De Gids. Jaargang 48
(1884)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
De ontwikkeling van het tooneel in Japan.Capt. F.A. Brinkley R.A. History of the Japanese Drama.Een nieuw aangekomen vreemdeling in Japan moet, althans zoo hij naar den geest en 't gemoed niet tot de klasse der dikhuidigen behoort, zijnen nieuwen bekenden, die er langer vertoefden, dikwerf toeschijnen, uit den onberaden echt van een uitroep- en een vraagteeken gesproten te zijn. Al rondziende en opmerkende, geslingerd tusschen bewondering en twijfel; door nieuwe waarnemingen beurtelings betooverd en verdwaasd; steeds bezield met de begeerte om de overstelpende nieuwe indrukken, waaronder hij letterlijk gebukt gaat, te ordenen tot een minder verward geheel, - is van elk drietal zijner uitingen de eerste een uitroep en de tweede eene vraag. Lijvige en bescheiden, rijpe en groene vruchten der pers; wel ingelichte personen en anderen, wier wetenschap het best met eene zeer dunne laag Japansch lak kan vergeleken worden: zij dienen hem allen als het goudgele ooft, waarnaar de koortsige onwillekeurig de hand uitstrekt, om zich een heilzaam verkoelenden dronk te bereiden! In den nazomer van 1883 viel Japan de eer te beurt, door een der vermaardste medewerkers aan Punch, Toby M.P.Ga naar voetnoot1), bezocht te worden. De even welwillende als bekwame hoofdredacteur van de Japan Daily Mail, door dezen weetgierigen gezalfde onder de parlementaire verslaggevers over de geschiedenis van het Japansche tooneel geraadpleegd wordende, berustte niet alleen in de hem opgedrongen citroen-rol, doch verklaarde | |
[pagina 454]
| |
zich zelfs bereid, eenige hoofdartikelen aan dit belangrijke onderwerp te wijden. Zoo geschiedde het dat ook andere hongerigen en dorstigen aan den voor Toby bereiden disch konden aanzitten; en, hoezéér ook in andere opzichten de meerderheid van den voornaamsten gast erkennende, in weetlust behoefde ik niet voor hem te wijken. Ik tastte dus dapper mede toe, en maakte verder een erkentelijk gebruik van de omstandigheid, dat de heer Brinkley niet gewoon is, zijn licht onder een korenmaat te plaatsen, en dat zijne woning op nog geen vijftig schreden van de mijne is gelegen. Hij had de goedheid, mij sommige onderdeelen van zijnen arbeid nader toe te lichten, mijne aandacht op andere bronnen te vestigen - in één woord, mij in staat te stellen, zijn History of the Japanese Drama bij mijne landgenooten in te leiden. | |
I.Vooral bij een volk als het Japansche, welks oudste en meest verbreide godsdienst (Shintōisme) bestaat in den eeredienst van beroemde voorvaderen (Kami-dienst), die als goden en halfgoden vereerd worden, is het stameind van den boom der geschiedenis veelal, door schoone bloemen en welige ranken uit den lusthof der fabelen, voor het oog van den nuchteren geschiedvorscher verborgen. Wél hem, voor wien de taal der bloemen geen geheel gesloten boek is! Ook wat de kiemen der tooneelspeelkunst - het blijde en het droeve gebarenspel (pantomime) - betreft, voert de overlevering ons terug naar den bloemrijken vóórhistorischen tijd. Isanagi had, met IsanawiGa naar voetnoot1) op de door wolken gedragen hemelbrug staande, de punt van zijne speer in de zee doen nederdalen en haar weder opgeheven, en Awaji, het grootste van de acht eilanden, die door de nedervallende droppels ontstonden, als woonplaats gekozen. Hier werden den stamvader van het Japansche vorstenhuis en volk vijf kinderen geboren, van welke hij de beide oudste dochters, die hij verwekte door zijne goddelijke oogen met het water van den vruchtbaren oceaan te bevochtigen, het meest liefhad. Hij verhief haar ten hemel | |
[pagina 455]
| |
als heerscheressen over den dag en den nacht: Amaterasu-omi Kami, de stralende dagvorstin, en Tsuki-no-Kami met het zilveren gelaat, die hare zuster gedurende den nacht vervangt. Op zekeren dag had Amaterasu, gebelgd op hare broeders en zusters, zich in een rotshol verborgen en den ingang door een zwaren steen gesloten. Toen gebeden nog bedreigingen hielpen om haar tot het verlaten van hare schuilplaats te bewegen, besloten de van daglicht verstoken goden en godinnen, hare oudste zuster te verschalken. Zij vingen alle hanen, die zij slechts grijpen konden, en lieten ze vóór het hol kraaien, zoodat de zongodin denken moest dat de dageraad buiten haar toedoen aanbrak; een feestelijk misbaar diende verder om haar in dezen waan te versterken. En waarlijk, de duis terlingen hadden niet te vergeefs op de hulp der vrouwelijke nieuwsgierigheid als hunne bondgenoote gerekend! De steenen deur wordt weldra even geopend, om der vrijwillige gevangene één blik naar buiten te gunnen; en de god der kracht, die op de loer stond, wrong zijne gespierde handen in de spleet en had de steen in een oogwenk verwijderd. Amaterasu's stralen verlichtten plotseling den omtrek, en toonden hare jongere zuster Ama-no-Usume, die, in het vuur harer begeerte om de zongodin naar buiten te lokken, de gehuichelde feestvreugde met grillige wendingen van het lichaam begeleidde. De overlevering heeft dezen eersten dans, of dit eerste gebarenspel, getrouw bewaard; en nog heden ten dage kan men bij feestelijke gelegenheden vóór het altaar van een Shintō-tempel een in het wit gekleed meisje met een groenen tak in de hand, als volgelinge van Ama-no-Usume, op de maat van eene fluit en eene trom een eenvoudigen, doch niet onbevalligenGa naar voetnoot1) dans zien uitvoeren, die ten doel heeft, de godheid welwillend te stemmen. De oorsprong van het tragische gebarenspel valt in een later tijdperk, toen twee broeders, Hono-Susori en Hiko-hoho-Semi, den troon hunner goddelijke voorvaderen deelden. De eerste was een handige visscher; de tweede een groot jager. Eens | |
[pagina 456]
| |
kregen zij den inval, van handwerk te verwisselen: Hono-Susori toog ter jacht met de boog en pijlen zijns broeders. terwijl Hiko-hoho-Semi het vischtuig nam en afdaalde naar de zee. Doch het ‘Schoenmaker, houd u bij uwe leest!’ bleek ook door halfgoden niet ongestraft in den wind geslagen te kunnen worden: beiden kwamen platzak tehuis en, wat erger was, toen het op teruggeven van het geleende tuig aankwam, bleek dat Hiko-hoho-Semi den vischhaak zijns broeders in de zee verloren had. Hij smeedde met niet veel moeite een nieuwen, daarna nog verschillende anderen, doch Hono-Susori wilde ze niet aannemen en begon steeds heviger op te spelen. Ten einde raad, en ziende dat met zijn broeder letterlijk geen land te bezeilen was, begaf Hiko-hoho-Semi zich weder naar het strand; doch hoevele dingen er ook aanspoelden, de haak niet, en, juist wilde hij troosteloos terugkeeren, toen hij zijn naam hoorde roepen. Omkijkende bespeurde hij aan den waterzoom een grijsaard, die hem tot zich riep en naar de reden zijner treurigheid vraagde. Hij verhaalde het ongeval, dat hem overkomen was, en de vriendelijke oude, met zijn lot begaan, bood aan, hem naar het paleis van den zeegod te geleiden, waar hij zijn haak zeker zoude terugvinden. Gretig nam Hiko-hoho-Semi dit aanbod aan, en werd door den god der wateren zeer voorkomend ontvangen; alle zwemmende vasallen werden opgeroepen en aan 't zoeken gezet, en weldra was de verloren haak terecht. De prins, die inmiddels verliefd geraakt was op de schoone dochter zijns gastheers, vraagde en verkreeg haar tot vrouw, en leefde eenigen tijd zeer gelukkig in het onderzeesche paleis. Doch het verlangen naar het schoone land, dat hij verlaten had, ontwaakte in zijn binnenste, groeide bij den dag aan, en werd eindelijk zoo hevig, dat de prinses haren vader smeekte, hem te laten gaan. Deze stemde toe, en gaf hem als afscheidsgeschenk twee kostbare steenen, waarvan de eene de eigenschap bezat, het water te doen rijzen, en de andere, het te doen dalen. Met deze wonderdadige steenenGa naar voetnoot1) en den vischhaak | |
[pagina 457]
| |
kwam de prins in zijn vaderland terug; doch zijn stugge broeder was en bleef onhandelbaarder dan ooit: er was letterlijk geen huis met hem te houden; zoodat Hiko-hoho-Semi er eindelijk niet anders op wist, als het geschenk van den zeegod te baat te nemen. Nauwelijks had hij den vloedsteen voor den dag gehaald, of de golven van den oceaan kwamen bulderend opzetten, omkronkelden Hono-Susori en begonnen hem van alle zijden te beuken, zoodat de kortaangebonden halfgod, zijn leven in gevaar wanende, om genade smeekte. Te vergeefs: de golven bleven hem bestoken totdat hij de gelofte gedaan had, zoo zijn leven gespaard mocht blijven, de dienaar en nar zijns broeders te zullen zijn. Daarop nam Hiko-hoho-Semi den ebsteen, en de golven verdwenen even snel als zij gekomen waren. Hij eischte toen van zijn ouderen broeder, om hem op de proef te stellen, de vervulling der gelofte. Deze besmeerde zich na eenig aarzelen het lichaam en het gelaat met roodachtige aarde, en voerde aldus eene soort van dans uit, waardoor hij zijne worsteling tegen het water, zijnen angst en zijne vergeefsche pogingen om te ontsnappen trachtte na te bootsen. Ziedaar de kiem van het tragische gebarenspel, gelijk die van het komische in den dans van Ama-no-Usume moet gezocht worden. Na gedurende lange jaren uitsluitend het karakter van godsdienstige plechtigheden bewaard te hebben, zijn deze en dergelijke pantomimen later ook volksvermaken geworden. Van het overgangstijdperk is weinig bekend; alleen weet men dat gedurende de middeneeuwen nu en dan voor den Keizer of de leden van zijn huis voorstellingen werden gegeven, die eenige overeenkomst vertoonden met de toenmalige kluchten in Europa. Zoo verhaalt de bekende schrijfster Murasaki Shikibu dat een Genji-prins een dergelijk gebarenspel voor den Mikado ten beste gaf, hetgeen van zoo een doorluchtig personage geene verbazing behoeft te wekken, als men bedenkt, dat de Keizer als de nazaat en vertegenwoordiger der goden gold. Eerst in het tijdperk der schijn-Sho̅gun, toen de regenten | |
[pagina 458]
| |
(Shuken) uit het gehate Ho̅jo̅-stamhuis de heerschappij voerden (1199-1334), was de pantomime (No̅) naar waarheid een algemeen verbreid volksvermaak geworden; de vorm dien zij toen aannam, onderging later betrekkelijk weinig verandering. De eigenlijke kern van het No̅ Kiijo̅genGa naar voetnoot1) was het dikwerf zeer doorwrochte en hoogst dichterlijke verhaal van den gang van het stuk, dat door eenige zijwaarts op het tooneel gezeten personen, op de maat eener begeleiding van trommen en fluiten, als eene soort van recitatief (Utai) werd voorgedragen. De spelers zelven spraken geen woord, en trachtten slechts hunne houding en hunne gebaren af te meten naar de wisselingen van hun aandeel in de vertooning; doch hunne bewegingen waren aan schoolsche regels gebonden, en hadden minder vat op de toeschouwers dan het dichterlijke verhaal. Ter vermijding van eentonigheid werden tusschenspelen ingevoerd: de vertooners kregen dan vrijheid van spreken, en onthaalden het publiek op eene reeks zotternijen van twijfelachtig gehalte, die niets met het stuk gemeen hadden. Latere geslachten bewaarden dezen ouden vorm van het No̅-Kiijo̅gen getrouw, en zelfs heden ten dage wordt daarvan, bij opvoeringen van stukken uit de oude school, niet noemenswaard afgeweken. De beroemste krijgsman en tevens een der beste regeerders, van wien de Japansche geschiedenis melding maakt, is ontegenzeggelijk Hideijoshi (1536-1598), de boerenzoon uit Owari met het aapachtige gelaat en de donkere huid, die als betto̅ (staljongen) bij den Shōgun Nobunaga in dienst trad, op diens aanraden soldaat werd, zich door een ongeëvenaard krijgsvernuft onderscheidde en later zelfs Shōgun werdGa naar voetnoot2). De onberekenbare invloed ten goede, dien deze vermaarde man op alle kunsten en wetenschappen zijns lands uitoefende, verloochende zich ook op het gebied van het tooneel niet. Er leefde toenmaals, in de tweede helft der 16de eeuw, aan het hof van den Shōgun Nobunaga eene hofjuffer, O-Tsu̅ ge- | |
[pagina 459]
| |
naamd. Zoowel hare letterkundige gaven als hare lieftalligheid verwierven haar de gunst van Yodo, Hideijoshi's echtgenoote, die, om aan de talenten der begaafde jonkvrouw algemeene waardeering te verschaffen, haar opdroeg, over een onderwerp te harer keuze een samenhangender en uitvoeriger verhaal te schrijven dan zij tot nu toe beproefd had. De vrucht dezer opdracht was een romantisch verhaal in twaalf afdeelingen, gegrond op eene overlevering dat Yo-Shitsune, een der beroemdste Japansche krijgslieden, in zijne jeugd op reis zijnde naar Oshiu om aldaar bij den landheer Hidehira bescherming te zoeken, verliefd werd op Jo̅ruri, de beeldschoone dochter van een rijken grondbezitter in de provincie Mikawa. Er schuilt niet alleen voor den Japanner, doch evenzeer voor den vreemdeling, die in de Japansche geschiedenis doordringt, eene ongewone bekoring in de lotgevallen van dezen Oosterschen Bayard, wiens onbezweken moed, ridderlijkheid en edelmoedigheid, niet minder dan zijn tragisch lot, tot in het laatst der dagen in het hart zijns volks zullen blijven voortleven. Het geschrift van hare gunsteling wekte Yodo's bewondering in zoo hooge mate, dat zij het haren gemaal met warmte aanbeval; en Hideijoshi was op zijne beurt zoozeer getroffen door de kunstvaardige bewerking en den innig dichterlijken geest van het werk, dat hij den blinden hofmuzikant Iwafune opdroeg, het op muziek te zetten. Korten tijd te voren was uit Riuku een nieuw speeltuig, de Jabisen, ingevoerd, aanvankelijk met twee, doch eerlang met drie snaren bespannen, en van toen af SamisenGa naar voetnoot1) genaamd. Zich begeleidende op den samisen, dien hij meesterlijk bespeelde, zong Iwafune O-Tu̅s's tekst; en aldus ontstond eene nieuwe dramatische uiting, die tot op den huidigen dag eene onverminderde volksgunst geniet, en den naam van Yoshitsune's geliefde, Jo̅ruri, draagt. Alvorens het verband tusschen het Jo̅ruri en de latere eigenlijk gezegde tooneelvoorstellingen te schetsen, moeten wij eene schrede teruggaan, en onze aandacht opnieuw op het No̅-Kiijo̅gen vestigen. Eenige jaren vóórdat O-Tūs haar romantisch verhaal dichtte, leefde er te Idzumo, waar een der voornaamste Shinto̅-tempels | |
[pagina 460]
| |
staat, eene zekere O-Kuni, die sedert hare prille jeugd bij feestelijke gelegenheden vóór het altaar den dans van Ama-no-Usume vóór het hol der zongodin had uitgevoerd. O-Kuni bezat niet alleen de schoonheid van Ama-no-Usume, doch was zoo talentvol en vindingrijk, dat navolgen alleen haar weldra niet meer kon bevredigen: zij schiep een meer samengestelden doch tegelijk veel bevalligeren dans dan de afgemeten bewegingen van het schoolsche gebarenspel vóór het altaar. Hare plaatsgenooten waren over dezen nieuwen dans zoo verrukt, dat O-Kuni, belust op de kostbaarder lauweren van meer verfijnde beoordeelaars, besloot naar Kiijo̅to te reizen, en eene aanbeveling van den Regent Yoshiteru wist te verwerven. Zij had zich in den kunstzin der edellieden uit de hoofdstad niet bedrogen, en trad herhaaldelijk met het schitterendste gevolg voor de rijksgrooten op. Tot de officieren van Yoshiteru behoorde een schoone jongeling, Nagoija Sanza, uit hetzelfde deeg als O-Kuni gekneed en, als zij, met eene vurige liefde voor de kunst bezield. Deze schreef eenige geschiedkundige drama's - of liever No̅-verhalen - die tot groote voldoening van den Regent en zijne omgeving door den schrijver zelven, eenigen zijner vrienden, en O-Kuni met hare leerlingen, werden opgevoerd volgens de door haar gestichte nieuwe school van het No̅-Kiijo̅gen. Doch naast de verdichting deed ook de werkelijkheid hare rechten op de beide hoofdpersonen gelden: Nagoija en O-Kuni kregen elkander lief, en de genegenheid van den Samurai was zoo vurig, dat hij zijn eigen rang en de lage geboorte zijner aangebedene geheel uit het oog verloor. Reeds beschouwden de andere edellieden het paar met achterdocht, toen een onderschepte minnebrief hun de zekerheid der kwetsende verhouding en tevens het middel schonk, om Nagoija en O-Kuni van het hof te doen verbannen. Door den nood gedrongen besloten zij, van hun vroeger tijdverdrijf eene kostwinning te maken; en eenige jaren later verleende Nobunaga hun de vergunning, in de wijk Kitano te Kiijo̅to een vast gebouw voor hunne voorstellingen te stichten. Dit was de eerste Schouwburg in Japan. Naast het verhaal (Utai) van den gang van het stuk, bestonden de eigenlijke vertooningen slechts uit dansen, of liever uit die rythmische bewegingen des lichaams - of woven paces and of waving hands - | |
[pagina 461]
| |
die voor de oogen der Japanners zijn wat schoone muziek voor onze ooren is, en ter welker waardeering het westersche kunstgevoel te kort schiet. Zij kregen den naam van Kabuki. Hideijoshi, de wakkere beschermer van al wat ondersteuning verdiende, volgde zijnen vriend Nobunaga als Shōgun op, en ontbood O-Kuni weder aan het hof om bewijzen van hare bekwaamheid en vorderingen te geven. Gewoon zijnde hen, die in hun beroep of eenige kunst uitmuntten, door een gevleugeld woord te onderscheiden, verklaarde de Shōgun O-Kuni voor ‘weêrgaloos onder de vrouwen,’ en voegde er met zijne kenmerkende oprechtheid - de matrijs van den stempel zijner daden - bij: ‘mocht ik onder de mannen zulk een man zijn!’ De kleeding der danseres bij deze gewichtige gelegenheid is tot in de geringste bijzonderheden geboekt; ook vinden wij vermeld dat haar snoer van kristallen kogels op last van Hideijoshi door een van kostbare bloedkoralen vervangen werd. O-Kuni's dochter, erfgename van den welklinkenden naam, alsmede van een goed deel der talenten harer moeder, zette de schouwburgonderneming te Kitano met goed gevolg voort. Vertoefden wij tot nu toe bij de wieg der dramatische kunst, een ander hulpmiddel, dat den kunstzin nieuwe wegen baande, vraagt thans onze aandacht. | |
II.Eene even sterke aantrekkingskracht, als het tooneelgezelschap van O-Kuni de jongere op de volwassen inwoners van Kiijo̅to uitoefende, bezaten de vermaarde poppen harer tijdgenoote, de kunstvaardige en vlugvingerige Shimada Mankichi, voor de jeugd. Eene pop van haar maaksel, als belooning in 't verschiet gesteld, maakte den stoutsten bengel gedwee als een lam; Shimada was het tooverwoord, dat kleine verkwisters herschiep in kleine kapitalisten; en de uit het veld geslagen snoepwinkeliers getroostten zich tandenknarsend een omweg, liever dan den naasten weg, zoo die langs hare woning leidde, te volgen! Niet tevreden met de lauweren, haar door dankbare kinderhanden om de slapen gewonden, en door het Jo̅ruri van O-Tsu en Iwafune ontvonkt, besloot Shimada, de dramatis personae uit dat beroemde verhaal als modellen voor een volledig stel poppen - haar meesterstuk - te kiezen. Zij slaagde | |
[pagina 462]
| |
boven verwachting; doch eerlang ging het haar als Pygmalion: de strakke onbewegelijkheid der zoo gelukkig belichaamde kleine schaar vergalde hare zelfvoldoening, en liet haar weldra rust noch duur. Zij peinsde, zij beproefde, en beproefde nogmaals, en zag eindelijk, na talrijke mislukte pogingen, haren liefsten wensch vervuld. Deel s door verborgen handlangers bewogen, handelden de poppen in overeenstemming met den tekst van het Jo̅ruri; en ziedaar de eerste onbeholpen uiting van hetgeen tegenwoordig door ‘acteeren’ verstaan wordt. Een ander door Shimada verzonnen en in zwang gebracht hulpmiddel bij tooneeluitvoeringen was het scherm, dat zijn ontstaan verschuldigd was aan den eisch om de poppen, na afloop van een tooneel, voor het volgende in gereedheid te brengen en te rangschikken, en hetwelk van nu af tot de geijkte tooneelbenoodigdheden behoorde. Doch de vertooners van het klassieke No̅ Kiijo̅gen weigeren tot op den huiden dag, zich van zulk een hulpmiddel, dat niet door de oudste overlevering gewaarmerkt is, te bedienen; en bezwijmden, gewonden en dooden staan, ten aanschouwe van het publiek, na het slot eener afdeeling op, en verlaten met een vastberaden tred het tooneel. Shimada's poppenspel verwierf spoedig de algemeene volksgunst, en prikkelde zoodoende schrijvers, toonzetters en zangers, om hunne krachten aan het Jo̅ruri te beproeven. Onder de eersten neemt Chikamatsu Monzoijemon voorzeker de eereplaats in; hij schreef een honderdtal stukken, en zijne werken genieten nog steeds grooten bijval. Geboren te Hagi in de provincie Chōshiu, en door de Buddha-priesters van den tempel te Karatsu in Hizen opgeleid, nam hij op lateren leeftijd dienst onder de volgelingen van een bekenden edelman te Kiijo̅to. Na eenige jaren zeide hij dien echter vaarwel, om zich tegen het einde der 17de eeuw geheel aan het schrijven van Jo̅ruri te wijden. Mogen al zijne werken zonder uitzondering op verdienste aanspraak maken, den grootsten roem verwierf hij ontegenzeggelijk met het Jo̅ruri van Kokusenija. De val van het stamhuis der Ming in China was nog slechts weinige jaren geleden, en de aangrijpende gebeurtenissen, waarmede hij gepaard ging, lagen den tijdgenooten van den schrijver nog versch in 't geheugen. Tot degenen, die het onttroonde geslacht onder de moeilijkste omstandigheden getrouw bleven, en noch vindingrijkheid, noch moed spaarden om een gunstigen | |
[pagina 463]
| |
ommekeer in het lot hunner beschermers te bewerken, behoorde Kokusenija, de in Japan geboren zoon van een Chineeschen vader en eene Japansche moeder. Zijn opmerkelijke loopbaan, eene schitterende ontvouwing dier eigenschappen, welke de echte Samurai boven alles hoogschat en bewondert, spande de ademlooze aandacht en riep het innigste medegevoel der geheele Japansche natie wakker. Deze vurige belangstelling was nog onverzwakt, toen in 1705 het drama van Chikamatsu verscheen, waarin de vooornaamste voorvallen uit het leven van Kokusenija op eene meesterlijke wijze geschilderd worden. Als een bewijs, hoe krachtig de schrijver de rechte snaren in de harten zijns volks deed trillen, diene dat het stuk, ondanks de gebrekkigheid der hulpmiddelen van het toenmalige tooneel te Kiijōto, dit gedurende drie jaren onverdeeld in beslag nam. Chikamatsu stierf in 1724. Inmiddels waren, behalve den eersten, door O-Kuni en haren minnaar Sagoija opgerichten schouwburg, verscheidene anderen verrezen, waarvan sommigen gewijd waren aan het Jo̅ruri met het poppenspel; anderen aan het Kabuki, de door O-Kuni ingevoerde wijziging van het Nō Kiijo̅gen. Bewaarden deze twee soorten van tooneelvertooningen aanvankelijk haar zelfstandig karakter, de volksstem sprak weldra zoo luid ten gunste van de eerste, dat de Kabuki-dansers langzamerhand het voorbeeld der poppen begonnen te volgen; en zoo werd eindelijk het Jo̅ruri door levende personen handelend opgevoerd. Werpen wij thans een terugblik op den tot dusver geschetsten ontwikkelingsgang van het tooneel in Japan, zoo zien wij in de eerste plaats het gebarenspel, op overleveringen uit den fabelachtigen voortijd gegrond, dat een bestanddeel van den Shinto̅-eeredienst vormde, en waaruit zich het klassieke Nō Kiijo̅gen ontwikkelde. Vervolgens vertoont zich de wijziging van dit laatste, door O-Kuni ingevoerd, en den naam van Kabuki dragende; daarop Shimada's poppenspel, toegepast op het Jo̅ruri van O-Tsu en hare navolgers; en eindelijk de samensmelting van poppenspel en Kabuki tot het door levende personen handelend opgevoerde drama van den nieuweren tijd. Redenen, naar welke mijne lezers niet behoeven, en de keur mijner lezeressen voorzeker niet wenscht te raden, hadden reeds omstreeks 1630 de regeering genoopt tot het uitvaardigen van een verbod voor vrouwen, om met mannen tot een zelfde | |
[pagina 464]
| |
tooneelgezelschap te behooren; welk verbod nog steeds van kracht is. Daardoor vormde zich eene klasse van mannelijke tooneelspeelsters, die zich zoozeer met de eigenaardigheden van het zwakkere geslacht weten te vereenzelvigen, dat het volk gewoon is, hun zelven twijfel omtrent hunne eigenlijke sekse toe te dichten. Een tijd lang moest er een nog veel krassere maatregel worden genomen: alle schouwburgen werden op hoogen last gesloten! Doch toen het volk krachtig tegen deze overmatige gestrengheid in verzet kwam, en de tooneelgezelschappen tal van verzoekschriften indienden, om hunne kostwinning te mogen hervatten, werd hun spoedig op nieuw vergunning verleend... onder voorwaarde dat de spelers zouden optreden onder aangenomen namen. Het beroemdste Japansche drama, de Chiushingura van Takeda IdsumoGa naar voetnoot1), verscheen in 1748. Zelden of nooit mocht de stift eens tooneelschrijvers op zulk een rijken ader van het zuiverste metaal stooten: de zelfopofferende daad der Zevenen-veertig getrouwe Ronin wordt door geen feit uit de geschiedenis van eenig ander volk in de schaduw gesteld; en hoewel het reeds bijna eene halve eeuw geleden was, dat deze helden, na hunnen geliefden meester gewroken en aldus hunnen heiligsten plicht vervuld te hebben, zich zelven als zoenoffers vrijwillig om het leven brachten, had de herinnering van hun grootsch bedrijfGa naar voetnoot2) nog niets van haren vat op de bewondering des volks verloren. Drie of vier vroegere stukken over hetzelfde onderwerp geraakten na de verschijning van Takeda's kunstwerk voor goed in het vergeetboek; de openbare meening kroonde hem onmiddelijk tot Koning van het Drama, en zijn recht op dezen eeretitel werd hem tot heden toe door niemand betwist. Ik wil de volgende regelen van Brinkley hier woordelijk en onverzwakt inlasschen, als een bewijs van de ongeveinsde bewondering, die hij - onder de beoefenaars der Japansche letteren voorzeker een bij uitstek zaakkundig en bevoegd beoor- | |
[pagina 465]
| |
deelaar - voor het bedoelde drama koestert: ‘The Chiushingura has been translated into English, but it has been stripped of all its flesh and blood and transformed into a mere skeleton in the process. The fire and imagination of the original; its rich and nervous diction; its stirring pathos, and the sunny vein of laughter that peeps out here and there among its graver scenes, have all disappeared. That they could be preserved and made familiar to European readers, there can be little doubt, but the pen that accomplishes the task must be little inferior to that of Takeda himself.’ Twee andere drama's van Takeda, de Tenjinki en de Kagamiijama, verraden evenzeer groot talent, doch nemen in de dramatische letterkunde van Japan eene bescheidenere plaats in dan de Chiushingura van denzelfden schrijver, en ook dan de Kokusenija van Chikamatsu. Vergelijken wij de werken dier beide mannen, die terecht onder de dramatische schrijvers als de twee sterren van de eerste grootte aangemerkt worden, dan verdient eerstgenoemde den voorrang wat de letterkundige waarde en den bouw zijner stukken, en zijne getrouwheid aan de geijkte hoofdbeginselen der dramatische kunst betreft; terwijl Chikamatsu, volgens het gevoelen van velen, de meerdere is in oorspronkelijkheid, vruchtbaarheid en schitterend vernuft. Onder de geleidelijke verbeteringen in de tooneelopvoeringen is de splitsing tusschen het Jo̅ruri en het eigenlijk gezegde drama zeker de voornaamste. Noch omtrent het juiste tijdstip, noch omtrent de onmiddelijke aanleiding dezer scheiding, zijn bijzonderheden van eenig belang bekend. Tot in de dagen van Chikamatsu, en vermoedelijk ook nog na zijnen tijd, waren altijd Jo̅ruri-zangers op het tooneel aanwezig, die den gang en alle wisselingen van het stuk in hun recitatief (Utai) vermeldden, en alleen zwegen wanneer de vertooners zelven iets te zeggen hadden, gelijk thans bij dergelijke stukken nog steeds geschiedt. De vroegere dramatische, of liever Jo̅ruri-schrijvers, moesten dus niet alleen personen sprekende invoeren, doch ook de drijfveeren hunner handelingen ontleden en mededeelen, en de verschillende tooneelen in bijzonderheden beschrijven. Na de splitsing bepaalde zich hunne taak tot het schrijven van alleenen samenspraken, vergezeld van eenige wenken voor de opvoering, en verschilde dus weinig van die hunner Westersche kunstbroeders. Deze vooruitgang op dramatisch gebied moet echter | |
[pagina 466]
| |
uit een letterkundig oogpunt beschouwd, betreurd worden, daar de Japansçhe taal de buigzaamheid en de bevallige losheid mist, die voor eene bekorende tooneel-samenspraak onontbeerlijk zijn. Hare fraaie eigenschappen komen slechts in den verhaaltrant tot haar recht; en door de afschaffing van dezen ouden vorm, verloor de tooneelletterkunde ongetwijfeld haar rijkste en dichterlijkste bestanddeel. Wel bleef de kern van het drama behouden, en werd de handeling verlevendigd, doch de letterkundige schoonheid kreeg een gevoeligen schok. Sedert de dagen van Chikamatsu en Takeda, het gouden tijdperk der dramatische letterkunde, traden verschillende tooneelschrijvers van naam op, onder welke vooral Hiraga Gennai, Tsuruija Nanboku en Kawatabe Shinshichi vermelding verdienen. Eerstgenoemde, hoewel eigenlijk geen schrijver van beroep, gaf in zijne drama's blijken van een zeer fijn ontwikkeld kunstgevoel; de stukken van den tweeden zijn beroemd wegens hunne oorspronkelijke en verrassende wisselingen en ontknoopingen; terwijl Kawatabe, hoewel reeds een zeventiger, zijnen landgenooten door zijn onverzwakt talent nog steeds een lach of een traan weet te ontlokken. | |
III.Kiijōto, de oude westelijke hoofdstad, trad, als bakermat van het Japansche tooneel, in de voorgaande bladzijden uit den aard der zaak op den voorgrond. Laat ons thans zien, wat elders geschiedde. Iijeijasu, de eerste Sho̅gun uit het Tokugawa-Stamhuis (1603-1868), na zijnen dood door den Mikado onder den titel van ‘Hoogheid van den eersten rang, licht van het Oosten en groote verpersoonlijking van Buddha’Ga naar voetnoot1) in den kring der goden opgenomen, had besloten te Yedo (thans Tōkiijō = oostelijke hoofdstad) een burgt te bouwen, zoo groot en sterk als er in het geheele land geen andere bestond. Nog was deze reuzenbouw in zijne kindsheid, doch reeds begon het beloop der hooge omwalling, door muren van gestapelde zware rotsblokken gesteund, en waarvoor de grond aan de voorliggende breede gracht ontleend werd, zich met den dag duidelijker af te teekenen, | |
[pagina 467]
| |
toen de Shōgun besloot, de uitvoering van zijn geliefd plan in oogenschouw te gaan nemen. Het was een zonnige wintermorgen, zegt de kroniek, en de werklieden, in feestgewaad gedost, zongen een lustig lied ter eere van den ‘Goddelijken krijger’. Eene bijzonder welluidende en goed geoefende stem in dit ruwe koor trok, als een nachtegaal onder de kraaien, de aandacht van Iijeijasu; en toen hij dichter bij de zangers kwam, bespeurde hij dat zij voortkwam uit de keel van een werkman, die een allervreemdst opzichtig gewaad, en eene apentronie als masker droeg. Nader tredende, klopte hij den knaap op den schouder, en deze was daardoor zoo onthutst, dat hij op de knieën viel, zijn masker afrukte en een gelaat ontblootte, welks open en van nature lachverwekkende uitdrukking door de verwarring van het oogenblik eerder versterkt dan geschaad werd. De Shōgun, die er van hield, het verband tusschen de gelaatstrekken en het karakter van hen, met wie hij in aanraking kwam, te ontraadselen, ondervraagde den zonderlingen klant, en vernam dat hij, ofschoon tooneelspeler van beroep, vrijwillig van Kiijo̅to overgekomen was, om deel te nemen aan de verwezenlijking van het grootsche plan, dat door den eersten veldheer en staatsman van Japan beraamd was. Als een bewijs van waardeering dezer aanhankelijkheid benoemde Iijeijasu den zanger Nakamura tot opzichter bij den bouw. De drijfveeren van Nakamura's gedrag verschijnen ons echter in een ander licht, als wij weten dat hij eenigen tijd daarna verzocht, in Yedo een schouwburg te mogen oprichten, er met een beroep op den grooten Hideijoshi bijvoegende, dat eene stad als Yedo niet langer van zulk een krachtig hulpmiddel voor de ontwikkeling des volks mocht verstoken blijven. Zijn verzoek werd toegestaan, en weldra verrees in de wijk Sakaicho̅ de eerste schouwburg, die, hoewel hij niet meer door nakomelingen van den stichter beheerd wordt, den naam Nakamura-za nog steeds met eere draagt. Nadat weinige jaren later nog de Ichimura-za en de Morita-za opgericht waren, werd het aantal schouwburgen in Yedo van overheidswege tot drie beperkt, vermoedelijk niet zoozeer uit vaderlijke zorg voor de huiselijke deugden des volks, als op aandrang der gevestigde tooneelgezelschappen, die voor te groote mededinging beducht waren. Ook in de derde hoofdstad Osaka werden omstreeks denzelfden tijd een of twee schouwburgen geopend. | |
[pagina 468]
| |
Wanneer wij tegenwoordig in de Japansche nieuwsbladen lezen dat deze of gene tooneelspeler van naam de eene of andere openbare bijeenkomst bijwoonde, of ten huize van een hooggeplaatst persoon genoodigd werd, valt het ons moeilijk te beseffen, dat nauwelijks vijftien jaren geleden, tijdens de omwenteling, diezelfde mannen op den maatschappelijken ladder slechts weinig hooger stonden dan het uitschot der natie. ‘In goud en zijde gekleed, in weelde levende en toch - een bedelaar!’ was de verzuchting van een beroemden tooneelspeler, die, door eene doodelijke kwaal aangetast, te vergeefs bij een gezochten geneesheer om bijstand aanklopte. Moge het gedrag van enkele losse gildebroeders niet vreemd zijn aan deze geringschatting, het als hoofdoorzaak te beschouwen ware onjuist: de daling van den stand in de algemeene schatting moet veeleer aan een samenloop van toevalligheden, voor een deel buiten toedoen der ‘kinderen uit den perenboomgaard’Ga naar voetnoot1) zelven, geweten worden. Ziehier eenige bijzonderheden ten dezen opzichte. De eerste schouwburg in Japan werd te Kiijo̅te gebouwd in een laag gelegen gedeelte der stad Shijogawara of in de wandeling Kawara genaamd, dat als verblijf van bedelaars en dergelijk gespuis niet in den besten reuk stond. Een onergdenkende snaak kreeg op zekeren dag den inval, de leden van het tooneelgezelschap met denzelfden titel als hunne naaste buren te bestempelen, en ziet, het duurde niet lang of de spotnaam ‘Kawara-volk’ was voor goed in zwang gekomen. Heeft de eene of andere laakbare handeling van een tooneelspeler het hare hiertoe bijdragen? - wij weten het niet; doch dit staat vast, dat de spotnaam eerlang een scheldwoord werd, en dat de regeering, voor een goed deel op dezen klank af, den stand des tooneelspelers van overheidswege eene plaats aanwees tusschen de laagste klasse der eigenlijke Japanners en de pariakaste der Yeta. Werd van toen af deze banvloek door de hoogere standen in al zijne gestrengheid nageleefd, ook de slachtoffers schijnen zich krap gezet, en uit het besef hunner afkomst en hunne roeping de kracht geput te hebben, om met manne- | |
[pagina 469]
| |
lijke berusting den dag af te wachten, waarop de natie een billijker oordeel over hen vellen zoude. De uitdrukking ‘het besef hunner afkomst’ bare geene verwondering: het geloof aan erfelijk talent openbaart zich wellicht nergens sterker dan bij den Japanschen tooneelspeler, die zijne kans op roem voorzeker niet minder op den weêrschijn van den vaderlijken luister, dan op de vruchten zijner eigen inspanning grondt. De tooneelloopbaan was steeds voor hem, wiens vader een ander beroep bekleedde, met doornen bezaaid, en slechts met de uiterste zelfverloochening en inspanning mocht het zulk een indringer gelukken, zich een wèlklinkenden naam te verwerven, en zoodoende den weg der kunst ook voor gelijkgezinde zonen te effenen. Deze overgroote eerbied voor uitverkoren voorgangers en voor alles wat hun stempel droeg, belemmerde wel is waar het gedijen van nieuwe kunstvormen, doch diende den tooneelspelers zoowel tot plechtanker tegen de minachting, waaraan hun beroep blootstond, als tot eene louterende voorbereiding voor den vast verbeiden dag, waarop eene minder bekrompen zienswijze zich bij hunne landgenooten baanbreken, en hun een passender standpunt verzekeren zoude. De maatschappelijke verdrukking van hun beroep heeft echter nooit kunnen beletten dat de groote dramatische, kunstenaars zelven door het volk vereerd en geliefd werden: ieder kent hunne levensbijzonderheden en eigenaardigheden; de poppen en prenten, die de jeugd boven alle anderen verkiest, stellen Yebizo, Godo of andere beroemde tooneelspelers voor; en de verhalen, die het volk het liefst leest en hoort, zijn aan de lotgevallen dezer mannen ontleend. In dit opzicht hebben zij minder reden van beklag dan de beste dramatische schrijvers, wier namen, ter nauwernood aan de vergetelheid ontrukt, slechts hoogst zelden bij hunne stukken vermeld worden, en aan wier werken tot nu toe nooit de welverdiende eer eener zorgvuldige, gezamenlijke uitgaaf te beurt viel. Yebizo, de zevende tooneelspeler van zijn geslacht, bekleedt voorzeker onder de kunstenaars van den lateren tijd de eerste plaats. Ofschoon er in de strenge, overgeleverde kunstvormen eener Japansche tooneelvoorstelleng nog steeds veel overblijft, dat den Westerling overdreven en zelfs potsierlijk toeschijnt, komt Yebizo de eer toe, deze door eene gelouterde nabootsing der werkelijkheid verzacht te hebben; hij moet | |
[pagina 470]
| |
op zijn standpunt als een realist in den goeden zin beschouwd worden, wiens opvatting der voornaamste geschiedkundige rollen als het ware een nieuwe richting vertegenwoordigt. Zijn tweede zoon Ichikawa Danjiuro, die thans als de beste tooneelspeler geldt, heeft deze richting verder ontgonnen, en zich ook bij de vreemdelingen naam gemaakt door zijn sober en weldoordacht spel. Yebizo muntte bovendien uit door degelijke letterkundige kennis en groote bedrevenheid in schermen en paardrijden. Gevierd en voorspoedig, begon hij langzamerhand zulk een weelderig leven te leiden, dat de overheid er ten laatste eene opzettelijke schending harer landsvaderlijke voorschriften in zag, en hem uit To̅kiijo̅ verbande. Hij vestigde zich te Nagoija, en de dag van zijn vertrek was een dag van rouw voor de bewoners der hoofdstad. Gelukkig dat zijn oudste zoon spoedig de opengevallen plaats op eene waardige wijze wist te vervullen, en bovendien door een zeer ingetogen leven de hooge gunst der regeering verwierf. En niet onverdiend, want zijne groote gaven, gepaard aan een bijzonder gunstig uiterlijk, brachten de hoofden der halve vrouwelijke bevolking van Tōkiijō op hol; en ik betreur het dat de meesten mijner lezers de Japansche schoonen en de Japansche gewoonten te weinig kennen, om er zich rekenschap van te geven wat het zeggen wil, onder zulke omstandigheden slechts een lijdelijke en geen werkdadige Don Juan te zijn! Het droevige uiteinde van dezen oudsten Ichikawa Danjiuro is zeer aangrijpend, en geeft een getrouw beeld der oud-Japansche zeden, die sedert de omwenteling van 1868 langzamerhand voor andere begrippen plaats maken. Na eene scheiding van vele jaren, toen hij het toppunt van zijn roem bereikt had, bracht hij zijn vader Yebizo te Nagoija een bezoek, en trof daar den beheerder van een schouwburg te Osaka aan. Bespeurende dat de oude man ontgloeide bij de herinnering zijner vroegere zegepralen, en nog steeds hevig verbitterd was op hen, die hem verbannen hadden, besloot deze ondernemer eene poging te wagen, om vader en zoon beiden aan zijn tooneel te Osaka te verbinden en aldus dat van To̅kiijo̅ te overvleugelen Door haat en ijdelheid geprikkeld, greep Yebizo dit voorstel met beide handen aan; hij weigerde naar de tegenwerpingen van zijn zoon te luisteren, en bezwoer hem in den naam der kinderlijke liefde, om ook zijne toestemming te geven. Men moet zoowel den grooten eerbied | |
[pagina 471]
| |
voor het ouderlijk gezag bij de Japanners, als den strengen korpsgeest der tooneelgezelschapen kennen, om te beseffen, op welk een neteligen tweesprong Danjiuro zich onverwacht geplaatst zag. Zich te verbinden aan een anderen schouwburg stond gelijk met de daad van een krijgsman, die het vaandel verzaakt, waaraan hij trouw heeft gezworen; en door ongehoorzaam te zijn aan den eisch zijns vaders, schandvlekte hij zich evenzeer! De sedert eeuwen gehuldigde beginselen van zijn volk lieten hem slechts één eervollen uitweg open: zich zelven om te brengen, liever dan zijn naam te bezoedelen; - en hij bezegelde zijn begrip van eer en plicht met zijn leven. De opheffing van den ban, waaronder de stand der tooneelspelers zoo lang zuchtte, door de tegenwoordige vrijzinniger regeering, zal ongetwijfeld meer en meer haren invloed op de ontwikkeling van het tooneel doen gevoelen; doch het ware voorbarig, daarover thans - in het tijdperk der eerste gisting - reeds een oordeel te willen vellen. Gelijk te voorzien was, breidde zich het aantal tooneelspelers en schouwburgen na de omwenteling uit; doch men wane niet dat de nieuwe begrippen van vooruitgang en gelijkheid nu reeds het overwicht der van ouds bekende namen in de tooneelwereld hebben doen verdwijnen. Nog steeds is een tachi-ijaku (hoofdrol) voor hem, die op de planken niet de voetstappen eens beroemden vaders drukt, nagenoeg onbereikbaar en, zoo zij hem al eens toevertrouwd mocht worden, maar al te dikwijls - gelijk de booze geest, die de gedaante eener schoone vrouw aannam - doodelijk in hare omarmingen. De schouwburgen van naam zijn thans in twee kampen verdeeld: Osaka met drie, en Kiijōto en Nagoija elk met één schouwburg, vormen de Westelijke school, die zich door eene behoudende richting onderscheidt; terwijl To̅kiijo̅ met zijne vier schouwburgen de zetel der Oostelijke school is, die op het voetspoor van Yebizo eene meer realistische richting voorstaat, en oorspronkelijkheid op prijs weet te stellen. Deze twee scholen staan scherp en naijverig tegenover elkander; doch de Shintomiza te To̅kiijo̅, waaraan Ichikawa Danjiuro verbonden is, geldt algemeen als de tempel der dramatische kunst, waar voor het publiek het verfijndste kunstgenot te smaken, en voor de tooneelspelers de kostbaarste lauweren te behalen vallen. | |
[pagina 472]
| |
Het doel van deze bladzijden was, met het opstel van Brinkley als voornaamste leiddraad, de ontwikkeling van het tooneel in Japan op hare hoofdwegen te volgen, zonder de verschillende opvoeringen verder te ontleden of nader te beschrijven, dan noodig was om haar onderling verband in het licht te stellen. De gedachte is bij mij opgekomen, mijne schets te besluiten met de beschrijving eener hedendaagsche tooneelvoorstelling - Danjiuro treedt juist dezer dagen in de Chiushingura op! - doch bij nader inzien acht ik het verkieselijk, mij hieraan niet, of liever, nog niet te wagen. Terecht steken de ‘old residents’ in Japan dikwijls den draak met de geschriften van doordravende ‘globe-trotters’ - zooals de reizigers, die verre landen voor hun genoegen bezoeken, hier genoemd worden - of van pas aangekomen vreemdelingen, die niet beter gekenschetst kunnen worden dan door de benaming ‘half gaar’. Ook in den kleinen kring van landgenooten, die de gezellige woning van onzen geachten minister en zijne gastvrije echtgenoote tot middenpunt heeft, hoorde ik gedurende mijn kortstondig verblijf alhier reeds menige uiting in dezen geest; en ik huiver bij de gedachte, dat ik zelf het doelwit van dergelijke spotternijen zoude kunnen worden! Het mocht mij eens gaan als toen ik - gelijk alle nieuwelingen door de koorts der ‘curio's’ (Japansche kunstvoortbrengselen) aangetast - mijn vriend den Franschen kapitein en oudgast in Japan B. met groote ingenomenheid mijne eerste inkoopen vertoonde. Mon pauvre Skermbeck - dus sprak hij mij gemoedelijk toe - j'ai fait comme vous. Que voulez-vous, c'est une maladie qui vous prend dès votre arrivée au Japon. Maintenant permettez-moi de vous dire une chose (en hij wees op mijne kunstschatten): aussitôt que vous sentirez un très-vif désir de vous debarrasser de tout cela, vous serez en bon chemin de guérison et à peu près propre à faire votre petite collection de vrais bibelots.
To̅kiijo̅, 28 Januari 1884.
P.G. van Schermbeek. |
|