanneming bijkans onmogelijk maakten. | |
[pagina 131]
| |
Niettemin was zelfs de aanbieding van een beperkte garantie een stap van toenadering tot Oostenrijk: een eerste stap op den weg, dien Slingelandt steeds had aanbevolen. Niemand moest dit besluit meer grieven, dan Townshend. Het was een nieuwe afwijking van de politieke gedragslijn, door hem steeds aanbevolen. Het vijandige besluit van Juli 1729 was door de omstandigheden onuitgevoerd gebleven: het was niet openbaar geworden. Dit besluit kon niet geheim blijven. Te Parijs, in den Haag, te Weenen zou men het opvatten, gelijk het beteekende. Reeds sedert eenige maandenGa naar voetnoot1) was het zijn plan om af te treden. Hij was er niet in geslaagd, Newcastle ten val te brengen en door Chesterfield te vervangen. Bij den laatsten zelf had hij tegenstand ontmoet, zegt men. Chesterfield had geweigerd, op grond of onder voorwendsel, dat de Koningin tegen hem was. Hij kon geen den minsten lust gevoelen, zich te verbinden met zijn ouden vriend, wiens positie onhoudbaar was geworden. Townshends verhouding tot Robert Walpole was thans van dien aard, dat zij niet langer in hetzelfde kabinet konden plaats nemen. Deze twee raadslieden der kroon hadden bij een twist - juist naar aanleiding van Chesterfield's benoeming, verhaalt men - zich zooverre vergeten, dat zij elkander, in letterlijken zin, naar de keel hadden gegrepen. Een van hen moest wijken. Wie het zijn zou, was niet twijfelachtig. Townshend, door zijn politiek bankroet gevonnisd, viel met de staatkunde, die hij had voorgestaan. Toen in April het besluit was genomen, dat geheel met zijn denkbeelden brak, nam hij zijn ontslag. Sedert de scherpe briefwisseling in Augustus 1728 waren anderhalf jaar voorbijgegaan, waarin Slingelandt en Townshend elkander niet schreven. In Januari 1730 nam de eerste de pen op, om voor 't eerst na zoo langen tijd zelf het woord tot zijn vriend te richten. Wij weten niet wat de aanleiding, evenmin wat de inhoud is geweest. De treurige toestand, waarin de papieren van den grooten Raadpensionaris zich bevindenGa naar voetnoot2), draagt ditmaal niet de schuld. Onder de door watervlekken onleesbaren komt die | |
[pagina 132]
| |
van 13 Jan. 1730 niet voor. Uit het antwoord van Townshend schijnt te blijken, dat de inhoud over finantiëele aanspraken der Republiek liep. Het verlies is te betreuren, want het ware belangrijk geweest, te zien, hoe een man als Slingelandt een verbroken band weder aanknoopte. Het antwoord van den Engelschen staatssecretaris was niet onvriendelijk, maargetuigde toch van een spijtig gevoel. ‘J'ai reçu la lettre que Votre Excellence m'a fait l'honneur de m'écrire le 13 de ce mois N.S. Je puis vous assurer que je n'aurais jamais acquiescé à l'interruption d'une correspondance aussi agréable et aussi instructive pour moi, que la vôtre, si je n'eusse craint de mon côté de Vous être importun; surtout après que mylord Chesterfield s'était rendu à la Haye, qui ayant toute ma confiance, et étant en même temps honoré des ouvertures les plus intimes de votre part, laissait devenir moins nécessaire un commerce particulier de lettres entre nous deux.’Ga naar voetnoot1) Er sprak gevoeligheid uit die geheel misplaatste aanstipping van de intimiteit tusschen Slingelandt en Chesterfield. Dat zij niet de reden was van het staken der briefwisseling, wisten beide mannen maar al te goed. De verklaring van Townshend's woorden zal wel te vinden zijn in Chesterfield's weigering, om zijn lot aan het zijne te verbinden. De staatssekretaris zag in zijn vroegeren protégé een gewonnene voor de denkbeelden van Slingelandt. Thans, drie maanden later, in Mei 1730 aftredende van het politiek tooneel, dat hij niet meer betreden zou, nam hij schriftelijk afscheid van zijn diplomatieke correspondenten en vrienden. Ook van Simon van Slingelandt. Hij verontschuldigde zich, dat hij, ‘après tant de marques que nous nous sommes donnés d'une confiance réciproque dans le cours d'une si longue amitié’, hem niet vroeger zijn besluit had bericht. ‘Les sentiments favorables que V.E. a toujours témoignés à mon égard, et la crainte d'essuyer des reproches qu'une pareille ouverture pourroit m'attirer d'un ami si partial envers moi ont été les seules raisons.’ Dit was natuurlijk de waarheid niet. Toch was er in de wijze, waarin Townshend hier hun oude, vriendschappelijke verhouding vermeldde, iets, wat Slingelandt treffen moest. Un ami si partial - had de hooge staatsman ooit de lofspraak verdiend? | |
[pagina 133]
| |
Slingelandt's antwoord is hartelijk. Hij, die ook de gebreken van den ouden dag ondervindt en door zijn wankelende gezondheid met het denkbeeld van aftreden meer en meer vertrouwd raakt, kan, ook zonder politieke nevengedachten, Townshend's besluit slechts goedkeuren: ‘je suis si éloigné de blâmer le parti que V.E. a pris, que tout au contraire je l'admire, et je serais très porté à imiter votre exemple, si des personnes pour lesquelles j'ai avec raison beaucoup de déférence, ne m'en détournaient par la considération que, quelque peu utile que je suis dans mon poste, je ne puis le quitter pour le prósent sans préjudice du pays, que je sers.’ Doch de gedachte aan zich zelf overheerschte niet. Townshend mocht de voldoening smaken, dat de staatsman, tegen wien hij steeds had opgezien, en die ook hem niet al te zacht had behandeld, met de verzekering van zoo warme vriendschap van hem scheidde, als zeker slechts zelden uit Slingelandt's pen is gevloeid. ‘Tant que je vivrai, je penserai avec un plaisir extrême à un ami tel que vous: je vous supplie, mylord, de songer quelques fois dans vôtre heureuse retraite, que rien ne diminuera jamais le moins du monde la vivacité des sentimens d'une véritable et très parfaite estime et vénération, que j'ai en pour vous depuis le temps que mon bonheur m'a concilié votre connaissance et votre amitié, et qui se sont fortifiés et augmentés, à mesure que les affaires nous ont fourni les occasions de nous entretenir tant de bouche que par écrit.’Ga naar voetnoot1) Was er een kleine schuldbekentenis in die laatste woorden verscholen? Hoe het zij - bij 't afscheid voor het leven drukten de oude vrienden elkander trouwhartig de hand, vergetende en vergevende, wat achter hen lag.
Het voorstel van Engeland om aan keizer Karel de garantie aan te bieden van de schikkingen, door hem voor zijne Italiaansche bezittingen te maken, mits hij toestemde in de Spaansche garnizoenen en de andere geschilpunten regelde, was door Frankrijk en de Republiek aangenomen. Door beiden op denzelfden grond: noch Fleuri noch Slingelandt, om hoe uit- | |
[pagina 134]
| |
eenloopende redenen ook, wenschten of verwachtten de aanneming. Den 27en Mei gaf Chauvelin, de Fransche grootzegelbewaarder, aan den graaf de Konigsegg, een der Oostenrijksche gevolmachtigden bij het Congres, kennis van den voorslag der geallieerden. Gelijk Engeland had voorgesteld, droeg het eenigszins den vorm van een ultimatum. Het was, schreef Chauvelin, le dernier effort que la France, l' Angleterre et les Etats Généraux font pour assurer une concilation généraleGa naar voetnoot1). Oostenrijk werdt er niet door verschrikt, en haastte zich niet te antwoorden. Toen in de tweede helft van Juli eindelijk het antwoord werd ontvangen, was het stellig weigerend. Keizer Karel wees den voorslag af, onder warme verzekering van zijn vredelievende gezindheid en nadrukkelijken aandrang op de garantie der geheele Oostenrijksche successie. Niet voor een deel, maar voor het geheel zijner landen wenschte hij zekerheidGa naar voetnoot2). De verbondenen, die reeds weinig dagen later met hun repliek gereed waren, stelden zich tevreden, om in korte woorden hun teleurstelling uit te spreken, maar tevens hun stellig voornemen, om alle middelen te hunner beschikking tot vervulling der overeenkomst van Sevilla te bezigenGa naar voetnoot3). Zoo dergelijke zinsneden iets beteekenden, moesten zij voor een oorlogsverklaring gelden. Robert Walpole en Newcastle hadden koning George II slechts met groote moeite tot opoffering van Townshend kunnen bewegen, en niet zonder in verschillende audiëntiën hem te verzekeren, dat zij niet minder Hanoverschgezind waren, dan de man, wiens verwijdering zij eischten. Zij zouden daarom bereidwillig geweest zijn, om Engeland in een krijg te wikkelen, zoo Fleuri hun de hand had geboden. Maar daarop was minder kans dan ooit. De aftreding van den Engelschen staatssecretaris, die sedert zoo vele jaren de vriend van Frankrijk was geweest, had te Parijs een diepen indruk gemaakt. Wat men ook aanwendde om hem van het tegendeel te overtuigen, Fleuri verkoos ze als een verandering van politiek systeem, niet bloot van personen, | |
[pagina 135]
| |
aan te zien. Minder dan ooit was hij genegen, om zijn politiek van uitstellen, van afwachten, van niets beslissen, om vrij voor mogelijke dagen te zijn, ter wille van een bondgenoot te laten varen, op wien hij niet meer rekende. De kardinaal is vast besloten, schreef Horace Walpole den 12den JuliGa naar voetnoot1) uit Parijs, dit jaar niets te doen. Zeer was men te Londen over deze weigering verbitterd. Opvolger van Townshend was William Stanhope, na het tractaat van Sevilla tot lord Harrington verheven. ‘Ik ben jaren lang - schreef hijGa naar voetnoot2) - ooggetuige geweest van de jammerlijke politiek der Fransche regeering: en ik dacht, dat ik mij over niets meer verwonderen zou, maar deze houding brengt mij in verbazing, want zij schijnt even weinig gezond verstand als eerlijkheid te verraden.’ Even weinig als op Frankrijk, was op de Republiek te rekenen. Ook al ware zij minder machteloos geweest, Slingelandt, die steeds de garantie der Oostenrijksche successie had aanbevolen, zou nooit medewerken tot een krijg tegen den keizer. En wat vermocht Engeland in de Republiek zonder hem? De eenige mogendheid, op wien men rekenen kon, was Spanje. Maar van haar krachteloosheid, welke zelfs die der Republiek overtrof, was geen hulp, die eenige waarde had te verwachten. In deze verlegenheid stonden slechts twee wegen open. Walpole en zij, die met hem Townshend hadden doen vallen, konden terugkeeren tot de politiek van den verjaagden Staatssecretaris. Als hij, konden zij Engeland op 't sleeptouw van Frankrijk voort laten gaan, geduldig afwachtende, tot de kardinaal eens zou goedvinden een besliste houding aan te nemen; en inmiddels, als Townshend, Engeland in allerlei kostbare verbintenissen wikkelen. Zoo zij dit niet verkozen, omdat juist die politiek van Townshend de grond of het voorwendsel was geweest, die hem had ten val gebracht, bleef hun slechts één uitweg over. Het was, toe te treden tot het denkbeeld, sedert Maart 1728 voorgestaan door den Hollandschen Raadpensionaris. Het kon niet twijfelachtig zijn, welke keuze Walpole doen zou. Hij mocht noch wilde Townshend de kroon op 't hoofd zetten. De Engelsche gezant te Parijs, Horace Walpole ofschoon gewoon | |
[pagina 136]
| |
voor de meerderheid van zijn broeder Robert te bukken, was in de buitenlandsche politiek een warm aanhanger van de staatkunde van Townshend, wiens aftreden hij als de val van een ‘groot man’ betreurde. Trouwens, zijn brieven hadden zeer medegewerkt, om Townshend in zijn blind vertrouwen op den kardinaal te sterken. Hij begreep, welk een wending nu te Whitehall voor de deur stond, en deed wat hij kon, om ze tegen te houdenGa naar voetnoot1). Men ging, zeide hij, veel te snel. Toenadering tot Oostenrijk was verkoeling met Frankrijk. Om ze te vertragen, gaf hij een raad, die bewees, hoe weinig hij op de hoogte was, maar daarom niet minder beteekenend is. ‘Het komt mij volstrekt noodig voor, dat Z.M. volkomen op de hoogte zij van de gevoelens der Staten. Hij moet weten, wat zij den meest geschikten weg achten, om een eind te maken aan den onzekeren staat van zaken: hetzij door te onderhandelen met den keizer, nu dit met eer kan beproefd worden: hetzij door een volgend jaar met kracht op te treden. Daarom meen ik, dat lord Chesterfield een uitstap naar Holland moet doen om rechtstreeks de gedachten van den Raadpensionaris uit diens eigen mond te vernemen, zoowel wat de gezindheid der Staten, als wat de houding betreft, door Engeland en de Republiek in deze kritieke omstandigheden aan te nemen.’Ga naar voetnoot2) Wat hij hoopte van die zending, verheelde hij niet. Indien de Staten een krachtige, oorlogzuchtige houding aannamen, zou Fleuri er door opgewekt worden, om stellige beloften voor een volgend jaar te doen: de onderhandelingen met Oostenrijk zouden dan voorkomen zijn. ‘Ik hoop - voegde hij, veertien dagen laterGa naar voetnoot3), aan zijn broeder er bij - dat lord Chesterfield geen tijd zal verliezen, om zich naar Holland te spoeden. Hij geniet zoozeer het vertrouwen van den Raadpensionaris, dat hij zonder eenigen twijfel in staat is om diens ware gevoelens te vernemen. En zijn oordeel is zoo goed, dat hij een goed gebruik van die kennis zal maken. Het is absoluut noodzakelijk voor de twee volken, dat zij volkomen samenwerken. Ik hoop, dat de edele | |
[pagina 137]
| |
lord den Raadpensionaris dringend zal opwekken, om de Staten tot een krachtig en beslist handelen te bewegen.’ ‘Quantum mutatus ab illo!’ had Chesterfield, als hij dezen brief had gelezen, kunnen uitroepen bij de herinnering, hoe deze zelfde schrijver, die hem thans lof toezwaaide en zijn hulp dringend noodig achtte, hem vroeger toen er sprake was geweest, om hem tot gezant te Parijs te benoemen, bitter had tegengewerkt. En met welk een ironischen glimlach zal Robert Walpole de raadgevingen van den goeden broeder hebben ontvangen, die in Chesterfield en Slingelandt bondgenooten zijner politiek zag! Toch werd de raad van den gezant opgevolgd, maar niet met zijn bedoelingen. Duo cum faciunt idem, non est idem. Chesterfield had den geheelen winter - sedert October 1729 - in Engeland vertoefd en de ministerieele crisis, in al zijn phasen, aangezien. Hij was met Townshend op vriendschappelijken voet gebleven, doch werd niet in zijn val medegesleept. Met Slingelandt had hij eenige briefwisseling gehouden, die, voor zoo ver leesbaar, weinig licht verspreidt, deels omdat de diplomatieke omzichtigheid het bespreken van het belangrijkste verbood, deels omdat Slingelandt's brieven ontbreken. Het blijkt niet, dat hij op den gang van zaken eenigen invloed heeft pogen te oefenen. Zijn persoonlijke betrekking tot Townshend maakte dat ook moeielijk. Robert Walpole van zijn zijde was de man niet om aan een Chesterfield raad te vragen. En de Hollandsche Raadpensionaris was niet gewoon, de huldiging zijner inzichten door pesoonlijken invloed te bevorderen. Hij kon wachten. De ontwikkeling der gebeurtenissen zelve zouden zijn denkbeelden doen zegevieren. Het was weinige dagen na de aftreding van Townshend, dat Chesterfield tot ridder van den Kousenband werd gekozen. Vier weken later - 19 Juni - werd hij tot Lord High Steward of the Household benoemd. Die opvolging van eerbewijzen, geschonken toen het antwoord van Oostenrijk nog onbekend was, bewijst, dat Walpole reeds de mogelijkheid voorzag, dat hij zijn ouden bestrijder zou noodig hebben. Hij zocht hem te winnen, omdat hij zijn hulp zou behoevenGa naar voetnoot1). De gezant | |
[pagina 138]
| |
in de Republiek, die het vertrouwen van Simon van Slingelandt genoot, mocht geen tegenstander zijn op het oogenblik, dat men zich gereed maakte, de politieke leiding van den Raadpensionaris van Holland te volgen. Den 18 Juli werd het afwijzend antwoord van Oostenrijk ontvangen. Voor het einde der maand wist men, dat Frankrijk alle medewerking weigerde, om den keizer met geweld van wapenen tot onderwerping aan Sevilla te dwingen. Het oogenblik was gekomen, waarin men beslissen moet. In het begin der Augustusmaand werd te Whitehall het besluit genomen, om aan het keizerlijk hof officieel te berichten, dat Engeland bereid was de oude vriendschap met Oostenrijk te hernieuwen. Omstreeks 20 Aug. legde RobinsonGa naar voetnoot1) te Weenen de verklaring af, die eerlang met tegenverklaringen namens den keizer beantwoordGa naar voetnoot2) werd. De oude Eugenius van Savoye, die nooit warm Spaanschgezind was geweest, begroette met oprechte blijdschap het uitzicht, dat de oude vriendschap werd hersteld met de zeemogendheden, in en met wier legers hij, de oude degen, in de jaren van zijn jeugd en van zijn mannelijke kracht zijn lauweren had veroverd. | |
[pagina 139]
| |
Om de volkomen verzoening voor te bereiden en de voorwaarden vast te stellen, keerde Chesterfield naar 's Gravenhage terug. Den 20sten Aug. verliet hijGa naar voetnoot1) Londen.
De instructiën, waarmede de Engelsche gezant in de Republiek wederkeerde, zijn onbekend. Niettemin blijkt van elders een deel van zijn last. De Raadpensionaris, die het eerst den weg had aangewezen, die nu ingeslagen werd, was de gids wien Engeland volgde. Zijn invloed en die van den griffier Fagel werden zoo beslissend geacht, dat hun goedkeuring van het te sluiten tractaat die van den Staat waarborgde. Met hen alleen had Chesterfield te onderhandelen; met hen alleen moest hij de artikelen opmaken. Alle depeches, waarin Robinson, de gevolmachtigde te Weenen, mededeeling deed van zijn bespreking en met het Oostenrijksche kabinet, werden aan Chesterfield, ter mededeeling aan den Raadpensionaris, toeggezonden. ‘Z.M. - verklaarde lord HarringtonGa naar voetnoot2) - zal de Pragmatieke Sanctie niet garandeeren, voordat hij van den Raadpensionaris en den griffier de bepaalde verzekering heeft, dat, ofschoon de vorm van hun gouvernement hun niet vergunt het tractaat gelijktijdig met ons te teekenen, Hij er stellig op rekenen kan, dat dit later zal geschieden.’ Niettemin bleven er hinderpalen genoeg over, die moesten opgeruimd worden, voordat de onderhandeling tot den begeerden uitslag kon leiden. De toelating der 6000 Spanjaarden in Parma en Toscane was een der grootste bezwaren. In Weenen wilde men er niet van hooren; in Madrid weigerde men elke toegefelijkheid, in de hoop de onderhandelingen te verbreken. Slingelandt deed al het mogelijke, om dezen steen des aanstoots uit den weg te ruimen. Het keizerlijk hof zocht hij tot inschikkelijkheid te bewegen; hij stelde zelf een ontwerp op, dat de keizer aan de geallieerden van Hanover zou kunnen aanbiedenGa naar voetnoot3). Met minder verschooning behandelde hij Spanje. Ziende, dat in Engeland eenig gewicht aan het verzet van Spanje gehecht werd, weerlegde hij in een breedvoerige memorie de pretensiën der Spaan- | |
[pagina 140]
| |
sche koningin, om, op grond van een enkel artikel, Europa in een oorlog te wikkelen. Met grooten nadruk en op heftiger toon, dan hem gewoonlijk eigen was, wees hij op de zeer ernstige gevolgen, indien onder zulke voorwendselen de vrede van Europa werd verhinderd. Engeland en de Republiek moesten, zonder zich om Frankrijk en Spanje verder te bekommeren, aan den dreigenden staat van zaken een einde maken, en door de garantie der Pragmatieke Sanctie de rust van Europa verzekeren.Ga naar voetnoot1) Na weken arbeids en onderhandelingen mocht hij slagen. Engeland vereenigde zich met zijn inzichten, en keerde aan de hand van den Hollandschen Raadpensionaris tot het oud politiek systeem terug. Over de mondelinge onderhandelingen van Slingelandt en Chesterfield met den Oostenrijkschen gezant, bij de vaststelling van hun ontwerp-verdrag, zijn geen bijzonderheden bekend. ‘Wij maakten met ons drieën het tractaat,’ verklaarde Chesterfield in volgende dagen. Indien het verhaal, dat hij, naar men zegt, van zijn ambassade in de Nederlanden heeft opgesteld, nog bestaat, kan het een belangrijke bijdrage voor het staatkundig leven en karakter van Simon van Slingelandt zijn.Ga naar voetnoot2) Bij het ontwerp, door hen ontworpenGa naar voetnoot3), garandeerden Enge- | |
[pagina 141]
| |
land en de Republiek de Pragmatieke Sanctie, terwijl de keizer de 6000 Spanjaarden toeliet en in de opheffing van de Compagnie van Ostende bewilligde. Slechts de hoofdpunten van het verschil waren hier geregeld: alle anderen werden aan nadere besprekingen verwezen. Van de eischen, die George als keurvorst van Hanover te berde bracht, was geen melding gemaakt. De Engelsche koning was er zeer boos over, inzonderheid op den Raadpensionaris. Chesterfield trok met warmte en scherpheid voor hem partij, en nam de schuld van het verzuim op zich. ‘Ik achtte het geheel ongepast, den Raadpensionaris te verschrikken met een catalogus van pretensiën, die hem de geheele zaak als onuitvoerbaar zou doen beschouwen’. Trouwens, te Whitehall zorgde men wel voor de keurvorstelijke eischen. Toen het ontwerp, 15 Dec., naar Weenen werd gezonden, was het verrijkt met allerlei bijvoegselen, die Hanoversche belangen raakten. En Chesterfield en Slingelandt waren er zeer ontevreden over. ‘De koning beschouwt de garantie als zulk een groote concessie, dat zij hem rechtigt alles te vragen’, merkte de gezantGa naar voetnoot1) scherp aan. ‘Het verdrag, voor zoover het Engeland en de Republiek betreft, is zoodanig, dat de keizer het moet aannemen. Maar in de keurvorstelijke eischen kan noch hij noch het Duitsche Rijk ooit bewilligen.’ Met grooten nadruk stond Chesterfield de inzichten van Slingelandt bij het Engelsche kabinet voor, en bepleitte ze met een kracht, die niet vrij van heftigheid was, schoon de vorm behoorlijk mocht heeten. ‘De Raadpensionaris vreesde, ook zonder ze te kennen, dat de keurvorstelijke eischen bezwaren zouden geven. Hij hoopte, dat men ze naar een latere overeenkomst zou verwijzen. Wat zullen de gevolgen zijn, indien op deze punten, die noch Engeland noch de Republiek aangaan, de onderhandeling af breekt? Het wantrouwen en de verdeeldheid onder de geallieerden zal alle samenwerking in het vervolg ondermijnen: wij zullen verplicht zijn aan Frankrijk waarborgen van onze trouw in de toekomst te geven. Zoowel voor den koning als voor het ministerie en de natie zullen de gevolgen noodlottig zijn.’ Het werd eindelijk te Londen ingezien. Toen na twee maanden onderhandeling en na herhaalde herziening van het ontwerp, | |
[pagina 142]
| |
ondanks den invloed van een krachtige vredespartij te Weenen, aan wier hoofd Eugenius van Savoie stond, alles afstuitte op de keurvorstelijke eischen, besloot Walpole toe te geven. Het ministerie deinsde voor de verantwoordelijkheid terug, om ter wille van Hanover den vrede aan Europa te weigeren. De koning moest buigen. De gezant te Weenen kreeg last, om, zoo de hoofdpunten waren toegegeven, den vrede te teekenen, zonder zich door nevenbezwarenGa naar voetnoot1) te laten weerhouden. Den 18den Maart 1731 werd het tweede tractaat van Weenen gesloten. Het was een groote staatkundige overwinning, door de geallieerden van Hanover behaald, die het verbond van Weenen eindelijk hadden verbroken. Maar inzonderheid was het een zege van den Hollandschen Raadpensionaris. Met zelfvoldoening mocht Simon van Slingelandt op zijn werk terugzien. Van den eersten dag, dat hij zijn betrekking had aanvaard, had hij voor deze uitkomst gearbeid. Stap voor stap had hij Frankrijks invloed in Engeland tegengegaan, om het aan de bedwelmende vriendschap van Fleuri te ontscheuren. De kronkelwegen van den kardinaal had hij versmaad, maar eerlijk en oprecht steeds zijn hoofdbeginsel vastgehouden en gehandhaafd. Noch op de zelfzucht van een koning noch op het eigenbelang van een minister had hij zijn berekening gebouwd. Het belang van Europa alleen had aan zijn betoogen kracht geschonken. Aan zijn hand keerden de zeemogendheden tot de oude staatkunde van Willem III, aansluiting aan Oostenrijk, terug.
Toen de moeielijkheden met het buitenland waren overwonnen, vingen die met het binnenland aan. Drie maanden waren aan de Republiek voor hare toetreding gesteld. Van den aanvang af, deden zich tallooze bezwaren gelden. Betrekkelijk een der geringsten werd door Slingelandt zelven geopperd. In het tractaat was het verbod van allen kolonialen handel in de Oostenrijksche Nederlanden vastgekoppeld aan de bepaling van een nieuw handelstarief. Slingelandt eischte de zekerheid, dat het eerste niet van het laatste afhankelijk zou worden gesteld. Engeland gaf bereidwillig de verklaring, door den Raadpensionaris geëischt. | |
[pagina 143]
| |
Ernstiger gevaar bood de tegenstand der regentenaristocratie. Frankrijk ving in deze dagen aan, den noodlottigen invloed in de Republiek uit te oefenen, die haar ten ondergang zou voeren. Met pamfletten zocht het de publieke opinie tegen het Weener tractaat op te zetten. De regenten verschrikte het, door zijn weigering, om de Pragmatieke Sanctie te waarborgen, en het uitzicht op een krijg, na korter of langer tijd, die het daardoor opende. De staatspartij, die de Republiek beheerschte, wist, dat een krijg haar ten val zou brengen en het stadhouderschap herstellen. Beperkingen der opgenomen verplichtingen werden daarom door de regenten geëischt. Doch ook hiermede alleen werd de toestemming niet verkregen. Ook particuliere belangen moesten bevredigd worden, voordat het staatsbelang kon wegen. Het eerzame stedeke den Briel veroorloofde zich zijn goedkeuring te doen afhangen van de aanstelling van een zijner inwoners tot luitenant-kolonel. Met diepe minachting zag Chesterfield het aan, hoe een man als Slingelandt met den verachtelijksten tegenstand had te kampen. Voor zooveel hij kon, ondersteunde hij hem. Hij riep de hulp van den jongen stadhouder van Friesland in, om de toetreding van dat gewest te verzekeren. ‘Het is onmogelijk - schreef Chesterfield in Juli 1731 naar Engeland - voor iemand, die niet goed bekend is met den vorm van bestuur, die hier bestaat, zich een voorstelling te vormen van de zonderlinge vertragingen en absurde moeielijkheden, die bij deze onderhandeling zich hebben opgedaan: maar om er u een denkbeeld van te geven, wil u voorstellen een Engelsch minister, die de een of andere zaak wil doorzetten op grond alleen van de verdienstelijkheid der zaak zelve, zonder zich van belooningen of straffen te bedienen, in een Huis der Gemeenten, wat onze patriotten een onaf hankelijk en onbevooroordeeld huis zouden noemen, d.i. in een vergadering van menschen, staande onder elken invloed behalve dien van het hof: en oordeel dan, hoe spoedig en hoe gemakkelijk het gaan zou. Dit is het geval met den Raadpensionaris en den Griffier: behoudens dit verschil bovendien, dat hier unanimiteit wordt gevorderd. Zonder den steun van beloften of bedreigingen, moeten zij al hun kracht inspannen om een groote massa hoofden tot één te brengen, waarvan er velen ongeschikt zijn om te oordeelen, maar er toch hardnekkig aanspraak op maken: | |
[pagina 144]
| |
velen niet in staat om goed te oordeelen, maar koppig en verkeerd oordeelen: en anderen zijn, die altijd zulke politieke zaken aangrijpen, om voordeeltjes voor hun steden, zichzelven en hun familie te verwerven. Het is inderdaad meer te verwonderen, dat hier nog iets tot stand komt, dan dat het lang duurt. Voor mijn part, als ik iemand de christelijke deugden van geduld, zelfbeheersching en lankmoedigheid wilde leeren, zou ik hem hier heen zenden om een tractaat te sluitenGa naar voetnoot1).’ Het duurde bijkans een jaar, voordat een vorm werd gevonden, waarin de goedkeuring zonder gevaar scheen gegeven te worden. In Februari 1732 werd eindelijk het tractaat van Weenen door de Staten-GeneraalGa naar voetnoot2) goedgekeurd.
Het was het sein voor Chesterfield om te vertrekken. Toen hij in Aug. 1730 naar Holland was gekomen, had hij gedacht, Kerstmis weer in Engeland te zullen vieren. Tot niets meer had hij zich verbonden. De vertraging, die de goedkeuring van het tractaat had ondervonden, had hem een jaar langer doen vertoeven. Hij nam afscheid met eene missive die hij den 25sten Februari 1732 aan Hoog Mogenden toezond. Hij had den Amsterdam leeraar Théodore Huet verzocht den afscheidsbrief voor hem na te zien en te verbeteren. Diens redactie nam hij genoegzaam geheel over. Doch hij laschte er een zinsnede in, waarin hij den wensch uitsprak, dat ‘l'Arbitre suprême des evènemens’ mocht ‘suspendre le cours des infirmités humaines et étendre les bornes de la vie en faveur de ceux dont l'expérience, les talents et les travaux peuvent contribuer à la sûreté et à la gloire de la Republique.’Ga naar voetnoot3) Wat hij met die woorden bedoelde, en wie hij op het oog had, lichtte hij aan den steller der missive toe. Het was een hulde aan Slingelandt en aan Fagel. De waardeering was weerkeerig. Tusschen Slingelandt en Chesterfield was de officieele verhouding sedert lang een vriendschappelijke geworden. Was het alleen de overeenstemming hunner politieke inzichten, die den ouden man, ziekelijk en dikwijls lastig, maar niettemin altijd krachtig van geest en helder | |
[pagina 145]
| |
van hoofd, aan den zooveel jongere boeide? Of was het de aantrekkelijkheid, die zelfbewustheid en jeugd, ook waar zij verbonden is met zooveel overmoed en lichtzinnigheid, als Chesterfield kenmerkte, steeds bezit, on dikwerf het meest voor hen, wier levenskracht wegvloeiende is? Voor een ernstig man, als Slingelandt, zijn hooge kracht zich bewust, maar tevens neergedrukt onder het gevoel van ziekelijkheid en van politieke onmacht, waartoe het meest schaamteloos eigenbelang ten koste van 's lands welzijn hem doemde, moest het een afleiding en een verkwikking zijn, bij wijle den verfrisschenden en opwekkenden invloed te ondergaan van een zelfvertrouwen, dat voor niets terugdeinsde en van een luchthartigheid, die in sarcasmen een uitweg voor zijn ergernissen zocht. To meer, omdat deze jongere met zooveel ware reverentie zijn meerderheid erkende, en met zooveel oprechte eerlijkheid hem zijn dank voor de voorlichting zijner rijper ervaring en voor zijn vriendschap tevens betoonde. Toen hij, in Oct. 1729 naar Londen vertrokken, van Slingelandt de Suite des pensées impartiales ontving, besprak Chesterfield in zijn antwoord - het was blijkbaar de eerste brief na zijn vertrek - het onderwerp niet, voordat hij deze regelen deed voorafgaan. ‘Je crois qu'il ne m'est nullement nécessaire de dire à V.E. ce que je pense de tout ce qui vient de votre part, ni de vous assurer des sentiments de reconnaissance que j'ai et que je conserverai toute ma vie des bontés et de l'amitié, que vous m'avez témoigné pendant mon séjour à la Haye, étant très persuadé de ce que V.E. me rend justice lè dessus.’Ga naar voetnoot1) Diezelfde toon klinkt door al de brieven, die over zijn: geen enkele is er, die la parfaite vénération, waarmede Chesterfield gewoonlijk zich teekent, logenstraft. Ook na het nederleggen der ambassade en zijn vertrek voor goed uit de Republiek, verandert hij niet. Nauwelijks in Londen teruggekeerd, haast hij zich hem te schrijven: ‘V.E. voudra bien me permettre d'employer les premiers momens de mon séjour ici, pour vous témoigner ma reconnaissance de toutes vos bontés pendant celui que j'ai fait à la Haye.’Ga naar voetnoot2) Slingelandt antwoordt en zendt hem een brief, waarin hij hulde brengt aan zijn be- | |
[pagina 146]
| |
gaafdheden. Chesterfield wijst de lofspraken af en verklaart er niets in te willen lezen, dan een nieuw bewijs van de ‘partialité en ma faveur que j'ai si souvent expérimenté pendant mon séjour à la Haye, et qui indépendamment de ces grandes qualités qui vous ont acquises le respect et la vénération de tout le monde, m'oblige à vous considérer comme un ami et un protecteur, et (pardonnez moi le mot) à vous aimer et vous honorer comme un père.’Ga naar voetnoot1) Aanvankelijk schijnt de briefwisseling te zijn voortgezet. Slingelandt merkte, na Chesterfield's vertrek, eenige verandering in den toon van Engeland op en vroeg inlichting, naar 't schijnt. ‘Ik word buiten alles gehouden, antwoordt Chesterfield; de ministers laten mij geen enkelen brief zien: ils m'ont caché même avec soin ce qu'ils ont communiqué avec indiscrétion aux autres.’Ga naar voetnoot2) Dit moest storend op de correspondentie werken: politieke voorzichtigheid kon ze ongeraden doen achten. Vooral nadat Chesterfield als een der hoofden van de oppositie tegen Walpole in het Hoogerhuis was opgetreden. Toch zien wij Chesterfield nog herhaalde malen aan Slingelandt schrijven, en steeds op hartelijken toon, en met opprijsstelling van zijn oordeel. Doch langzamerhand, als steeds, waar afstand en verschil van levenstaak scheidt, hield de vriendschappelijke aanraking op, en leefde alleen de herinnering voort. De woorden, twintig jaar later door Chesterfield ter eere van Slingelandt en Fagel geschreven, bewijzen, dat zij warm en blijvende is geweest.
Theod. Jorissen. (Wordt vervolgd.) |
|