De Gids. Jaargang 48
(1884)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 430]
| |
Shakspeare-schetsen.II.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 431]
| |
Het is een gewaagde onderneming over Shakspeare's vrouwengestalten te spreken. Zoo ergens, dan gevoelt men hier de waarheid van Goethe's gezegde: ‘Man kannüber Shakspeare gar nicht reden, est ist alles unzulänglich’, en men zou mismoedig de pen willen neêrleggen en zich onbevoegd verklaren over dit onderwerp verder door te praten. Misschien is het zelfs niet mogelijk het eigenaardig schoone van Shakspeare's vrouwen te vatten en te doorgronden, in elk geval een onvruchtbare en hopelooze taak het in woorden uit te drukken. Wie genoeg verbeelding en gevoel bezit, bespeurt al zeer spoedig bij het lezen, dat zulke vrouwen geheel afwijken van alle andere bekende typen en heldinnen uit de latere, zelfs uit de beste litteratuur; er bestaat een zekere grens tusschen haar en al wat de dichterlijke fantasie in later tijd voor vrouwelijke schoonheid geschapen heeft, want zij bezitten geen familieverwantschap met de romantische heldinnen van Byron, Scott of Victor Hugo, noch met de idealistische van Schiller en de latere duitsche poëzie, noch zelfs met de meer realistische van Goethe, hoewel deze laatste de meeste gelijkenis vertoonen en Philine misschien een verre bloedverwant is van Rosalinde. Het zijn geheel andere wezens, die wellicht bij de eerste kennismaking aan onze negentiende-eeuwsche oogen en smaak zich wel wat bizar, al te krachtig of te kordaat van natuur voordoen, voor ons, die in de moderne litteratuur gewoon zijn in de vrouwenfiguur steeds het zwakke, lijdende en tengere te veel te bewonderen; en zwak en tenger zijn Shakspeare's vrouwen volstrekt niet. Maar bij aanhoudende lektuur gewennen wij ons zeer spoedig aan dat schijnbaar onvrouwelijke en hoe meer wij lezen, hoe meer wij verrukt en betooverd worden door die innig-gezonde, hartstochtelijke, realistische naturen. Die betoovering werkt hoe langer hoe sterker op ons, ons gevoel wordt ten laatste door die zonderlinge wezens in waarheid betooverd en ons eenmaal veroverd hebbende, laten zij ons niet meer los, maar dwingen ons, aan hare voeten te bekennen, dat zij de eenige ware vrouwen zijn, en dat al wat na haar geschapen is, flauw namaaksel of machtelooze inspanning tot oorspronkelijkheid geweest is. Zoozeer loopen wij gevaar ons te laten meêsleepen tot blinde bewondering, en grove ketterij tegenover Goethe en Byron. Bestaat nu die grens tusschen deze toover-wezens en de dichterlijke beauté's van later tijd hierin, | |
[pagina 432]
| |
dat de eerste meer actief zijn, meer energie openbaren, de laatste lijdelijker, stiller van aard zijn? Het is mogelijk, ik durf het niet verzekeren. Shakspeare's vrouwen staan op een onmetelijken afstand van de sentimenteele, etherische en nerveuse wezens, die het Romantisme ons dikwijls als idealen heeft opgedrongen; - maar de verwijdering tusschen haar en wat velen tegenwoordig onder realisme gelieven te verstaan, is, zoo mogelijk, nog grooter. Vader Shakspeare heeft op zijne kinderen zulk een bloemenregen van poëzie doen nederdalen, heeft haar zoo liefelijk doen geuren, met het welriekendste dat zijn tooverland bezit en waarvan hij alleen het geheim kent, dat men zich in haar gezelschap in een geheel andere wereld dan de werkelijke verplaatst voelt, - en toch zijn zij weder zoo levenslustig, vroolijk en nemen zij zoo flink deel aan het leven met zijn vreugde en smart, dat men toestemt dat zulke menschen even goed de aarde zouden kunnen bewonen als wij en onze naasten, ja zelfs tienmaal meer geschiktheid voor het leven bezitten dan wij kinderen der 19de eeuw met onze lusteloosheid en ons pessimisme. Waarmede moet men u vergelijken, gij lievelingen van Shakspeare's fantasie? Met de schitterendste sterren aan den hemel - maar die zijn immers te koel; of met een bloembed, waar een fijn bloernenkenner een uitgelezen collectie heeft bijeengebracht van frissche rozen, geurige viooltjes, welriekende heliotropen, reine leliën, trotsche camelia's, op wier schoonheid starende en wier geuren inademende, de gelukkige eigenaar in gepeins en droomen verzinkt en zijn gevoel voor de werkelijkheid met hare ruwheid en smakeloosheid verliest? Maar wat baten die vergelijkingen? Sterren en bloemen, - de meest versleten beelden, die den eersten den besten recensent in de pen vloeien, wanneer hij verslag moet geven van een bal of eene opera. Wanneer men eene vergelijking maakt tusschen twee voorwerpen, behooren die beiden toch min of meer op gelijken trap te staan. Wat beteekent anders de vergelijking? Welnu, hoe waagt men het dan de koude sterren en de ziellooze bloemen op één trap te stellen met de hoogste gestalte der glorierijke, alles-doordringende en beheerschende schoonheid, de incarnatie van den schoonheids-waanzin des dichters, de afstraling van het goddelijke, dat onze zintuigen verblindt en te fijn is voor het gevoel van den gewonen mensch. Men zou de | |
[pagina 433]
| |
beelden-verwantschap moeten zoeken in die geheimzinnige too-verwereld, waarvan de opium en de haschisch de gouden sleutels zijn, of de, dithyramben moeten afluisteren van een uit liefde waanzinnig geworden dichter, een Tasso of een Gérard de Nerval. Dan eerst zou men de poëzie van Shakspeare's heldinnen verstaanbaar kunnen maken voor hem, die haar niet kent, - althans zoo poëzie zich verstaanbaar laat maken. Of wil men liever op den bodem van het werkelijk leven blijven staan, welnu, men leze dan Shelley's heerlijk gedicht ‘Epipsychidion’, en men verbeelde zich dat deze minnebrief niet aan de gravin Emilia Viviani, maar aan een Julia of Rosalinde geschreven is. Dan zal men zich uit de overstelpende vervoering van den hartstocht in Shelley's ziel, die zich een weg baande in een stroom van de stoutste en schitterendste metaforen, als golven over elkaar heen bruisende en jagende, kunnen voorstellen welke vrouw het moet zijn, wier schoonheid de macht bezit dien dichterlijken storm op te wekken.
Shakspeare laat in den regel geen vrouw of meisje de hoofdrol vervullen op zijn tooneel. Waarom? Waarschijnlijk omdat, naar zijne meening, de vrouwelijke natuur minder dramatisch is dan die van den man, en hoogst zelden tragisch. Hij houdt het vrouwelijk geslacht dikwijls een weinig op den achtergrond, is spaarzaam met het te laten optreden, en laat het weinig spreken. Zoo is het ten minste in de tragedies en de stukken van meer ernstigen inhoud; in de komedies nemen de vrouwen iets meer deel aan de handeling. Cordelia bijvoorbeeld spreekt in den geheelen Lear ongeveer honderd regels, en treedt slechts viermaal op, alsof Shakspeare bang was hare bescheidenheid en teerheid te zullen kwetsen door haar al te dikwijls voor het voetlicht te doen treden. Shakspeare is dus zuinig met de schatten van vrouwelijke beminnelijkheid, waarover zijne verbeelding kan beschikken. Een van de uitzonderingen op dien regel is Cleopatra. Zij speelt waarlijk geen kleine rol. Verder is zij nog op een andere manier eene uitzondering. Gewoonlijk schildert Shakspeare zijne vrouwen met een paar flinke penseelstreken; het gelaat vertoont zich dan in omtrekken, maar wordt niet verder afgewerkt. De lezer leert eene eenvoudige natuur kennen, waaraan enkele, meer uitkomende eigenschappen het karakteristieke verleenen, zoo- | |
[pagina 434]
| |
dat hij met zijn eigen fantasie de schets moet aanvullen en afmaken. Skakspeare's vrouwen zijn nooit zielkundige raadsels, die veel te denken en te analyseeren geven, zooals de meeste mannen-figuren; het zijn eenvoudige karakters; bij de eene spreekt het meest diep gevoel, bij de tweede teedere gehechtheid, bij de derde vernuft en vroolijkheid, bij de vierde verstand en zachte ernst. Met Cleopatra is hij nu een anderen weg ingeslagen: zij boeit niet alléén onze fantasie en ons gevoel voor ‘das ewig Weibliche,’ zij prikkelt ook ons verstand, dat gaarne wil analyseeren en begrijpen. Zij bezit al de eigenschappen en eigenaardigheden aan het schoone geslacht eigen, zij is door en door vrouw, zoowel in haar handelen als in hare woorden, haar denken en haar gevoelen; in niets van dat alles wijkt zij eigenlijk af van hare zusters. Zij is volstrekt geen Xantippe, een man-wijf of een virago; zij bezit niets onvrouwelijks, maar zij is, - hoe zal ik het noemen? - meer een compleete vrouwelijke natuur, met alle deugden en gebreken van hare sekse begaafd, voor zoover die vereenigbaar zijn. Alléén de onschuld, de naïveteit en de trouw bezit zij niet; voor 't overige ongeveer alles wat der vrouw behoort. Bij haar is het een schijnbare chaos, veroorzaakt door het ineensmelten van een aantal bestanddeelen, die men in den regel niet bijeen vindt; de grootste tegenstrijdigheden wonen hier in één hart samen: vurige liefde en egoïsme, wispelturigheid en standvastigheid, verslaafdheid aan leven en genot, en doodsverachting, vrouwelijke zwakheid en vorstelijke grootheid. Door dien rijkdom aan hoedanigheden is haar karakter moeilijker te verstaan, dan de Viola's en de Portia's en wordt zij voor ons een belangwekkend persoon. Mrs. Jameson, die in haar werkje: Shakspeare's Heroines, een harer fraaiste schetsen aan Cleopatra gewijd heeft, drukt het zeer juist uit, wat haar eigenaardigheid is - zij zegt: ‘What is most astonishing in the character of Cleopatra is its antithetical construction - its consistent inconsistency if I may use such an expression - which renders it quite impossible to reduce it to any elementary principles,’ - en iets verder: ‘In some others of Shakspeare's female characters, also remarkable for their complexity (Portia and Juliet for instance), we are struck with the delightful sense of harmony in the midst of contrast, so that the idea of unity and simplicity of effect is produced in the midst of | |
[pagina 435]
| |
variety; but in Cleopatra it is the absence of unity and simplicity which strikes us; the impression is that of perpetual and irreconciliable contrast. The continual approximation of whatever is most opposite in character, in situation, in sentiment would be fatiguing, were it not so perfectly natural: the woman herself would be distracting, if she were not so enchanting.’ Dat is, geloof ik, de sleutel op het raadsel: afwezigheid van eenheid en eenvoudigheid, datgene wat bij de meeste vrouwen regel is. Nu zou het mij niet verwonderen, wanneer iemand tegen mij opkwam met de vraag, of hef dan inderdaad zoo gemakkelijk is een zoogenaamde eenvoudige natuur, die uit verwante eigenschappen bestaat of waarin zich de weinige kontrasten dadelijk oplossen in een harmonisch geheel, te doorgronden. Neen, zeker niet; in de werkelijke wereld kan dat dikwijls zeer moeilijk zijn en men overschat zijn eigen scherpzinnigheid zeer, wanneer men waant dat het eenvoudige zoo voor de hand ligt, dat ieder het zonder moeite zien kan. Maar in de dichterlijke wereld is het anders. Het is juist het wezen der poëzie, dat zij wat ons in de werkelijkheid dikwijls onduidelijk en verward toeschijnt, klaar en plastisch voor onze oogen brengt, omdat zij helderder en scherper vormen en krachtiger kleuren bezit dan de werkelijkheid. Zij bewijst ons den dienst van een goeden bril voor hen, die bijziende zijn, en dat zijn wij in figuurlijken zin allen min of meer. Slechts de dichters Gottes Gnaden, zooals Heine zegt, hebben de hoogere gave van zien gekregen, hun blik dringt dieper door en zoekt in het chaotische de harmonie. De wereld te willen zien, zooals de dichter die ziet en de menschen te willen begrijpen zonder zijn hulp, gelukt ons niet dan na veel ervaring, lange oefening en inspanning, en misschien wel nooit. Shakspeare laat ons in zijne eenvoudige vrouwen-figuren tot op den bodem harer ziel zien, omdat hij met den tooverstaf der poëzie onze oogen beroert, waardoor het floers, dat in de wereld de dingen voor ons omhult, wegvalt. Het is vrij wat gemakkelijker de Ofelia van Shakspeare te verstaan, dan in de werkelijkheid de Ofehlia's op te sporen en te herkennen, ofschoon hun aantal niet gering is en menigeen door zijn gebrekkig gezicht de dupe Averd. Maar ik dwaal af. Ik had enkel willen duidelijk maken dat, terwijl Shakspeare's vrouwenkarakters over het algemeen licht verstaanbaar zijn, | |
[pagina 436]
| |
Cleopatra. hierop eene uitzondering vormt. Maar de plastische dichter verloochent zich ook hier niet: hij heeft al de hulpmiddelen van zijn kunst van karakterschilderen - aangewend, elke zin, elk woord bijna, dat zij spreekt, heeft eene beteekenis, is een stoot aan onze fantasie, die zich snel in beweging stelt om het beeld te vormen. In alles is bij haar kleur, nu deze, dan gene, met een rijkdom en een afwisseling, die ons het recht geven het beeld van Cleopatra naast de schoonste schilderijen van Kembrandt of Paolo Veronese te plaatsen, zonder vrees dat het daarbij zal afsteken. Wanneer de andere vrouwen meer schetsen zijn, en ook aan geen hoogeren eisch behoeven te beantwoorden, dan kan men haar bij een geacheveerd schilderij vergelijken, evenals Hamlet, Lear, Othello, Falstaff, en andere figuren. Cleopatra, - de antieke Parisienne, zooals Heine haar schertsend noemt, - is in kennis gekomen met den triumvir Antonius. De wijze van kennismaking laat Shakspeare door Enobarbus aan Agrippa verhalen (Akte II, sc. 2.)-, het is het bekende verhaal uit Plutarchus door Shakspeare dichterlijk bewerkt. Sedert dien tijd nu heeft hij haar niet verlaten. Hoelang die omgang reeds geduurd heeft, zegt Shakspeare niet; het kan ons ook niet schelen. Bij den aanvang van het stuk wordt ons medegedeeld, dat Antonius zulk een hevigen hartstocht voor Cleopatra heeft opgevat, dat niets in staat is hem daarvan af te leiden. Hij verwaarloost zijne plichten als bestuurder van het Romeinsche rijk, denkt aan niets dan aan Cleopatra en volgt haar overal als haar gehoorzame slaaf. In één woord, buiten Alexandrië en Cleopatra bestaat voor Antonius geen wereld meer. Na deze mededeeling door anderen gedaan treedt zij nu zelve op in zijn gezelschap, en komen wij voor het eerst met haar in aanraking. (Sc. 1, 2 en 3 der lstc Akte.) Wij zien hoe zij met Antonius omgaat, - of omspringt, is misschien juister gezegd. Deze is in de volle beteekenis van het woord door haar betooverd; hij hangt aan haar kleed, als een kind aan dat van zijn moeder; wat niet op Cleopatra betrekking heeft, is hem te veel, wordt een last; ter nauwernood wil hij het nieuws uit Home aanhooren, het is hem te veel moeite er naar te luisteren en hij beveelt den bode kortaf de hoofdzaak mede te deelen en het andere weg te laten. Cleopatra - men moet het erkennen uit de woorden, die | |
[pagina 437]
| |
zij tot Antonius spreekt - verstaat de kunst, een man aan zich te boeien, in de volmaaktheid en zij legt in deze tooneelen tegenover haren hartstochtelijken en wispelturigen minnaar een schitterend proefstuk van haar bekwaamheid af. Alle middelen van de kunst van boudeeren en coquetteeren staan haar ten dienste en zij brengt die in onuitputtelijken. voorraad het een na het ander schitterend in praktijk. Wat haar eigen persoon betreft, zij is zich zelve volkomen meester en daardoor kan zij beschikken over al de gaven van aantrekkings- en afstootingskracht, die de natuur haar geschonken en die zij door kunst ontwikkeld heeft.
Cleo.
Where is he?
Char.
I did not see him since.
Cleo.
See where he is, who's with, him, what he does: -
I did not send you: - if you find him sad, -
Say I am dancing; if in mirth, report
That I am sudden sick: quick, and return.
(Exit Alexas)-
Char.
Madam, methinks, if you did love him dearly,
Yo do not hold the method to enforce
The like from him.
Cleo.
What should 1 do, I do not?
Chah.
In each thing give him way, cross him in nothing.
Cleo.
Thou teachest like a fool, - the way to lose him.
Char.
Tempt him not so too far, I wish, forbear:
In time we hate that which we often fear.
But here comes Antony.
Cleo.
I'm sick and sullen.
Ziedaar haar geheim: hem in niets toegeven, steeds in de contramine spelen, koel en teruggetrokken zijn wanneer hij aandringend en teeder wordt, zacht vleiend en streelend wanneer hij zich ontstemd voelt over hare stugheid, vol caprices en kuren, twijfelende aan zijn liefde, zich houdende alsof zij geen macht over hem bezit en hem tergend met zijn ontzag voor Caesar - terwijl zij zeer goed weet dat Antonius op den jongeren Caesar neêrziet als op een kwâjongen - en vooral hem uitlachend, dat hij zich schaamt voor zijn vrouw, shrill-tongu'd Fulvia. Is dat niet de volleerde kunst der coquetterie, - zooals slechts een Cleopatra die verstaat, en - het wagen durft | |
[pagina 438]
| |
uit te oefenen. Deze scène zou een goed handboek kunnen zijn voor vrouwen, die deze kunst wenschen te bestudeeren, maar het zou, vrees ik, spoedig blijken voor vele niet geschreven te zijn.
Ant.
Fie, wrangling queen!
Whom everything becomes, - to chide, to laugh,
To weep; whose every passion fully strives
To make itself, in thee, fair, and admir'd!
Juist, een vrouw, wie alles goed staat, die vermag veel te doen, zonder van hare charmes te verliezen. Zij is een dier zeldzame wezens, die de natuur tot hare lievelingen uitgekozen heeft, wie zij de schoonste gaven van lichaam en geest heeft geschonken en daarenboven nog die geheimzinnige macht van altijd en ieder te kunnen behagen, van op ieder mensch met gevoel begaafd - Octavianus niet, zullen wij later zien, - een onweerstaanbare betoovering uit te oefenen; die eigenschap, welke de Italiaan Firenzuola in zijn geschrift over de schoonheid der vrouwen la Gratia noemt, en waarvan hij eerlijk genoeg is te betuigen, dat hij niet weet waarin zij bestaat. Zulke Zondagskinderen kunnen alles doen, zelfs de gewaagdste dingen, tot op het kantje af; bij hen schijnt alles beminnelijk of vindt ten minste genade. Ter illustratie leze men het gesprek tusschen Enobarbus en Antonius, Akte I, sc. 3, - en Akte II, sc. 2, - verder de beroemde 5de scene (Akte II) met den boodschapper, die haar het huwelijk van Antonius met Octavia mededeelt. De toomelooze drift, waarmede zij tegen dien man uitvaart, hare verschijning als een razende furie in deze episode, zou elke andere vrouw tot een heks, een vischwijf verlaagd hebben. Cleopatra alléén behoudt hare vorstelijke schoonheid. Hare ondeugende streken en guitige plagerijen met Antonius, waarover hij zich toch niet boos kon maken, het verhaaltje van de visscherij en de kostelijke manier waarop zij Antonius bij den neus gehad heeft en die fraaie maskerade, toen zij hem haar kleed aantrok en zelve zijn Philippisch zwaard aangordde, - al die herinneringen, die haar door 't hoofd spelen gedurende zijne afwezigheid en die zij zoo gaarne ophaalt voor hare kamervrouwen, wat zijn het anders dau meesterlijke trek- | |
[pagina 439]
| |
ken van haren geest, haar dartelheid en speelschheid, die altijd iets nieuws weet te verzinnen, en waarop Antoniussen en anderen zoo verliefd zijn, dat zij geen tijd hebben tot zich zelven te komen en maar met zich laten sollen. Hoe treffend zijn die fraaie bijnamen, die hij haar geeft: enchanting queen, grave charm, spell, enz. vooral: my serpent of old Nile. Het Nijlslangetje is zeker de beste van al die epitheta. Zij kan zoo betooverend spartelen en kronkelen en spelen met haar fijn tongetje, dat de arme Antonius, ondanks zijn Philippisch zwaard, er niet veel tegen doen kon. Ook het gedrag van Antonius, die na elke bui van drift, na haar met de bitterste en verdiende verwijten overladen te hebben, de grofste, die men tot een vrouw kan zeggen, altijd weer tot haar terugkeert en met teedere kussen en liefkoozingen de verzoening sluit, - ook dat stelt hare onweerstaanbare bekoorlijkheid in het helderste daglicht. Wanneer men het slot van Akte I, sc. 3 aandachtig naleest, ziet men wat eigenlijk het gevoel is, dat op den bodem van Cleopatra's ziel ligt, begraven onder vlagen van humeur, vrouwelijke spijtigheid en stuurschheid. Zij heeft Antonius lief, zeer lief zelfs, en de angst hem te verliezen, spoort haar aan al hare toovermiddelen te gebruiken om. hern vast te houden. Wanneer zij ziet, dat zijn besluit om haar te verlaten vaststaat, er niets meer aan te veranderen is, omdat Antonius naar Rome moet gaan, de scheiding onvermijdelijk wordt, dan verjaagt op eens de ware hart stocht al hare luimen en kuren. Met echt vrouwelijke teederheid drukt zij hem aan haar hart; de volleerde tooneelspeelster ruimt hier de baan voor de vrouw, die haren geliefde ziet vertrekken. Waarlijk, de pijlen van Amor hebben haar niet even de huid geschramd, zij zijn diep in haar hart doorgedrongen. Wie twijfelt er aan, die de heerlijke 5de scene der Ic Akte leest, waarin Shakspeare met gloed haar liefdekwalen beschrijft, hare ongedurigheid en rusteloosheid, het smachtend verlangen om in den slaap de vergetelheid te zoeken, het vuur dat haar verteert niet te gevoelen. ‘Give me to drink mandragora, .... That I might sleep out this great gap of time, My Antony is away.’ Kort en veelzeggend. Haar egoïsme maakt haar wreed: de arme eunuch Mardian wordt in figuurlijken zin met naalden doorstoken; het is der naar liefde dorstende tijgerin een genot de | |
[pagina 440]
| |
sombere woorden van den ongelukkige aan te hooren. Wat een. veld voor onze verbeelding in die enkele regels:
Cleo.
Hast thou affections?
Mar.
Yes, gracious Madam.
Cleo.
Indeed!
Mar.
Not in deed, Madam; for I can do nothing
But what indeed is honest to be done;
Yet have I fierce affections, and think
What Venus did with Mars.
Arm schepsel, die Mardian! te moeten leven te midden van een wereld van wellust, en te dienen als werktuig, zelf eeuwig ontberend. Antonius' afwezigheid is voor Cleopatra een marteling, nog meer de onzekerheid, waar hij is, wat hij doet en of hij nog aan haar denkt. Daar komt nu de bode door An-Antonius' gezonden en brengt haar de groeten van zijnen meester over, begeleid van een klein geschenk. In verrukking hoort zij den man aan, ondervraagt hem hoe Antonius het maakt en prijst alles wat hij doet. De kwijnende melancholie van daareven heeft plaats gemaakt voor de opgewonden juchtonen van haar hart, dat zich gelukkig gevoelt, nu hij haar niet vergeten heeft. Van hare vroegere minnaars wil zij niet meer hooren spreken, van Caesar zelfs niet, dien Charmian in een opwelling van sarkasme opzettelijk gaat prijzen, als om haar te herinneren, dat die hartstochtelijke buien meer voorgekomen zijn, ofschoon zij nu goedvindt het te vergeten. My salad days,
zegt Cleopatra, When I was green in judgment: - cold in blood,
To say as I said then?
De 5de scene der IIe Akte is een voortzetting van dit tooneel, het koloriet is zoo mogelijk nog warmer, maar zoo weelderigsensueel de vorige is, zoo heftig en hartstochtelijk is deze. Er is een leelijke ommekeer in de geschiedenis gekomen: Antonius heeft zich met Octavianus verzoend en uit politieke berekening een huwelijk gesloten met diens zuster Octavia, en die onwelkome tijding komt nu een bode uit Italië aan Cleopatra mededeelen. De man handelt in zijn oprechtheid op een zeer onvoorzichtige en hardhandige manier. Hij schijnt nog | |
[pagina 441]
| |
niet geleerd te hebben, hoe men met koninginnen als Cleopatra moet omgaan en wat de beste wijs is, haar het bittere drankje in te geven. Zij leest al voor hij iets gezegd heeft op zijn gelaat dat hij geen goede tijding komt brengen; de woorden waarmede hij haar wil voorbereiden doen den storm in haar binnenste opsteken; eindelijk kan de man het niet langer verzwijgen, hij moet haar den slag toebrengen: Antonius is gehuwd. Die slag is verpletterend voor haar. Zij vliegt op als een gekwetste leeuwin, slaat den bode in het gezicht, trekt hem bij de haren als dol geworden heen en weêr, en vereenzelvigt in hare woede den armen drommel met hem, die het huwelijk bewerkt heeft, zoodat hij wel met recht mag uitroepen: ‘Gracious Madam, I that do bring the news made not the match.’ Wat geeft het? Voor de drift van Cleopatra is schuldig of onschuldig zijn aan het feit volkomen hetzelfde. ‘Some innocents scape not the thunderbolt.’ Verg van haar geen zelfbeheersching eu billijkheid tegenover anderen; dat ligt in het geheel niet in haar natuur. Het is haar een behoefte hare gevoelens luide uit te schreeuwen, er ieder deelgenoot van te maken. Wanneer zij vroolijk is en zich gelukkig gestemd voelt, laat zij anderen in die stemming deelen, liefkoost en vleit hen en beloont hen vorstelijk; - maar beheerscht haarde toorn, dan moet zij ook iemand hebben aan wien zij hare woede kan koelen, den eersten den beste, die binnen haar bereik komt. Zóó zijn die naturen, zij kennen geen verbergen, zij weten geen scheiding te maken tusschen henzelven en anderen, de geheele wereld moet hetzelfde gevoelen als zij. De eruptie van dezen kleinen vulkaan is voorbij, en zooals het meer gaat: na de oogenblikken van geweldige opwinding volgen die van verslapping. Zij gevoelt spijt dat zij den onschuldigen man mishandeld en haar koninklijke waardigheid vergeten heeft; de drift lost zich op in tranen, de vrouwelijke natuur doet zich gelden; wankelende en ondersteund door hare kamervrouwen verlaat zij het vertrek. Het schijnt alsof haar de moed geheel begeven heeft; de slag was zoo zwaar en liet haar haast geen hoop meer over. Maar de vrouwelijke slimheid laat haar toch niet in den steek. Als zij Antonius eens aan Octavia kon ontrooven? Die kans bestaat nog. De bode wordt teruggeroepen en moet haar eens verhalen, hoe Octavia er uitziet, of zij een fraai gezicht heeft, hoe oud zij is, vooral de kleur van | |
[pagina 442]
| |
haar haar. In Akte III, sc. 3, wordt dit verder uitgesponnen. De man is nu behoedzamer geworden, en heeft begrepen dat de are takt om met vorstinnen om te gaan daarin bestaat, dat men haar naar den mond praat. De beschrijving van de persoon van Octavia spreekt Cleopatra moed in. Zulk een onbeduidend wezen, een onderkruipsel met een pieperig stemmetje en een vollemaansgezicht en die daarbij nog weduwe is en over de dertig, - wat wil die met Cleopatra in het strijdperk treden! Belachelijk! dat is geen portuur voor haar; zij moet het dadelijk afleggen. En dat gebeurt dan ook. Van de arme Octavia heeft Shakspeare naar mijn gevoelen niet veel gemaakt, zij is een vrij onbeduidend persoontje en met recht. Zoo Shakspeare Plutarchus hier gevolgd had, had hij dit niet behoeven te doen, daar deze van haar verhaalt, dat zij een grootmoedige en flinke Romeinsche vrouw was, die de kinderen van Antonius en Cleopatra na hun beider dood tot zich nam en geheel belangeloos een goede opvoeding gaf. - Doch hoe zou naast een Cleopatra nog een tweede vrouwenfiguur van beteekenis hebben kunnen optreden, zonder achter deze geheel te verdwijnen? De arme Octavia wordt al zeer spoedig na de bruiloft door haren gemaal aan haar lot overgelaten. Antonius verveelt zich doodelijk, eerst te Rome in gezelschap van haren broeder, den aanmatigenden Octavianus, daarna niet minder in de echtelijke woning te Athene, waar hij niet die immer boeiende vermaken vindt, welke Cleopatra hem dagelijks in nieuwen overvloed wist te verschaffen. Kortom, zijn hart hunkert en trekt naar het oude, dolle leven te Alexandrië; zoet verlangen bekruipt hem naar het oude Nijlslangetje, dat beter wist wat hem smaakte dan de saaie Octavia. Wat zal hij zich langer pijnigen? Een kloek besluit genomen, en hij keert terug naar Alexandrië, in de oude rozen-ketenen. - Maar de tijden zijn veranderd, - ‘die schönen Tage in Aranjuez sind nun zu Ende.’ Octavianus, minder uit broederlijke liefde, dan wel uit welbegrepen politiek, meent dat de tijd nu gekomen is, met zijn collega in het Triumviraat voor eens en voor goed af te rekenen. - Hij trekt met een goed uitgerust leger naar het oosten om aan het lustige Schlaraffenleben met de schoone Egyptische een einde te maken, en, wat voor Octavianus de hoofdzaak is, aan die malle verkwis- | |
[pagina 443]
| |
ting van Antonius, die aan Cleopatra en zijne vrienden in het oosten landen en vorstendommen uitdeelt, alsof het ridderordes zijn, moet paal en perk gesteld worden. - Nu blijkt het, dat vrouwen van de soort als Cleopatra in de politiek best gemist kunnen worden. Zoolang het er om te doen was, fraaie feesten op touw te zetten, grappen te bedenken en ieder in een vroolijke luim te houden, was zij de rechtepersoon; maar nu het er op aankomt snel en verstandig te handelen om het lieve lijf te redden, deugt zij tot niets, dan om ieder in den weg te loopeu en door haar eigenzinnigheid zooveel mogelijk te bederven, wat de bekwame veldheeren van Antonius trachten te redden. Vandaar dat de praktische Enobarbus haar en al het andere vrouwenvolk gaarne met pak en zak zag vertrekken. Maar dat gaat zoo niet; zulke vrouwen als Cleopatra zijn niet tevreden met in haar boudoir demannen om haar kleinen vinger te winden; zij moeten bovendien nog in de ernstige zaken der raadzaal haar neusje steken. Typisch vrouwelijk wil Cleopatra ook hier haar zin hebben, het koste wat het wil. - Men zal den beslissenden strijd wagen ter zee, zij beveelt het zóó, - en, ofschoon Enobarbus zijn. waarschuwende stem daartegen laat hooren, Antonino ‘whom never the word of no woman heard speak’ buigt zich onderdanig - zegt ja en amen op al de onwijsheid die de lieve mond uitkraamt en kust de zachte hand. - En wat er verder gebeuren moet, wanneer de vrouwen het roer van staat in handen nemen - tenzij zij een Elisabeth van Engeland of een Katharina van Rusland zijn - dat volgt met logische consequentie. In het begin van den slag bij Actium verlaat Cleopatra met hare schepen den strijd en kiest het hazenpad. Wat doet Antonius? Alsof zijn tegenwoordigheid bij den strijd verder overbodig is, vlucht hij haar achterna ‘like a doting mallard,’ zooals Scarus het zonder omwegen noemt, en laat zijne generaals, officieren en soldaten verder zorgen, hoe zij het met den vijand klaar spelen. Het gevolg van die dwaasheid blijft natuurlijk niet uit: Antonius' leger lijdt een geduchte nederlaag. De volgende scènes 11, 12 en 13 van Akte III zijn een weergaloos meesterstuk van plastische schildering. Men moet die stukken lezen en erkennen, dat de natuur zelve zulk een toestand niet beter zon kunnen scheppen. Welk een leven in dat getwist en gekibbel der beide gelieven, in Antonius' recht- | |
[pagina 444]
| |
matigen toorn, die eerst niet van haar weten wil en haar van zich afstoot, terwijl zij een poging tot verzoening doet en door stille droefheid zijn medelijden tracht te winnen, vervolgens onder een vloed van tranen, nederig en ter neergeslagen om vergiffenis smeekt, die de goede Antonius haar ten slotte toch niet weigeren kan, omdat zij er zoo onweerstaanbaar bekoorlijk uitziet in haar deemoedigheid, en hij tegen vrouwentranen nooit goed bestand is geweest; dan vooral in dien fijnen Shaksperiaanschen zet met den diplomaat Thyreus, dien Octavianus gezonden heeft. - Hoe doorgronden wij hier het karakter dezer merkwaardige vrouw! Wat een wispelturigheid, berekening, trouweloosheid en egoïsme! Na zoo even vergiffenis bekomen te hebben voor haar verraad, zoekt zij, alles vergeten, op listige manier haar voordeel bij dezen Thyreus, die grooten invloed bezit bij Octavianus, en staat zelfs den onbeschaamden lummel toe hare hand te kussen, die hand waarvoor Antonius neerknielde. - Ongelukkig komt deze voor het fraaie tooneel afgeloopen is binnen en ziet het slot. Dol van drift over zoo'n beleediging laat hij den ongelukkigen Thyreus dat genoegen duur bekoopen door een geeseling. Dat is dan ook te erg; grievender nog dan de nederlaag bij Actium en de brutale eischen van den schooljongen Octavianus: toe te moeten zien, dat een kerel die fooitjes aanneemt en God loone het u! daarbij zegt, vrijpostig is met zijn speelmakkertje, de blanke hand van Cleopatra. - O gruwel! Hij spuwt zijn gal tegen haar uit; de woorden, die zij te hoor en krijgt, zijn niet malsch: haar zonden-register wordt in alle volledigheid opgemaakt en haar voorgelezen. You were half blasted ere I knew you: ha!
Have I my pillow left unpress'd in Rome,
Forborne the getting of a lawful race,
And by a gem of women, to be abus'd
By one that looks on feeders?
‘You have been a boggler ever: -’
en het volgende, kras genoeg: I found you as a morsel cold upon
Dead Caesar's trencher; nay, you were a fragment
Of Cneius Pompey's: besides what hotter hours,
| |
[pagina 445]
| |
Unregister'd in vulgar fame, you have
Luxuriously pick'd out: for, I am sure,
Though you can guess what temperance should be,
You know not what it is. -
en de schoone klacht aan den Bijbel ontleend: O, that I were
Upon the hill of Basan, to outroar
The homed herd! for I have savage cause.
Zeker, savage cause!, - arme Antonius! Nu leert gij de streken kennen van het zoete Nijlslangetje, - te verraden en te verschacheren den man, die alles aan haar opgeofferd, zijn geheele fortuin aan haar verspeeld heeft. Dàt te moeten ondervinden is het pijnlijkste wat den man overkomen kan. En deze scène lezende, is men geneigd Salomo gelijk te geven, die zegt iets gevonden te hebben: ‘bitterder dan de dood, eene vrouw, nl. welker hart netten en garen, en hare handen banden zijn.’ - Maar de band door de gewoonte gelegd laat zich zoo gemakkelijk niet verscheuren. Toch winnen het de almachtige tranen en beden der schoone Sirene voor de tweede maal. Wat baat al dat schelden en schimpen? hij kan immers niet buiten haar en dat weet zij zeer goed, de duivelsche heks! In de IVe Akte vinden wij een herhaling van dit tooneel. Het is Shakspeare niet genoeg ons één keer Cleopatra's trouweloosheid te hebben laten zien. Om ons allen twijfel te ontnemen of zij het werkelijk bedoeld heeft, overtuigt hij ons door een tweede schandelijk verraad, dat van haar geen enkel bewijs van trouw te verwachten valt. Het zonnetje van den voorspoed heeft Antonius een oogenblik flauw beschenen, om hem daarna voor altijd aan de duisternis van zijn ondergang over te laten. Na een kort, gelukkig gevecht wordt hij andermaal te land en ter zee door Octavianus geslagen, zoo volkomen, dat geen enkele kans op redding meer overblijft; en ook nu weer heeft Cleopatra hem den slag doen verliezen door met hare schepen de vlucht te nemen. Nu loopt de maat vol. Het schijnt dat hij niets meer van haar weten wil; althans hij jaagt haar weg uit zijn tegenwoordigheid. Maar Cleopatra's schat van vrouwelijke kunstjes is nog niet uitgeput. Een nieuw middeltje moet er bedacht worden om den woedenden lion amoureux weer aan hare voeten te brengen. Deze keer is zij echter niet gelukkig | |
[pagina 446]
| |
in haar keus: het middel werkt al te goed, het kost den armen Antonius het leven; dat gevolg heeft zij niet voorzien, en zij wordt zwaar gestraft voor haar lichtzinnigheid. Zij laat door hare vrouwen het gerucht verspreiden, dat zij uit hartzeer dat hij niet meer van haar weten wil en met het woord ‘Antonius’ op hare lippen gestorven is, en de lichtgeloovige man is dwaas genoeg geloof te hechten aan het sprookje, vergetende met welk een volleerde actrice hij te maken heeft. Het diepste wee verscheurt zijn mannelijk, gevoelend hart; - al zijn gramschap is verdwenen op het bericht van haar dood: - hij beseft slechts, dat hier het einde van zijn leven gekomen is, want zijn fortuin, zijn macht heeft hij verloren, opgeofferd ter wille van die vrouw, die hem al het leed heeft aangedaan, dat hem geschied is, maar wie hij alles vergeeft, omdat hij met zijn geheele ziel aan haar hangt. En nu is ook zij dood; waarvoor zou dus Antonius nog langer voortleven?
Ant.
Unarm me, Eros; the long day's task is done,
And we must sleep. -
Off, pluck off: -
The seven-fold shield of Ajax cannot keep
The battery from my heart. O, cleave, my sides!
Heart, once he stronger than thy continent,
Crack thy frail case! - Apace, Eros, apace, -
No more a soldier: - bruised pieces, go;
You have been nobly borne. - From me awhile (Exit Eros)
I will o'ertake thee, Cleopatra, and
Weep for my pardon. So it must be, for now
All length is torture: - since the torch is out,
Lie down, and stray no further: now all labour
Mars what it does: yea, very force entangles
Itself with strength: seal then, and all is done. -
Eros! - I come, my queen. - Eros! - Stay for me;
Where souls do couch, on flowers, we'll hand iu hand,
And with our sprightly port make the ghosts gaze:
Dido and her Aeneas shall want troops,
And all the haunt be ours.
Welk een weemoedige schoonheid in die regels! Hoe verblind en onnadenkend Antonius ook handelde, men moet toch dien man bewonderen en toestemmen, dat er iets grootsch, iets heroïsch in hem is: de toewijding en ridderlijke op- | |
[pagina 447]
| |
offering van zijn leven aan een vrouw. Niet alleen bonden zinnelijkheid en genotzucht hem aan Cleopatra; er bestond nog een andere band tusschen deze twee zielen, want hoezeer ook zij door haar zelfzucht en hij door zijn drift beheerscht werd, zij begrepen en waardeerden elkaâr, zij waren voor elkaâr geschapen. Er kunnen in de menschelijke ziel - wie weet het niet? - gevoelens verborgen liggen, wier kracht en omvang men in het alledaagsche leven niet kent, wier bestaan men zelfs niet vermoedt: alleen in de gewichtigste oogenblikken van het leven doemen zij plotseling uit de duisternis van het hart op, en nemen dan een grootschen, alles-omvattenden vorm aan. De hartstochtelijke Antonius begaat nu den zelfmoord; hij stort zich in zijn zwaard, en wordt stervende door zijne weinige trouwe volgelingen gevonden. Te laat verneemt hij de waarheid. Zijn laatste begeerte is, dat men hem naar haar schuilplaats drage en hij in hare armen kalm moge sterven. En zoo zien wij nu in de volgende scène Antonius bij haar brengen en voor hare oogen den geest geven. Karakteristiek is alweder, dat Cleopatra niet tot hem wil komen, maar den dragers beveelt hem op te hijschen en door het raam in haar vertrek te brengen. Want zij durft haar schuilplaats niet te verlaten uit vrees, dat een op haar loerende soldaat van Caesar van dat oogenblik zou kunnen gebruik maken om haar geva,ngen te nemen. Zelfs de stervende Antonius doet haar geen oogenblik zich zelve en haar veiligheid vergeten. Zich zelve te verloochenen en op te ofteren, zelfs voor den meest geliefden man, daaraan denkt zij niet. Toch is hare liefde voor Antonius groot: met zijn dood is alle vreugde voor haar uit het leven gevloden, het overige is eentonigheid en verveling, troosteloos en zonder uitzicht op een betere toekomst.
Cleo.
Noblest of men, woo't die?
Hast thou no care of me? shall I abide
In this dull world, which in thy absence is
No better than a sty? - O, see, my women (Antony dies)
The crown o'th' earth doth melt - My lord! my lord!
O, wither'd is the garland of the war
The soldier 's pole is fall'n: young boys and girls
Are level now with men; the odds is gone,
| |
[pagina 448]
| |
And there is nothing left remarkable
Beneath the visiting moon.
en iets verder: It were for me
Tho throw my sceptre at th'injurious gods;
To tell them that this world did equal theirs
Till they had stol'n our jewel. All's but naught;
Patience is sottish, and impatience does
Become a dog that's mad! then is it sin
To rush into the secret house of death,
Ere death dare come to us? How do you, women?
What, what? good cheer! Why, how-now, Charmian!
My noble girls! - Ah, women, women, look,
Our lamp is spent, it's out! - Good sirs, take heart: -
W'ell bury him: and then, what's brave, what's noble,
Let's do it after the high Roman fashion,
And make death proud to take us, Corne, away; -
This case of that huge spirit now is cold:
Ah, women, women! - come: we have no friend
But resolution, and the briefest end.
Ziedaar het klaaglied, waarmede zij van den grooten Romein afscheid neemt. Na Antonius' dood is Cleopatra niet meer dezelfde van vroeger; niets meer van de oude luimen en grillen, de opwellingen van humeur en de veranderlijkheid van stemming, - het is alles veranderd. Zij is ernstig geworden, in zich zelve gekeerd en melancholisch. Waarlijk, geen wonder! De tijdsomstandigheden stonden er naar om haar het leven anders te doen inzien, dan zij het tot nu toe beschouwd had. Zij verveelt zich in haar eenzaamheid; met een dof en onverschillig oog ziet zij haar omgeving aan, - en, wat het ergste is, Caesar is meester in Alexandrië, haar koninkrijk is zoo goed als verloren, en daarbij nog wordt zij bedreigd met het verlies harer vrijheid. De wolken pakken zich samen boven het hoofd der arme Cleopatra, - en de bui kan niet lang meer uitblijven. - Zij barst dan ook spoedig los; Proculejus en Gallus, officiers van Octavianus, maken zich op behendige wijze van haar | |
[pagina 449]
| |
persoon meester, beletten haar met een dolkstoot een einde aan haar leven te maken - wat zij misschien zou gedaan hebben? - en leveren haar als gevangene over in de handen van Octavianus, die naar willekeur over haar beschikken kan. Een tweede Antonius bestaat niet; de harde politicus Octavianus blijft ijskoud bij hare bekoorlijkheden en vleierijen, en zij weet dat haar lot beslist is: meêgevoerd te worden naar Rome, Caesar's triomftocht op te luisteren, ten spot te strekken aan het gepeupel van Rome, dat haar met den vinger zal nawijzen, haar uitjouwen en liedjes op haar maken. En dan - het pijnlijkste voor haar wellicht - vernederd te worden voor de minachtende blikken der hooghartige Octavia, hare mededingster, die zij verachtte en die nu over haar triomfeeren zal. Welk een hard lot voor de arme koningin van Egypte! De gedachte aan Octavia is in staat haar dol te maken, het staat gelijk met het ergste, wat zij zich denken kan: Rather a ditch in Egypt
Be gentle grave unto me! rather on Nilus' mud
Lay me stark-nak'd, and let the water-flies
Blow me into abhorring! rather make
My country's high pyramides my gibbet,
And hang me up in chains.
En ik geloof dat ieder haar den dood als de beste uitkomst zal toewenschen. Of wenscht men liever, dat de schoone, trotsche en in zekeren zin ook edele vorstin overgegeven werd aan de morsige handen van het Janhagel, wiens liefste schouwspel te Rome en elders steeds geweest is en zal zijn: de val van wat schoon en schitterend is; wiens zoetste genot: het edele door het slijk te trekken, opdat het even bezoedeld zij als zij zelven. Liever sterven dus dan die schande te beleven. Maar het sterven valt zoo gemakkelijk niet aan een vrouw als Cleopatra, zoo loszinnig en weelderig, zoo gehecht aan het leven; - het besluit daartoe was reeds genomen toen Antonius stierf, - maar zou zij tot de uitvoering gekomen zijn zonder de zekerheid welk lot haar wachtte, en zonder eerst beproefd te hebben of zij door hare vrouwelijke kunsten ook Octavianus nog kon winnen? In de beschrijving van haren dood en het middel, | |
[pagina 450]
| |
dat zij daartoe kiest, laat Shakspeare ons weêr de ware natuur des menschen kennen. Zulk een vrouw kan niet zoo gemakkelijk het leven vaarwel zeggen, en vooral niet met een enkelen dolkstoot zonder ophef er een einde aan maken; - verre van daar. Eerst moet zij zich zelve en hare vrouwen opwinden tot een koortsachtigen toestand, hare verbeelding te hulp roepen om zich al den smaad en het grievend leed, dat haar te Rome wacht en waaraan geen ontkomen mogelijk is, levendig voor te stellen, reeds half te gevoelen. Zonder die kunstmatige overspanning der fantasie gelukt haar de zelfmoord niet. Het is haar ook niet onverschillig op welke wijze zij sterven zal. Aan het slot van het drama hooren wij, dat zij haren geneesheer heeft geraadpleegd over de gemakkelijkste manier om zich het leven te benemen. En zoo er werkelijk een voor de kennis van den mensch belangrijk verschil bestaat in den zelfmoord, en men nog aan deze laatste daad den mensch kan herkennen, - wat Shakspeare schijnt gemeend te hebben, - dan ziet men dit bij Cleopatra bevestigd. Haar zelfmoord heeft noch iets heldhaftigs, noch iets wanhopigs; het is eigenlijk een wellustige manier om van het leven in den dood over te gaan, als een harmonisch slot aan haar leven, dat voor het grootste deel aan den wellust gewijd was. Daarbij heeft deze wijs nog een tweede bekoorlijkheid: zij gaat gepaard met veel éclat, er wordt een theatrale mise-enscène, met de kroon op het hoofd en den koningsmantel om, bij in gereedheid gebracht. Zij is na haren dood niet misvormd, maar ligt nog even verleidelijk-schoon op haar rustbed als bij haar leven; nog na haren dood beminnelijk en aangebeden. De sterfscène is een verwonderlijk schoon stuk, een prachtig mengsel van majesteit, stillen weemoed, en humor. - De vis comica ontbreekt er niet in. - Meesterlijk toch is die kleine episode met het boertje, dat het maudje met vijgen brengt, waaronder de adders verscholen liggen. Echt Shaksperiaansch. A1 sterft ook een Cleopatra - wat toch waarlijk geen alledaagsche zaak is - dat gaat het boertj e niets aan en verhindert hem niet in het minste goedmoedig zijne grappen te slijten. - Zoo nabij raakt het boertige aan het verhevene, zooals overal: de wereld gaat zijn gang en laat de poppen dansen in de menschelijlce Tragikomedie. Dat is de wereld-humor, die op: | |
[pagina 451]
| |
I wish you joy o' the worm
laat volgen: Give me my robe, put on my crown; I have
Immortal longings in me: now no more
The juice of Egypt's grape shall moist this lip: -
Methinks I hear
Antouy call; I see him rouse himself
To praise mij noble act: I hear him mock
The luck of Caesar which the gods give men
T'excuse their after wrath: - husband, I come.
Now to that name my courage prove my title!
I'm fire and air; my other elements
I give to baser life. -
Welk een prachtig stuk poëzie, welk een majesteit! - Maar de fijne Shakspeare geeft ons nog een geestigen trek tot slot. Come, thou mortal wretch,
With thy sharp teeth this knot intrinsicate
Of life at once untie: poor venomous fool,
Be angry and dispatch.
Peace, peace!
Dost thou not see my baby at my breast,
That sucks the nurse asleep?
Coquetteeren en in den spiegel kijken nog met den dood zelven - dàt kan alleen een Cleopatra. Wanneer ik mij haar beeld nog eens in zijn geheel voor den geest zou halen, dan zou ik zeggen, dat Shakspeare ons in Cleopatra een vrouw heeft willen schilderen, van wie een tooverkracht uitgaat, die niet alleen Antonius, maar ook den lezer aan haar boeit, die onze verbeelding verrukt en gevangen neemt, een meesterstuk van kunst met een weergaloos koloriet geschilderd en een verbazingwekkend mengsel van de meest tegenstrijdige eigenschappen, van de schoonste en beminnelijkste af tot de slechtste en afkeuringwaardigste toe, die een vrouw bezitten kan, tot een volmaakte harmonie vereenigd; a wonder- | |
[pagina 452]
| |
ful piece of work, - zooals Enobarbus zegt. Hare zinnen zijn sterk ontwikkeld, zóó sterk dat zij er niet de geringste heerschappij over bezit en hare grillige daden een uitvloeisel zijn van haar sensuecle natuur; haar temperament is vurig, het warme bloed bruist door hare aderen; egoïstisch en wellustig als zij is, moet men van haar geen kuischheid en zedigheid verwachten. Men kan haar vergelijken bij een zuide-lijk landschap aan de blauwe Middellandsche Zee, door een. warme zon beschenen, waar alles tot u spreekt van kleur, van gloed, van zingenot en zalige luiheid; niet bij een frisschen morgen in de bosschen doorgebracht of bij het stille avondrood in de Zuid-hollandsche duinen genoten. Wie voor deze laatste natuurschoonheden te uitsluitend gevoelig is, wie daarmede al-leen dwepen kan, die zal de zinnelijke kleurenpracht van Cleopatra niet verstaan; licht zal hij de warmte te verschroeiend vinden. De natuur had haar nu eenmaal zóó geschapen, - en men kan niet tegelijk het een en het ander zijn -, want de natuur gaat meer harmonisch te werk dan men gewoonlijk wil zien of erkennen, en de mensch heeft zijn temperament van haar gekregen, niet zelf uitgekozen. Wat zou de vulkaan wel moeten antwoorden, wanneer de ijsberg hem verweet, gloeiende lava uit te werpen en asch te regenen? Of is dat niet een dwaas verwijt van den ijsberg. Welnu, de zinnelijkheid heeft in de wereld evenveel recht van bestaan als de ingetogenheid en de onthouding. Toch is de grondtoon van dit menschelijk concert, waarin het waarlijk niet aan schoone melodiën ontbreekt: liefde, - ontegenzeggelijk en onloochenbaar, liefde; ondanks hare grillen, ondanks haar plagen van Antonius en haar liebaügeln met anderen, - ondanks zelfs haar verraad aan Antonius gepleegd, - had zij hem oprecht en hartstochtelijk lief. Trouw te zijn, zich een teedere, opofferende gade te betoonen, dat lag nu eenmaal niet in haren aard en het was een dwaasheid van Antonius dit te verwachten. Daartoe bezat Octavia wellicht meer aanleg, maar deze was hem te vervelend en prikkelde zijn verwenden smaak niet genoeg. Men moet nu eenmaal in de wereld, en vooral op het punt van de vrouwen, kiezen: het een of het ander. Wanneer ik naar een beeld zou willen zoeken, dat eenige verwantschap met Cleopatra bezit, zou ik niet aarzelen het uit | |
[pagina 453]
| |
haar onmiddellijke nabijheid te nemen: de sfinx. De sfinx zelve veel diepzinniger raadsel, dan de flauwe charade, welke zij aan Oedipus op te lossen gaf, - de Thebanen schijnen wel groote domkoppen geweest te zijn, dat zij met hen allen dat nog niet raden konden -, zelve het raadsel, herhaal ik, of is het dat niet: het hoofd en de boezem eener vrouw vereenigd met het lijf en de klauwen eener leeuwin. Terwijl Antonius in zijne bedwelming de zoete kussen van hare lippen dronk en zich aan haren boezem gelukkig gevoelde, sloeg zij hem de scherpe nagels in de zijden, en bracht wonden toe, waaraan de arme Antonius helaas! dood moest bloeden. O Liebe! was soll es bedeuten,
Dass du vermischest mit Todesqual
All' deine Seligkeiten!
M.P. de Haan. |
|