| |
| |
| |
Italië.
J. Kneppelhout. Ce qui m'a passé par la tête en Italie. 13 Février-13 Juin 1872. Leide, A.W. Sythoff (1883).
Emile de Laveleye. L'Italie actuelle. Lettres à un ami. 1878-1879. La Haye, Belinfante Frères. 1880.
Emile de Laveleye. Nouvelles lettres d'Italie (1883). La Haye, Belinfante Frères. 1884.
Italië! Land van den zonneschijn -, land van het dolce far niente, van het zoete, gemakkelijke leven, van droomen en dweepen -, land der kunst, van het schoone en verhevene in zijne volmaakte verschijningen -, land der herinneringen aan een grootsch en poëtisch verleden -, o, dat het ook mij gegeven wierd, uwen heiligen grond te betreden, in uwe heerlijke natuur mij te vermeien, in uwe paleizen en kerken en musea aan kunstgenot mij te verzadigen, op uwen klassieken bodem de groote werken en daden der voorgeslachten te aanschouwen, onder uw levenslustig, dichterlijk volk, tintelend van geest, levende beelden van de schoonheid der menschelijke gestalte, te verkeeren!
Zoo gaat soms eene verzuchting uit van het gemoed dergenen, voor wie eene Italiaansche reis nog altijd tot het gebied der onvervulde wenschen behoort.
Helaas! De boeken, wier titels hierboven zijn afgeschreven, schijnen wel bestemd te zijn om zulke wenschen en verzuchtingen onder den killen adem der werkelijkheid neer te slaan.
Verschillend is de aanleg en gemoedsstemming der beide auteurs; verschillend zijn de oogmerken, waarmede zij op verschillende tijden, Italië doorkruisten; verschillend zijn beider toon en schrijftrant, alleen hierin overeenstemmende dat zij met vluchtige pen waarnemingen en indrukken, zooals dag aan dag die opleverden, vertrouwelijk wedergeven. De heer Kneppelhout, die ons in 1883 zijne aanteekeningen van 1873 aanbiedt, wil ons deelgenoot maken van de gevoelens, waarmede hij nog eens op het verleden terugblikt:
| |
| |
‘Je finis ma carrière littéraire ainsi que je l'ai commencée. A l'âge de 18 ans je publiai un petit livre assez insignifiant en langue française, à celui de presque 70 je publie un volume sur l'Italie également dans la même langue et après dix ans de distance de mon voyage. Mais l'Italie à si peu changé: c'est là mon excuse.’ En wij zijn hem dankbaar voor deze ‘vermaking’, dankbaar tevens voor al het schoone, frissche, levenwekkende, dat zijne ‘carrière littéraire’ tot opluistering der vaderlandsche letteren geleverd heeft. De belgische hoogleeraar, nog jong en levenskrachtig in vergelijking met onzen landgenoot, werpt zich tot tweemalen toe binnen kort tijdsverloop in den vollen stroom van het leven van den dag; hij spreekt tot ons van de vrienden die hij ontmoet, van de gesprekken die hij met hen voert, van de boeken, tijdschriften en dagbladartikelen die hij leest, van de oude en nieuwe dingen die hij opmerkt, van de kwestiën die zich voordoen, van de toekomst zoowel als van het verleden. Onze landgenoot maakt soms gebruik van het voorrecht, dat wij gereedelijk aan ouderen van dagen gunnen, om te knorren over wat hem slechts, leelijks, vervelends tegenkomt; de heer de Laveleye neemt de zaken, die nu eenmaal niet te veranderen zijn, luchtiger op, maar zegt er nu en dan een hartig woordje van, terwijl hij voor het overige liefst het vermakelijke en prijswaardige opteekent. De heer Kneppelhout beweegt zich bij voorkeur in de wereld der dingen, buiten het bedrijf en gewoel der menschen; de heer de Laveleye schept er vermaak in, ons met een groot aantal merkwaardige persoonlijkheden kennis te doen maken, wakkere mannen en schoone, geestige vrouwen, staatslieden, geleerden, kunstenaars, ministers, bankiers, landedellieden, industrieelen, onderwijzers, zusters van liefdadigheid, ouvriers en zelfs chefs de
cuisine. ‘De même que quand je visite un bateau à vapeur, j'aime à voir la chambre des machines, ainsi dans une grande résidence, je trouve intéressant de parcourir l'état domestique et la cuisine. Le marquis [Alfiéri] comprend ma manie d'économiste domestique: il me conduit dans le sous-sol. J'y retrouve ce goût des gros murs et des voûtes puissantes que les Romains ont laissé à leurs descendants.. Caves sans nombre, celliers à perte de vue, glacières, cuisine monumentale, dont le cuisinier me fait les honneurs avec la politesse correcte d'un chambellan....’
Nochtans er is tusschen deze beide mannen eene geestverwant schap, die bij al deze verscheidenheid ons te meer moet treffen.
| |
| |
Beider ervaring, beider oordeel over Italië stemmen in schier elk opzicht samen en beider oordeel is in schier elk opzicht ongunstig. - Was het misschien louter spel des toevals, dat beiden het - op zes jaren afstands - even slecht met het weer troffen? Of is de roep van Italië's schoonen blauwen hemel onverdiend? Men moet het laatste haast gelooven, wanneer wij van den heer de Laveleye den 29 November 1878 uit Rome vernemen: ‘Jusques à présent le temps a été détestable. Presque toujours sirocco humide et pluie. Décidément il ne faut aller en Italie, pour y voyager, qu'au printemps. L'hiver quand la température est douce, il pleut, et quand la pluie cesse, on a la tramontane qui vous glace. On pourrait généraliser le proverbe Italien à propos de Tivoli:
O tir' il vento o piove a morte.’
Maar de heer Kneppelhout had in het voorjaar gereisd, van Februari tot Juni 1872, en zoo eenige herinnering bij hem levendig is gebleven, het is die van het slechte weer, van mist, regen, wind, koude, die hem naar overjas en wollen halsdoek deed grijpen. De regen vervolgde hem van Genua naar Rome, van Rome naar Napels, van Napels naar Florence, van Florence naar Milaan, van Milaan naar de meeren. Eerst aan deze zijde der Alpen trof hij bestendig, schoon weder. - Is het land schoon? Het antwoord luidt: ‘de velden van Lombardije wel-bebouwd maar vervelend; de hoogvlakte van midden-Italië kaal en onvruchtbaar, Romes omstreken verpestend, de vruchtbare bodem in het zuiden door domheid, armoede en zorgeloosheid verwaarloosd, half woest, droevig om aan te zien. De bergen overal ontwoud: “Tout est nu et stérile.” De belgische Hoogleeraar wijdt in een brief uit Rome een paar bladzijden aan de: “tristesse des campagnes et des populations.” - “Et des populations”...... O gij zonen van Apelles, die met uw schitterend penseel eene schoone dochter van Albano in haar kleurenrijk nationaal kostuum of eenen pittoresken lazzarone van Napels afbeeldt, waarom bedriegt gij ons moedwillig! Het laatste afscheidswoord, dat de heer Kneppelhout aan Napels richt, klinkt: “En un mot, le genre humain est là, laid de figure, de regard, de taille, traduction fidèle de leur âme.” En de heer de Laveleye schrijft: “J'aurais voulu étudier de près la misère de Naples, mais le temps me fait défaut. Elle a été décrite par Villari, de façon
| |
| |
à arracher à toute l'Italie un cri d'horreur...... En pénétrant dans les étroites ruelles qui débouchent sur le quai de Santa Lucia, je vois ces caves sombres, où sur un sol humide et infect croupissent des familles entières, entassées et disputant aux rats leur paillasse pourrie.’ En van de schoonen van Albano; Kneppelhout: ‘Les femmes ne portent plus, même aux jours de fête, leur ancien costume national et démentent tout à fait les vers de ten Kate:
Voor uw verliefde zinnetjes
De vogel dien ge spelen ziet,
En 't zoete Philomelenlied
Slechts olie in het vuur.
Car celles que j'ai rencontrées étaient laides et dégoûtantes à faire peur.’ En de Laveleye: ‘Aux environs d' Albano nous ne rencontrons presque personne et les gens que nous voyons, hommes et femmes, tout mal vêtus, en haillons souvent. Ils ont l'air triste et sombre. Ou n'entend jamais rire ou chanter. . . . . Le costume des femmes de la campagne romaine que, depuis Léopold Robert, tout artiste a peint ou dessiné, ne se retrouve aujourdhui que sur les marches de la Trinità di Monte, porté par les modèles. Le jupon et la jaquette d'indienne le remplacent.’ En dan volgt er eene geestige poëtisch-economische diatribe tegen de katoen en de katoenfabrieken, die over gansch Europa, van de Witte zee tot de golf van Napels, de oude volksdrachten hebben doen plaats ruimen voor het leelijke paarsche jak en rok, ‘la même cotonnade violette triste et pauvre!’ En die bevolking, ‘triste et sombre’ is over gansch Italië ellendig, zoowel in de vruchtbare velden van het noorden als in de dalen van het zuiden. Voor zwaar werk wint zij onvoldoend loon. De kleine boerenstand gaat te gronde onder den druk der belastingen en verlaat huis en erf die voor schuld aan de schatkist vervallen. De werkman in de steden is slecht gevoed, slecht gekleed, slecht gehuisd, nog slechter de daglooner te platten lande. Gevolg daarvan de pellagra, de verschrikkelijke volksziekte, ‘qui (aldus de Laveleye) commence par les douleurs à l'épine dorsale. La vue et l'ouie s'affaiblissent, le corps est agité par un tremblement convulsif. La maladie lentement progresse et aboutit à la folie, à l'hébêtement et enfin à la mort. Elle est héréditaire comme la lèpre et le
| |
| |
crétinisme. Le nombre des pellagreux augmente régulièrement.’ In zijne ‘Nouvelles Lettres’ deelt deze schrijver den inhoud van rapporten van onderzoek omtrent den toestand der plattelandsbevolking mede. Zie hier eene der zinsneden daaraan ontleend: ‘Dans la Lombardie et la Vénétie, la race, si belle jadis, s'abâtardit, faute de nourriture suffisante. La population rurale doit satisfaire à sa faim chronique au moyen d'aliments exclusivement végétaux, de la qualité des plus infimes.’ Als gevolg hiervan neemt dan ook de landverhuizing van jaar tot jaar toe. Deels zoeken de werklieden elders in Europa een bestaan, deels verlaten zij voor goed hun geboorteplaats om in Zuid-Amerika, of langs de kusten van Noord-Afrika een nieuw vaderland te zoeken.
Maar de kunst, de goddelijke, onsterfelijke kunst is het die den man van smaak en fijn gevoel tot de reize naar Italië dringt, en het onovertreffelijk genot dat zij hem daar te smaken geeft, doet hem al het andere vergeten, voorbijzien, verdragen. Zoo spreekt wellicht iemand.
Dit zou juist kunnen zijn, indien ook niet den kunstlievenden toerist teleurstelling en telkens nieuwe ergernis bereid ware. Zoo iets geschikt is, een koudwaterstraal over uwe opgewondenheid uit te storten, het is wel deze zinsnede in het boek des heeren Kneppelhout, geschreven nadat hij eenige dagen besteed had om Rome's kunstschatten in tempels en paleizen en kloosters en musea te aanschouwen: ‘grâce à la vulgarisation des oeuvres, les voyages ne servent plus qu'à controler. Ceci est vrai surtout pour l'Italie. Si la gravure et la photographie ne venaient pas au secours du voyageur, il lui serait impossible de se rendre compte des fresques et des toiles, si souvent mal exposées dans des jours fâcheux et des localités ridicules, hors de la portée de l'oeil, même exercé...’ - Ceci est vrai surtout pour l'Italie: menige andere bladzijde in zijn boek bevestigt dit woord, wanneer hij klaagt over de zorgeloosheid, de verwaarloozing, de onwetendheid, het gebrek aan smaak en takt, waarmede deze kunstschatten behandeld, mishandeld, bedorven zijn. Gebrek aan zuiveren smaak wordt door beide schrijvers de hedendaagsche bewoners van het klassieke land voorgehouden. Verbeeld u de afstammelingen der Scipio's, der Metellussen, der Agrippa's, ‘ces bourgeois de Rome’, die op hunne grafteekenen hunne beeltenis door een marmeren medaillon of door een portret in olieverf den bezoeker ten toon stellen! Maar de meest kolossale teleurstelling wacht u, volgens beide schrijvers, wanneer gij voor
| |
| |
het eerst den blik vestigt op het meest kolossale voortbrengsel der kunst uit den bloeitijd van het herboren Italië, het reuzenwerk van Michel Angelo, het wonder van het nieuwe Rome, de Sint-Pieterskerk. De Laveleye wijdt eene bladzijde aan ‘Saint-Pierre et le beau en architecture.’ Zie hier eenige zinsneden: ‘Nous visitons de nouveau Saint-Pierre du haut en bas, depuis le péristyle de l'entrée jusqu'au sommet de la boule. C'est un monument prodigieux, étonnant, mais de mauvais goût. Michel-Ange a réalisé le miracle: il a posé le Panthéon dans les airs; mais à quoi bon? J'aime infiniment mieux le Panthéon solidement assis sur le sol, avec sa coupole, surbaissée, laissant tomber le jour par sa baie circulaire, s'ouvrant directement sur la voûte du ciel: idée simple et vraiment belle.... Michel-Ange, malgré son écrasant génie, a été le grand corrupteur du goût. En tout il a cherché l'effort, l'extraordinaire, la violence. Voyez ses sybilles et ses prophètes à la Sixtine.’ En Kneppelhout: ‘J'ai vu Saint-Pierre. Quelle mystification! Nul effet! C'est d'abord si vaste que ce ne l'est plus, ensuite les ignobles maisons qui lui font face gâtent la place; la masse énorme du Vatican s'avançant contre l'édifice, lui fait un mal affreux. Ajoutez la cohue des poupées - que je me garderai bien d'appeler des statues - et la détestable, la choquante devanture, à laquelle je ne ferai pas l'honneur de donner le nom de péristyle, puisque d'ailleurs ce n'en est pas un, donne le coup de grace à la cathédrale. Puis, à mesure que le visiteur s'approche, le dôme disparaît, s'enfonce dans le toit, prend toutes sortes d'aspects singuliers et détruit le sentiment qui doit animer le
croyant. Quel sera l'homme de goût, qui en s'asseyant sur le siége papal, ordonnera la destruction de cette insupportable décoration et fera à St. Pierre une entrée digne d'elle! L'intérieur forme un effet châtoyant et ses affreuses croisées du corridor l'inondent de flots de lumière. Sous ces voûtes rien n'inspire un sentiment religieux. Rien d'élevé, de sanctifiant, d'édifiant n'y ravit, n'y pénêtre l'âme. On se dit: que d'argent gaspillé! quelle exquise main-d'oeuvre, que de détails charmants pour obtenir un ensemble aussi mesquin, aussi affecté, aussi.... osons trancher le mot! - aussi laid!....’
Dit zij genoeg wat de teleurstellingen aangaat. En nu de ergernis! Is het nog noodig er van te spreken? Heeft zij niet het gemoed van elken reiziger zonder onderscheid met wrevel vervuld? Is het niet wereldkundig, hoe weinig eerbied de Romeinen, de Italianen
| |
| |
in 't algemeen, te allen tijde gehad hebben voor de kostbare overblijfselen die op hunnen bodem van de oudheid zijn overgeleverd? ‘Quod non fecere Barbari, fecere Barbarini’ is het oude, och dat wij zeggen mochten het verjaarde brandmerk, dat onuitwischbaar op die daden van Vandalisme is gedrukt. Tempels verwoest, monumenten vernield om kerken, om rooverskasteelen, om krotten en stallen te bouwen, marmeren beelden vermalen om kalk te maken; wie somt al de gruwelen op, die er gepleegd zijn! En wat is er gestolen en te gelde gemaakt, toen het bleek, dat die dingen voor den rijken vreemdeling waarde hadden! En hoeveel is er eenvoudig te niet gegaan door die verwaarloozing die de Italianen er toe brengt, om zelfs de nieuwe kunstwerken die zij bouwen weder te laten vervallen zelfs nog vóór zij voltooid zijn.
Het is waar en mag dankbaar erkend worden, de jongste tijd heeft meer blijken van waardeering en eerbiediging der oudheid en hare schatten opgeleverd. Maar nu komen de behoeften en eischen der moderne maatschappij op hare beurt het werk der verwoesting voortzetten. Sedert Rome Italië's hoofdstad is geworden, deelt het in het lot van alle groote steden. Er wordt op speculatie gebouwd om de klimmende bevolking onder dak te brengen. En waar de oude rommel der speculatie in den weg staat bij haren aanleg van rechtlijnige straten, met smakelooze, kazerneachtige rijen van burgerlijke woonhuizen, daar wordt de oude rommel opgeruimd of achter de nieuwe straat weggestopt. De Laveleye is onuitputtelijk in zijne waarschuwingen aan de Italianen (ook uit een politiek oogpunt) ‘laat het oude Rome het oude Rome blijven, maak er toch geen hoofdstad van!’ En dan grijpt het ook op Italië's bodem welig tierende protectionisme rond om te bederven wat nog onbedorven was gebleven. ‘Quod non fecere Barbari, faciunt Protectionisti’ is de kreet die hij slaakt. Leelijke fabrieken verdringen de tempels, walmende schoorsteenen verrijzen in de plaats der kolommen en verpesten met hun roet en rook de omgeving. Zelfs Venezia la bella ontsnapt niet langer aan de vuile omhelzingen van dit nieuwmodisch monster. Een laatste citaat, ontleend aan zijn jongste brieven: ‘J'apprends que l'île de sainte-Hélène, qui surgit de la lagune, à Venise, entre les jardins publics et le Lido, est convertie en une usine où l'on construit des locomotives. Pour établir les machines il a fallu démolir les ruines d'une église qui remontait aux premiers siécles du christianisme. Les cheminées,
| |
| |
vomissant leurs odieuses fumées, vont couvrir de suie les marbres blancs du Saint-Marc et les marbres roses du Palais des Doges. Les mosaïques, les statues, les belles façades des vieux palais seront sillonnées par ce coulées gluantes et noirâtres qui contaminent tous les monuments de Londres. Venise sera transformée en une annexe des Black country. Les bateaux-mouches naviguant sur le Grand canal achèveront l'oeuvre de dégradation. Hélas! la cité merveilleuse chantée par les poètes, cet ensemble d'architecture le plus parfait qu'ait créé la main de l'homme, les Stones of Venice décrits par Ruskin, la perle de l'Adriatique, salie par l'industrie voilà, dis-je à Luzzatti, l'un des plus atroces crimes de votre système protecteur.’
En toch is Italië schoon! Het is de schoonheid der boschnimf met ongekamde haren, die u aanlokt met de gratie van hare vormen, die u betoovert met den gloed harer oogen, die u boeit met de muziek van hare stem. Het is de schoonheid van den Pan, die u verbijstert, die u beangst, die u den schrik om het harte slaat, maar u gevangen houdt. De heer Kneppelhout had, te Napels zijnde, de goede fortuin, eene prachtige uitbarsting van den Vesuvius te aanschouwen, die alleen al de lasten en moeiten en teleurstellingen der reize goed maakte. Hij heeft haar in eenige bladzijden, de schoonste van zijn boek, prachtig beschreven.
En toch blijft Italië grootsch en mag het zeker zijn van eene grootsche toekomst. Het Italiaansche volk, eeuwen lang door het geestelijk en het wereldlijk gezag van Europa verdrukt, verdeeld, verscheurd, vertrapt, heeft onder al zijne ellenden eene onverstoorbare levenskracht bewaard. Thans, nu het vrij, nu het één, nu het zich zelf geworden is, toont het onder de smarten der wedergeboorte zelve, alreeds, wat die levenskracht vermag. Zijne staatslieden, als Minghetti, Alfieri, Visconti, Bonghi, Luzzatti, Mancini, Sella, Pierantoni, zijne geleerden, als de Cossa, Bodio, Morpurgo, Lampertico, Angelo de Gubernatis, Pietro Ellero, Achille Loria, Alberto Errero, en zoo vele anderen, bij wie de Laveleye ons inleidt, zij leggen eene kracht van weten en eene kracht van doen aan den dag, die ons waarborg zijn, dat verwezenlijkt zal worden het stoute woord, waarmede koning Carlo Alberto de nieuwe era van Italië's geschiedenis inwijde: Italia farà da se.
S. Vissering.
|
|