De Gids. Jaargang 48
(1884)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Belastingbegrippen.Ga naar voetnoot1)I.Men vergeet wel eens dat de maatschappij niet tegenover of boven de natuur staat, maar zelve er toe behoort, zelve een stuk natuur is. Het is meer dan een spel der verbeelding wanneer wij de betrekkelijk eenvoudige verschijnselen van de organische en zelfs van de anorganische wereld te baat nemen, om de meer ingewikkelde verschijnselen van het sociale levente verklaren en duidelijk te maken. Er zijn ongetwijfeld zekere algemeene wetten van samenhang en ontwikkeling, die de natuur in haren geheelen omvang beheerschen en doorblinken in al hare deelen. Zoo leerde ons de natuurkunde de groote wet der continuiteit. De natuur maakt geene sprongen, ook dan niet wanneer wij snelle wisselingen meenen waar te nemen. De grootste veranderingen komen geleidelijk en onmerkbaar tot stand. Wie herkent in den krachtigen breedgetakten eik nog de kleine eenvoudige kiem waaruit hij ontsproot en toch ook wie was in staat van oogenblik tot oogenblik wijziging of gedaantewisseling te bespeuren? In het maatschappelijk leven is het niet anders. Wanneer wij de toestanden van vorige eeuwen vergelijken met wat wij beleven, dan is het ons vaak te moede, alsof wij te doen hadden met een nieuwe vorming. Al het oude is voorbijgegaan, zeggen wij, en ziet alles is nieuw geworden. Maar inderdaad heeft zich de zaak geheel anders toegedragen. De | |
[pagina 186]
| |
hervormingen der maatschappij gaan rusteloos en zonder ophouden, voort. Wij zelf worden gewijzigd met onze wenschen. en behoeften; de middelen om in die behoeften te voorzien veranderen van aard en omvang; onze gewoonten en onze instellingen verschillen van jaar tot jaar, bijna van dag tot dag. Het is alzoo nimmer eene nieuwe maatschappij, die gevormd wordt, maar een oude die zich zelve vervormt. De maatschappij is nimmer te begrijpen, wanneer men zich deze eerste waarheid niet voor den geest weet te houden. Evenals men in het individu organen vindt, wier functie ten nauwste samenhangt met het oogenblikkelijk individueele leven, naast andere wier belang eerst uit een vroegere periode van ontwikkeling begrepen kan worden, vinden wij in de maatschappij instellingen, die wij geneigd zijn als hare levensvoorwaarde te beschouwen, naast andere die, in min of meer rudimentairen toestand overgebleven, ons herinneren dat ons sociaal organisme niet is een gewrocht van ons alleen, maar met ons van het geheele voorgeslacht. Telkens wanneer een nieuwe uitvinding ons in staat stelt, beter dan voorheen een onzer nooden te vervullen, achten velen het laatste uur nabij voor die oude middelen, waarmede wij ons tot zoover moesten behelpen. De ervaring logenstraft in den regel zulke vermoedens. De ploeg heeft de spade niet afgeschaft en de handploeg is niet buiten dienst gesteld door het stoomwerktuig. De kunstige toestellen in onze groote weverijen zijn nauwelijks te herkennen als de verre verwanten van de onbeholpen getouwen, waarmede de eerwaardige echtgenooten der Trojaansche helden of de Romeinsche matronen moesten tevreden zijn en toch is de oude weefstoel nog niet geheel in onbruik geraakt. De spoortrein heeft den vrachtwagen niet overbodig gemaakt en de intrede van het electrische licht zal geenszins samengaan met den uittocht van het steenkolengas. Voor iedere nieuwe uitvinding openen zich nieuwe banen van ontwikkeling, maar de oude vormen leven voort bij de achterlijke deelen der bevolking of tot bevrediging van behoeften, die door de nieuwe middelen onvervuld bleven; ja niet zelden is het nieuwe zelf de aanleiding, dat de kring der behoeften, die het best op de oude wijze worden bevredigd, zich uitbreidt Er ontstaat een splitsing als het ware. De eene categorie wordt het terrein van het hooger bewerktuigde nieuwe leven; | |
[pagina 187]
| |
de andere blijft voorbehouden aan de minder volmaakte maar tot zekere grenzen volkomen voldoende oudere inrichting. Met, de instellingen is het niet anders dan met de gewrochten op materieel gebied Op den; bodem van het gemeen bezit groeide langzamerhand de erfelijke individuëele eigendom, maar nog in onze. dagen getuigen de Russische Mir de Zwitsersche Allmend, de marken en meenten, van een vroegere periode, terwijl aan den anderen kant reeds de uitbreiding van het publiek domein het gebied van de bijzondere machtskringen inkort. In vervlogen dagen had het verkeer tusschen de menschen hoofdzakelijk het karakter van ruilhandel, maar ook als het geldverkeer een hoogeren vorm van oeconomische ontwikkeling bepaalt, blijft der dadelijke ruiling van dienst een eigen terrein voorbehouden, en de toenemende macht van het crediet kenmerkt wel nieuwen vooruitgang, maar maakt het geld niet overbodig. De berechting van misdrijven is tegenwoordig eene zaak van publieke orde, van; staatswege door een publiek aanklager te behartigen, maar de misdrijven alleen op klachte, veryolgbaar getuigen van een tijd, toen aan het particulier initiatief veel grooter ruimte was gelaten en de eigenrichting, die nog immer in; sommige, gevallen wordt geduld, herinnert aan nog vroegere dagen, toen de individu schier tegen iedere rechtskran king alleen vertrouwen kon op eigen kracht. Op ieder gebied kunnen wij dergelijke verschijnselen vinden, verschijnselen die wij alleen kunnen begrijpen in verband met de gestadige ontwikkeling der maatschappij. Zou ook niet in het zeer ingewikkeld samenstel onzer belastingen deze leidende gedachte ons tot beter inzicht brengen kunnen? | |
II.Wanneer men in de middelenwet de lange lijst van onze staatsinkomsten nagaat, vindt men er waarschijnlijk geen van ouder datum dan de domeinen. De inkomsten uit de domeinen dagteekenen, gelijk genoeg bekend is, uit een tijd toen den landsheer als vergoeding voor de plichten die hij te vervullen had, een deel van den bodem in eigendom werd afgestaan.Uit de opbrengst van die domeinen werden evenzeer de eigene zaken van den vorst als de landsbelangen bekostigd, terwijl bijzondere diensten zelfs met een deel van den grond of het eigendoms- | |
[pagina 188]
| |
recht werden betaald. - Eene splitsing tusschen het eigen vermogen van den lieer en de middelen waarover hij als regent kon beschikken volgde eerst veel later, toen de begrippen omtrent staatsmacht en bestuursplicht begonnen op te klaren. Intusschen verminderden de heerlijke goederen door herhaalde vervreemding, terwijl tegelijkertijd de taak van den regeerder hoe langer hoe meer in omvang toenam. Men werd alzoo gedwongen om te zien naar telkens nieuwe middelen om devaak ledige schatkist te vullen. Maar toch blijven nog langen tijd de opbrengsten der domeinen de hoofdbron der finantiën - rechtens zelfs nog toen feitelijk de subsidiaire inkomsten verreweg de belangrijkste geworden, waren. Tot in onzen tijd hebben de domeinen hun recht van bestaan gehandhaafd, ofschoon hun belang in verschillende landen verschilt. Bijzondere omstandigheden zullen moeten beslissen welke plaats deze opbrengsten in het belastingstelsel kunnen innemen.Dat zij spoedig geheel in het staatshuishouden zullen kunnen worden gemist is bij voortdurende uitbreiding van den kring der staatszorg niet waarschijnlijk. Wel is het debat over de vraag of de staat inderdaad met vrucht bijzondere eigendommen kan beheeren of als industrieele ondernemer kan optreden nog niet geheel gesloten, maar zooveel schijnt zeker dat de bezwaren, die op dogmatische gronden tegen de domaniale inkomsten worden te berde gebracht, vaak door de praktijk worden gelogenstraft en anderdeels soms door bijzondere voordeelen worden opgewogen. Onder de bronnen die al spoedig de opbrengst der heerlijke goederen aanvulden, behooren in de eerste plaats sommige den vorst verschuldigde bijdragen. Oorspronkelijk was wel is waarde vasal slechts bij enkele bijzondere gelegenheden gehouden tot geldelijke ondersteuning van zijn heer, maar weldra werd deze plicht op allerlei wijze uitgebreid; en men ging hierin somwijlen met zooveel virtuositeit te werk, dat o.a. een Duitsch Rijksgraaf bij gelegenheid dat hij een been brak, op het denkbeeld kwam een beenbreukbijdrage op den stam der feudale verplichtingen te enten (Roscher). Bovendien werd uit het reeds vervreemde eigendomsrecht zooveel mogelijk gered en zoo b.v. het recht op de bona vacantia, op de mijnen, de visschen en het wild verdedigd. Maar bovenal werd de uitoefening der bestuursdaden eene | |
[pagina 189]
| |
voortdurende gelegenheid om de staatskas te stijven. Volgens een zuiver privaatrechtelijk begrip, onjuist toegepast, verleende de overheid hare hulp alleen tegen betaling, eene betalingwelke bovendien vaak de grenzen van billijke vergoeding ten eenenmale overschreed. - Niet zelden trad de regeering zelfs zoodanig op, dat hare tusschenkomst volstrekt overbodig werd en haar machtsbetoon slechts strekte om door middel eener fictie zuiver finantieele bedoelingen te verwezenlijken. De tollen b.v. werden schier onbeperkt vermenigvuldigd, ja zelfs over vast land bruggen gemaakt, ten einde aan een erkend praerogatief ook buiten zijne natuurlijke grenzen vruchten te kunnen afdwingen; ambten en titels werden in het leven geroepen, alleen om de benoemingen, - uit den aard der zaak slechts door de eischen van het bestuur te wettigen - ter wille van de belangen der schatkist te verkwanselen; de lijst der strafbare feiten werd voortdurend aangevuld, omdat vermeerderde tusschenkomst van het gerecht gepaard ging met meerdere geldboeten en verbeurdverklaringen. - Men ging zelfs verder: niet alleen werden de enkele bestuursdaden talrijker, maar men breidde opzettelijk het gebied der regeeringsbevoegdheid uit, om de aanleidingen tot heffing te vermenigvuldigen. Terwijl men thans het toenemen der staatsbemoeiing uit een finantieel oogpunt steeds zorgvol gadeslaat, trachtte men vroeger vooral om het belang der schatkist de praerogatieven en hoogheidsrechten voortdurend te vermeerderen. Niet alleen was het recht der munt, het recht van tolheffing op wegen, op vlot en bevaarbare rivieren of aan de grenzen en dergelijke aan de regeering voorbehouden, maar ook de verkoop van buskruit, van zout, van tabak, van brandewijn, ja ten slotte het drijven van allen handel en alle industrie. Zoover uitgebreid vertoonen de regalia praktisch geen verschil meer met die door monopolie begunstigde industrieele ondernemingen, die oorspronkelijk behooren tot het staatsdomein. Trouwens zeer lang vloeiden ‘de principieel zoo verschillende rechten van een middeneeuwsch grondeigenaar en een modern staat hoofd als het ware ineen.’ (Roscher.) Theoretisch blijft het onderscheid echter gewichtig genoeg, in zoover de staat bij de regalia inkomsten genoot ten gevolge van de behartiging van werkelijke of vermeende bestuursplichten, terwijl de zoogenaamde staatsmonopoliën steeds uitsluitend als winstgevende onderne- | |
[pagina 190]
| |
mingen werden uitgeoefend Bij beiden heeft men het oog op de geldelijke voordeelen, alleen bij de laatste erkent men deze als uitsluitend doel Regalia als bijzondere hoogheidsrechten van den vorst behooren niet in de tegenwoordige orde van zaten. Toch zijn er verscheidene inrichtingen, die er in het wezen der zaak meê gelijk staan én ten deele uit afstammen: in het bijzonder de post, de telegrafie, de spoorwegen. Het motief voor staatsbemoeiing is altijd eensdeels dat de staat dergelijke groote werken beter tot stand brengt of wel beter exploiteert dan bijzondere personen, maar anderdeels ook dat de inmenging der overheid wordt gevorderd wegens meer bijzondere belangen van het staatsbestuur bij aanleg of richtig beheer:. Bij de post b.v. is.de algemeene rijksdienst, bij het spoorwegverkeer de landsverdediging ten nauwste betrokken. In geen geval worden bedoelde ondernemingen door den staat louter als bron van inkomsten tot zich getrokken. De opbrengst blijft gevolg, wordt nimmer motief. Bij een behoorlijk finantieel beleid zullen deze openbare werken steeds éen. belangrijke bijdrage aan 's rijks kas blijven leveren. Het steeds zich uitbreidende veld van staatszorg vormt een voortdurend zich bewegende grens, welke tevens het gebied der staatsondernemingen bepaalt. De staat moet vroeger of later zelf als ondernemer optreden, zoodra de behoeften der regeering zich op eenzelfde terrein naast de behoeften van bijzondere personen beginnen te doen gelden. Vaak gaat het halfslachtig karakter dat deze Industriën uit den aard der zaak aankleeft weder verloren. Terwijl het staats belang eerst alleen nevens de bijzondere belangen behartiging eischte, wordt later de geheele exploitatie als een zaak van publiek nut erkend. De bakens worden op nieuw verzet; wat vroeger geheel behoorde tot het gebied van het bijzonder initiatief, later om bijzondere redenen aan de zorg der regeering werd overgelaten, behoort nu geheel tot de openbare zaak. - Menerkent alleen nog dat sommige personen van de bemoeiingen der overheid bijzondere voordeelen genieten en eischt voor de diensten die men bewijst: vergoeding, zonder langer voordeel of winst te beoogen. - De staat heft rechten: Gebühren. De rechten die de staat heft zijn ongetwijfeld niet alle langs den weg dezer ontwikkeling geleidelijk tot stand gekomen: maar zij dragen allen dat quasi privaatrechtelijk karakter, dat aan | |
[pagina 191]
| |
een tijd herinnert toen de betrekkingen van. den individu tot de gemeenschap nog hoofdzakelijk als eene bijzondere ruiling van diensten werden begrepen. - In vele gevallen kan inderdaad dat karakter nog niet door een zuiver publiekrechtelijke verhouding worden vervangen, omdat geen ander remedie aanwezig is om het gemis aan voldoenden gemeenschapszin bij het gros der burgers te verhelpen. Betaling voor genoten voordeel of dienst is vaak het eenig middel om de staatshulp binnen billijke grenzen te houden. Maar ook waar een beroep op deze utiliteitsgronden niet ontvankelijk zou wezen, zal het behoud van de heffing van: sommige rechten steeds worden geboden door de eischen van een goede finantieele politiek. Immers het is geraden bij de ontwikkeling der instellingen rekening te houden met de geleidelijke hervorming der begrippen. De historische wording van den staatsdienst is evenwel juist de oorzaak dat in vele takken van het bestuur de betaling van rechten, telkens wanneer het bijzonder belang bij de ambtelijke hulp overwegend schijnt, in volkomen overeenstemming zal blijken te zijn met de heerschende gevoelens van billijkheid en recht. Naarmate echter meer en meer het publiekrechtelijk element in de handelingen der ambtenaren hooger wordt geschat, naarmate meer en meer hunne werkzaamheid het karakter aanneemt van dienst aan het algemeen belang, verzwakken de motieven welke voor de billijkheid der rechten schenen te pleiten, en ten slotte maten de laatste overblijfselen eener privaatrechtelijke ruiling van diensten plaats voor eene ruimer behartiging deipublieke zaak. Het is met de uitbreiding der gemeenschapsbelangen als met een wassenden vloed. Telkens bereikt het water een hooger peil: wat: nu droog is, zal weldra drassig zijn en na verloop van tijd geheel door den stroom worden bedolven. Op welk oogenblik men ook het schouwspel gadeslaat, steeds ontwaart men water en moeras en drogen bodem, maar intusschen klimt gestadig het getij. Intusschen, naarmate het begrip van publiek belang zich ontwikkelt, en de arbeid voor de gemeene zaak toeneemt, dringt ook het begrip van belasting door en wordt de gedwongen heffing voor algemeene staatsbehoeften ruimer toegepast.- In tweeërlei opzicht valt van de eerste beginselen af vooruitgang te bespeuren. Vooreerst wordt meer en meer regel wat vroeger | |
[pagina 192]
| |
uitzondering was, meer en meer hoofdzaak wat eerst als aanvulling dienst deed. - De steden, waar de gemeenschapsidee het vroegst tot wasdom komt, zien ook het eerst de uitbreiding der belastingen. Langzamerhand volgen ook de landsregeeringen. De beden verliezen het vrijwillig karakter en vervormen zich tot vaste middelen naar vaste regelen opgebracht. Personeele dienstplichten veranderen met den tijd in geldelijke bijdragen. Heffingen voor bescherming of hulp worden omgezet in belastingen verschuldigd ook door hem, die geen bijzonder voordeel van staatswege geniet, ook dan wanneer de individu niet gesteld is op de diensten der overheid. In de tweede plaats ontwikkelt zich het begrip belastingplicht. Langen tijd blijft de meer privaatrechtelijke opvatting den boventoon houden. Wel wordt erkend eene algemeen e verplichting om bij te dragen aan de rijksmiddelen in tegenstelling van den vroegeren bijzonderen ruil van diensten, maar men zoekt altijd nog den maatstaf der belasting in de algemeene voordeelen die de staat aan de bijzondere standen, of klassen, of groepen verschaft. Vandaar dat de voorrechten aan de hoogere standen toegekend, niet alleen worden geduld, maar op wetenschappelijke gronden worden verdedigd. De armen en zwakken moeten betalen voor den vrede en het recht dat de nieuwere beschaving hun verleent, voor de bescherming tegen de machtigen die hun van staatswege ten deel valt. - Eerst de groote revolutie breekt baan voor het inzicht, dat allen gelijke rechten hebben in de gemeenschap en daarom ook gelijken plicht om de regeering in staat te stellen hare roeping te vervullen. De eerste consequentie die uit de nieuwe beginselen scheen voort te vloeien: gelijke bijdragen verschuldigd door allen als gelijk gerechtigd in het gemeene goed, was al te zeer in strijd met de heerschende begrippen van recht en billijkheid dan dat zij voor verwezenlijking vatbaar had kunnen zijn. Bij de verdediging van deze belastingleer zag men over het hoofd dat de zoogenaamd gelijkgerechtigden in de gemeenschap, bovendien in zeer ongelijke mate eigen vermogen en eigen kracht konden aanwenden om al hunne behoeften te bevredigen, zoodat een gelijke geldelijke bijdrage in werkelijkheid een zeer ongelijk offer zou worden, het zwaarst voor hen die toch reeds het meest het wicht gevoelden van den last des levens. Gaandeweg begon de reeds door Adam Smith verdedigde leer | |
[pagina 193]
| |
ingang te vinden, dat een zuiver evenwicht van belasting alleen mogelijk was, indien ieder betaalde overeenkomstig zijn draagkracht. Geheel overeenkomstig de onvervalschte dogmatiek van het laissez-faire werd geëischt, dat de verhoudingen der burgers onderling door de kwijting der belasting niet zouden veranderen. De toestand gelijk die in het leven was geroepen door de vrije concurrentie, mocht door de vorderingen van het staatsbestuur niet worden gewijzigd. De eisch, belasting naar het draagvermogen, werd dus verstaan in den zin van belasting naar evenredigheid van het inkomen en nog heden ten dage zweeft deze voorstelling velen als een min of meer bereikbaar ideaal voor den geest. Intusschen begint men zich vooral in Duitschland los te maken van de gedachte, die als een laatste herinnering aan vroegere verhoudingen nog in vele hoofden zich nestelt, dat de belasting in verhouding tot het inkomen ook hierin rechtvaardiging zou vinden, dat daardoor degeen die meer bijdraagt tot de rijksmiddelen, ook juist hij zal zijn die de meeste vruchten plukt van de staatsinrichting. Volgens de nieuwe denkbeelden moeten op zuiver publiekrechtelijk terrein al dergelijke overwegingen van privaatrechtelijken aard worden achtergelaten. De voordeelen die het individu van den staat geniet, zijn geheel ongelijksoortig aan het geldelijk offer dat van hem wordt gevraagd. Van praestatie en tegenpraestatie kan geen sprake zijn, omdat hetgeen de gemeenschap schenkt niet te meten is met clenzelfden maatstaf, waarmede zuivere individueele verhoudingen worden vergeleken. Het publiek belang staat zoo ver boven den kring der bijzondere belangen, dat de staat zoo noodig het geheele vermogen, ja het leven van de burgers aan zijn hoogere doeleinden ondergeschikt maakt. Het is echter een eisch van het recht, hetwelk de staat in de eerste plaats verwezenlijken moet, dat van allen een gelijk offer worde gevraagd. Niet alzoo naar evenredigheid van het inkomen behoort de belasting te worden omgeslagen, want de druk van evenredige bijdragen wordt grooter, naarmate het inkomen kleiner is. Door progressieve belasting alleen kan eenigermate en bij benadering het offer dat de staat van zijne burgers vordert, gelijk over allen worden verdeeld; langs dien weg alleen is belasting naar het draagvermogen inderdaad te verwezenlijken. Deze begrippen beginnen vrij wel gemeen goed te worden, zelfs ten onzent, waar het nationale koopmansinstinct niet | |
[pagina 194]
| |
gunstig, is voor de verspreiding van door Duitsche wetenschap gewonnen waarhedenGa naar voetnoot1). Maar al schijnt men het tamelijk eens te worden over hetgeen men te verstaan heeft onder belasting naar het draagvermogen,, het is er verre van af dat de werkelijkheid aan het voorgestelde ideaal zou beantwoorden. Terwijl de rechtsovertuiging klaarder begint te worden, zijn de in het volk vastgewortelde instellingen krachtige hinderpalen op den weg der hervorming, hinderpalen wier gewelddadige wegruiming vaak het doel dat men wil bereiken, eer zou verijdelen dan bevorderen. Toch moet op geleidelijke hervorming met kracht Worden aangedrongen; want het geldt hier niet een verplaatsingvan grenzen, maat de zuivere toepassing van een als deugdzaam erkend beginsel; de vereeniging van elementen, die nog al te vaak den stempel dragen van hun heterogeenen oorsprong. Maar terwijl alzoo deze periode van belasting, welke men de burgerlijke politische heeft genoemd (Wagner), nog niet is afgesloten, terwijl zelfs de consequente toepassing der theorie in de naaste toekomst niet verwacht wordt, vraagt reeds een nieuw beginsel waardeering en erkenning. Men verlangt na de burgerlijk politische de sociaal-politische belasting en wanneer niet alle kenteekenen bedriegen, zal ook dit kindeke groeien evenals zijne voorgangers en als zij zich eenmaal krachtig doen gelden. Een dubbele gedachtengang heeft deze jongste ontwikkelingvan het belastiugbegrip ingeleid. Te midden der Fransche revolutie ontlook een nieuw ideaal voor de hervorming der maatschappij. Tegenover het oude feudale systeem, geheel gegrond op voorrechten van stand of bloedverwantschap, werd het beeld gesteld van den arbeidstaat, waar alleen verdienste rechtsgrond zal zijn voor genot. Langs verschillende wegen trachtte men, toen de beroeringen der groote omwenteling voorbij waren, het gestelde doel te bereiken. De misdeelden in de wereld richtten het oog vooral op sociale hervormingen. Meer en meer verspreidde zich het bewustzijn onder de arbeidersbevolking van Europa, dat de verdeeling der rijkdommen niet strookt met de | |
[pagina 195]
| |
ware beginselen van recht en billijkheid. Maar terwijl de beweging in kracht wint, laten praktische Voorstellen tot hervorming op zich wachten. Het ideaal, onmisbaar richtsnoer bij iederen geleidelijken vooruitgang, wordt utopie, zoodra men eischt dat erkenning van groote beginselen noodwendig moet leiden tot oogenblikkelijke toepassing. De leemten, welke steeds door de groote lijnen eener abstracte theorie worden gelaten, moeten dan aangevuld worden niet door praktisch gelouterde denkbeelden, maar door de onrijpe vruchten der fantasie. Inderdaad: is de betrekkelijke onmacht der socialisten alleen te verklaren uit het gemis aan zekerheid, dat de maatregelen die zij verlangen indien al voor uitvoering Vatbaar, tot de gewenschte gevolgen zullen moeten leiden. De verzekering dat de socialistische staatsinrichting de maatschappij beter en de menschen gelukkiger zal maken, kan ten slotte niet de plaats vervullen eener duidelijke voorstelling van de wijze hoe de verschillende deelen van het zeer ingewikkeld werktuig zullen in elkaar grijpen en werken. De voorstelling evenwel van schier oneindig samengestelde verhoudingen moet uit den aard der zaak alle klaarheid missen. Met meer praktisch gevolg werden de revolutionaire begrippen toegepast op politiek terrein. De liberale staatkunde mag zich in bijna alle landen van Europa op een reeks overwinningen beroemen. Privilegiën werden overal afgeschaft of verminderd; in grondwetten beginselen vastgesteld waarin regeering voor het volk als hoogste rechtsbeginsel werd erkend en behartiging van de publieke zaak door alle belanghebbenden werd voorbereid; de controle over het uitvoerend gezag werd stap voor stap verscherpt, de zelfstandigheid der staatsorganen ontwikkeld, en inrichtingen in het leven geroepen waardoor hervorming overeenkomstig den wil der natie langs den zekeren weg van voorgeschreven vormen mogelijk en tevens gewaakt werd tegen overijling of voorbijgaanden volkswaan. Is alzoo door de volhardende pogingen van de voorwaarts strevende burgerij een toestand in het leven geroepen nauwelijks met dien van het ancien regime te vergelijken, het is niet te miskennen dat zij in den strijd voor liberale staatsinstellingen de sociale hervorming al te veel uit het oog heeft verloren. Door de eenigszinsbeperkte opvatting van haar taak heeft de liberale partij tot stand gebracht: wat zij anders niet zou hebben bereikt, maar | |
[pagina 196]
| |
velen schijnen althans in de praktijk te vergeten dat ook de beste vormen middel moeten zijn, geen doel, en dat de politieke opvoeding van het volk alleen waarde heeft indien zij er toe leidt, dat de sociale verhoudingen meer in overeenstemming worden gebracht met de eischen der rechtvaardigheid. Mag ik een beeld gebruiken uit het gebied van het strafrecht, dan zou ik het socialisme willen kenschetsen als poging met ondeugdelijk middel, het liberalisme van sommige liberalen als poging met ondeugdelijk object. Er is intusschen niets waaruit zou kunnen blijken dat de liberale partij, vooral daar waar haar staatsrechtelijk programma voor het grootste deel is verwezenlijkt, voor sociale hervormingen zou terugdeinzen. Yan socialistische zijde wordt met eene bitterheid en een gebrek aan waardeering, welke meer het gevoel van onrecht dan het bewustzijn van eigen kracht verraden, beweerd dat de burgerij niet in staat zou zijn tot ingrijpende maatregelen, omdat deze hare bevoorrechte stelling zouden in gevaar brengen. Dergelijke beweringen logenstraft de geschiedenis. - De man, die in waarheid de vader is der arbeiderspartij, was een edelman van het ancien regime, die voor zijne, overtuiging goed en leven, aanzien en achting heeft veil gehad, en in alle landen ontvangt het socialisme voorlichting en steun van mannen uit de middel- en hoogere standen, welke van de noodzakelijkheid van spoedige hervorming zijn doordrongen geworden. Van het plichtbesef der bezadigde burgers is per slot vau rekening meer te hopen dan van de onstuimige drift der volkspartij. Inderdaad beginnen reeds in deze richting sommige denkbeelden na lange voorbereiding en ontwikkeling te rijpen. - Men weet na Ricardo dat de eigenaar van den grond, zonder eenig toedoen zijnerzijds, alleen door het toenemen der bevolking, voordeelen geniet die van jaar tot jaar grooter worden,en motiveert de grondbelasting als eene gedeeltelijke terugvordering door de gemeenschap van de vrachten van hare eigeneontwikkeling. - Men heeft ingezien dat bedrijven en ondernemingen eveneens, ofschoon met grooter wisselvalligheid, door den vooruitgang der maatschappij zonder evenredige inspanning der ondernemers in bloei kunnen toenemen en inkomsten verzekeren, Welke nakomende of minder gelukkige concurrenten | |
[pagina 197]
| |
met meer ijver, talent en energie niet kunnen machtig worden. Een naar de vermoedelijke winsten geheven patentbelasting kan ook hier voor den Staat een deel der voordeelen vorderen en zoodoende eenigermate onverdiende voorrechen temperen en onge.motiveerde ongelijkheden verevenen. - Maar ook het roerend kapitaal zal de exceptioneele stelling welke het thans nog inneemt, niet kunnen behouden. - Wel is in dit opzicht niet die eenstemmigheid verkregen welke b.v. ten aanzien der grondrente heerscht, maar toch gaan hoe langer hoe meer stemmen op voor een belasting op de opbrengst van roerend vermogen. - Inderdaad heeft ieder kapitalist, direct of indirect, in allerlei vormen de uitsluitende beschikking over een deel van de krachten der natuur of van het arbeidsvermogen zijner medemenschen. De aandeelhouder b.v. in een industrieele onderneming geniet jaarlijks van de vruchten welke de natuurkrachten schenken; de eigenaar van een aandeel in een staats- of gemeentelijke leening heeft recht op rente jaarlijks te vinden uit de belastingen, welke weder door den arbeid der burgers worden bijeengebracht. Die jaarlijksche opbrengst kan weder kapitaal worden en opnieuw de vrucht van dat kapitaal zelve weder kapitaal, enz. En de oorzaak van dit reproductief vermogen is geen andere dan dat zelfde voortdurende toenemen der bevolking, welke ook de bron is der grondrente. Door den aanwas deibevolking kan het product steeds weder vruchtdragend vermogen worden, want de behoefte aan kapitaal neemt onophoudelijk toe. - Mag men al stellen dat de kapitalist begint met niet meer te ontvangen dan eene billijke belooning voor arbeid of verdienste, door het reproductief vermogen van het kapitaal wast weldra die belooning buiten alle grenzen van kwijting van schuld. - In het wezen der zaak heerscht bij ieder kapitaal volmaakt dezelfde orde van zaken als bij den grondeigendom. Alleen de vorm verschilt. - Bij den grondeigendom vinden wij voortdurende uitbreiding der relatieve waarde van gelijkblijvende krachten, bij kapitaal in 't algemeen voortdurende uitbreiding van bijzondere beschikking over toenemende krachten. - De aanwas van het vermogen ontstaat in beide gevallen door den vooruitgang der maatschappij buiten alle toedoen, althans buiten alle verdienste van het individu. Feitelijk geniet de grondeigenaar dan ook niet meer dan ieder ander kapitalist, want hij moest om eigenaar te worden juist zooveel | |
[pagina 198]
| |
van zijn aandeel in de productieve krachten der maatschappij afstaan dat zijn vermogen onveranderd blijft Naast de heffingen van de inkomsten uit den bodem en het bedrijf ware derhalve eene belasting op de opbrengst van roerend vermogen slechts een eisch der rechtvaardigheid. De billijkheid, ja inderdaad de. noodzakelijkheid eener der gelijke belasting springt eerst recht. in het oog, wanneer men zich de maatregel toegepast denkt in een enkelen geïsoleerdenstaat, of wat hetzelfde is in alle staten der beschaafde wereld. De kapitalist die thans zijn vermogen in onroerend goed wil beleggen, berekent de jaarlijksche voordeelen die hij uit zijn grondbezit zal trekken en bepaalt daarnaar den koopprijs. Kan hij op andere wijze 4½%. interest bedingen en schat hij de grootere voordeelen van grondbezit - soliditeit, kans van waardevermeerdering - wellicht op 1%, dan, zal hij zooveel voor den aankoop besteden, dat hij na aftrek van alle lasten juist 3½%. 'sjaars geniet. De grondbelasting zal ongetwijfeld somwijlen in zijne berekeningen een zeer standvastige factor uitmaken, terwijl in andere gevallen die factor min of meer onbekend zal blijven Dit hangt van bijzondere omstandigheden, hoofdzakelijk van de onveranderlijkheid der belasting af, en naarmate van die verschillende omstandigheden zal dus ook de belasting meer of min het karakter van een vaste rente ver krijgen. Maar ten slotte zal de rentenier binnen zekere grenzen geheel onaf hankelijk zijn van de lasten die de. Staat aan het grondbezit verbindt. Ieder die geld beleggen wil in grondbezit zal ceteris paribus zich ongeveer dezelfde inkomsten verzeker zien, hetzij de grondbelasting hoog wprdt opgevoerd, hetzij beperkt, of, schoon - behoeft het herinnerd? - de minste wijziging van grooten invloed is op het vermogen van hen die tijdens die verandering reeds eigenaars zijn. De oorzaak van dit verschijnsel is eenvoudig, dat zoodra ten gevolge van de concurrentie van geldbeleggers, de prijs der landerijen dreigt te stijgen boven het peil waarop de normale opbrengst verzekerd is, zich sommigen terugtrekken om hun vermogen elders te beleggen. Werd ook van de opbrengst van roerend kapitaal belasting geheven, dan zou het gevolg: noodwendig zijn dat alle geldbeleggers met eenige mindere interest moesten, tevreden zijn. Het ontbreken van dezen schakel in het belastingwezen daarentegen veroorzaakt, dat kapitalen als het ware kunstmatig aan den | |
[pagina 199]
| |
landbouw worden onttrokken en aan industrie en handel worden in den schoot gevoerd. Hoe billijk echter de belasting in beginsel moge zijn het ware een groote fout, haar anders dan tot een zeer matig bedrag::te heffen. De: consequentiën van sociaal-politische stellingen schijnen aan sommigen toe, ds-dzdelizk daarheen te meten leiden, dat de geheele grondrente, en ten minste een groot deel der ondernemerspremie en der kapitaalinterest door den staat worde in beslag genornen. Dit is echter niet meer dan schijn. De sociale gevolgen van nieuwe Wetten worden eerst door de ervaring beproefd en het staat geenszins vast dat maatregelen, welke binnen zekere grenzen toegepast, inderdaad strekken in het algemeen belang, op breeder schaal niet juist het tegendeel bewerken van hetgeen zij beöogen. Dat bij onze tegenwoordige toestanden een matige belasting van de opbrengst van roerend kapitaal ernstige bezwaren zou opleveren, als belemmering voor kapitaalvorming, schijnt mij moeielijk vol te houden:. De voordeelen van het bezit van vermogen vermeerderen ontegenzeggelijk, naarmate de rechtszekerheid in de maatschappij grooter wordt. Een meer rechtvaardige verdeeling van lasten zal daarom, wat invloed op: de kapitaalvorming betreft, kunnen opwegen tegen vermindering van voorrechten. Maar even zeker schijnt mij een opvoeren der belasting eene hoogst gewaagde onderneming, omdat de grens volkomen onbekend is waar het voorrecht van den kapitalist begint en de noodzakelijke premie voor de kapitaalvorming aanvangt. Wij kunnen zelfs niet weten op welke wijze en onder welke voorwaarden de voortdurende beschikking over kapitaal mogelijk zal zijn zonder een bijzonder gepriviligieerde klasse van kapitalisten, en de staat zou door Overdrijving de ontwikkeling van nieuwe toestanden slechts kunnen belemmeren of beletten. - Zij die ter wille van de consequentie ingrijpende maatregelen aanbevelen, evenzeer als zij die de consequentie als een middel bezigenom van geleidelijken vooruitgang af te schrikken, verlaten inderdaad den bodem der werkelijkheid en redeneeren niet meer over menschen en feiten, maar over abstracties gelijkelijk pasklaar voor alle mogelijke combinatien. | |
III.Met enkele trekken zij hier nog de conclusie uit deze beschouwingen getrokken uit het oogpunt van onze eigene finan- | |
[pagina 200]
| |
tiën. - Voor een volledig programma van belastinghervorming is natuurlijk meer noodig dan het opsommen van eenige gewenschte wijzigingen, en de politieke moeielijkheden schuilen wellicht het meest in de uitvoering der détails. Dit belet echter niet dat de bespreking van algemeene beginselen geenszins is overbodig te achten. - Schetsen is niet schilderen: toch is een zuivere schets voorwaarde voor een schoone schilderij. Onze finantieele hervorming kan zich bepalen tot zuivering en aanvulling: hoe verward ons belastingstelsel er uit moge zien: het bevat zonder twijfel den grondslag eener voorbeeldige regeling. 1o. De inkomsten die wij uit onze domeinen ontvangen zijn uiterst matig en hervorming op dit gebied is, zooal gewenscht, zeer zeker niet urgent. 2o. Onze staatsondernemingen zijn tamelijk wel op de hoogte van onzen tijd, al moge eenige uitbreiding der staatszorg vooral op het terrein der vervoermiddelen zijn aan te bevelen. - 3o. Daarentegen eischt ons stelsel van rechten herziening. Dringend noodig bovenal is de afschaffing van die heffingen, die onder den naam van rechten zeer drukkende belastingen verbergen. Het mag overbodig worden geacht op nieuw de algemeen erkende bezwaren aan overgangs- en hypotheekrechten verbonden, uit te meten. Hier dient echter er op gewezen dat deze onsystematische belasting een overblijfsel is uit vroegere tijden van nood en verwarring en reeds daarom in een geregeld staatshuishouden hoe eer hoe beter behoort te verdwijnen. - Niet alleen wordt een levenszenuw der welvaart, het onbelemmerd ruilverkeer, gedrukt, maar deze inkomsten zijn bovendien van dien aard, dat zij niet op redelijke wijze met de overige belastingelementen in verband kunnen worden gebracht. 4o. Ook het stelsel der eigenlijk gezegde belastingen behoort te worden verbeterd. Een zaak van groot gewicht daarbij is, dat nauwkeurig worde onderscheiden tusschen het gebied der sociaal-politische inkomsten en het terrein der zuivere fmantiëele belastingen, waar het bereikte evenwicht als maatstaf geldt van staatsbeleid. Op dit terrein spelen uit den aard der zaak individueele verhoudingen de hoofdrol en eene zuiver personeele heffing schijnt daarom boven allen de voorkeur te verdienen. De inkomende rechten en accijnsen echter, behalve die op de eerste levensbehoeften, bieden zoovele voordeelen aan - gemakkelijk te dragen, gemakkelijk te heffen, automatische beweging in over- | |
[pagina 201]
| |
eenstemming met de verschillen van de volkswelvaart - dat zij niet vatbaar zijn voor vervanging door directe belastingen. Maar wanneer dit zoo is, dan is ook de weg der hervorming afgebakend. De inkomende rechten en accijnsen toch zijn in het wezen der zaak fragmenten eener algemeene belasting naaiden maatstaf der vertering, en de aanvulling der ontbrekende elementen kan derhalve logisch alleen geschieden door belasting van andere verteringsobjecten. Volkomen terecht heeft m.i. de heer van Houten o.a. in zijne nota terzake ontwerp-klassenbelasting, er op gewezen, dat de aanslag naar teekenen van den uiterlijken welstand veel vaster grondslag aanbiedt, dan eene schatting van het zuiver inkomen, dat in den regel aan derden onbekend is en zelfs door den belanghebbende met de meeste goede trouw niet altijd nauwkeurig kan worden berekend. Maar ook afgescheiden van deze zuiver praktische overweging, verdient de verteringsbelasting de voorkeur boven eene rijksinkomstenbelasting, omdat door deze laatste het verband met inkomende rechten en accijnsen niet dan hoogst gebrekkig is te verwezenlijken. De inkomsten zouden direct alleen dan nog maatstaf van heffing mogen zijn, indien de behoeften der schatkist eene nieuwe personeele bijdrage zouden eischen en verhooging der verteringsbelasting den druk al te zeer tot éen punt zou beperken. De eenvoudigste weg schijnt alzoo ook hier de beste. Indien het rijk de ⅘ van het personeel terugneemt en de grondslagen meer in overeenstemming brengt met de tegenwoordige maatschappelijke toestanden, zal een ruim vloeiende bron van inkomsten aan den staat zijn verzekerd, tevens een door de gewoonte bevestigd steunpunt voor een behoorlijk evenwicht van belasting worden verkregen, en eindelijk na afschaffing der accijnsen op de eerste levensbehoeften, de gewenschte progressieve druk zonder kwelling of vertoon kunnen worden tot stand gebracht. 5o. Ten slotte moet het stelsel onzer sociaal-politische belastingen worden voltooid. - Ook op dit terrein zijn de bouwstoffen voor een uitmuntend geheel aanwezig. De rechten van successie en overgang bij overlijden zijnongetwijfeld voor verbetering vatbaar. - Het is echter een niet gering voordeel dat deze belasting, ter voltooiing en aanvulling van leemten in het systeem onmisbaar, in onze zeden wortel heeft geschoten en over het geheel bevredigende uitkom- | |
[pagina 202]
| |
sten oplevert. - Bovendien zijn de inkomsten zoowel van den bodem als van de bedrijven schatplichtig. Een meer billijke heffing der grondbelasting is evenwel gewenscht; tevens vermeerdering van opbrengst, als aequivalent van andere de waarde van vastgoed drukkende rechten. Daarnaast is hervorming van het patent in een beter geregelde belasting op de bedrijfswinsten een onafwijsbare eisch. - Als volkomen nieuw doch onmisbaar element in ons belastingstelsel is, ten slotte, alleen de invoering noodig van een reëele belasting op de opbrengst van roerend kapitaal. Eene hoofdbedenking tegen de meeste onzer nieuwere finantiëele hervormingsplannen schijnt mij hierin gelegen, dat men door een personeele heffing de leemte tracht aan te vullen, welke onmiskenbaar ten voordeele van het roerend vermogen in het stelsel onzer belastingen bestaat. - Deze theoretisch valsche gedachte sticht verwarring en biedt ook uit een zuiver praktisch oogpunt geen enkel voordeel, want het is niet te miskennen, dat reeds meer dan eene poging tot verbetering van onze finantiëele instellingen is afgestuit op het gebrekkig verband der voorgestelde heffing met grond- of patentbelasting. Het eerste ontwerp tot het heffen eener effectenbelasting van den heer Gleichman was inderdaad op den goeden weg. - Het berustte op eene eenvoudige volkomen logische gedachte; het valt des te meer te betreuren dat de minister zich van zijn uitnemend standpunt langzamerhand heeft laten afdringen en in zijn tweede ontwerp ‘met terzijdestelling van het denkbeeld, voor zoover het bij het eerste ontwerp voorzat, om het effect zelf als object van belasting steeds vast te houden’, ‘het werkelijk personeel vermogen in zekere waarden belegd’ heeft willen treffen. Een groot bezwaar tegen het eerste ontwerp lag in de moeielijkheid om de bijzondere schuldvorderingen, in het bijzonder de hypotheken, onder de belaste objecten te brengen. Het komt mij echter voor dat deze moeielijkheid zeer bevredigend kan worden opgelost, wanneer men althans strikt vast wil houden aan het ware karakter der voorgestelde belasting. - Effecten: aandeelen in leeningen, aandeelen in industriëele ondernemingen of credietinstellingen en ter beurze genegotiëerde obligatiën, verschillen van gewone particuliere schuldvorderingen vooral hierin, dat men bij de eersten mag aannemen, dat de debiteur feitelijk degeen is die het vermogen als kapitaal gebruikt of | |
[pagina 203]
| |
tot openbare doeleinden aanwendt, terwijl bij de laatsten hetzelfde vermogen van hand tot hand gaat, zonder dat steeds van kapitaalgebruik sprake is. - Men mag uitgaan van de stelling dat, in den regel, iedere rente ten slotte uit de opbrengst van het kapitaal wordt gekweten, maar het spreekt van zelf dat daarom niet raag worden aangenomen dat iedere debiteur, op nieuw, de rente volledig opbrengt. - A leent b.v.ƒ 1000 aan B tegen 3 %, B leent aan C tegen 3⅛, C weder aan D tegen 3¼, of wellicht indien hij slechts voor korten tijd het geld noodig had, zelfs voor minder, tot eindelijk X of Z het geld voor den aankoop van machines gebruikt of voor de betaling van arbeiders en zoo de winst maakt, waardoor hij instaat is de ƒ40 of ƒ 50 rente te betalen aan P, en deze weder aan O en zoo terug tot D, C, B en A. - Het is dus volkomen onjuist om van iedere bijzondere schuldvordering belasting te heffen. Daardoor zouden sommige vermogens zeer zwaar, anderen zeer weinig getroff n worden en dat wel naarmate den omloop van het geld van hem die het beschikbaar heeft tot hem die het als kapitaal gebruikt grooter is. M.a.w. eene dergelijke belasting zou in hooge mate de zoo wenschelijke vrijheid van den omloop van het vermogen belemmeren. Bovendien behoort het vermogen dat noch tot kapitaal bestemd is, noch voor openbare doeleinden wordt aangewend, in het wezen der zaak tot eene geheel andere categorie van belastingsobjecten. Maar het is dan ook duidelijk dat men het kapitaal moet opsporen aan de bron. Behalve de effecten zou men al het kapitaal moeten treffen dat in eenig bedrijf of onderneming wordt aangewend. Bangs dien weg is het doel dat men zich voorstelt, te bereiken en kantevens de billijkheid volkomen worden betracht. Het is ongetwijfeld een nadeel dat in dit geval de debiteur de belastingschuldige zal zijn; maar overwegend is het niet, omdat de lastgemakkelijk zal worden overgedragen. Een enkel woord over de gemeentefinantiën is ten slotte onmisbaar. Wanneer men raadt, aan de gemeenten een zoo belangrijke bron van inkomsten als de ⅘ van het personeel genoemd mag worden te ontnemen, schijnt het noodig het aequivalent aan te geven waardoor het verlies zal kunnen worden gedekt. Het komt mij echter voor dat men aan de gemeenten zelf zal moeten overlaten de leemte in hare geldmiddelen aan te vullen. | |
[pagina 204]
| |
De weg van hervorming der gemeentefmantiën ligt in de richting van meerdere vrijheid. Wordt die weg bewandeld dan kan het vinden van voldoende inkomsten ter vervanging van de geheel abnormale rijksbijdrage weinig bezwaren opleveren; hetzij daartoe verhooging der hoofdelijke omslagen, hetzij opcenten op rijksbelastingen, hetzij uitbreiding van het stelsel van vergunningsrechten, hetzij zelfs eigen algemeene verteringsbelasting worde gekozen. De vrees dat door meerdere vrijheid eene belasting naarmate van het draagvermogen voor het geheele rijk zou worden in gevaar gebracht, schijnt mij toe volkomen ijdel te zijn. Het denkbeeld alsof ooit door samenvoeging vanrijks- en gemeentebelasting een evenredige druk voor alle staatsburgers zou zijn tot stand te brengen, is nieb alleen niet voor verwezenlijking vatbaar, maar vloeit voort uit eene begripsverwarring. - De locale belangen zijn uit den aard der zaak verschillend in de verschillende gemeenten en inderdaad is er van dit standpunt bezien tusschen de ingezetenen van tweegemeenten nauwelijks meer samenhang en verband dan tusschen de burgers van twee Staten. Evenwicht van rijksbelasting is binnen zekere grenzen bereikbaar en op dezelfde wijze evenzeerevenwicht der belasting in iedere gemeente, maar gelijkheid van druk te vinden door eenvoudige optelling van wat ieder voor het rijk en zijne gemeente opbrengt, om vervolgens alle verkregen resultaten in eene vergelijking samen te vatten, is onmogelijk.
Ik eindig met te herinneren aan de woorden van den heer N.G. Pierson in de Gids van October 1881: ‘Wat de denker op het papier brengt, zal den staatsman nooit, zooals het daar ligt, tot richtsnoer kunnen dienen. Maar indien het de vrucht is van nauwgezette overpeinzing, wijst het hem misschien de richting, waarin hij met goed gevolg kan werkzaam zijn, of kweekt het idealen bij hem aan, die hem met geestdrift voor zijn taak vervullen.’ Moge men eveneens in de beschouwingen thans door mij ten beste gegeven, niet meer zien dan een poging om enkele denkbeelden, welke de studie van ons belastingstelsel deed ontkiemen, in meer vruchtbaren bodem over te planten.
Groningen.
P.W.A. Cort van der Linden. |
|